Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 628
Politie
29 668
Beleidsplan Crisisbeheersing 2004–2007
Nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 december 2004 In de beleidsagenda van de begroting van BZK heb ik aangegeven dat veiligheid één van de belangrijke centrale thema’s is. Het ministerie van BZK zal partijen ruimte geven, heldere kaders stellen en éénduidige prestatieafspraken maken, maar zal ook – waar en wanneer dit nodig is – interveniëren. Niet in de zin van overnemen maar in de zin van aansporen, bijspringen en ingrijpen. De wijze waarop de Inspectie OOV de afgelopen jaren haar toezichtsfunctie heeft uitgevoerd en de voorgenomen activiteiten voor 2005 sluiten mijns inziens hier goed op aan. De onderzoeken van de inspectie hebben tot doel de verantwoordelijke besturen aan te zetten tot het nemen van maatregelen die de kwaliteit van de uitvoering verbeteren. Om dat te bereiken zal de Inspectie OOV de onderzoeksresultaten en de best-practices voortaan nadrukkelijker onder de aandacht van de verantwoordelijke besturen brengen. Daarmee wil de inspectie de kwaliteit van de uitvoering extra stimuleren en het effect van de rapportages vergroten. Zoals elke toezichthouder heeft de Inspectie OOV te maken met een relatief groot, complex veld en is qua toerusting uiteraard beperkt. Dat leidt ertoe dat, binnen de kaders van doelen en ambities, jaarlijks keuzes gemaakt moeten worden. De Inspectie OOV kiest ervoor om voorrang te geven aan de ontwikkeling van het toezichtskader voor het systematisch toezicht op de crisisbeheersing en C2000. Daarnaast worden binnen de verschillende toezichtsdomeinen thematische onderzoeken verricht en zal de voorbereiding op de rampenbestrijding in zeven brandweerregio’s (op delen) worden doorgelicht. Ik hecht aan het onafhankelijke en professionele oordeel van de inspectie. De Inspectie OOV maakt met regelmaat kritische opmerkingen over de kwaliteit van de uitvoering op het terrein van politie, brandweer en rampenbestrijding. Dat geeft inzicht hoe het beleid in de praktijk werkt en
KST83160 0405tkkst29628-8 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
1
stelt mij in staat zo nodig in te grijpen in het bestaande beleid en vigerende wet- en regelgeving. Bijgevoegd bied ik u hierbij aan het werkplan 2005 van de Inspectie OOV. Waar het gaat om het toezicht op de politie en het politieonderwijs, is dat mede namens mijn ambtgenoot van Justitie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
2
Werkplan 2005 Inspectie Openbare Orde en Veiligheid Inleiding Ambities en doelen
3 4
Politie en politieonderwijs Wettelijk kader Ontwikkeling toezichtskader politiezorg Politiële informatie in de opsporing Kwaliteit van de opsporing De normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten Integraal Toezicht Jeugd Politieonderwijsinstituten Postinitiële opleidingen Instituut Basis Politiefunctie Examinering Politiekundige Master Evaluatie toezichtskader
5 5 6 6 7 7 7 8 8 8 9 9 9
Brandweer, rampenbestrijding en crisisbeheersing Wettelijk kader Ontwikkeling toezichtskader brandweerzorg Veiligheidsbewustzijn en bestuurlijke betrokkenheid brandweer Gemeentelijke Actieprogramma’s Brandveiligheid Toezicht op voorbereiding op de rampenbestrijding Algemene Doorlichting Rampenbestrijding Ontwikkeling toezicht op de voorbereiding van provincie bij de rampenbestrijding Ontwikkeling toezicht op de beveiliging C2000 Ontwikkeling toezicht crisisbeheersing
9 9 10 10 11 11 11
Bijlage – Onderzoeken in uitvoering
14
12 12 13
Inleiding
De Inspectie OOV wil laten zien wat politie, brandweer en rampenbestrijding waard zijn.
Het toezicht op de openbare orde en veiligheid heeft de afgelopen jaren een forse ontwikkeling doorgemaakt. De Inspectie OOV hanteert ten behoeve van het toezicht op de voorbereiding van de rampenbestrijding en het politieonderwijs een toezichtskader dat het mogelijk maakt om systematisch en met enige regelmaat een oordeel te vormen over de kwaliteit waarmee de betrokken organisaties hun taken uitvoeren. Een dergelijk toezichtskader voor het toezicht op de politiezorg en de brandweerzorg is in ontwikkeling. De uitkomsten van het systematische toezicht worden verdiept c.q. aangevuld met thematisch gerichte onderzoeken. Op deze wijze geeft de Inspectie OOV vorm en inhoud aan de verschillende kabinetsstandpunten om het toezicht te intensiveren en te versterken.
1
Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2004, 29 668, nr. 1.
De minister van BZK heeft, met het beleidsplan Crisisbeheersing 2004– 20071, een nieuwe taak bij de Inspectie OOV belegd. De Inspectie OOV zal de komende jaren, in samenwerking met de meest betrokken rijksinspecties, vormgeven aan de ontwikkeling van een toezichtskader ten behoeve van het toezicht op de voorbereiding van crisisbeheersing, zowel op centraal als op decentraal niveau. Tevens zal de Inspectie OOV een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
3
toezichtskader ontwikkelen voor het toezicht op de beveiliging van C2000 en daarmee invulling geven aan de rol van Onafhankelijk Deskundige1. In hoofdstuk VII van de Rijksbegroting 2005 is voorzien in de uitbreiding van de taken. Daarmee is geen einde gekomen aan de ontwikkelingen van het toezicht op het domein van openbare orde en veiligheid. Immers ontwikkelingen zoals de vorming van veiligheidsregio’s, de versterking van de crisisbeheersing (zowel centraal als decentraal) en de evaluatie van het politiebestel zullen in meer of mindere mate direct van invloed zijn op de taken en de werkwijze van de Inspectie OOV. Daarnaast zal de Inspectie OOV invloed ondervinden van de activiteiten die in algemene zin van toepassing zijn op het uitvoeren van toezicht. Daarbij gaat het onder meer om actiepunten uit het Programma Andere Overheid, de uitkomsten van de evaluatie van de Kaderstellende Visie op Toezicht door de Ambtelijke Commissie Toezicht II en de discussie over de herijking van de interbestuurlijke betrekkingen. Ambities en doelen Eind 2004 is de Inspectie OOV begonnen met het evalueren van de organisatie. Rekening houdend met de benoeming van een nieuw hoofd van de Inspectie OOV zal deze evaluatie medio 2005 uitmonden in een herziene organisatie die de komende jaren op haar taak berekend is. De Inspectie OOV heeft, vanaf haar oprichting in 2002, ervaring in de ontwikkeling en uitvoering van het toezicht opgedaan. In het kader van de evaluatie is de afgelopen periode gebruikt om de ambities en doelen van de Inspectie OOV te herijken. De Inspectie OOV wil met het oog op de komende periode (2005–2008) op een effectieve en efficiënte wijze, een gezaghebbende bijdrage leveren aan de kwaliteit van de uitvoering van de openbare orde en veiligheid. De Inspectie OOV heeft de ambitie om: – vanuit de toezichtsfunctie optimaal bij te dragen aan de ministeriële verantwoordelijkheid van zowel de minister van BZK als de minister van Justitie op het terrein van openbare orde en veiligheid; – inzicht te geven in de stand van zaken van de kwaliteit van politie, brandweer en rampenbestrijding, en daarmee de verantwoordelijke besturen in staat stellen de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren; – optimaal effect van haar activiteiten te bewerkstelligen; – te voldoen aan de eisen van professionaliteit, transparantie en onafhankelijkheid die aan toezicht worden gesteld. Om de genoemde ambities te realiseren zijn de volgende doelen geformuleerd: – Een werkend systeem van toezicht op relevante aspecten van de openbare orde en veiligheid, dat wil zeggen een combinatie van systematisch en thematisch onderzoek, dat mede op basis van risicoanalyse wordt verricht. – Het systematisch toezicht zodanig inrichten dat de politie- en brandweerregio’s gemiddeld één maal per vier jaar worden geïnspecteerd. – Het actief beschikbaar stellen en uitdragen van expertise, instrumentarium en bevindingen om de politie, brandweer en rampenbestrijding op lokaal en regionaal niveau te stimuleren tot kwaliteitsverbetering van de uitvoering («helpen») – Het nadrukkelijk onder de aandacht brengen van de conclusies en aanbevelingen («aanjagen»). 1
Beveiligingsbeleid C2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
4
– –
–
Het verder ontwikkelen en implementeren van het «inspectievak» (risicoanalyse, effectmeting, methoden & technieken). De samenwerking met andere toezichthouders intensiveren, met het oog op het voorkomen van witte vlekken en overlap, het terugdringen van bestuursoverlast en het vergroten van de effectiviteit van onderzoeken. Het verder uitwerken van de samenwerking en afstemming tussen beleid (DGV en DGRH) en toezicht teneinde de kwaliteit van de uitvoering te versterken.
Zoals elke toezichthouder heeft de Inspectie OOV te maken met een relatief groot, complex veld en is qua toerusting uiteraard beperkt. Dat leidt ertoe dat, binnen de kaders van doelen en ambities, jaarlijks keuzes gemaakt moeten worden. De Inspectie OOV kiest ervoor om voorrang te geven aan de ontwikkeling van het toezichtskader voor het systematisch toezicht op de crisisbeheersing en C2000. Daarnaast zal de Inspectie OOV haar inspanningen intensiveren om de onderzoeksresultaten en de bestpractices uit te dragen. Daarmee wil de Inspectie OOV de kwaliteit van de uitvoering extra stimuleren en het effect van de rapportages vergroten. De afgelopen jaren wordt de Inspectie OOV in toenemende mate geconfronteerd met actuele vraagstukken op het gebied van de openbare orde en veiligheid. De vraagstukken, veelal beperkt van omvang, worden ingegeven door burgers, bedrijven en overheidsinstellingen. De Inspectie OOV is van plan meer ruimte te geven aan deze kortlopende onderzoeken, omdat blijkt dat de onderzoeken direct effect sorteren. In veel gevallen zullen de onderzoeken waar mogelijk samen met andere inspecties worden uitgevoerd. Om de administratieve lasten voor de toezichtsobjecten zoveel mogelijk te beperken investeert de Inspectie OOV in de samenwerking en afstemming met de andere toezichthouders en de relevante beleidsdirecties. Politie en politieonderwijs Wettelijk kader Het toezicht op de politie is vastgelegd in de Politiewet 1993, art. 53a. Met het inwerking treden van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs is art. 53a ten aanzien van het toezicht op het politieonderwijs gewijzigd (lid e): Artikel 53a (gedeeltelijk): 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft met het oog op een goede taakuitvoering door de politie en een doelmatig en effectief beheer van de politiekorpsen de bevoegdheid tot: a. het toetsen van de wijze waarop de beheerders van de politiekorpsen voorzien in de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van de politie; b. het toetsen van specifieke onderdelen van de taakuitvoering dan wel het beheer van de politie; c. het verrichten van onderzoek, indien daar in bijzondere gevallen reden toe is, naar ingrijpende gebeurtenissen waarbij de politie betrokken is; d. het verrichten van onderzoek, indien in andere bijzondere gevallen dan die, bedoeld onder c, dit nodig wordt geoordeeld; e. het toezicht op de kwaliteit van de politieopleidingen en de examinering. 2. De werkzaamheden die in het kader van het eerste lid, onder a en b, worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister van Binnen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
5
landse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie vastgesteld. 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. 4. De bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, komen eveneens toe aan onze Minister van Justitie, indien de ingrijpende gebeurtenissen onderscheidenlijk de andere bijzondere gevallen betrekking hebben op de taakuitvoering door de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de taken ten dienste van de justitie, dan wel de beveiliging van leden van het Koninklijk Huis en andere door het bevoegd gezag aan te wijzen personen. Hij oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ontwikkeling toezichtskader politiezorg Op termijn wil de Inspectie OOV systematisch toezicht kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de politie. Daartoe wordt, met medewerking van het politieveld, een toezichtskader ontwikkeld. Dit stelsel zal geleidelijk en modulair worden ontwikkeld waarbij er in de tijd steeds meer modules praktisch toepasbaar worden. Gegeven de complexiteit van het politiewerk is de inschatting dat de ontwikkeling van het toezichtskader de komende jaren aandacht zal blijven vergen. Het instrumentarium ten behoeve van het toezicht op politie is gebaseerd op de kritische kwaliteitskenmerken en volgt zoveel mogelijk de politieprocessen (intake, opsporing, toezicht en handhaving en noodhulp) en de ideaaltypische omschrijvingen daarvan. Om een oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van de uitvoering van processen is een aantal kenmerken geïdentificeerd. De kenmerken hebben betrekking op: – organisatie (professionaliteit, paraatheid en integriteit en capaciteitsmanagement) – besturing (beleidsvorming, verantwoording en omgevingsgerichtheid) – resultaatoriëntatie (ketengerichtheid, informatie en bedrijfsvoering) Twee van deze kenmerken (professionaliteit en integriteit) zijn inmiddels zodanig omschreven dat het toetsbare begrippen zijn geworden. In een pilot zullen de voor deze kenmerken beschreven condities worden getoetst. Dat gebeurt voor het kenmerk professionaliteit in relatie tot jeugdcriminaliteit en de werking van het Landelijk Toegangsnummer Politie. Daarnaast zullen de condities ten aanzien van de kenmerken integriteit en professionaliteit generiek worden getoetst. Het korps Zeeland verleent medewerking om de pilot uit te voeren. Politiële informatie in de opsporing De Inspectie OOV acht de kwaliteit van de informatiehuishouding bij de politie een belangrijk onderwerp. Goede informatie als zodanig is doorslaggevend voor de mate waarin de korpsen hun publieke taken kunnen invullen. De politiële informatie is in het bijzonder van belang voor de uitvoering van de recherchetaak en raakt daarmee direct aan de kwaliteit van de opsporing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
6
De Inspectie OOV verricht onderzoek naar informatie-uitwisseling en informatiecoördinatie bij het uitvoeren van de opsporingstaak.
Dit onderzoek draagt bij aan de ontwikkeling van systematisch toezicht, met name het kwaliteitskenmerk «informatie». Kwaliteit van de opsporing De kwaliteit van de politie en het beeld dat daarover bestaat wordt voor een belangrijk deel bepaald door de uitvoering van de opsporingstaak. Langs meerdere wegen – met name via het ABRIO traject – is de politie bezig de kwaliteit van de opsporingsprocessen te verbeteren. Daarbij moet in acht worden genomen dat de kwaliteit van de uitvoering van de opsporingstaak deels ook afhankelijk is van de ketenpartners, met name het Openbaar Ministerie. Vanwege het belang van de opsporingstaak voor het vergroten van de veiligheid verricht de Inspectie OOV in 2005 onderzoek. De Inspectie OOV onderzoekt op welke punten de kwaliteit van de opsporing verbeterd kan worden.
Het onderzoek sluit aan op het hiervóór beschreven onderzoek naar de politiële informatie in de opsporing. De normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten Het is van belang dat de via interceptie verkregen gegevens als volstrekt betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en in een strafproces de rechterlijke toets kunnen doorstaan. De korpsen dienen de kwaliteit van de interne organisatie op dat specifieke onderdeel van politiezorg op orde te hebben om deze betrouwbaarheid te kunnen garanderen. Hiertoe heeft de minister van BZK de Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten vastgesteld en laten opnemen in de Regeling Informatiebeveiliging Politie. De Inspectie OOV zal in 2005 onderzoek doen naar de implementatie en de naleving van het beveiligingsbeleid rond het interceptieproces. Het onderzoek van de Inspectie OOV richt zich op de naleving van de Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten. De Inspectie OOV wil een uitspraak doen over de mate waarin de Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten door de korpsen is geïmplementeerd en wordt nageleefd.
Integraal Toezicht Jeugd Jeugdbeleid is een complex en veelomvattend beleidsterrein dat vanuit meerdere departementen en op meerdere niveaus (rijk, provincie en gemeente) én met verschillende financieringsvormen wordt aangestuurd. Het toezicht op voorzieningen voor de jeugd varieert dienovereenkomstig: toezicht op grote afstand of zeer nabij, toezicht met veel, weinig of geen bevoegdheden en toezicht dat al dan niet bij wet is geregeld. De bestuurlijke complexiteit vormt de achtergrond van waaruit vier toezichthouders het initiatief hebben genomen een op het vroegtijdig signaleren van maatschappelijke problemen georiënteerde werkwijze te ontwikkelen. Deze werkwijze moet recht doen aan de toenemende behoefte van jongeren aan zelfsturing, maar dient ook eenduidige inter-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
7
ventie mogelijk te maken door vroegtijdige signalering van risicovolle situaties. De inspecties beogen een integraal toezichtkader jeugdzaken te ontwikkelen dat functioneert als een vroegtijdig signaleringsysteem van risicovolle situaties.
In 2004 zijn vier inspecties begonnen de meerwaarde van een betere samenwerking en een op risicocontrole georiënteerde werkwijze te ontwikkelen. De betreffende inspecties zijn de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor het Onderwijs en de Inspectie OOV. Het project vormt één van de prioriteiten op de Jeugdagenda van Operatie JONG. Met dit initiatief brengen de departementen van BZK, Justitie, VWS, OC&W en SZW meer samenhang aan in het jeugdbeleid. In 2005 worden de eerste resultaten gepresenteerd van de experimentele toezichtarrangementen in Almere en Utrecht, die in 2004 zijn ontwikkeld. Op basis van de ervaringen wordt het toezichtkader zonodig bijgesteld en wordt het vervolgens in twee andere plaatsen opnieuw getoetst. Ook start in 2005 de ontwikkeling van een infrastructuur die het mogelijk maakt om op basis van een beperkt aantal indicatoren risico’s op te sporen die impuls zijn voor interventie. Na vaststelling van het toezichtkader voor de (keten van) voorzieningen voor 0 tot 23-jarigen kan de werkwijze vanaf 2006 door de inspecties definitief worden ingevoerd. Politieonderwijsinstituten Het systematische toezicht op de kwaliteit van het politieonderwijs is gebaseerd op een toezichtskader, dat vier aspecten van toezicht omvat (kwaliteitsborging en -verbetering, onderwijsleerproces, rendement en naleving van wettelijke voorschriften). De kwaliteit van het onderwijs en de examinering worden op basis van deze aspecten en daaraan gerelateerde kwaliteitskenmerken beoordeeld. Het toezichtskader, dat in samenwerking met de Inspectie voor het Onderwijs en de Politieacademie werd ontwikkeld, is door de verantwoordelijke ministers vastgesteld.1 De Inspectie OOV wil een uitspraak doen over de kwaliteit van de door de instituten verzorgde opleidingen.
De onderzoeken geven een beeld van de stand van zaken van de gerealiseerde onderwijskwaliteit en leveren tevens indicaties op voor verdieping door middel van thematisch onderzoek. In 2005 zal het systematisch onderzoek gericht zijn op de postinitiële opleidingen en het Instituut Basispolitiefunctie (IBP); het thematische onderzoek is gericht op de examinering (en mogelijk de opleiding voor politiekundige bachelor en master).
Postinitiële opleidingen Bij alle postinitiële opleidingen voor politiemedewerker en all-round politiemedewerker (niveau 3 en 4) wordt een periodiek kwaliteitsonderzoek verricht, waarbij kwaliteitskenmerken ten aanzien van de onderdelen «Resultaten» en «Onderwijs en leren» onder de loep worden genomen. Het onderzoek is gericht op de kwaliteit van de opleiding, de examinering en de naleving van wettelijke voorschriften.
Instituut Basis Politiefunctie 1
Stscrt. nr. 49 2002.
Het IBP is onderwerp van onderzoek in het kader van het jaarlijkse school-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
8
bezoek. Dit onderzoek is beperkt van omvang. De aandacht richt zich op de behaalde prestaties, het actualiseren van de gegevens, de ontwikkeling van de kwaliteitszorg en het signaleren van mogelijke risico’s in de verdere ontwikkeling van het betreffende instituut. De Inspectie OOV zal zich tevens een oordeel vormen over de (voortgang van de) opvolging van de aanbevelingen uit de Bestandsopname IBP uit 2004.1
Examinering Uit de bestandsopname van het Instituut Basis Politiefunctie en uit het thematisch onderzoek naar de periode van werkend leren is aanleiding gevonden om een thematisch onderzoek te verrichten naar de organisatie en de kwaliteit van de examinering. Centraal staat de vraag of de organisatie van de examinering van het politieonderwijs doeltreffend ingericht is en of de examens voldoen aan het niveau dat daaraan wordt gesteld.
Politiekundige Master In 2005 wordt een visiterende en validerende commissie (VVC) ingesteld ter beoordeling van de kwaliteit van de politieopleidingen politiekundige bachelor en master (niveau 5 en 6). De beoordeling van de VCC wordt vervolgens getoetst door de Nederlandse – Vlaamse accreditatie organisatie (NVAO). Omdat de Inspectie OOV conform de Wet Onderwijs Toezicht geen direct toezicht uitoefent op de niveaus 5 en 6 zal de Inspectie OOV in eerste instantie met belangstelling de bevindingen van de NVAO volgen. Afhankelijk van de uitkomst van de accreditatie kan de Inspectie OOV besluiten aanvullend onderzoek te verrichten.
Evaluatie toezichtskader De werking van het toezichtsarrangement politieonderwijs dat sinds 2003 wordt gehanteerd zal worden geëvalueerd. Brandweer, rampenbestrijding en crisisbeheersing Wettelijk kader Met het van kracht worden van de Wet Kwaliteitsbevordering rampenbestrijding is de Brandweerwet 1985 ten aanzien van het toezicht op de brandweer en rampenbestrijding als volgt gewijzigd: Artikel 19 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tot taak: a. het toetsen van de wijze waarop een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente, een lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling is ingesteld dan wel een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot het voorkomen van, het voorbereiden op en het bestrijden van een brand, ongeval of ramp; b. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ongeval of ramp.
1
Eindrapport bestandsopname Instituut voor de Basispolitiefunctie, Inspectie OOV, 2004.
Artikel 19a 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toetst, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek de voorbereiding op de rampenbestrijding door de bestuursorganen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, en brengt in een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
9
multidisciplinaire rapportage aan de Tweede Kamer van de StatenGeneraal verslag uit van zijn bevindingen. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de Tweede Kamer van de Staten-Generaal jaarlijks over de wijze waarop in het daarop volgende jaar uitvoering zal worden gegeven aan het eerste lid door toezending van een werkprogramma. De Inspectie OOV geeft in 2005 voorrang aan de ontwikkeling van het toezichtskader crisisbeheersing en C2000. De ontwikkeling (en uitvoering) van toezicht op de voorbereiding op de rampenbestrijding door andere bestuursorganen (zoals provincies en waterschappen) worden als posterioriteit aangemerkt. Ontwikkeling toezichtskader brandweerzorg De Inspectie OOV streeft er naar om enerzijds een landelijk beeld te krijgen van alle aspecten van brandweerzorg (zoals onderscheiden in de veiligheidsketen: pro-actie, preventie, repressie, nazorg) en anderzijds een beeld van de brandweerzorg in individuele gemeenten. Gegeven het aantal gemeenten en het aantal meetbare aspecten van de brandweerzorg is systematisch toezicht op de gemeentelijke brandweerzorg slechts in beperkte mate uitvoerbaar. Bij de ontwikkeling van systematisch toezicht zal worden bezien of het mogelijk is om op regionaal niveau betrouwbare informatie te verkrijgen over de verschillende aspecten van de brandweerzorg. Het toezicht zal gebaseerd moeten zijn op een systematiek waarbij op verantwoorde wijze keuzes gemaakt kunnen worden ten aanzien van de te inspecteren gemeenten en de onderwerpen waarop getoetst zal worden. Een dergelijk instrument zal in 2005, in samenwerking met betrokkenen uit het brandweerveld en de Katholieke Universiteit Nijmegen (t.b.v. de methodologie), verder worden ontwikkeld en zo mogelijk beproefd. Veiligheidsbewustzijn en bestuurlijke betrokkenheid brandweer De afgelopen jaren zijn meer dan 20 brandweerlieden tijdens de uitvoering van hun taak omgekomen. In de reeks van onderzoeken naar ongevallen met brandweerlieden is onvoldoende veiligheidsbewustzijn telkenmale als belangrijk aspect naar voren gekomen: er blijkt in onvoldoende mate aandacht te zijn voor de veiligheid van de brandweerlieden tijdens het operationele optreden. Ook uit het inspectieonderzoek naar de brand in de Koningkerk in Haarlem (waar drie brandweermensen omkwamen) bleek wederom dat de kwaliteit van het brandweerpersoneel en het veiligheidsbewustzijn de nodige aandacht vergen. Deze constatering was voor de Inspectie OOV aanleiding om een aantal thema’s in samenhang te onderzoeken. Na het onderzoek naar de vakbekwaamheid van het brandweerpersoneel (in september 2004 aan de TK aangeboden) is onderzoek verricht naar het veiligheidsbewustzijn bij de brandweer. De Inspectie OOV is in dit verband nagaan wat er is gebeurd met de aanbevelingen uit de onderzoeken die daar in de loop van de tijd naar verricht zijn. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt welke elementen van invloed zijn op het veiligheidsbewustzijn bij de brandweer, opdat ongevallen met brandweerlieden zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. De uitkomsten van het onderzoek Veiligheidsbewustzijn zijn eind 2004 openbaar gemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
10
De Inspectie OOV zal de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek nadrukkelijk uit dragen om te bewerkstellingen dat bestuur en management meer aandacht zullen besteden aan de veiligheid van de brandweermensen tijdens operationeel optreden. De conclusies zijn tevens aanleiding om onderzoek te verrichten naar de bestuurlijke betrokkenheid bij de brandweer. De (kwaliteit van de) brandweerzorg is immers primair de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De Inspectie OOV wil een uitspraak doen over de wijze waarop een bestuursorgaan (i.c. de gemeente) uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot het voorkomen van, het voorbereiden op en het bestrijden van een brand, ongeval of ramp
Het onderzoek zal in een nader te bepalen aantal gemeenten worden uitgevoerd. Naast het gemeentebestuur wordt tevens de rol van de partners op het gebied van de brandweerzorg (minister, regionale brandweer, Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, VNG) in het onderzoek betrokken. Gemeentelijke Actieprogramma’s Brandveiligheid In 2003 heeft de Inspectie OOV onderzoek verricht naar het gemeentelijke beleid inzake de gebruiksvergunningen, op basis van het Gemeentelijk Actieprogramma Brandveiligheid. Dit actieprogramma was één van de aanbevelingen van de Commissie Cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001. De minister van BZK heeft de Tweede Kamer toegezegd in 2004 een vervolgonderzoek te laten verrichten.1 De aspecten waar de Inspectie OOV zich op richt zijn nu opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VROM naar de gemeentelijke inspanningen op het gebied van de bouw (inclusief de gebruiksvergunningen), milieu en ruimtelijke ordening. Op deze wijze wordt voorkomen dat gemeenten dubbel worden bevraagd. De Inspectie OOV wil vaststellen of de ingezette inhaalslag binnen gemeenten ten aanzien van de gebruiksvergunningen de beoogde voortgang boekt.
Toezicht op voorbereiding op de rampenbestrijding
Algemene Doorlichting Rampenbestrijding De Algemene Doorlichting Rampenbestrijding (ADR) is een gestandaardiseerd onderzoek dat wordt uitgevoerd door de Inspectie OOV, de Inspectie VROM en de IGZ en eventueel de Inspectie V&W en de Arbeidsinspectie. De ADR richt zich op de voorwaarden die in de regio zijn geschapen om mogelijke rampen te kunnen voorkomen, te beperken en te bestrijden. De inspecties willen een uitspraak doen of een regio voorbereid is op een acute ramp.2
1
Kamerstukken II, 2003–2004, 26 956, nr. 17 en nr. 19. Een acute ramp is een incident dat plotseling en zonder voortekenen optreedt en zich zeer snel voltrekt.
2
Door het periodiek toetsen van de rampenbestrijding in de verschillende regio’s, aan de hand van vooraf vastgestelde normen, ontstaat per regio een inzichtelijk beeld en is onderlinge vergelijking mogelijk. Op deze wijze willen de betrokken inspecties de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding stimuleren. De ADR inspecteert de drie regionale hulpverleningsdiensten (brandweer, geneeskundige hulpverlening en politie) en de gemeentelijke diensten van vier geselecteerde gemeenten aan de hand van de volgende vragen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
11
– – –
Hoe wordt omgegaan met de (externe) risico’s binnen de regio? Hoe zijn de verschillende processen binnen de rampenbestrijding voorbereid? Hoe vindt in de voorbereidende fase aansturing van de rampenbestrijdingsorganisaties plaats?
De ADR wordt in delen worden toegepast. De Inspectie OOV rapporteert na elk deel aan het regionale bestuur over noodzakelijk door te voeren verbeteringen, alvorens een volgende fase in te gaan. Daarmee is de doorlooptijd van de doorlichting afhankelijk van de prestaties van de regio. In deel 1 wordt geïnventariseerd hoe drie kritische processen zijn voorbereid. Het betreft de opschaling van de rampbestrijdingsorganisatie, het (operationele) informatiemanagement en de coördinatie c.q. leiding. In 2005 zal de Inspectie OOV deze inventarisatie in de regio’s Groningen, Utrecht, Brabant Zuid-Oost en Hollands Midden afronden. In deel 2 vindt een zo realistisch mogelijke praktijktest op systeemniveau (simulatie) plaats, die inzicht moet lever in het vermogen om de kritische processen in de acute fase van een ramp daadwerkelijk uit te voeren. Mits de aanbevolen verbeteringen naar aanleiding van deel 1 naar wens zijn doorgevoerd, zal de Inspectie OOV in de regio’s Fryslân, Limburg-Zuid en Twente starten met deel 2 van de ADR. In deel 3 wordt voorbereiding van de rampenbestrijding in de regio op kwaliteit en uitvoering getoetst, waarbij naast de drie regionale hulpverleningsdiensten ook een viertal geselecteerde gemeenten wordt doorgelicht.
Ontwikkeling toezicht op de voorbereiding van provincie bij de rampenbestrijding Om invulling te geven aan haar wettelijke taak inventariseert de Inspectie OOV de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de provincie in het kader van de rampenbestrijding. De inventarisatie is onderdeel van een breder onderzoek naar de (uitvoering van) de rampbestrijdingstaken van de provincie. Zo mogelijk zal een nulmeting verricht worden op basis waarvan het toetsingsinstrument verder vorm gegeven kan worden. De Inspectie OOV wil een uitspraak doen over de wijze waarop de provincie invulling geeft aan haar taak bij (de voorbereiding op) de rampenbestrijding, als toezichthouder op de planvorming en als partner.
Ontwikkeling toezicht op de beveiliging C2000 In september 2004 heeft de minister van BZK het Beveiligingsbeleid C2000 vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat het toezicht wordt opdragen aan een door de minister van BZK aan te wijzen onafhankelijk deskundige. Omdat C2000 een cruciale factor is in het functioneren van de hulpverleningsdiensten heeft de minister de Inspectie OOV verzocht om deze de taak te vervullen. De Inspectie OOV wordt op grond hiervan belast met de beoordeling van het beveiligingsbeleid en dient hiertoe: a. de werking, de opzet en het bestaan van de interne controle en beveiligingsmaatregelen te beoordelen; b. de beveiligingsbeheersorganisatie te beoordelen; c. de toereikendheid van het beveiligingsbeleid te toetsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
12
De Inspectie OOV wil een oordeel vormen over het technische en organisatorische niveau van de uitvoering van het beveiligingsbeleid C2000
Het toezicht op de organisatie van de beveiliging van C2000 kan worden ingepast in het toezicht op de rampenbestrijding. Immers, de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding richt zich mede op het functioneren van de meldkamer. Het gebruik van C2000 maakt daar onderdeel van uit. In 2005 zal het instrumentarium ontwikkeld worden waarmee de Inspectie OOV haar toezichtstaak zal invullen. De beoordeling van het veiligheidsniveau wordt jaarlijks opgenomen in de jaarrapportage C2000 die door de minister van BZK aan de TK wordt aangeboden. Dat laat uiteraard onverlet dat de Inspectie OOV ook zelfstandig rapporteert. Ontwikkeling toezicht crisisbeheersing Met het beleidsplan Crisisbeheersing 2004–2007 beoogt het kabinet beter voorbereid te zijn op toekomstige crises. De bedoeling is de effectiviteit en de kwaliteit van het stelsel van crisisbeheersing, zowel centraal als decentraal, te versterken en te verbeteren. Op deze manier wil het kabinet bijdragen aan een weerbare, robuuste en daardoor veiliger samenleving. De rijksinspecties krijgen de opdracht om de werking van de crisisstructuur te toetsen en integraal te rapporteren. Het toezicht van de rijksinspecties richt zich mede op de departementale coördinatiecentra. De provincies zullen, ten aanzien van de crisisbeheersing op decentraal niveau, toezien op de planvorming. De rijksinspecties zullen zich richten op de werking en de uitvoering daarvan. Deze taakverdeling is conform het toezicht op de rampenbestrijding.1 In samenwerking met betrokken rijksinspecties wordt, conform het actieprogramma Crisisbeheersing in 2005 het actieprogramma toezicht rijksinspecties ontwikkeld. Eerst in 2006 is voorzien in concreet toezicht op uitvoering van de kwaliteits- en prestatie-eisen. De inspecties willen een uitspraak doen over de effectiviteit en de kwaliteit van het stelstel van crisisbeheersing
1
Zie Protocol toezicht op de rampenbestrijding Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 28 644, nr. 9.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
13
Bijlage
Onderzoeken in uitvoering Onderstaande onderzoeken worden eind 2004 / begin 2005 afgerond.
Werkend leren politieonderwijs: De Inspectie OOV wil een uitspraak doen over kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de periode «Werkend leren», een voor het duale onderwijs belangrijke (leer)periode. Informatie-uitwisseling politie: De Inspectie OOV wil vaststellen of de informatiehuishouding van de politie zodanig is ingericht zodat er voorwaarden geschapen zijn voor een goede operationele informatieuitwisseling. Veiligheidsbewustzijn brandweer: De Inspectie OOV wil inzichtelijk maken welke elementen van invloed zijn op het veiligheidsbewustzijn bij de brandweer, opdat ongevallen met brandweerlieden zoveel mogelijk beperkt worden. Schietvaardigheid: De Inspectie OOV wil vaststellen of de RTGP zodanig is ingericht en wordt toegepast dat uitsluitend daartoe gecertificeerde politieambtenaren dienst doen in het publieke domein. Algemene Doorlichting Rampenbestrijding: De Inspectie OOV wil een uitspraak doen of regio’s zijn voorbereid op een acute ramp. In de regio’s Twente, Limburg-Zuid, Groningen, Hollands Midden, Brabant Zuid Oost, Friesland en Utrecht is deel 1 van de ADR gaande.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 628 en 29 668, nr. 8
14