Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 30 mei 1997 1. Inleiding Met deze brief informeren wij u over de follow up van het MDW-rapport Normalisatie en Certificatie. Dit rapport is u met brief d.d. 16-2-1996 (Kamerstukken 1995–1996, 24 036, nr. 15) aangeboden. Daarin onderstreepten wij het belang om normalisatie en certificatie zodanig te benutten dat voor overheid en marktpartijen een «win-win»-situatie ontstaat. Verder kondigden wij toen aan dat wij voor een reactie op het rapport een aantal belangrijke marktpartijen zouden benaderen. In paragraaf 2 van deze brief gaan wij in op hun reacties. Daarnaast zou ook de overheid zelf aangeven hoe normalisatie en certificatie langs de lijnen van het MDW-rapport beter zouden kunnen worden benut. Daartoe hebben alle afzonderlijke departementen onderzocht welke mogelijkheden er op hun beleidsterrein bestaan. In paragraaf 3 wordt u geïnformeerd over de acties die de verschillende departementen dit jaar gaan ondernemen. In de bijlage bij deze brief is een tijdschema daarvoor opgenomen. Uit paragraaf 3 blijkt dat de departementen vooral nieuwe toepassingsmogelijkheden hebben ingebracht. Ook is een beperkt aantal gevallen opgenomen waarin bestaande toepassingen van normalisatie en/of certificatie worden getoetst aan (de randvoorwaarden van) het MDW-rapport. Overigens mogen tegen de achtergrond van dit MDW-rapport ook respectievelijk het MDW-project Levensmiddelenwetgeving, het MDW-project Bouwregelgeving en het MDW-project Productwetgeving gelden als hertoetsingen zoals wij die in onze brief van 16-2-1996 hebben aangeduid. Dit najaar zal de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving een voorstel doen voor een kabinetsstandpunt over de wijze waarop normalisatie en certificatie kunnen worden ingebed in algemeen wetgevingsbeleid. Daarover wordt u dan nader geïnformeerd.
7K1733 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
1
2. Commentaar marktpartijen
2.1 Algemeen Door ons zijn de navolgende organisaties aangeschreven: 1. VNO-NCW 2. MKB-Nederland 3. FNV en CNV 4. Consumentenbond 5. Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) 6. Nederlands Elektrotechnisch Comité (NEC) 7. Raad voor Accreditatie (RvA) 8. NormalisatieKringen Nederland (NKN) 9. Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) 10. Vereniging Overleg Certificatie-instellingen (VOC) 11. Laboratoria en inspectie-instellingen (Eurolab, VRS en VSL) Het MDW-rapport is op ambtelijk niveau nader toegelicht bij alle genoemde organisaties. Met uitzondering van de VNG hebben alle organisaties schriftelijk gereageerd. VNO-NCW heeft bij monde van de Raad voor Centrale Ondernemings-organisaties (RCO) gereageerd. De Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (RMK) heeft mede namens MKB-Nederland een brief opgesteld, FNV en CNV mede namens de vakcentrales MHP en AVC. In het algemeen zijn alle marktpartijen ermee ingenomen dat de betekenis en het effect van normalisatie en certificatie in het overheidsbeleid uitgebreid en kritisch onder de loep worden genomen. In de kabinetsnota «Normen, Certificaten en Open Grenzen» (Kamerstukken 1994–1995, 21 670, nr. 8) is daaraan een belangrijke eerste aanzet gegeven. Het MDW-rapport heeft het gebruik van normalisatie en certificatie verder uitgewerkt. De systematiek van het rapport, in het bijzonder de indeling in acht onderscheiden typen waarin het publiek belang wordt gecombineerd met verschillende toepassingsvormen van normalisatie en certificatie, wordt wel enigszins theoretisch gevonden maar wordt tegelijkertijd ook gezien als een goede basis voor verdere discussie met de overheid. Ook stemmen de partijen op hoofdlijnen in met de geformuleerde randvoorwaarden; deze randvoorwaarden hebben betrekking op het aspect financiële en administratieve lasten, het thema marktwerking en juridisch-bestuurlijke overwegingen. De voorkeur in het MDW-rapport voor vrijwillige toepassing van normalisatie en certificatie door marktpartijen – ook als de overheid er in wetgeving of beleid gebruik van maakt – wordt door de meeste organisaties onderschreven. Niet helemaal geruststellend in het rapport is voor ondernemers- en werknemersorganisaties dat het MDW-rapport de indruk wekt dat de overheid sterk gebruik wil maken van de mogelijkheden van zelfregulering en zodoende het publieke belang niet meer in volle omvang wil blijven behartigen. In antwoord hierop willen wij graag benadrukken dat wij niet de bedoeling hebben het publieke belang uit het oog te verliezen; als zelfregulering echter een goede manier blijkt om dat publieke belang te behartigen zien wij het als een overheidsverantwoordelijkheid om daar zo goed mogelijk bij aan te sluiten. De vakcentrales stellen dat normalisatie en certificatie géén alternatief kunnen vormen voor overheidsregulering omdat het publieke belang door de overheid zelf moet worden behartigd; wel worden normalisatie en certificatie gezien als mogelijke aanvulling op overheidsregulering. Daarover hebben wij een andere opvatting. In het geval de overheid namelijk constateert dat een concreet publiek belang voldoende wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
2
gediend door zelfregulering, zou overheidsregulering niet meer dan een belastende doublure zijn. Het specifieke commentaar van de marktpartijen is hieronder gerangschikt naar thema.
2.2 Normalisatie Alle partijen zien mogelijkheden voor normalisatie in het overheidsbeleid. Door het NNI wordt wel gesteld dat de overheid dan betrokken moet zijn bij de totstandkoming van normen. Het NNI benadrukt dat in het geval de overheid het NNI een normalisatie-opdracht geeft rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan de latere norm. Anders zal de motivatie van (potentiële) deelnemers aan volgende normalisatieprojecten snel afnemen. Wij zijn van mening dat de overheid en het NNI (de totstandbrenging van) normen onderling moeten afstemmen op de wetgeving waarbinnen deze normen zullen functioneren. Deze afstemming tussen de overheid en het NNI zal vooral betrekking hebben op de bestuurlijke legitimatie van de normen en op het draagvlak waarmee deze door de betrokken marktpartijen tot stand worden gebracht. Afgezien van het wettelijk kader waarbinnen de normen zullen moeten functioneren zullen de randvoorwaarden overigens geen betrekking hebben op de inhoud van de normen. Immers, die normen zijn gebaseerd op de consensus tussen alle betrokken partijen. De overheid kan overigens wel in de hoedanigheid van belanghebbende deelnemen in een normcommissie. Verder wordt door ons geconstateerd dat in voorkomende gevallen sprake is van een normstelling door private betrokkenen, vaak zonder inschakeling van het NNI, zonder consensus en dus zonder dat alle belanghebbenden altijd in de gelegenheid zijn geweest invloed op deze normstelling uit te oefenen. Het is de vraag of in dit soort gevallen (waarin overeenkomstig de «typen» II tot en met VIII uit hoofdstuk 6 van het MDW-rapport een publiek belang speelt) nog wel sprake is van een deugdelijk alternatief voor wetgeving. Alle marktpartijen hechten sterk aan de voorwaarde dat verwijzing naar normen in een wettelijke regeling vereist dat alle belanghebbenden hun inbreng hebben kunnen leveren in het normalisatieproces. De RMK stelt voor om daartoe een zogenaamde «Normalisatiecode» op te stellen. In deze code staat centraal het zorgvuldig betrekken van belanghebbenden bij een normalisatieproces. Deze suggestie willen wij nader onderzoeken en zal om die reden door ons worden voorgelegd aan het NNI. De participatie van bijvoorbeeld consumenten, werknemers en het middenen kleinbedrijf (MKB) is daarbij uitdrukkelijk een aandachtspunt. In relatie tot de inbreng van belanghebbenden onderscheidt NKN algemene versus specifieke normalisatie. Bij specifieke normalisatie is de informatie in de norm direct gekoppeld aan producten; bij algemene bestaat geen directe koppeling. Hierdoor verschillen de motieven voor (potentiële) participatie in het normalisatiewerk. Conclusie van NKN is dat bedrijven vanwege eigen belangen eerder zullen deelnemen aan specifieke normalisatie. Wij zijn er ons van bewust dat (gebrek aan) inbreng van belanghebbende partijen op problemen kan stuiten. Gebrek aan tijd en geld kunnen de redenen daarvan zijn. Onder verwijzing naar het algemeen overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op 15-6-1995 inzake de kabinetsnota Normen, Certificaten en Open Grenzen is de achterblijvende rol van het MKB in het normalisatieproces een belangrijk aandachtspunt voor EZ. De Kamer wordt daar door EZ over geïnformeerd door middel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
3
van de voortgangsrapportage Normen, Certificaten & Open Grenzen. De kwestie van de inbreng van werknemerszijde bij normalisatie inzake arbeidsomstandigheden zal door SZW en EZ op korte termijn met de vakcentrales worden besproken. Ook in verband met deze invalshoek is het naar onze mening voor de overheid van groot belang dat het NNI het vakdepartement tijdig inlicht als de inbreng van één of meer belanghebbende partijen achterblijft en het draagvlak van de norm te smal is. Dat vakdepartement kan dan in overleg met deze partijen eventuele maatregelen treffen. Door middel van strategische verkenningen door het NNI zou de overheid kunnen laten inventariseren of voldoende draagvlak bij marktpartijen aanwezig is om een bepaald normalisatieproject te starten. Ten opzichte van het MKB heeft het ministerie van EZ daar in het kader van de zogeheten projectgerichte financiering van het NNI een begin mee gemaakt. Uitvoeriger informatie daarover staat in de voortgangsrapportage die EZ opstelt naar aanleiding van de (hierboven genoemde) kabinetsnota Normen, Certificaten & Open Grenzen. Over de kenbaarheid van normen bij verwijzing ernaar in de wet wordt in het MDW-rapport gesuggereerd de normen integraal in de Staatscourant op te nemen. Het NNI is echter van mening dat de bestaande afspraak met de overheid om alleen de normreferenties in de Staatscourant te publiceren voldoende invulling geeft aan het algemeen bekend maken van de relevante normen. Ten algemene delen wij deze mening van het NNI. Wij merken echter in dit verband op dat er normen bestaan die ondanks hun private status een feitelijk verplichtend karakter zijn gaan dragen. In dit soort gevallen zou er op moeten kunnen worden vertrouwd dat alle betrokken marktpartijen inderdaad toegang hebben tot de inhoud van deze «verplichte» normen. In de regel zal onzes inziens publicatie van wetgeving met de relevante normreferenties in de Staatscourant afdoende zijn. Voor de inhoud van de norm kunnen betrokkenen zich vervolgens wenden tot het NNI. Desondanks is het de vraag of publicatie van wetgeving inclusief de relevante normreferenties in alle gevallen feitelijk geschiedt. Voor de beoogde toegankelijkheid is echter zonder meer nodig dat de betrokken departementen en het NNI hun werkzaamheden op het vlak van respectievelijk wetgeving en daarmee samenhangende normalisatie stelselmatig op elkaar afstemmen. Dit punt wordt onderdeel van de hierboven aangekondigde discussie over een mogelijke normalisatiecode. Een juridisch-bestuurlijke randvoorwaarde uit het MDW-rapport is dat de zogeheten «statische verwijzing» naar normen de voorkeur verdient boven «dynamische verwijzing». Een (statische) verwijzing naar een norm van een bepaalde datum vergt dus een aanpassing van deze verwijzing wanneer die norm wordt opgevolgd door een latere. Een (dynamische) verwijzing naar een norm zonder datumspecificatie brengt met zich dat wijziging van die norm als het ware automatisch in die wetgeving wordt geabsorbeerd. Een fors bestuursrechtelijk nadeel van een dergelijk automatisme is dat de wetgever dan toestaat dat de marktpartijen door aanpassing van normen een soort regelgevende bevoegdheid verkrijgen. Van de benaderde marktpartijen merkte de NKN bij deze voorkeur voor statische verwijzing op dat de wetgever normwijzigingen dan wel voortvarend moet beoordelen en moet verwerken in de wetgeving. Anders ontstaat een kloof tussen verouderde wetgeving enerzijds en technologische en andere maatschappelijke ontwikkelingen die in de normen zijn geïncorporeerd anderzijds. Met behoud van de zorgvuldigheid die bij wetsaanpassingen nodig is, kunnen wij deze opmerking onderschrijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
4
2.3 Certificatie Bijna alle organisaties hechten veel waarde aan de aanbeveling dat certificatie vrijwillig moet zijn. Als de overheid gebruik wil maken van certificatie, is het succes vervolgens afhankelijk van de mate waarin bedrijven of andere organisaties inderdaad op eigen gronden (bijvoorbeeld de behoefte aan een kwaliteitsimago) overgaan tot certificatie. Eventueel kan de overheid de motieven van bedrijven bij certificatie stimuleren door het bieden van een «tegenwaarde» in de vorm van bijvoorbeeld een vergunning op hoofdlijnen of minder overheidscontrole. De RMK merkt hierover op dat de overheid in de praktijk vooral dan een «tegenwaarde» biedt als bedrijven beschikken over een gecertificeerd kwaliteits- en/of milieuzorgsysteem; voor kleinere bedrijven is het invoeren en laten certificeren van een zorgsysteem echter vaak onhaalbaar. Hierover merken wij op dat verlaging van deze drempel voor het MKB via een apart op het MKB toegesneden certificaat tot onduidelijkheid in de markt leidt. Beter is het dat het MKB een volwaardig certificaat haalt. Nodig is om die reden veeleer dat wordt uitgegaan van de specifieke omstandigheden van het MKB-bedrijf en dat vervolgens een stapsgewijze aanpak voorhanden is waarmee het MKB-bedrijf dat uiteindelijke volwaardige certificaat kan behalen. Voor de ontwikkeling van een handleiding ter zake draagt EZ financieel bij aan een project dat door de Raad voor Accreditatie tezamen met MKB-Nederland wordt uitgevoerd. De VOC merkt op dat gewaakt moet worden voor certificatie-regelingen die elkaar overlappen met extra kosten als gevolg. Natuurlijk moet dit soort inefficiënties worden vermeden. Het eisenpakket bij systeemcertificatie dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij reeds bestaande normen. De VOC biedt aan om in overleg met de Raad voor Accreditatie een en ander te structureren. Natuurlijk verwelkomen wij dit initiatief. Zowel de certificatie-instellingen als het bedrijfsleven stemmen in met de randvoorwaarde dat certificatie onder concurrentie dient plaats te vinden om zo efficiëntie en concurrerende prijsvorming te bevorderen. Bedrijven moeten immers betalen voor certificatie. Bij gebruik van certificatie in het overheidsbeleid heeft het kabinet eerder aangegeven dat in beginsel al die certificatie-instanties moeten worden aangewezen die voldoen aan de van tevoren opgestelde wettelijke eisen. De VOC vindt wel dat de certificatie-instellingen dan geaccrediteerd moeten zijn. Accreditatie waarborgt immers een minimum-kwaliteitsniveau van de instelling; concurrentie kan dan niet ten koste van dit minimum-niveau gaan. Het is ons niet zonder meer mogelijk om deze zienswijze te onderschrijven. Accreditatie is inderdaad een belangrijk instrument om dat minimum-niveau te waarborgen, maar accreditatie is vooral een hulpmiddel, zowel voor de overheid als de certificatie-instelling. Het ombuigen ervan tot een verplichting is niet altijd zinvol. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van het concrete geval en het gewicht van het door de overheid te behartigen publieke belang. Verplichte accreditatie heeft het bezwaar dat de concurrentie wordt beperkt ten nadele van niet-geaccrediteerde instellingen, ook als deze op een andere wijze kunnen aantonen wel aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. De RCO merkt op dat Nederland op het vlak van certificatie voldoende rekening moet blijven houden met het buitenland. Zo worden ten behoeve van de export van zuivelproducten (verplichte) Rijkskeurmerken door de overheid afgegeven, gebaseerd op extra kwaliteitseisen. Op buitenlandse markten wordt hieraan door afnemers veel vertrouwen ontleend. Hoewel hier voor zuivere private certificatie volop kansen liggen, verwacht de RCO dat private certificaten minder vertrouwen zullen genieten dan het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
5
Rijkskeurmerk. Aanleiding daartoe kan ook zijn dat bedrijven zich niet aansluiten bij de vrijwillige certificatieregeling en/of dat de kwaliteitseisen van de vrijwillige certificatieregeling niet worden nagekomen; mogelijk gevolg is dan dat uiteindelijk het kwaliteitsimago van de Nederlandse zuivel wordt geschaad. Voor de RCO is met andere woorden het exportbelang verbonden met het publiek belang. Wij zijn ons ervan bewust dat met dit buitenland-aspect zorgvuldig moet worden omgesprongen. Wij herinneren er wel aan dat in het MDW-rapport Levensmiddelen-wetgeving het verband tussen extra kwaliteitseisen en het publieke belang in beginsel wordt losgelaten. Bij de implementatie van dit MDW-rapport zal, in afstemming met het betrokken bedrijfsleven, worden onderzocht of in verband met de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse agrarische bedrijfsleven tijdelijk een uitzondering nodig en evenredig is.
2.4 Stappenplan Het stappenplan wordt door de marktpartijen gezien als een nuttig instrument voor het maken van beleidsafwegingen door de overheid. Gemist wordt daarin de prealabele vraag hoe de overheid beoordeelt of in concreto een publiek belang speelt. Wij zijn het daar weliswaar mee eens maar de precieze inhoud van het publieke belang kan alleen in concrete gevallen, tegen de achtergrond ook van maatschappelijke opvattingen, worden vastgesteld. Het stappenplan wordt relevant wanneer inderdaad een concreet publiek belang wordt gezien. De RCO en de RMK doen de suggestie om een bedrijfseffectentoets op te nemen in het stappenplan om te voorkomen dat de overheid door middel van normalisatie en certificatie al te gemakkelijk financiële en administratieve lasten afwentelt op de marktsector. Wij wijzen erop dat in het huidige stappenplan volop rekening wordt gehouden met mogelijke bedrijfseffecten. Dat certificatie slechts bij uitzondering verplicht zou moeten worden gesteld is daar de weerslag van. Alleen bij vrijwillige certificatie komen immers de overwegingen van bedrijven goed aan bod.
2.5 Suggesties van marktpartijen Enkele organisaties, te weten het NNI, de RvA en de RMK, hebben suggesties aangedragen voor terreinen waar normalisatie en certificatie kunnen worden toegepast als alternatief voor of aanvulling op overheidsregulering. De belangrijkste suggesties betreffen het terrein van de levensmiddelenwetgeving (hygiënecode voor levensmiddelen, kwaliteitszorg in de levensmiddelenindustrie, producteisen aan levensmiddelen), wet- en regelgeving op bouwgebied (toetsing bouwplannen aan sociale veiligheid, verkeerstechnische eisen, afstemming van normen en wettelijke eisen betreffende houtverduurzamingsmiddelen, eisen ten aanzien van duurzaam bouwen), arbeidsomstandigheden, milieu en verpakkingen, kwaliteitszorg in het onderwijs en het universitair onderzoek, certificatie in de gezondheidszorg, alsmede certificatie van de «HAM» (hygiëne, arbo en milieu)-code voor ambachtelijke sectoren. 3. Actieplan overheid
3.1 Algemeen Onderstaand worden de diverse onderwerpen en actiepunten opgesomd die door de departementen naar voren zijn gebracht. Bij de interdepartementale afstemming die tot de onderstaande inventarisatie heeft geleid, is eens te meer gebleken dat de toepassing van normalisatie en certificatie per departement en per beleidsterrein uiteenloopt. Dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
6
verklaart dat het relatieve gewicht van de diverse onderwerpen onderling verschilt. Ook de kans dat een actiepunt inderdaad leidt tot een succesvolle toepassing van normalisatie en certificatie verschilt. Verder zijn er actiepunten die inmiddels lopen terwijl andere eerst nog op hun haalbaarheid getoetst moeten worden. In de meeste gevallen gaat het om onderwerpen die dit kalenderjaar op de agenda staan. Als bijlage bij deze brief gaat een tijdschema; daaruit blijkt per onderwerp hoe de (indicatieve) planning eruit ziet. Het ontbreken van informatie omtrent de implementatietermijn betekent dat nog niet zeker is dat de bevindingen tijdens de onderzoeksfase voldoende aanleiding zullen geven voor een vervolg. Daar komt bij dat toepassing van normalisatie en certificatie berust op de medewerking die de betrokken belanghebbende partijen al dan niet willen verlenen. Niet zelden is dat een belangrijk punt van overweging tijdens de onderzoeksfase. Bij het opnemen van de diverse onderwerpen is desondanks steeds het uitgangspunt dat normalisatie en/of certificatie er waarschijnlijk een nuttige rol kunnen spelen. Dat nuttige gebruik kan bestaan uit bijvoorbeeld de introductie van marktwerking, het beter aansluiten bij zelfregulering van marktpartijen, betere naleving van wetgeving en een hogere kwaliteit van de dienstverlening van publieke en private instanties.
3.2. Actiepunten van de departementen In diverse MDW-projecten wordt inmiddels systematisch gekeken naar de mogelijkheden om door middel van normalisatie en certificatie bestaande regelgeving te vereenvoudigen. Zo is u vorig jaar oktober het MDW-implementatieplan Levensmiddelenwetgeving aangeboden; daarin is een belangrijke rol weggelegd voor normalisatie en certificatie. Ook in de MDW-projecten Bouwregelgeving, Productwetgeving alsook Wet Verontreiniging Oppervlaktewater wordt daaraan aandacht besteed. Over deze projecten wordt u na hun afronding verder geïnformeerd. Bij deze interdepartementale projecten alleen blijft het overigens niet. Zo worden door het ministerie van V&W bestaande toepassingen van normalisatie en certificatie op de diverse eigen beleidsterreinen aan een hertoetsing onderworpen. De concrete actiepunten van de overheid zijn onderscheiden in negen categorieën: A Milieu en Energie B Onderwijs en Onderzoek C Gezondheid en Consumentenbescherming D Bouw E Openbare orde en veiligheid F Arbeidsomstandigheden G Sociale Zekerheid en Arbeidsvoorziening H Transport en Telecommunicatie I Marktwerking en Marktstructuur A. Milieu en Energie In het kader van het milieubeleid worden de instrumenten normalisatie en certificatie al veel toegepast. Naast het argument deregulering spelen daarbij ook andere argumenten een rol, zoals de «verinnerlijking» van het milieubeleid en het gebruik maken van de specifieke deskundigheid van de marktpartijen. De wijze van toepassing van deze instrumenten in het milieubeleid is overigens niet los te zien van de typische overheidstaak die hier ligt. Het «overlaten aan de markt» is dus zeker geen regel. In het energie(besparings)beleid zijn normalisatie en certificatie nog tamelijk onbekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
7
1. Actieprogramma Normalisatie en Validatie van Milieumeetmethoden In 1993 is de Nota Kwaliteit van Milieumetingen (van de ministeries van VROM en VenW) verschenen. Het Actieprogramma Normalisatie en Validatie van Milieumeetmethoden (ANVM) is hier een vervolg op. Dit programma wordt mogelijk verlengd waardoor ook accreditatie en het ontwikkelen van referentiematerialen voor milieumeetmethoden meegenomen kunnen worden. Bij dit actieprogramma zijn alle belangengroepen betrokken (laboratoria, adviesbureau’s en de provincies) en is een belangrijke rol weggelegd voor het NNI. 2. CO2-certificaten voor aanplant van bos De ministeries van VROM en LNV onderzoeken of CO2-certificaten een middel kunnen bieden om extra bosaanleg te financieren. Geïnteresseerde partijen kunnen op vrijwillige basis CO2-vastleggingscapaciteit kopen, wellicht als onderdeel van afspraken met de overheid over het beperken van CO2-emissies. De emissie die anderszins niet te voorkomen is wordt zodoende gecompenseerd. De bezitter van een zogenaamd «reductiecertificaat» mag dan alsnog producten als «groen gemaakt» op de markt brengen. De opbrengst van de verkochte certificaten wordt besteed aan de realisatie van bosaanplant in Nederland. 3. Gemeentelijk milieubeleid Kwaliteitsborging van de gemeentelijke milieutaken gaat steeds meer leven binnen de gemeenten. Verschillende gemeenten nemen initiatieven tot de invoering van kwaliteitszorgsystemen. In sommige gevallen heeft dit reeds geleid tot certificatie. De rijksoverheid kan hierin een ondersteunende rol spelen. Zo wordt op dit moment door het ministerie van VROM en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gewerkt aan een handreiking voor kwaliteitszorg binnen de gemeentelijke bodemtaak. Verder neemt de milieu-inspectie het initiatief om in het Regionale Milieu-overleg de kwaliteit van de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie aan de orde te stellen. 4. Certificatie van milieuvriendelijke recreatie Uit onderzoek blijkt dat de consument belang hecht aan informatie over de milieu-vriendelijkheid van een te bezoeken regio of accommodatie. De ministeries van VROM en EZ zullen in het vervolgtraject in overleg met de toeristisch-recreatieve sector (laten) uitwerken hoe deze milieu-informatie het beste kan worden gecommuniceerd naar de consument. Een mogelijkheid is het gebruik van «milieusterren» (als vorm van certificatie), vergelijkbaar met het huidige sterrensysteem voor hotels en restaurants. 5. Energiemanagement In het kader van het energiebesparingsbeleid wordt veel gebruik gemaakt van meerjarenafspraken («MJA’s») waarin overheid en bedrijfsleven tot afspraken en bijbehorende inspanningsverplichtingen komen. Invoering van energiemanagement kan een onderdeel vormen van zo’n MJA. Daarnaast zijn veel bedrijven bezig met de invoering van milieuzorg op basis van bijvoorbeeld de ISO-norm 14 001. EZ zal nagaan in hoeverre energiemanagement is meegenomen in de ISO 14 001 norm en hoe dit indien nodig in het belang van bedrijven kan worden verbeterd. Vervolgens zou moeten worden onderzocht of certificatie van dit energiemanagementsysteem wenselijk is en op welke manier dit instrument kan bijdragen aan het energiebesparingsbeleid. 6. Ontmanteling van olie- en gasplatforms Als gevolg van uitputting van gas- en olievelden op het Nederlandse deel van het continentaal plat zullen de komende jaren meer dan 100 olieen gasplatforms ontmanteld worden. Een aantal Nederlandse bedrijven bereidt zich voor om deze ontmanteling ter hand te nemen. Gelet op het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
8
grote aantal technische, milieu- en veiligheidsaspecten waarmee rekening moet worden gehouden, zal in samenspraak met het betrokken bedrijfsleven onderzocht worden of het zinvol is voor de ontmantelingswerkzaamheden een certificatiesysteem te ontwikkelen. Dit kan voorkomen dat simpelweg «top-down» nieuwe wettelijke eisen worden gesteld. In lijn met het MDW-rapport zou hiermee worden bevorderd dat bedrijven zelf met behulp van hun (technologische) kennis een oplossing bedenken en op die zelf gekozen manier komen tot een verantwoorde ontmanteling. 7. Energieverbruik televisie- en video-apparatuur Voor televisie- en videoapparatuur wordt door de Nederlandse onderneming voor energie en milieu (Novem) in opdracht van het ministerie van EZ in samenwerking met energie-agentschappen uit Denemarken, Zweden, Finland, Zwitserland en Oostenrijk, in overleg met de Europese Commissie, een vrijwillig label ontwikkeld met betrekking tot het stand-by energiegebruik. Het label moet de verkoop van de zeer efficiënte apparaten (aan de bovenkant van de markt) stimuleren. Voor televisie- en video-apparatuur is ook een Europees convenant in voorbereiding; dit betreft het terugdringen van het stand-by-gebruik: apparaten met een hoog stand-by gebruik zouden niet meer op de Europese markt moeten worden gebracht. Het label en het convenant zijn complementair. Nagegaan zal worden of gebruikmaking van certificatie en de certificatiestructuur toegevoegde waarde kan hebben bij de verdere vormgeving van dit onderdeel van het energiebesparingbeleid. B. Onderwijs en Onderzoek 1. Certificatie van schoolbegeleidingsdiensten In verband met de plannen voor decentralisatie van de schoolbegeleiding naar de gemeenten zal het rechtstreekse toezicht door de rijksinspectie worden afgeschaft. Vanuit de overwegingen dat de gemeenten nadruk zullen leggen op de relatie tussen de hoogte van de subsidie en de geleverde prestatie, dat er in de toekomst meer mogelijkheden komen voor (additionele) financiering vanuit de vraagkant (met name onderwijs-instellingen), zijn door het werkverband plaatselijke en regionale onderwijsbegeleidingsdiensten (WPRO) plannen ontwikkeld voor certificatie. Beoogd wordt kwaliteitszorg bij de schoolbegeleidingsdiensten te bevorderen. De certificatie sluit aan bij de relevante ISO-normen en die van de stichting Certiked (Certificering kennisintensieve dienstverlening). 2. Kwaliteit beroepsuitoefening leraren In de kabinetsnota Vitaal Leraarschap is het voornemen beschreven dat de beroepsgroep van leraren in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de bewaking van de kwaliteit van de beroepsuitoefening na de indiensttreding. Op initiatief van «Forum Vitaal Leraarschap» is een stuurgroep gevormd, waaraan de vakbonden, het platform van vakinhoudelijke verenigingen en het ministerie van OCenW deelnemen. Deze stuurgroep onderzoekt de mogelijkheid om te komen tot een beroepsstandaard, waar een register deel van zal uitmaken. In dat register worden alle leerkrachten opgenomen die (blijven) voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het beroep van leraar. 3. Certificatie nascholingsinstellingen Met ingang van augustus 1993 is in de onderwijssector de aanbodgestuurde financiering van de nascholing vervangen door een vraaggestuurde financiering. Het nascholingsbudget is van de lerarenopleidingen overgeheveld naar de scholen. Met ingang van augustus 1997 zijn de scholen vrij in hun keuze waar ze hun nascholingsbudget willen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
9
besteden. In dit kader bestaat het voornemen om te komen tot een stelsel van certificatie van de nascholingsinstellingen. In het voorjaar van 1997 zal de Tweede Kamer hierover nader worden geïnformeerd. 4. Aanpassing visitatiestelsel hoger onderwijs In het hoger onderwijs zijn inmiddels ervaringen opgedaan met het visitatiestelsel krachtens de Wet Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). Op grond van die ervaringen zal de komende tijd een discussie moeten plaatsvinden over de verdere ontwikkeling van de kwaliteitszorg. In die discussie gaat het onder meer over de vraag of en hoe ook het particulier (niet bekostigd) hoger onderwijs in de kwaliteitsborging kan participeren. De hogescholen overwegen een experiment, waarin wordt getoetst of certificatie kan bijdragen aan het bereiken van de met kwaliteitszorg beoogde doelen, namelijk het bieden van kwaliteitsoordelen en het verbeteren van de opleidingen. Minister en hogescholen zijn hierover in overleg. 5. Learning Market In de onderwijswereld worden diploma’s op grond van diverse criteria al dan niet erkend door de minister van OCenW. Deze criteria zijn wettelijk vastgelegd. Daarnaast bestaat de problematiek van de wederzijdse erkenning van (deel)diploma’s door de verschillende onderwijsinstellingen. Ook de erkenning van praktijkervaring speelt hier. EZ zal in samenwerking met OCenW nader onderzoeken in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van certificatie en accreditatie ter bevordering van de (wederzijdse) erkenning van onderwijsprogramma’s, diploma’s en ervaring. De student kan dan als het ware «shoppen» bij de verschillende onderwijsinstituten met betrekking tot zijn onderwijsprogramma. Daarnaast dient de mogelijkheid van persoonscertificatie nader te worden onderzocht. Bedoeld wordt hiermee dat de individuele competentie en vaardigheden van personen op basis van tevoren opgestelde eisen worden gecertificeerd. Te zijner tijd zouden diploma’s en persoonscertificaten misschien kunnen worden geïntegreerd. C. Gezondheid en Consumentenbescherming 1. Wet op de orgaandonatie In het kader van de Wet op de orgaandonatie (WOD) wordt thans bezien of ter nadere invulling van de uit deze wet voor orgaanbanken voortvloeiende algemeen verwoorde kwaliteitseisen, normalisatie en wellicht ook certificatie kunnen worden gehanteerd. 2. Registratie van wachtlijsten en wachttijden Teneinde wachtlijsten in de zorgsector op een aanvaardbaar niveau te houden, zijn structurele maatregelen zoals uniforme registratie, eenduidige indicatie-stelling en urgentiebepaling nodig. Aan de hand van door normalisatie te ontwikkelen criteria zal uiteindelijk tot een objectieve en landelijk uniforme registratie van wachtlijsten en wachttijden moeten worden gekomen. 3. Rookvrije school In het kader van het tabaksontmoedigingsbeleid zal de staatssecretaris van OCenW aan enkele organisaties, waaronder de Stichting Volksgezondheid en Roken, voorstellen vragen voor de vormgeving van het beleid «rookvrije school». Hierbij wordt onder meer gedacht aan certificatie van scholen als «Rookvrije school». 4. Gebruik persoonsgegevens voor wetenschappelijke en statistische doeleinden In januari 1997 heeft de Commissie-Kordes aan de minister van OCenW
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
10
een advies uitgebracht over het gebruik van persoonsgegevens voor wetenschappelijke en statistische doeleinden, in overeenstemming met de Wet Persoonsregistratie (WPR) en de implementatie van de Europese richtlijn dienaangaande in de komende Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). De commissie adviseert de in de wet bestaande ruimte voor zelfregulering te benutten door het gebruik van persoonsgegevens bij professionele onderzoekinstellingen te binden aan een regime van technische en procedurele beveiliging vastgelegd in: – onderzoeksprotocollen op het niveau van onderzoeksprojecten; – gedragscodes op het niveau van de beroepsgroep en; – certificatie van de instellingen. Naar aanleiding van het advies zal de minister in de loop van dit jaar overleg voeren met onder meer de sociaal-wetenschappelijke raad van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Vereniging voor beleidsonderzoek over een passend stelsel en de rol van de instellingen hierin. 5. Zorgvernieuwing Op het gebied van de zorgvernieuwing lenen zich meerdere onderwerpen voor toepassing van normalisatie en/of certificatie. Daartoe kunnen middelen uit het Zorgvernieuwingsfonds en de Tijdelijke Financiering Welzijnswet ter beschikking worden gesteld. Thans loopt een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden van normalisatie en certificatie inzake de kwaliteit van sociale pensions. Psychiatrische thuiszorg omvat diverse vormen van zorg voor verschillende doelgroepen. Overwogen wordt of door middel van normalisatie tot criteria ter indeling van de verschillende typen van zorg kan worden gekomen. Aan de hand van een dergelijke indeling kan dan tot toewijzing van middelen worden gekomen. Al of niet bij wet vastgelegde indicatiecommissies met een zogenaamde Wet Bopz (bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen)-taak betreffende psychogeriatrie en verstandelijk gehandicapten lijken zich tevens goed te lenen als onderwerp voor certificatie. Ook de substitutie van plaatsen en bedden tussen instellingen of zelfs sectoren is in beginsel een terrein waar de inzet van normalisatie en/of certificatie in overweging wordt genomen. 6. Post marketing system voor medische hulpmiddelen Voornemens tot normalisatie bestaan er ten aanzien van het gebruik van medische hulpmiddelen. Inzet is om tot een nadere invulling te komen van het volgens de EG- wetgeving voor medische hulpmiddelen verplichte Post Marketing System (PMS). PMS verplicht de fabrikant van bijvoorbeeld hartkleppen om een systematische procedure op te zetten waardoor hij op de hoogte blijft van de ervaringen van het product ook nadat dit product is ingebracht bij de patiënt. Het NNI is gevraagd een voorstel in te dienen voor een haalbaarheidsonderzoek terzake. 7. Protocollen voor geneesmiddelen Aspecten gerelateerd aan een doelmatig gebruik van geneesmiddelen lijken zich tevens in beginsel voor normalisatie te lenen. Tot op heden wordt het gebruik van geneesmiddelen veelal geregeld in protocollen die opgesteld worden door artsen of door artsen en leveranciers (apothekers). Deze wijze van standaardisering van het gebruik van geneesmiddelen is voornamelijk historisch bepaald. Bezien zal worden of de introductie van normalisatie op dit terrein haalbaar en wenselijk is. 8. Hygiënecodes Hygiënecodes, opgesteld door het bedrijfsleven zelf en goed te keuren door de minister van VWS, moeten aantoonbaar garanderen dat bedrijven zich houden aan de wettelijke eisen uit de «Warenwetregeling hygiëne
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
11
van levensmiddelen», een regeling die voortvloeit uit een desbetreffende EG-richtlijn. Dergelijke private hygiënecodes komen dan in de plaats van de (in principe) wettelijk voorgeschreven «voedselveiligheids-plannen». Binnen de Europese normalisatie-instelling CEN is normalisatie van deze hygiënecodes punt van discussie. Thans is normalisatie in Europees verband beperkt tot methoden voor analyse en bemonstering. Er is echter (nog) geen meerderheid voor de bedoelde normalisatie. Met het Nederlandse bedrijfsleven wordt hierover in NNI-verband gesproken. 9. Codes voor de ambachtelijke sector Het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) ontwikkelt praktische bruikbare codes voor branches in de ambachtelijke sector. In de codes zijn alle relevante wettelijke eisen (milieu, hygiëne, arbo, etc.) voor de branche uitgewerkt en wordt een minimaal gewenst kwaliteitsniveau aangegeven. Daarnaast bevatten de codes opties voor die bedrijven die in hun bedrijfsvoering verder willen gaan dan door de wet wordt voorgeschreven. De Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (RMK) heeft in zijn reactie op het MDW-rapport de overheid geattendeerd op de mogelijkheden van deze codes. Onderzocht moet worden of en onder welke voorwaarden deze codes een rol kunnen spelen in het overheidsbeleid en -toezicht. D. Bouw 1. Afstemming normbladen op het Bouwbesluit In het Bouwbesluit zijn de voorschriften gegeven in de vorm van zogenaamde prestatie-eisen. Inzake de methode ter bepaling of aan een prestatie-eis wordt voldaan, is in het Bouwbesluit verwezen naar normbladen. Normbladen zijn documenten van privaatrechtelijke aard. De verwijzing vanuit het Bouwbesluit naar deze private documenten noodzaakte tot vele ministeriële regelingen om aan te geven wat nu feitelijk vanuit het publiekrecht van toepassing is. Dit stelsel van voorschriften, normbladen en ministeriële regelingen is voor de praktijk moeilijk toegankelijk gebleken. Ter verbetering van het stelsel is besloten de normen zodanig af te stemmen op het Bouwbesluit dat de regelingen grotendeels kunnen verdwijnen. Deze operatie wordt in opdracht van het ministerie van VROM uitgevoerd door het NNI, in samenwerking met het bedrijfsleven. 2. Certificatie van bouwstoffen Op het gebied van certificatie van bouwstoffen (inclusief grond) lopen verschillende activiteiten. Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met het Interprovinciaal Overlegorgaan (IPO) het initiatief genomen om als pilotproject voor een twaalftal bouwstoffen te assisteren bij de ontwikkeling van beoordelingsrichtlijnen. De Stichting Bouwkwaliteit coördineert dit proces. In de begeleidingscommissies hebben onder meer VROM, IPO, het bedrijfsleven en deskundigen zitting. Voor de eerste tranche van vijf bouwstoffen moet uiterlijk in mei 1997 gerapporteerd worden over de voortgang. De resterende zeven bouwstoffen moeten zo spoedig mogelijk daarna volgen. 3. Richtlijn bouwproducten Op grond van de EG-richtlijn bouwproducten mogen deze producten, zodra Europese technische specificaties beschikbaar zijn, alleen in de handel worden gebracht indien deze zijn voorzien van CE-markering. Dit veronderstelt dat voor deze producten inderdaad zo’n technische specificatie bestaat. De vraag is of deze specificaties voor alle bouwproducten eigenlijk wel nodig zijn. Deze kunnen namelijk leiden tot dure (Europese) testmethodes terwijl het publieke belang erbij gering kan zijn. Om hier inzicht in te krijgen is een enquête uitgezet voor het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
12
bouwbedrijfsleven, waarbij aan de hand van een beslissingsmodel kan worden nagegaan of er voor een bepaald product al dan niet sprake is van een relatie met de EG-richtlijn. Een en ander moet leiden tot een lijst van producten («minor products») waarvan het Nederlandse bedrijfsleven aangeeft een Europese specificatie (en derhalve Europese testmethodes) niet nodig te achten. Tot dusverre heeft «Brussel» zich niet gewaagd aan een dergelijke lijst. Indien de enquête voldoende resultaat oplevert zal deze, als suggestie om voor «minor products» tot deregulering te komen, worden aangeboden aan de Europese Commissie. 4. Certificatie aanvrager bouwvergunning De aanvraag van een bouwvergunning brengt relatief hoge lasten met zich, zowel voor de toetsende gemeente (Bouw en Woningtoezicht) als de aanvrager. Nagegaan wordt of deze lasten kunnen worden verminderd met de introductie van certificatie. Met een dergelijk (vrijwillig) certificaat zou de aanvrager van een bouwvergunning kunnen aantonen dat aan alle eisen uit het Bouwbesluit wordt voldaan. De gemeente kan zich dan beperken tot een marginale toetsing. E. Openbare orde en veiligheid Op het terrein van de criminaliteitspreventie wordt waar mogelijk een keuze gemaakt voor kwaliteitsborging die aansluit op private kwaliteitsborgingsmechanismen. Op het terrein van het integraal veiligheidsbeleid wordt in het algemeen hard gewerkt aan de versterking van kwaliteitswaarborgen. Wanneer dit proces verder zijn beslag heeft gekregen, kan het gebruik van certificatie als middel om de kwaliteit van de te verlenen diensten te waarborgen en tegelijkertijd publiekrechtelijke regels te beperken een nuttig middel blijken. Bij de volgende onderwerpen komen normalisatie en certificatie reeds nu uitdrukkelijk aan de orde. 1. Keurmerk veilig wonen Normalisatie en certificatie zijn van belang bij het realiseren van openbare orde en veiligheid. Het is gebruikelijk dat, gezamenlijk met het veld, bestekken, richtlijnen en erkenningsregelingen worden opgesteld. Een belangrijk speerpunt voor dit jaar is de stimulering van het «Keurmerk veilig wonen», voor zowel bestaande als nieuwbouw. Dit betreft een integrale benadering op het gebied van de criminaliteitsbestrijding en de brandbeveiliging. In het verlengde van het Keurmerk Veilig Wonen wordt vanuit het Nationaal Platform Criminaliteitspreventie, een samenwerkingsverband tussen overheid en bedrijfsleven, gestart met het ontwikkelen van normen voor de keurmerken Veilig ondernemen op bedrijventerreinen en Veilig ondernemen in winkelcentra. 2. Alarminstallateurs en -apparatuur Bij het wetsvoorstel op de particuliere beveiligingsdiensten zijn normalisatie en certificatie uitdrukkelijk aan de orde. In de beveiligingsbranche is in twee situaties sprake van certificatie, namelijk betreffende de installateurs en met betrekking tot de alarmapparatuur. Het wetsvoorstel bepaalt dat de minister regels kan stellen met betrekking tot de eisen van vakbekwaamheid voor alarminstallateurs. Bij de beoordeling van de kwaliteit van een installateur door de overheid wordt een eventueel certificaat betrokken. Wat de alarminstallaties betreft wordt bepaald dat de minister voor bepaalde categorieën alarmapparatuur regels kan stellen met betrekking tot de eisen waaraan deze apparatuur dient te voldoen en de wijze waarop, alsmede de organisaties door welke, de apparatuur op grond van deze eisen kan worden goedgekeurd. Hierbij wordt gedacht aan een systeem waarin de kwaliteit van de installatie wordt gewaarborgd door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
13
afgifte van en door de Raad voor accreditatie geaccrediteerde certificatieinstelling. F. Arbeidsomstandigheden Op het beleidsterrein van de arbeidsomstandigheden (hierna: arbo) worden normalisatie en certificatie al over een langere periode en in ruime mate toegepast. «Arbo-certificatie» leidt tot een betere verdeling en toedeling van verantwoordelijkheden aan direct belanghebbenden, zoals sociale partners in branches, opleidingsinstituten, examenbureaus, keuringsinstanties, etcetera. In eerste instantie gaat de voorkeur daarbij uit naar vrijwillige certificatie, onder de paraplu van de Raad voor Accreditatie. De verwachting is dat er de komende jaren nog een aanzienlijk aantal vrijwillige toepassingen op arbo-terrein bij zullen komen. Bij zowel vrijwillige als verplichte certificatie vervult het ministerie van SZW een regisserende rol. De diverse certificatie-trajecten zijn ondergebracht in drie categorieën: 1. Certificatie van vakbekwaamheid van personen. Specifiek doel hiervan is om de in arbo-kader vereiste deskundigheid branchespecifiek af te spreken en te waarborgen. Bedrijfsleven en opleidingsinstituten maken duidelijke afspraken over beroepsprofielen en eindtermen. Onafhankelijke geaccrediteerde instellingen houden toezicht op examinering en geven certificaten af. Het gaat hier met name om kraanmachinisten, hogere veiligheidskundigen, arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten, gasdeskundigen op tankschepen, springmeesters, stralingsdeskundigen, duikers, karweiwerkers in de metaal-/elektrobranche, bedrijfshulpverleners, toezichthouders bij asbestsloop en het werken met ethyleenoxyde. 2. Certificatie van systemen en processen. Specifiek doel is om goede arbeidsomstandigheden op systeemniveau te kunnen toetsen en niet in eerste instantie op werkplekniveau. Gevolg kan zijn dat de overheid minder intensief behoeft te inspecteren. Hier gaat het thans om het VeiligheidsCertificaat Aannemers (VCA) in de (petro-) chemische industrie en de specifieke interpretaties voor baggerbedrijven en voor spoorwegaannemers. Het certificaat voor sloopbedrijven bevindt zich in een afrondingsfase. 3. Producten en arbeidsmiddelen. Door middel van keuringen wordt beoogd een goede technische staat van producten en arbeidsmiddelen te bewerkstelligen, als gerichte bijdrage aan het veilig produceren van producten en arbeidsmiddelen. Deze categorie omvat tevens de keurings- en certificatie-trajecten voor producten conform de diverse EG-richtlijnen voor productveiligheid, in relatie tot de productiefase (zie hieronder ook de paragraaf Productveiligheid). In 1997 vindt een herijking plaats van bestaande wettelijke keuringsregimes voor de gebruiksfase van hijskranen, liften en drukapparatuur, met ondermeer het oogmerk deze regimes te vervangen door een stelsel van certificatie en accreditatie. G. Sociale Zekerheid en Arbeidsvoorziening 1. Uitvoering Algemene bijstandswet Enkele gemeenten zijn ertoe over gegaan de uitvoering van de Algemene bijstandswet onder certificatie te brengen. Deze vorm valt als zodanig buiten het kader van het MDW-rapport, dat immers is toegespitst op een verminderd overheidsoptreden als resultante van certificatie door privaatrechtelijke partijen. De certificatie vindt echter plaats op basis van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
14
de vrijwillige ISO-normen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat het aantal gemeenten dat zijn sociale dienst laat certificeren de komende jaren verder zal toenemen. 2. Organisatiewet sociale verzekeringen Het voorstel voor een nieuwe Organisatiewet sociale verzekeringen (Tweede Kamer, 1996–97, nr. 24 877) bevat een bepaling (artikel 57, tweede lid) die het mogelijk maakt bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen, op grond waarvan de minister van de in deze wet bedoelde uitvoeringsinstellingen slechts kan erkennen indien daaraan overeenkomstig deze regels een certificaat is verleend. Uitvoeringsinstellingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van zo’n algemene maatregel van bestuur reeds erkend zijn kan deze erkenning worden ontnomen indien zij niet binnen een bepaalde termijn alsnog een certificaat verleend krijgen. De uitvoeringsinstellingen zouden vanaf het jaar 2000 over zo’n certificaat moeten beschikken. De voorkeur gaat er daarbij naar uit dat betrokkenen in gezamenlijk overleg komen tot de opzet van certificatie, die vervolgens op basis van vrijwilligheid wordt toegepast. 3. Arbeidsvoorziening De Arbeidsvoorzieningswet 1996 (in werking getreden op 1-1-1997) stelt dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zorg dient te dragen voor de kwaliteit van de taakvervulling. Binnen de Arbeidsvoorzieningorganisatie wordt hierover overlegd; naar verwachting zal certificatie daarbij een rol gaan spelen. Op arbeidsvoorzieningsterrein is sprake van een toenemende interactie van de private en de publieke sector. Gemeenten en bedrijfsverenigingen kopen momenteel diensten in bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij wijze van gedwongen winkelnering. Op termijn zal worden onderzocht of dit moet worden gehandhaafd. In dat kader zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden die certificatie kan bieden. 4. Wet sociale werkvoorziening In het kader van de nieuwe Wet sociale werkvoorziening (Tweede Kamer 1995–96, nr. 24 787), die naar verwachting per 1 januari 1998 in werking treedt, speelt de kwaliteitszorg met betrekking tot de indicatiestelling. Het wetsvoorstel voorziet erin bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen aangaande de werkwijze bij de indicering. Specifiek is de kwaliteitszorg als aandachtspunt genoemd, waarbij nog nadere regels kunnen worden gesteld. De verantwoordelijkheid daarvoor komt dan echter bij de gemeenten te liggen. Certificatie lijkt mogelijkheden te kunnen bieden bij het dragen daarvan. Het is echter aan de gemeenten zelf om daartoe over te gaan; dwingende voorschriften daartoe worden momenteel niet overwogen. H. Transport en Telecommunicatie 1. Normalisatie bij interconnectie Met de liberalisatie van de telecommunicatiesector komen er meer aanbieders van openbare telecommunicatie-infrastructuur, die hun infrastructuur aan elkaar en die van PTT’s willen koppelen (interconnectie). PTT’s mogen in beginsel, met redenen omkleed, koppelingen met hun infrastructuur weigeren. De overheid zal in zo’n geval de redelijkheid van de weigeringsgrondslag toetsen, omdat deze weigering de ontwikkeling en werking van de telecommunicatiemarkt kan belemmeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
15
Normen kunnen dienen als een normatieve en objectieve basis voor overeenstemming over de technische voorwaarden voor interconnectie. De nationale overheidsdiensten op het vlak van telecommunicatie voeren in Europees verband overleg over de vraag, gehoord de marktpartijen en andere belanghebbenden, welke normen nodig zijn om interconnectie te faciliteren. In de richting van de Europese normalisatie-organisaties zullen initiatieven worden genomen voor de ontwikkeling van deze normen. 2. Certificatie van kostentellers Op de geliberaliseerde telecommunicatiemarkt zullen veel aanbieders van verschillende diensten opereren. De betrouwbaarheid van de registratiesystemen («kostentellers») voor de gebruikskosten wordt, mede door een zekere fraudegevoeligheid, door afnemers van deze diensten betwist. Onderzocht dient te worden of het wenselijk en haalbaar is om deze registratiesystemen, op basis van een nader in te richten keuringsen certificatie-regime, van een keurmerk te voorzien zodat alle partijen verzekerd zijn van een betrouwbare kostenverrekening in de sfeer van de openbare telecommunicatie. Door de overheid zullen uitgangspunten voor nationaal beleid worden geformuleerd. Via een consultatieronde met gebruikers en aanbieders van diensten en infrastructuur zal de haalbaarheid en wenselijkheid van een en ander worden vastgesteld. 3. Regeling toelatingseisen voertuigonderdelen Het ministerie van VenW zal onderzoeken of het mogelijk en zinvol is de in de «Regeling toelatingseisen voertuigonderdelen» (betreffende onderdelen voor andere voertuigen dan motorvoertuigen) vervatte – grotendeels volledig beschreven – metingen en beproevingen, die dienen plaats te hebben ter beoordeling of aan de gestelde toelatingseisen wordt voldaan, in betekenende mate te vervangen door (internationale) normen. Daartoe zal in ieder geval ook contact worden gelegd met het NNI. I. Marktwerking en marktstructuur 1. Biologische landbouw Op het terrein van kwaliteitskeuringen en rassenonderzoek van planten wordt thans gewerkt met één private keuringsinstelling per sector dan wel onderzoeksinstelling, die bij uitsluiting van andere diensten is aangewezen. Aan de hand van een tweetal pilotprojecten wordt onderzocht of met gebruikmaking van accreditatie respectievelijk certificatie kan worden overgestapt naar een systeem van erkenning van meerdere keurings- en onderzoeksinstellingen. Dit betreft het project «erkenningssysteem controle biologische landbouw» en het project «onderzoek kwekersrechtverlening». 2. Vrije beroepen Markten van vrije beroepsbeoefenaren kennen veelal een wettelijke regulering. Soms is de titel van de beroepsbeoefenaar wettelijk beschermd (bijvoorbeeld: makelaar onroerend goed, architect) maar ook komt het voor dat sprake is van voorbehouden handelingen of domeinmonopolie (bijvoorbeeld accountants). Doel van de regulering is veelal markttransparantie te bevorderen en een zekere basiskwaliteit te garanderen. Bij een aantal vrije beroepen vindt momenteel een heroverweging plaats van deze regulering teneinde na te gaan of de regulering nog proportioneel is met het na te streven doel en of de marktwerking niet wordt verstoord door bijvoorbeeld onnodige toetredingsbelemmeringen. Logisch vervolg van die (lopende MDW-)discussie is of en in hoeverre een vrijwillige erkennings- of certificatieregeling als alternatief zou kunnen dienen voor de huidige wettelijke titelbescherming of het domeinmonopolie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
16
3. Infrastructuur normalisatie In het kader van het Nederlands voorzitterschap van de EU is een benchmarkstudie uitgevoerd, waarin de concurrentiepositie van de Europese industrie in de sector informatie- en communicatietechnologie (ICT) vergeleken wordt met die van de Verenigde Staten, Japan en Korea. Het algemene beeld is somber. Als een van de oorzaken van deze achteruitgang in concurrentiepositie wordt de normalisatie-infrastructuur genoemd. Door de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied is het van groot belang tot de zogenaamde «first movers» te behoren: een regionale standaard (EU, VS, Azië) tot wereldstandaard benoemd te krijgen. Internet is een succesvoorbeeld voor de VS. Europa heeft dit met GSM weten te bereiken. De gefragmenteerde wijze waarop het normalisatie-proces in Europa is vormgegeven wordt als belemmerend gezien. Normalisatie zou méér «industry-driven» moeten zijn. Als «best practice» wordt ANSI (normalisatie-instituut in de VS) genoemd. EZ zal onderzoeken wat de bepleite veranderingen in de normalisatie-structuur, tegen de achtergrond van in het bijzonder de ICT-sector, zullen betekenen voor het functioneren van het NNI en het NEC. 4. Speelautomaten De vestiging van speelautomatenhallen en de plaatsing van speelautomaten in horeca-gelegenheden is streng gereguleerd. De gemeente houdt hierop toezicht en verleent de vergunningen. Met betrekking tot de speelautomatenhallen is al een systeem van (vrijwillige) certificatie ontwikkeld; in de horeca is een certificatie-systeem in oprichting. EZ gaat in samenwerking met Justitie na of en in hoeverre de gemeente bij de vergunningverlening een tegenwaarde kan bieden aan het certificaat. Daarnaast moet voor iedere speelautomaat die op de markt wordt gebracht het model als zodanig zijn toegelaten door de Minister van Economische Zaken. Deze wordt hiertoe geadviseerd door een instelling die onderzoekt of de modellen voldoen aan de geldende voorschriften. Eind 1996 heeft de Minister een ontwerp-wijziging van het Speelautomaten-besluit gepubliceerd waardoor voortaan meer dan één keuringsinstantie de Minister kan adviseren omtrent de modeltoelating. Opgezet wordt een accreditatie-programma waarmee in de nieuwe situatie de kwaliteit van de keuringen kan worden gewaarborgd. 5. Certificaat Arbodienst Het certificaat Arbodienst dat door de minister van SZW wordt afgegeven en waarvoor het Projectbureau Certificering Arbodiensten (PCA) als dienstonderdeel van SZW is ingericht. Momenteel wordt in een zogeheten Technische Commissie een uitplaatsingstraject van het certificatieschema van PCA voorbereid. Het is de bedoeling hiervoor certificerende instellingen aan te wijzen en accreditatie van die instellingen door de Raad voor de Accreditatie daarbij een belangrijke rol te geven. 6. Productveiligheid In het kader van EG-richtlijnen voor productveiligheid wordt gewerkt aan zogeheten richtlijnspecifieke accreditatieschema’s (RISAS), nauw aansluitend bij de normen uit de NEN-EN 45000-serie. Het is de bedoeling van het ministerie van SZW dat de Raad voor Accreditatie in de toekomst keuringsinstellingen – die door fabrikanten ingeschakeld moeten worden om hun producten te toetsen aan de richtlijnen – gaat accrediteren op basis van een RISAS. Een dergelijke accreditatie moet als zwaarwegend advies gaan gelden voor aanwijzing van keuringsinstellingen als «notified bodies» door de minister van SZW. Momenteel wordt onder auspiciën van de RvA gewerkt aan een dergelijk schema voor drukvaten eenvoudige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
17
vorm. Het voornemen is om verder schema’s te ontwikkelen in het kader van de EG-richtlijn machines en de richtlijn drukappatuur. 4. Conclusies De bovenstaande opsomming van de actiepunten van de departementen dekt in vergaande mate de door de marktpartijen genoemde mogelijke onderwerpen en toepassingsgebieden (zie paragraaf 2). Deze omstandigheid kan erop wijzen dat de diverse actiepunten van de kant van de overheid in vruchtbare aarde vallen en in goed overleg met de betrokken marktpartijen tot een succes gemaakt kunnen worden. Uit het commentaar van de marktpartijen laat zich daarnaast een aantal belangrijke thematische actiepunten destilleren. Deze betreffen hoofdzakelijk het thema normalisatie enerzijds en het thema accreditatie en certificatie anderzijds. Onder de paraplu van zowel de Interdepartementale Commissie voor Normalisatie en certificatie (ICN) als de Interdepartementale Commissie voor Harmonisatie van Wetgeving (ICHW) zal hiertoe beleid worden ontwikkeld. Bij het thema normalisatie zal in ieder geval conform de suggestie van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (RMK) de wenselijkheid van een normalisatiecode (met inbegrip van onderwerpen als de betrokkenheid van marktpartijen, de toegankelijkheid van normen en de verwijzing naar normen in wetgeving) aan de orde komen. Bij het thema accreditatie en certificatie zal worden bekeken op welke wijze de overheid deze instrumenten tot kwaliteitswaarborging zou moeten inzetten; bij het gebruik van dit instrumentarium is de ministeriële verantwoordelijkheid een belangrijke toetssteen. Als gezegd is nog eens uitdrukkelijk gebleken dat de toepassing van normalisatie en certificatie per departement en per beleidsterrein aanzienlijk uiteenloopt. Het is moeilijk om op voorhand aan te geven welke actiepunten met succes zullen kunnen worden afgerond. De (politieke) keuzes die daarvoor zullen worden gemaakt komen bovendien in eerste aanleg voor rekening van de bewindspersoon op wiens beleidsterrein een bepaald project speelt. Tot slot: de indruk is dat het MDW-project normalisatie en certificatie tot dusverre veel heeft losgemaakt. Van instrumenten waarmee alleen «experts» affiniteit hebben doet zich een ontwikkeling voor waarmee deze instrumenten zich een meer algemeen geaccepteerde plaats verwerven in het kader van wetgeving en beleid. De inventarisatie die in deze brief is opgenomen geeft een waardevol inzicht in de veelzijdige toepassingsmogelijkheden die normalisatie en certificatie hebben. Naarmate in het algemeen de bekendheid met dit instrumentarium toeneemt mag overigens worden verwacht dat bovendien nieuwe toepassingsmogelijkheden zullen worden gezien. De aandacht die nu bestaat voor normalisatie en certificatie zal er toe kunnen leiden dat over de wijze waarop de diverse overheidsdiensten aansluiten bij normalisatie en certificatie meer eensgezindheid ontstaat. Ook een dergelijke ontwikkeling is van belang voor een vruchtbaar gebruik van normalisatie en certificatie en kan een stimulans zijn voor verdere verbetering van de gewenste interactie tussen markt en overheid. De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
18
BIJLAGE
Follow up MDW-project Normalisatie en Certificatie Onderwerp
A 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Milieu/energie Milieumeetmethoden CO2/bosaanplant Gemeentelijk milieubeleid Milieuvriendelijke recreatie Energiemanagement Olie- en gasplatforms Energieverbruik tv /video
B Onderwijs/onderzoek 1. Schoolbegeleidingsdiensten 2. Beroepsuitoefening leraren 3. Nascholingsinstellingen 4. Visitatiestelsel hoger onderwijs 5. Learning Market C Gezondheid/consument 1. Orgaandonatie 2. Registratie wachtlijsten en -tijden 3. Rookvrije school 4. Gebruik persoonsgegevens 5. Zorgvernieuwing – sociale pensions. – psychiatrische thuiszorg – indicatiecommissies 6. PMS medische hulpmiddelen 7. Gebruik geneesmiddelen 8. Hygiënecodes 9. «HAM»-codes
TIJDSCHEMA
Onderzoeksfase
Implementatiefase (evt)
2e helft 1997 maart ’97 – sept. ’97
start jan. 1998 start sept. 1997
1997–medio ’98 eind 1997 maart ’97–juli ’97 apr. ’97–juni ’97
start medio 1998
najaar 1996 tot okt. 1997
1997
1997 1997–1998
1997 ’97–1e helft ’98 voorjaar 1997 tot dec. 1997
gestart jan. 1997 start 2e helft 1998 start 1-9-1997 start 1-1-1998
2e helft 1997 2e helft 1997 2e helft 1997 maart ’97–dec. ’97 2e helft 1997 2e helft 1997 mei ’97–okt. ’97
D Bouw 1. Afstemming normbladen 2. BRL’s bouwstoffen 3. bouwprodukten 4. aanvraag bouwvergunning
1997 1997–1998 mei ’97–sept. ’97 1997
start eind 1997 start medio 1998
E Openbare orde/veiligheid 1. Veilig wonen 2. Veilig ondernemen 3. Alarminstallateurs en -apparatuur
1992–1997 1997–1999 1994–1997
start 1998 start 2000 start 1-1-1998
aug. ’96–aug.’97
aug. ’97–juni ’98 dec. ’96–aug. ’97 aug. ’97–apr. ’98 aug. ’97–juni ’98 jan. ’98–aug. ’98 jan. ’98–aug. ’98 aug. ’97–aug. ’98 jan. ’98–aug. ’98 start aug. ’98 gestart febr. ’97 aug. ’97–juni ’98
F Arbeidsomstandigheden 1. Vakbekwaamheid personen. – kraanmachinisten – hogere veiligheidskundigen – arbeids-/organisatiedeskundigen – arbeidshygiënisten – gasdeskundigen – springmeesters – stralingsdeskundigen – duikers – karweiwerkers – bedrijfshulpverleners – toezichthouders asbest/ethyleenoxyde 2. Arbeidsomstandigheden (VCA) – (petro-)chemie – baggerbedrijven – spoorwegaannemers – sloopbedrijven 3. Producten/arbeidsmiddelen. – hijskranen – machines – drukapparatuur
jan. ’97–aug. ’97 tot aug. ’97 apr. ’97–jan. ’98 apr. ’97–jan. ’98 aug. ’96–aug. ’97 jan. ’97–jan. ’98
jan. ’97–aug. ’97
start 1998
gestart jan. ’93 gestart apr. ’95 gestart nov. ’96 start juni ’97 mrt ’96–aug. ’97 aug. ’97–aug. ’98 aug. ’96–aug. ’98
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
aug. ’97–juni ’98 start aug. ’98 aug. ’98–aug. ’99
19
Onderwerp
TIJDSCHEMA
Onderzoeksfase G Sociale zekerheid/arbvo 1. Alg. bijstandswet (decentrale uitvoering) 2. Organisatiewet sociale verzekeringen 3. Arbeidsvoorziening 4. Wet sociale werkvoorziening
H Transport/telecom 1. Telecom/interconnectie 2. Telecom/kostentellers 3. Toelating voertuigonderdelen I Marktwerking en -structuur 1. Biologische landbouw – erkenningssysteem – kwekersrechtverlening 2. Vrije beroepen – makelaars 3. ICT/normalisatie 4. Speelautomaten – speelautomatenkeuring – speelautomatenhallen – speelautomatenexploitanten 5. Certificaat Arbodienst 6. Productveiligheid /aanwijzingsbeleid
n.v.t. (per gemeente) 1997–2000 1997–2000 n.v.t. (per gemeente)
eind 1997 najaar 1997 najaar 1997
Implementatiefase (evt)
n.v.t. (per gemeente)
n.v.t. (per gemeente)
eind 1998 eind 1998
2e helft 1997 2e helft 1997 sept. ’97–apr. ’98 1997 dec. ’96–okt. ’97 febr. ’97–apr. ’97 1997 continu proces zie bij F. 3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 47
1998
20