Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 325
Wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van de prestatiebeurs, de vorm van de toelage en de leeftijd waarop aanspraak op studiefinanciering in het hoger onderwijs ontstaat
Nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 20 november 1995 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel I, onderdeel K, wordt in artikel 17e, vierde lid, «op enig moment 80% of meer arbeidsongeschikt is en dat moment gelegen is in de periode waarbinnen» vervangen door: op enig moment 80% of meer arbeidsongeschikt wordt in de periode waarbinnen. B In artikel I, wordt een onderdeel Ka ingevoegd, luidende: Ka In artikel 26, zesde lid, onderdeel b, wordt «artikel 32f, tweede lid» vervangen door: artikel 32f, derde lid. C In artikel II wordt onderdeel A aangeduid als onderdeel Aa en wordt voor dat onderdeel een onderdeel A ingevoegd, luidende: A In artikel 6.15, tweede lid, wordt «op 31 januari» vervangen door: op 28 februari. D 1. In artikel II, onderdeel E, wordt het tweede lid vernummerd tot vierde lid. Ingevoegd worden een nieuw tweede en derde lid, luidende: 2. In de tweede volzin van het tweede lid en in het vierde lid wordt «Algemene Bijstandswet» telkens vervangen door: Algemene bijstandswet.
5K3452 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
1
3. In het vierde lid wordt «Onze minister» vervangen door: De Informatie Beheer Groep. 2. In artikel II, onderdeel E, vierde lid, wordt «bedoeld in artikel 7.9a, alsmede» vervangen door: bedoeld in de artikelen 7.9a en 7.9b, alsmede. E In artikel II wordt na onderdeel F een onderdeel Fa ingevoegd, luidende: Fa In de artikelen 9.64, derde lid, en 9.71, eerste en tweede lid, wordt «9.26, derde lid, derde volzin» telkens vervangen door: 9.26, vierde lid, tweede volzin. F Na artikel III wordt een artikel IIIa ingevoegd, luidende: ARTIKEL IIIA Indien het bij koninklijke boodschap van 5 december 1994 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen (24 025) tot wet wordt verheven, wordt deze wet als volgt gewijzigd: 1. Artikel II, onderdeel C, zesde lid, vervalt. 2. Artikel VI komt te luiden: ARTIKEL VI 1. De studerende die valt onder artikel V van de Wet van 29 mei 1991, Stb. 281 (Herorie¨ntering WSF I), voldoet niet aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, indien deze gedurende 6 jaren als studerende in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs studiefinanciering op grond van die wet heeft genoten, met dien verstande dat dit aantal jaren wordt verlengd op de voet van het tweede en derde lid. 2. De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd voor de studerende: a. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, derde en zesde lid, van die wet voor elke 42 studiepunten die de opleiding meer bedraagt dan 168 studiepunten, met 1 jaar, b. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, vierde lid eerste volzin en vijfde lid, van die wet voor elke 42 studiepunten, met 1 jaar en 6 maanden, c. die beschikt over een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen op het gebied van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs met een studielast van ten minste 168 studiepunten en vervolgens voor de eerste maal is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in het hoger beroepson-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
2
derwijs, onderscheidenlijk het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van ten minste 168 studiepunten, en die gedurende meer dan 3 jaren studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten, met zoveel maanden als nodig om betrokkene voor de desbetreffende opleiding in haar geheel aanspraak te geven op 3 jaren studiefinanciering, d. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in de godgeleerdheid aan: 1°. bijzondere universiteiten, 2°. openbare universiteiten indien deze opleidingen worden gevolgd gelijktijdig met dan wel voorafgaand aan het onderwijs in het kader van een opleiding vanwege een kerkgenootschap tot leraar of ambtsdrager voor dat kerkgenootschap, of 3°. een opleiding op grond van artikel 1.11 van die wet aangewezen instelling, uitsluitend ten behoeve van deze opleidingen, met 2 jaren en 6 maanden, of e. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in de humanistiek, met 2 jaar en 6 maanden. 3. Ten aanzien van de studerende die als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis niet in staat is het afsluitend examen binnen de voor hem volgens het eerste en tweede lid geldende periode met goed gevolg af te ronden, vindt een verlenging van die periode plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 17a, zevende lid, van de Wet op de studiefinanciering. 4. Het tweede lid onderdeel a is niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende die zich na 21 november 1995 heeft ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. 3. Na artikel VI wordt een artikel VIa ingevoegd, luidende: ARTIKEL VIA Artikel II onderdeel C aanhef en onder 1 geldt niet ten aanzien van de studerenden die vo´o´r 1 september 1996 voor het volgen van hoger onderwijs studiefinanciering ontvingen op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering. Ten aanzien van deze studerenden zijn de beperking van het recht op studiefinanciering tot 6 jaren, bedoeld in artikel VI, eerste lid, en de verlenging van die termijn, bedoeld in artikel VI, derde lid, van overeenkomstige toepassing. G In artikel V wordt na onderdeel B een onderdeel Ba ingevoegd, luidende: Ba In artikel 7.52, vijfde lid, wordt «in de artikelen 7.9a en 7.9b, alsmede» vervangen door: in de artikelen 7.9a, 7.9b, en 7.9ba, alsmede. H Na artikel V wordt ingevoegd artikel Va, luidende:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
3
ARTIKEL VA Indien artikel III eerder in werking treedt dan artikel V, komt artikel V, onderdeel B, als volgt te luiden: B In artikel 7.9c wordt «de artikelen 7.9a en 7.9b» vervangen door: de artikelen 7.9a, 7.9b en 7.9ba. I Na VIIa worden ingevoegd de artikelen VIIb en VIIc, luidende: ARTIKEL VIIB Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 1994 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe bepalingen voor een tegemoetkoming in de studiekosten (Wet tegemoetkoming studiekosten) (23 699) tot wet wordt verheven, wordt deze wet als volgt gewijzigd: 1. Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1°. de onderdelen a en b vervallen. 2°. aan onderdeel d ten 2° wordt toegevoegd: of. 3°. onderdeel d ten 4° vervalt. 2. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1°. in het tweede lid vervalt onderdeel 1°. 2°. in het derde lid vervalt onderdeel a. 3. Na artikel 16 wordt ingevoegd artikel 16a, luidende: Artikel 16a. Overbruggingstegemoetkoming 1. In afwijking van de artikelen 9 en 16 komt de aanvrager, bedoeld in artikel 8, voor een overbruggingstegemoetkoming in aanmerking ten behoeve van een studerende a. die voor 1 oktober van het studiejaar jonger is dan 18 jaren, b. die op 1 oktober van het studiejaar als student is ingeschreven voor het volgen van hoger onderwijs waarop hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering van toepassing is, en c. voor wie de aanvrager over het voorafgaande studiejaar een tegemoetkoming in de studiekosten als bedoeld in artikel 16 heeft ontvangen. 2. De overbruggingstegemoetkoming omvat voor een studerende aan een opleiding als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel b: a. twee twaalfde deel van het bedrag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder 4°, en b. indien de aanvrager in het voorafgaande studiejaar aanspraak had op het normbedrag bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel b, twee twaalfde deel van dat normbedrag naar de maatstaf van het lopende studiejaar. 3. De overbruggingstegemoetkoming omvat voor een studerende aan een opleiding als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel c: a. twee twaalfde deel van het bedrag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder 4°, en b. indien de aanvrager in het voorafgaande studiejaar aanspraak had op het normbedrag bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel c, twee twaalfde deel van dat normbedrag naar de maatstaf van het lopende studiejaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
4
4. De artikelen 16, vijfde lid, 17 en 18 zijn van overeenkomstige toepassing. 5. Artikel 19 is niet van toepassing. 4. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: 1°. in het tweede lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen a, c, d, onder 1° en 4°, en e» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen c, d, onder 1°, en e. 2°. in het derde lid wordt na «studiejaar 18 jaar wordt,» ingevoegd «dan wel voor een studerende die na 1 oktober van het studiejaar als student is ingeschreven voor het volgen van hoger onderwijs waarop hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering van toepassing is,» en wordt na «18 jaar heeft bereikt» ingevoegd: dan wel als student is ingeschreven. 3°. in het zesde lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen b, d, onder 2° en onder 3°» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdeel d, onder 2° en onder 3°. 5. Na artikel 92 wordt ingevoegd een artikel 92a, luidende: Artikel 92a. Overgangsbepaling met betrekking tot artikel 16a Voor het studiejaar 1996–1997 geldt a. in artikel 16a, eerste lid, onderdeel c, in plaats van «een tegemoetkoming in de studiekosten als bedoeld in artikel 16»: een tegemoetkoming voor het volgen van voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Regeling tegemoetkoming studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar, studiejaar 1995–1996. b. in artikel 16a, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «het normbedrag bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel b»: een tegemoetkoming voor het volgen van middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Regeling tegemoetkoming studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar, studiejaar 1995–1996. c. in artikel 16a, tweede lid, onderdeel c, in plaats van «het normbedrag bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel b»: een tegemoetkoming voor het volgen van voortgezet onderwijs met uitzondering van middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, in de zin van de Regeling tegemoetkoming studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar, studiejaar 1995–1996.
ARTIKEL VIIC Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 1994 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe bepalingen voor een tegemoetkoming in de studiekosten (Wet tegemoetkoming studiekosten) (23 699) tot wet wordt verheven, wordt artikel X, eerste lid, vervangen door: 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996, met dien verstande dat de bepalingen, genoemd in lid 1a tot en met het zevende lid, in werking treden op de in die leden aangeduide tijdstippen. 1a. Artikel I met uitzondering van de onderdelen O, P en Q, en artikel II treden in werking met ingang van 1 september 1996.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
5
TOELICHTING
Onderdeel A In paragraaf 1.3.3, slot, van de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1994–1995, 24 325, nr. 3, blz. 13) is aangegeven dat de arbeidsongeschiktheid van 80% of meer tijdens de studie moet zijn ontstaan. In de tekst van het voorgestelde artikel 17e, vierde lid, van de Wet op de studiefinanciering (WSF) is dit nu buiten twijfel gesteld.
Onderdeel B In onderdeel B is een onjuiste verwijzing naar artikel 32f van de WSF hersteld.
Onderdeel C De Informatie Beheer Groep heeft er op gewezen dat de datum genoemd in artikel 6.15, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) afwijkt van de inmiddels in artikel 6.14, tweede lid, tot 28 februari opgeschoven datum. Dit kan verwarring oproepen, reden om de bedoelde beide data aan elkaar gelijk te maken.
Onderdeel D Met betrekking tot de wijziging in artikel 7.52, tweede en vierde lid, van de WHW wordt er op gewezen dat deze verband houdt met de inwerkingtreding per 1 januari 1996 van de nieuwe Algemene bijstandswet. Ten aanzien van de tweede wijziging in het vierde lid van genoemd artikel wordt het volgende opgemerkt. Sinds de inwerkingtreding van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (Stb. 1993, 714) is de Informatie Beheer Groep onder meer belast met de uitvoering van de in artikel 7.52, vierde lid, bedoelde taak. Middels deze aanpassing wordt de tekst van genoemd lid daarmee in overeenstemming gebracht.
Onderdeel E Hiermee wordt een technische omissie hersteld, die het gevolg was van een eerdere technische aanpassing van artikel 9.26 van de WHW (wet van 2 november 1994, Stb. 803).
Onderdeel F In onderdeel F worden enkele wijzigingen van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen (24 025) voorgesteld die betrekking hebben op de WSF.
Onderdeel F, onder 1 De wijziging van artikel 17a, zevende lid, van de WSF, zoals voorgesteld in het bovengenoemde wetsvoorstel kan vervallen omdat het onderhavige wetsvoorstel reeds in een aangepaste tekst voorziet.
Onderdeel F, onder 2 In onderdeel F, onder 2, wordt het bij de nota van wijziging bij het bovengenoemde voorstel van wet voorgestelde nieuwe artikel V (inmiddels vernummerd tot artikel VI) geherformuleerd. Dit is wenselijk,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
6
omdat in het op grond van de oude tekst te handhaven artikel 9, vijfde lid, van de WSF verwijzingen voorkwamen naar het op grond van het onderhavige wetsvoorstel vervallen artikel 7.38 van de WHW. Derhalve is er nu voor gekozen artikel 9, vijfde en zesde lid, van de WSF geheel uit te schrijven. Hierdoor wordt ook duidelijker wat er dient te gebeuren met de aanspraken van degenen die zijn ingeschreven als student voor een van de opleidingen, genoemd in artikel 7.4, derde en zesde lid, van de WHW (tweede lid onderdeel a), met de zogeheten verticale stapelaars (tweede lid onderdeel c) en met de studerende aan een opleiding godgeleerdheid (tweede lid onderdeel d). De bepaling ten behoeve van de verticale stapelaars (tweede lid onder c) is daarbij op de gebruikelijke wijze geformuleerd; de «eerste inschrijving voor een opleiding» in het wetenschappelijk onderwijs sluit niet uit dat men voor een andere opleiding in het hoger beroepsonderwijs reeds ingeschreven is geweest, of omgekeerd. Overeenkomstig de nog bestaande regeling van de artikelen 7.38, zesde lid, WHW jo. 9, vijfde lid, WSF wordt voor verticale stapelaars de – eventueel resterende – aanspraak op studiefinanciering uitgebreid tot drie jaar. «Afgestudeerde» studenten die van hun totale aanspraak op zes jaren studiefinanciering er nog drie of meer over hebben, vallen dus niet onder deze regeling. Het voorgestelde tweede lid onder c omvat voor laatstgenoemden daarom geen beperkingen. In het tweede lid onderdeel d ten 3° en in onderdeel e zijn opleidingen opgenomen die in de praktijk ook nu reeds voor een verlenging van de studiefinancieringsduur in aanmerking komen. Het derde lid is ongewijzigd gebleven. De bepaling die in het vierde lid is opgenomen, is wenselijk om buiten twijfel te stellen dat studenten – gebruik makende van het geherformuleerde overgangsrecht bij het te schrappen artikel 9, vijfde lid, van de WSF – zich in weerwil van de manifeste bedoelingen van de wetgever aan een van de technische opleidingen, genoemd in artikel 7.4, zesde lid, van de WHW laten inschrijven, met de bedoeling aanspraak te cree¨ren op een extra jaar gemengde studiefinanciering. Voor de hier bedoelde belanghebbenden geldt immers reeds dat zij zes jaren gemengde studiefinanciering kunnen genieten, hetgeen meer is dan hun medestudenten die na 1 september 1991 met hun technische opleiding zijn begonnen.
Onderdeel F, onder 3 Het eerste lid van artikel II, onderdeel C, van het bovengenoemde wetsvoorstel beoogt, zoals bekend, de werking van artikel 17a, tweede lid, van de WSF te verbreden tot studerenden aan alle vormen van hoger onderwijs. Tot dusverre ziet dat artikel 17a, tweede lid, uitsluitend op het op grond van de WHW bekostigde of aangewezen hoger onderwijs. Het nieuwe artikel VIa maakt een noodzakelijke uitzondering op die verbreding door de zittende cohorten studerenden van die verbreding uit te sluiten. Daarmee worden de bestaande aanspraken op studiefinanciering van die studerenden gesauveerd. Omdat volgens genoemd wetsvoorstel artikel 9, vijfde lid, van de WSF komt te vervallen, is het tevens nodig die bestaande aanspraken op de geldende omvang te fixeren. Dit wordt bereikt door op die studerenden artikel VI, eerste en derde lid, (zie onderdeel F, onder 2, van deze nota van wijziging) van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Onderdeel G In onderdeel G wordt een omissie hersteld.
Onderdeel H De artikelen III en V treden op een bij koninklijk besluit te bepalen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
7
tijdstip in werking. Dit tijdstip hoeft voor beide artikelen niet gelijk te zijn. Wanneer artikel III later in werking treedt dan artikel V, wordt het in artikel V beoogde resultaat bereikt. Dit is echter niet het geval wanneer artikel III eerder in werking treedt dan het in het wetsvoorstel neergelegde artikel V. Onderdeel H biedt hiervoor de oplossing.
Onderdeel I (artikel VIIB) Nu in het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld dat studerenden in het hoger onderwijs die jonger dan 18 jaar zijn, recht op studiefinanciering in de zin van de WSF krijgen, is het noodzakelijk dat het thans in de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel Wet tegemoetkoming studiekosten (23 699, nr. 70; WTS) wordt gewijzigd. Voorkomen moet immers worden dat er voor deze groep zowel een aanspraak op studiefinanciering (op grond van de WSF) als op tegemoetkoming in de studiekosten (op grond van de WTS) ontstaat. In onderdeel I, onder 1, 2 en 4 (artikelen 9, 16 en 19, tweede en zesde lid) wordt geregeld dat de aanspraak op de tegemoetkoming in de studiekosten voor bedoelde groep studerenden uit de WTS wordt verwijderd. In onderdeel I, onder 3, wordt een nieuw artikel 16a voorgesteld waarin wordt bepaald dat deze studerenden in de maanden augustus en september nog een overbruggingstegemoetkoming in de studiekosten ontvangen op grond van de WTS. Voor degene die zich bij het begin van het studiejaar in het hoger onderwijs (is per 1 september) inschrijft, ontstaat de aanspraak op studiefinanciering op grond van de WSF immers pas op de eerste dag van het kwartaal (dus op 1 oktober). De ouders van deze studerenden dan wel zij zelf zouden zonder een dergelijke overbrugging noch tegemoetkoming in de studiekosten, noch studiefinanciering ontvangen. De hoogte van de overbruggingstegemoetkoming is gelijk aan de tegemoetkoming die deze studerenden in die twee maanden zouden hebben ontvangen als zij niet in het hoger onderwijs zouden zijn ingestroomd maar de studie die zij het voorafgaande studiejaar volgden, zouden hebben vervolgd. De overbruggingstegemoetkoming wordt gegeven onder de voorwaarde dat de aanvrager over het voorafgaande studiejaar tegemoetkoming in de studiekosten ontving. Ook de samenstelling van de overbruggingstegemoetkoming is gelijk aan die van de tegemoetkoming over het voorafgaande studiejaar. Dit betekent dat ten behoeve van de twee maanden die deze overbruggingstegemoetkoming omvat, het inkomen van de aanvrager niet opnieuw hoeft te worden getoetst. Ook voor de «overbruggingskinderen» geldt de aftrek bedoeld in artikel 21, vijfde lid, onderdeel b, van de WSF. Immers, ook de overbruggingstegemoetkoming is een tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk II van de WTS. Dat blijkt ook uit de plaats van artikel 16a in titel 2 (de tegemoetkoming). In onderdeel I, onder 4, is de werking van artikel 19, derde lid, uitgebreid. Dat artikellid heeft betrekking op de studerende die 18 jaar wordt en in verband daarmee overgaat van het regime van hoofdstuk II van de WTS naar hetzij hoofdstuk III van de WTS, hetzij hoofdstuk II van de WSF. Voorgesteld is nu aan dat lid een regeling toe te voegen die voorziet in de situatie dat een studerende het studiejaar begint met een tegemoetkoming in de studiekosten voor het volgen van voortgezet onderwijs of (deeltijds) middelbaar beroepsonderwijs en hij vervolgens in de loop van het studiejaar over gaat naar het hoger onderwijs, derhalve naar het regime van de WSF. Ten slotte is in onderdeel I, onder 5, een artikel 92a voorgesteld dat een voorziening geeft voor het eerste jaar waarin de WTS werkt. Omdat er in het aan dat jaar voorafgaande studiejaar geen tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTS bestond, geldt voor dat jaar de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
8
tegemoetkoming voor het volgen van voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Regeling tegemoetkoming studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar, studiejaar 1995–1996.
Onderdeel I (artikel VIIC) De wijzigingen in de WTS, opgenomen in het voorgestelde artikel VIIB, dienen in werking te treden per 1 augustus 1996, de datum waarop die wet in werking treedt. In verband daarmee is artikel X aangepast. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 325, nr. 8
9