Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
24 515
Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 59
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 september 2004 In het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP) 2003 is toegezegd om de omvang van de huishoudens tot 150% van het sociaal minimum met problematische schulden in kaart te brengen omdat een goed landelijk beeld van de omvang van de problematische schulden tot nu toe ontbrak (21 501-18, nr. 174). Bijgaand bied ik u het onderzoeksrapport aan, Schulden: een (on)dragelijke last1. Het onderzoek is uitgevoerd door IVA beleidsonderzoek en advies te Tilburg. Het doel van het onderzoek was om het aantal huishoudens met problematische schulden in kaart te brengen. In dit onderzoek is sprake van een problematische schuld als: – de maandelijkse betalingsverplichtingen voor lopende niethypothecaire leningen gelijk of hoger zijn dan de maandelijkse aflossingscapaciteit van het huishouden en tegelijkertijd – er een achterstand van 6 maanden of meer bestaat bij de betalingsverplichtingen voor woonlasten, lopende leningen en/of voor de kosten van energie en water, ziekenfonds of ziektekostenverzekering, belastingen, telefoonrekeningen en schoolgeld. Er is voor deze definitie gekozen omdat deze enerzijds zo veel mogelijk aansluit bij de praktijk van de schuldhulpverlening en anderzijds rekening houdt met het duuraspect van het hebben van problematische schulden. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum omdat dit de meest kwetsbare groep is. Uit het onderzoek blijkt dat in 2003 40 000 tot 93 000 huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum met een problematische schuld te maken heeft. Dit is tussen de 1,7% en 3,9% van de totale doelgroep. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven.
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
KST79653 0405tkkst24515-59 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 515, nr. 59
1
Tabel 1: Schatting van het percentage en aantal huishoudens met een problematische schuld.
Inkomensklasse t.o.v. netto sociaal minimum
percentage ondergrens
bovengrens
absolute aantal ondergrens
bovengrens
tot max. 100% 101% – 125% 126% – 150%
1,9 1,0 0,2
7,0 4,4 1,8
18 597 7 868 1 391
69 403 34 962 11 358
Totaal
1,7
3,9
40 169
92 729
Als het criterium van minimaal 6 maanden betalingsachterstand niet wordt gebruikt komt de schatting uit op een percentage tussen de 2,8% en 5,2% van alle huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het sociaal minimum. Dit betreft dan tussen de 67 000 en 124 000 huishoudens. In het onderzoek zijn de huishoudens met een problematische schuld vergeleken met huishoudens zonder een problematische schuld. Uit deze vergelijkingen komen de volgende kenmerken van huishoudens met een problematische schuld naar voren1: – de huishoudens betreffen vaker eenoudergezinnen met vaker een vrouw als kostwinner; – de huishoudens hebben vaker twee of meer kinderen; – de huishoudens zijn vaker niet van Nederlandse herkomst; – de huishoudens zijn vaak relatief jong; – de huishoudens hebben vaker geen inkomen uit huidige arbeid en – de huishoudens hebben vaker een inkomen tot maximaal 100% van het netto sociaal minimum. Een op de 6 huishoudens heeft professionele hulp gezocht bij het oplossen van zijn problematische schulden. Van de huishoudens met een problematische schuld die op dit moment geen professionele hulp hebben, denkt 14% de problemen niet te kunnen oplossen zonder alsnog professionele hulp te vragen. Het is de eerste keer dat een onderzoek met deze doelstelling onder deze doelgroep is verricht. Dit onderzoek kan dan ook worden beschouwd als een nulmeting. Inzet is om dit onderzoek over 3 jaar te herhalen. Twee eerdere onderzoeken2 om de omvang van de schuldenproblematiek in beeld te krijgen zijn inmiddels niet meer actueel en verschillen qua aanpak, doelgroep en doelstelling. De eerdere onderzoeken hadden betrekking op alle huishoudens (dus zonder inkomensgrens). Daarnaast verschilden de definities; zo had een onderzoek tot doel om te schatten hoeveel huishoudens het risico liepen om in een situatie met problematische schulden terecht te komen. Dat is wezenlijk anders dan het schatten van het aantal huishoudens dat in een problematische schuldsituatie verkeert. Een vergelijking met eerdere onderzoeken is door deze verschillen niet zinvol. Ook is het om deze reden niet mogelijk uitspraken te doen over een trend ten aanzien van het aantal huishoudens met een problematische schuld. Tabel 2 laat de belangrijkste resultaten van de drie onderzoeken zien.
1
Zie tabel 3.2 van het onderzoeksrapport voor een schematisch overzicht van alle kenmerken. 2 Vermeulen et al, 1992; Janssen, Kersten en Vermeulen, 1999.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 515, nr. 59
2
Tabel 2: Aantal huishoudens met (risico op) problematische schulden uit eerder en huidig onderzoek Onderzoek
Peiljaar
Uitkomst
H. Vermeulen et al.: Financiële problemen, schulden en problematische schuldsituaties in Nederland, IVA, januari 1992
1988
2,3% van alle huishoudens (134 251 huishoudens) verkeert in een problematische schuldsituatie. Problematische schuldsituaties zijn gedefinieerd als een situatie waarin de betaling van rente op één of meer lopende leningen («schulden») gepaard gaat met problemen bij de betaling van vaste lasten («financiële problemen»)
J. Janssen, A. Kersten en H.J.J.M. Vermeulen: Problematische schulden: zicht op het onzichtbare, IVA, januari 1999
1997
502 000 huishoudens (7,6% van alle huishoudens) hebben te maken met een risicovolle schuldsituatie. 233 000 huishoudens (3,5% van alle huishoudens) hebben te maken met een extra risicovolle schuldsituatie. Van een risicovolle dan wel extra risicovolle schuldsituatie is sprake als tenminste aan één resp. twee van de volgende indicatoren wordt voldaan: • Er was sprake van meer dan 3 soorten betalingsachterstanden; • Er was sprake van tenminste één betalingsachterstand die minimaal 12 maanden heeft geduurd; • Er was sprake van tenminste één betalingsachterstand waarbij het totaal van de achterstand(en) meer dan f 2000 bedraagt; • Er was sprake van tenminste één betalingsachterstand en de betalingsachterstand(en) kan (kunnen) niet (zelfstandig) worden opgelost binnen 12 maanden; • Er was sprake van tenminste één betalingsachterstand waarbij men hulp heeft gevraagd aan schuldhulpverleningsinstanties; • Er was sprake van een schuldregeling of beslag. Oorzaken problematische schulden • Endogene oorzaken: in de persoon gelegen, zoals: 1. onvermogen beheren gezinsfinanciën en 2. psychosociale factoren. • Exogene oorzaken: buiten de persoon gelegen, zoals: 1. terugval van inkomen, 2. structureel laag inkomen, 3. eenmalige hoge uitgaven en schulden ontstaan door relatiebreuk • Vaak combinatie van beide oorzaken
Huidig onderzoek
2003
1,7%–3,9% van de huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal-minimum (40 000 -93 000 van de huishoudens in deze groep) heeft te maken met een problematische schuld. Er is sprake van een problematische schuld als: • Het verhoudingsgetal tussen aflossingscapaciteit én betalingsverplichtingen 0,95 of lager is én • Er betalingsachterstanden van zes maanden of langer zijn.
Voor de betreffende huishoudens is een problematische schuldsituatie een serieus probleem. Er bereiken mij ook berichten van verschillende gemeenten dat het aantal schuldenaren dat een beroep doet op de minnelijke schuldhulpverlening toeneemt. Het is daarom een probleem dat mijn departement voortdurend onder de aandacht heeft gehad en heeft. In de brief aan u van 22 november 2002 zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd voor het rijksbeleid betreffende integrale schuldhulpverlening: 1. Degene die zich in een problematische schuldsituatie manoeuvreert, is primair zelf daarvoor verantwoordelijk; hij/zij moet zich daarvan bewust zijn c.q. bewust worden gemaakt. 2. Op lokaal niveau moet door het leveren van maatwerk een vangnet aanwezig zijn, voor diegenen die in een problematische schuldsituatie verkeren. Er dient een balans te zijn tussen eigen verantwoordelijkheid van de burger en het bieden van een vangnet door gemeenten. 3. De centrale regelgeving vanuit het rijk dient zoveel mogelijk beperkt te blijven; de gemeentelijk instanties belast met de uitvoering van schuld-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 515, nr. 59
3
hulpverlening moeten zelf hun regelgeving op dit terrein kunnen vaststellen. Het rijk vervult hierbij een faciliterende rol. 4. Kredietverstrekkers zouden meer verantwoordelijkheid moeten dragen voor de gevolgen van het verstrekken van kredieten aan personen die reeds tot de risicogroep problematische schuldenaren behoren. De inzet van het rijk op het terrein van schuldhulpverlening is de afgelopen periode in lijn met deze uitgangspunten geweest. Daarover bent u in de brief van 15 juli 2003 geïnformeerd. Ook de komende periode zal ik blijven inzetten op het faciliteren van de uitvoering van de minnelijke schuldhulpverlening en het stimuleren van het preventiebeleid, het versterken van de keten schuldhulpverlening en het inzetten van schuldhulpverlening als onderdeel van uitstroom naar werk. In dat kader is al het een en ander tot stand gekomen. Het Nibud is in staat om algemene preventie instrumenten te ontwikkelen en onderzoek rond jongeren en schulden te doen. Met behulp van financiële ondersteuning door SZW kunnen het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening en het Landelijk Platform Schuldeisers verschillende projecten uitvoeren ten behoeve van schuldenproblematiek. Zo is onlangs de Handreiking Integrale Schuldhulpverlening uitgebracht door gezamenlijk het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening en StimulansZ. Dit najaar worden er regionale bijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd met als thema schuldhulpverlening. Later in het jaar vinder er nog andere studiedagen plaats. Uit het onderzoek blijkt dat relatief jonge huishoudens ruim vertegenwoordigd zijn onder de huishoudens met problematische schulden. Om schulden (onder jongeren) te voorkomen is het geven van voorlichting over omgaan met geld en lenen een goed instrument. Dit bevestigt het belang om ook in het najaar 2004 een jongerencampagne uit te voeren. Verder vind ik het een goed initiatief van de Autoriteit Financiële Markten dat deze een publieksfolder heeft uitgebracht om de consument te wijzen op de risico’s en te helpen een beslissing te nemen over lenen. Minister Donner zal binnenkort een wetswijziging van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) aan u aanbieden, waardoor de toegang tot de huidige schuldsaneringsregeling sterker dan nu gericht wordt op die schuldenaren voor wie de sanering echt zin heeft. De Wsnp moet, juist bij economische tegenwind, bereikbaar blijven voor wie te goeder trouw is, oprecht en actief heeft geprobeerd met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld. In samenwerking met het ministerie van Justitie werkt mijn ministerie aan het versterken van de keten van de schuldhulpverlening en schuldsanering. Onderdeel daarvan is een betere samenwerking, onder andere door het uitwisselen van gegevens. Ook wordt nagegaan of een jaarlijkse monitor van de keten van de schuldhulpverlening en schuldsanering kan worden ontwikkeld. Het ministerie van Justitie zal in ieder geval komen met een jaarlijkse monitor van de Wsnp. In het najaar bespreekt u vermoedelijk het ingediende wetsontwerp Wet financiële diensten (Wfd). In de Wfd worden een aantal specifieke zorgplichten voor kredietaanbieders enbemiddelaars geconcretiseerd, die hun verantwoordelijkheid op het gebied van kredietaanbieding verhelderen en het toezicht daarop aanscherpen. Zo is in de Wfd o.a. een verplichting opgenomen om de consument adequaat te informeren en de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen ter voorkoming van overkreditering. Naar aanleiding van de motie Mosterd/B. de Vries over aanscherpen van voorwaarden waaronder leningen aan jongeren worden verstrekt is in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 515, nr. 59
4
de Memorie van Toelichting bij de Wfd uitdrukkelijk opgenomen dat een zwakke of onzekere financiële positie, van bijvoorbeeld jongeren met een laag inkomen, er eerder toe zal leiden dat het aangaan van een overeenkomst inzake krediet onverantwoord is in het kader van het voorkomen van overkreditering van de betrokken consument. Hiermee is mijn toezegging aan u voldaan. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. A. L. van Hoof
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 515, nr. 59
5