Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14 252
Nr. 5
Herdruk1
Bijlage I MINISTERIE VAN JUSTITIE
De zaak Menten
BIJLAGEN BIJ DE MEMORIE VAN ANTWOORD
Datum 9 november 1976 Nummer 141
Ter kennisneming aangeboden 9/11
Aantal bijlagen: Rubricering
Aan de heer Secretaris-öeneraal Minister Van Mr. J.R.H. Kuyper Onderwerp P.N. Menten Behoort bij concept aan
NOTA HEDEN
Zojuist rapporteert Mr. Messchaert mede namens P.G. Amsterdam het volgende. Knoop is met Tros Aktua overeengekomen dat op 19 november a.s. in Tros Aktua uitvoerig aandacht wordt besteed aan de resultaten van het «onderzoek» dat Knoop in Rusland heeft ingesteld. Op 18 november zal «Der Stern», met gebruikmaking van het materiaal van Knoop, ook een uitgebreide rapportage geven. Commissaris Peters wordt op dit moment door talrijke kranten en Avro Televizier benaderd. Het Amsterdamse openbaar ministerie heeft besloten geen enkele inlichting te zullen geven. Inmiddels heeft Menten een eis tot scheiding van tafel en bed ingediend bij de Amsterdamse rechtbank, waarbij de voorziening wordt getroffen dat zijn gehele vermogen op naam komt van Meta Menten. Meta Menten is inmiddels uitgeschreven naar Ierland, waar zij zoals bekend een landhuis hebben. Ik heb tegenover mr. Messchaert en mr. Habermehl de stellige verwachting uitgesproken dat het niet mogelijk zal zijn dat onze delegatie binnen 10 dagen Rusland bezoekt en dat er derhalve thans reeds alle maatregelen dienen te worden overwogen c.q. genomen om, wanneer de publiciteit losbreekt, gereed te zijn Menten aan te houden. Het lijkt mij nl. onder de huidige omstandigheden onmogelijk voor de Minister van Justitie aan wie dan ook duidelijkte maken waarom de Nederlandse justitie niet ingrijpt nu de verdenkingen tegen Menten zich opstapelen. Dat neemt niet weg dat bewijsrechtelijk de zaak nog niet geheel rond is. Op het parket Amsterdam werkt men koortsachtig aan de gegevens die door Knoop ter beschikking zijn gesteld. Mr. Simons kon mij nog geen enkele reactie uit Moskou melden. Hij zal terstond wederom rappeleren. J. R. H. Kuyper
JdV 10/11
Datum van ontvangst 9nov. 1976
Afdoening - verwijzing - dossier
1 Herdruk i.v.m. volledig afdrukken van de ingezonden tekst.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
IS
Bijlage II
Dagblad ('Leninska Molod), 28 augustus 1976: In het uniform van een Sonderführer-SS Op 14 augustus jl. berichtte onze krant van het verschrikkelijke bloedbad dat in 1941 werd aangericht onder de vreedzame bevolking in de omstreken van L'vov door de voormalige landheer, de fascistische officier Peter Menten. Vandaag brengen wij nieuwe getuigenverslagen van de misdadige activiteiten van de moordenaar-miljonair die zich in Holland verborgen houdt. Onze lezers weten al, dat de Nederlandse miljonair Peter Menten zijn misdadig verleden meer dan 30 jaar lang heeft weten te camoufleren. Zij weten ook, dat bij een poging om de door hem in de Oekraïne en in Polen geroofde kunstvoorwerpen te verkopen het ware gezicht van de grote zakenman werd ontdekt. Een maand geleden kwamen correspondenten van de Nederlandse omroepvereniging TROS naar de omgeving van L'vov om verklaringen te verzamelen van ooggetuigen van de bloedige vergeldingsactie van Menten op inwoners van de dorpen Pidhorodci, Uryc, Sopit en Dovge. Een 45 minuten durende film met bewijzen van de misdaden van de beul werd door de Nederlandse televisie uitgezonden. Na de uitzending namen de journalisten van de omroepvereniging contact op met de villa van Menten in Blaricum. De miljonair ontweek de vragen. Hij trachtte zelfs het feit te ontk3nnen dat hij voor de oorlog landgoederen had bezeten in de Karpatendorpen, waar hij later, in juli 1941, meer dan 200 vreedzame inwoners fusilleerde. Een belachelijker ontkenning valt niet te bedenken. Menten zou nu wel blij zijn, als hij de periode van 1923 tot 1943 uit zijn biografie kon schrappen. De feiten echter, die de miljonair in panische angst probeert weg te praten, zijn onwankelbaar. Hier volgen de gegevens uit het vooroorlogse verleden van de misdadiger: In 1923 kwam Peter Nikolaas Menten uit Holland naar de westelijke Oekraine, die toen zuchtte onder de overheersing door het burgerlijke Polen, en liet zich neer in Stryj. Had hij die plaats toevallig gekozen? Neen. In die tijd was in de Poolse kranten een advertentie verschenen: Maria Lubomirska, eigenaresse van grote landgoederen in de Karpatenstreek, wilde op korte termijn het grootste gedeelte van haar bezittingen verkopen. Voor zakenlieden van Mentens slag betekende deze bekendmaking van slechts enkele regels erg veel: niemand verkoopt «zo maar» zijn land, dus moest Lubomirska bankroet zijn. Menten kocht haar huis in Strijj en wel 4000 hectare akker- en bosgrond in de nabijheid van Pidhorodci en Uryc. Een kleiner deel van Lubomirska's bezittingen kwam in de hand van de landeigenaar en fabrikant Pistener. Toen Menten zijn heerschappij begon, kreeg hij meteen al de indruk dat hij door Pistener bij de landaankoop was bedrogen, omdat deze de mooiere stukken had weten te verwerven. Er ontstond ruzie tussen de twee landheren. De ruzie van roofdieren om de vettere prooi, om verrijking ten koste van de arbeid en het zweet van de boeren. Menten spande een gerechtelijke procedure aan, vervalste documenten, kocht overheidsinstanties om - en werd uiteindelijk de heer over het dorp Sopit. Wij zijn dezer dagen in het dorp geweest. Tot nu toe is in de omgeving ervan, aan de oever van de rivier de Stryj, het fundament van het huis bewaard gebleven, dat Menten in de jaren 30 heeft laten bouwen. Is de miljonair soms die plaats vergeten? Juist naar Sopit kwamen zijn gasten uit Holland en Duitsland, juist hier waren tot laat in de nacht de ramen verlicht en weerklonken dronken gezangen en toasts op de rijke heer. Het hoogtepunt van 's heren festijnen waren de jachtpartijen in de omliggende bossen. Il'ko Michajlovic Savuljak, eertijds knecht bij Menten, nu gepensioneerd kolchosarbeider, vertelt er het volgende over: «De heren reden te paard het bos in. Er achteraan leidden de opzieners boeren de bossen in, die voor de dronken jagers het wild moesten opdrijven. Menten hield veel van uiterlijk vertoon, daarom nam hij vaak een fotograaf mee. Na een geslaagde jacht liet hij dan, blozend en tevreden, de boeren bij de trofee mee op de foto. Daarna deelde hij als beloning voor de diensten foto's aan ons uit...»
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
16
Bij het gemeentebestuur van Pidhorodci kregen we een van die foto's te zien: naast een geschoten hert staat met geweer in de hand Peter Menten, eromheen enkele boeren... Is er dan in Uw albums, Menten, niet een zo'n foto bewaard? Heeft U ze misschien verbrand in de open haard van Uw Blaricumse villa? Tevergeefs - het document van Uw heerschappij in de Karpatenstreek is bij Uw persoonsdossier gevoegd. Als we alle mensen zouden willen opnoemen die de landheer Menten hebben gekend, zouden we alle inwoners boven de 50 van de drie dorpen moeten vermelden. Zij hebben Menten niet gewoon gekend, zij hebben op zijn velden hun ruggen gekromd, zijn vee verzorgd, in zijn bossen gewerkt, zijn landhuis gebouwd, zijn herte- en berevellen bewerkt. Wat voor bewijzen zijn er dan nog nodig? Misschien herinnert Menten zich dit nog wel: Sommige boeren bezaten akkers, waar naartoe de weg over zijn landerijen leidde. Onder alle eerdere landheren waren die boeren over deze weg gereden om hun armzalige stukjes grond te bewerken. Maar toen Menten de dorpen in zijn macht kreeg hief hij meteen een tol: vijf Groschen voor elke overtocht over «zijn» weg. En de boeren werden gedwongen te betalen. De miljoenen die Menten nu op Nederlandse banken heeft staan, zijn mede gegroeid uit de penningen van de Karpatenboeren. De boeren van Pidhorodci bezaten 30 hektare gemeentegrond, die dienden voor de ondersteuning van kinderrijke gezinnen, weduwen en wezen. Een keer verzamelde Menten de boeren en deelde ze mee, dat die grond volgens documenten van de vorige eigenaresse aan hem zou toebehoren. De mensen protesteerden. Dus diende Menten bij het kantongerecht een klacht tegen ze in; dat had er driejaar voor nodig om het terrein aan de landheer toe te wijzen (vanzelfsprekend, nadat het was omgekocht). De boeren werden daarenboven veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Wanneer ze weer de gemeentegronden opgingen, haalde Menten uit Stryj de gendarmerie. De inwoners van Sopit en omliggende dorpen herinneren zich nog een Menten - zijn jongere broer Dirk. Peter verliet het bedrijf nogal eens (we zullen later zeggen waarheen hij ging), en dan trad zijn broer in de functie van de landheer. De inwoners van Sopit en Pidhorodci hoorden van de Nederlandse journalisten Eddy van Kan en Will Rutten hoe hij het nu maakt: hij woont nu in Frankrijk en is niet minder rijk dan Peter; dat werd hij tijdens de oorlog, op dezelfde manier als zijn oudere broer: door beulsdiensten in het door de fascisten bezette Frankrijk. In de vorige publicatie berichtten wij van Mentens rol als organisator en leider van massale executies van inwoners van Pidhorodci. Daarbij voegen wij nu de getuigenverslagen die we enkele dagen geleden van inwoners van Pidhorodci en Sopit kregen. T.l. Prokopysyn, onderwijzer: «Ik behoorde bij diegenen, die op 7 juli 1941 door de politie naar een kuil aan de rand van Pidhorodci werden gedreven. Voor mijn ogen was de lange officier Horst, die af en toe een slok cognac direct uit een fles nam, bezig op bewegende doelen te schieten. Hij schoot niet alleen op mannen, want de fascisten hadden ook vrouwen en kinderen naar de kuil gedreven. Hij schopte de kinderen naar een denneboom, de moeders renden ze wanhopig achterna - en dan weerklonk een lange stoot mitrailleurvuur. Enkele vrouwen hadden zuigelingen bij zich. Horst rukte ze uit de handen van de moeders en wierp ze levend in de kuil, bovenop de lijken. Ze werden bedolven door nieuwe lijken... Dat was zo tegen de middag, maar de bewoners van de laatste huizen konden nog laat in de nacht steunen horen vanuit het massagraf. Als door oude vrienden werd Menten bijgestaan door de Duits-Oekrainse politie. Dat waren voornamelijk oud-leden van de zogenaamde KAOeM (Katholieke Actie der Oekrainse Jeugd), in de jaren 30 gesticht op initiatief van de Metropoliet Septyckyj. Toen al werden de kaderleden voor het fascisme voorbereid, en bij de komst van de bezetters aarzelden deze verraders van het Oekrainse volk niet zich verdienstelijk te maken bij het scheppen van de 'nieuwe orde'.»
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
17
I.M. Savuljak, gepensioneerde: «Naar het dorp Sopit kwam Menten met een groep nazi's in de nacht op 8 juli. Hij installeerde zich in zijn oude huis. En in de vroege ochtend drongen politieagenten mijn woning binnen en brachten me naar het herenhuis. Menten kwam fris geschoren en geurend naar parfum het huis uit, stak een sigaret op en wendde zich met bijtende spot in zijn stem tot mij: - Dus jij behoort ook tot die activisten, die mijn bezit onder de hongerlijders hebben verdeeld? Mensten wist alles. De politieagenten, vroegere bedienden van hem, waren erin geslaagd Menten een lijst te verschaffen van de leden van het comité dat in de herfst van 1939 onder de boeren de landerijen, het vee, de paarden en de inventaris van de landheer had verdeeld. Aan het hoofd ervan stond Osip Pavlovic Petricka, de eerste voorzitter van de dorpssovjet van Sopit. Hem had de politie al de vorige avond naar Pidhorodci gebracht en geëxecuteerd. Ik was ook lid geweest van dat comité. - Help ons diegenen op te sporen, die mijn land hebben verdeeld, en je blijft in leven. Accoord? Menten keek me onbeschaamd in de ogen. Ik weigerde. Toen gaf hij aan de agenten opdracht om achter de haag een kuil te graven. Hij wees ze er nog op dat de kuil behoorlijk groot moest zijn, want hij zou niet alleen mij fusilleren; zelf ging hij in begeleiding van rijke nationalisten naar de kerk, waar de fascistische hielelikkers hem een weelderige ontvangst hadden bereid . . . De kuil is nu begroeid met struikgewas, maar is nog steeds te herkennen vlakbij de rivier. Menten kwam er toen niet toe mij en de andere activisten uit het dorp te fusilleren - de begroetingsceremonie van de nationalisten voor de vroegere landheer liep uit, en daarna spoedden zich de fascistische koppensnellers naar het dorp Dovge. Daar was alles al gereed voor net zo'n bloedig schouwspel als in Pidhorodci. En wij werden door de nieuwe beheerder van Mentens bezittingen gedwongen de roerende goederen, het vee en de paarden naar het landgoed terug te brengen en het huis te herstellen. De boeren van Sopit moesten opnieuw voor Menten werken.» Na 7 juli 1941 kwam Menten meer dan eens naar Pidhorodci en Sopit. Hij controleerde of op zijn landgoederen alles in orde was en deelde strenge straffen uit aan diegenen, die zich aan het werk op zijn landerijen onttrokken. Op zijn bevel organiseerde de politie hele klopjachten op sovjet-activisten en executeerden wie ze te pakken kregen. Onder hen was de communist Ivan Ivanovic Borys. Zijn vrouw Emilija Stepanovna vertelt hem: «Mijn man hield zich voor de beulsknechten van Menten verborgen in de bossen en in de naburige dorpen. Twee jaren hebben de fascisten jacht op hem gemaakt. In de winter van 1943 hebben de nazi's hem in Dovge opgepakten naar Drogobyc' gebracht - daarna heb ik mijn man nooit meer gezien. De politie liet me hatelijk weten dat Menten geen vegiffenis kent voor wie zijn bezittingen verdeelt...» Verrijking en winstbejag - dat was het credo van Menten als landheer. Maar feller nog brandde het verlangen naar prooi in Menten de beul. Pieter Menten heeft nog een gedaante - die van nazi, van fascistische activist. Ook deze activiteiten heeft hij allang voor de tweede Wereldoorlog ontplooid. Getuigen verklaren dat Menten in de jaren 1935-39 vaak op reis ging naar «de Heimat», zoals hij het uitdrukte. De Poolse veiligheidsdienst toonde veel belangstelling voor deze «reizen», want zij verdacht Menten van spionageten gunste van de Duitsers. In het begin van 1939 werd Menten gearresteerd. In maart dook hij plotseling één dag in Sopit op en verdween weer, zijn landgoed in de handen van zijn vrouw achterlatend. En in december werd hij alweer gezien in het door de fascisten bezette Krakau, en wel in begeleiding van hoge SS-officieren. Een maand geleden publiceerde het Poolse persagentschap een interview met de voorzitter van de Centrale commissie voor onderzoek van nazi-misdaden, prof. Czeslaw Pilichowski. De commissie heeft de gegevens verzameld die licht werpen op de activiteiten van Menten in de jaren 1941-'43.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
18
Na de aanval van Nazi-Duitsland op de USSR, zegt prof. Pilichowski, arriveert Menten op 5 juli 1941 in L'vov. Hij betrekt er de woning van prof. Tadeusz Ostrowski, die begin juli tezamen met een grote groep geleerden en intellectuelen uit L'vov door de fascisten is gefusilleerd. Het huis is hem door de Gestapo toegewezen. Hij eigent er zich ter plekke een groot aantal unieke .kunstwerken uit Ostrowski's collectie toe, en eveneens uit het bezit van de families Badeny en Jablonowski. Wat later is Menten in Krakau hoofd van een speciale commissie, die toezicht (lees: plundering) houdt op de openbare en particuliere galerijen en kunstverzamelingen. Er zijn aanwijzingen dat Menten in nauw contact stond met de hoogste leiders van de SS en de Gestapo in het generaal-gouvernement, Obergruppenführer Kreuger en gouverneur-generaal Frank. Voor hen en voor hemzelf kocht hij voor geringe bedragen of confisceerde hij gewoon unieke kunstwerken: schilderijen, gobelins, fayences, iconen, tapijten. Menten liep steeds in SS-uniform, hij pochte er zelfs op dat hij de rang had van een Sonderführer-SS... Drie wagons met geroofde kostbaarheden uit L'vov en Krakau bracht Menten in 1943 naar Holland. 425 kunstwerken (dat is maar een klein deel van zijn uitgebreide verzameling) wilde de miljonair een maand geleden in Amsterdam laten veilen. Maar de veiling gaat niet door! De kunstschatten moeten terug worden gebracht naar de plaatsen, waar de fascistische plunderaar ze vandaan heeft gehaald. En Peter Nikolaas Menten moet terecht staan als nazi-misdadiger. V. Savcak
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
19
Dagblad Rad'jans'ke Slovo, 4 september 1976, pag. 3: De inwoners van het dorp Dovge beschuldigen de vroegere gestapo-man, de tegenwoordige Nederlandse miljonair Pieter Menten, van massale executies. Dekmantel: zakenman, beroep:
moordenaar
Niemand twijfelt er nu meer aan, of achter het masker van de fatsoenlijke eigenaar van een indrukwekkende villa in Blaricum (een klein plaatsje in Nederland) verbergt zich een onderdrukker en moordenaar, een trouwe knecht van de dolle Hïtler, de SS-Sonderführer Pieter Nikolaas Menten. Daarvan getuigen de berichten in de provinciale kranten «Vil'na Ukrajina», «L'vovskaja Pravda» en «Leninska Molod» en het landelijke dagblad «Komsomolskaja Pravda». Het wordt bevestigd door honderden mensen die getuigen waren van de bloedige uitspattingen van de gestapo-officier Menten en zijn ondergeschikten in de Karpatenstreek. De Oekrainers weten maar al te goed, dat de initiator van de massale executies in de dorpen van de gewesten Skole en Drogobyc' niemand anders was dan Pieter Menten, zakenman in het troebele, de professionele moordenaar. 1941. De toppen van de heuvelruggen die aan weerszijden de snelstromende rivier de Stryj omzomen, zinderen in de julihitte. Langs de rivier, temidden van verschroeide tuinen, liggen de grauwe hutten van het bergdorp Dovge. Het dorp is in rep en roer: dagelijks komen er berichten binnen over de arrestaties, martelingen en moorden die door de fascistische onderdrukkers worden begaan. Onder de namen van de bezetters komen steeds vaker die van de meest bedrevenen en geraffineerden in het vak van marodeur naar voren: Menten, Horst, Miller. . . «Menten? Zou die heer er soms weer zijn, die die landgoederen in Pidhorodci en Sopit had?» wordt Marija Pavlovna BarsScVk door haar dorpsgenoten gevraagd. Marija Pavlovna kende Menten goed. In de jaren 30 was zij dienstbode bij de landheer Pistener. Zij herinnert zich, dat de zoon van een Nederlandse ondernemer meer dan eens naar Sopit kwam om poolshoogte te nemen. Pieter Menten heette hij. Het idee om in de westelijke Oekraine een «goudmijn» te zoeken was al in de jaren 20 bij Pieter Menten opgekomen. Hij had een huis in Stryj gekocht en was als een spin begonnen zijn hand te leggen op heel wat schilderachtige landerijen in de Karpatenstreek. In 1923 verwierf hij grote landerijen en bossen in Pidhorodci en Uryc, daarna voegde hij er het landgoed in Sopit (thans gewest Skole) aan toe. Indachtig de wolvenregel, dat het doel alle middelen heiligt, bracht de nieuwbakken landheer een fortuin bijeen door machinaties, chantage, vervalsing van documenten, omkoperij en leugens. De meest kenmerkende trek van zijn koortsachtige activiteit was onbarmhartigheid. Menige boer bracht hij voor het gerecht, omdat hij een aantrekkelijk stukje van zijn land wilde hebben. Al spoedig groeide het landbezit van Menten uit tot meer dan 4000 hectaren rijke landbouw- en bosgronden. Erbinnen hoopte de geluksjager uit het buitenland waardevolle bodemschatten te vinden, maar in de tussentijd deed hij er winstgevende zaken mee - naar Nederland en Duitsland rolden honderden wagonladingen eersteklas hout. De plaatselijke arbeiders, die hij inhuurde, ontvingen een uiterst karige beloning, daarentegen vloeide het geld met stromen tegelijk in de beurs van de landheer. Het was voldoende zowel om de zaken uit te breiden, alsook om overdadige feesten te geven in de schoot van de Karpaten. Talloze gasten 'uit Europa' gingen herhaaldelijk op de hertenjacht, hielden drinkgelagen en prezen Mentens organisatietalent. En hij, de nieuwbakken eigenaar van de schilderachtige Karpatenstreek, voelde zich een heel vorstje.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
20
En in maart 1939 was Menten vertrokken. De oorzaak van dit plotselinge vertrek van de listige ondernemer was onbekend, maar er gingen geruchten dat hij was opgejaagd door de veiligheidsdienst van het burgerlijke Polen. Sommigen spraken de veronderstelling uit dat Pieter Menten geheime contacten had met de inlichtingendienst van Hitler. Juli 1941. De hemel boven Dovge begint nog maar net te kleuren, maar de mensen zijn al op de been. Angst en pijn verscheuren hun harten, allen voorvoelen een grote ramp. De burgers zijn niet zonder reden bang. 's Avonds waren langs het smalspoorlijntje, dat Dovge met Sopit verbindt, de handlangers van de facisten uitgezwermd. En weer waren de lippen van de mensen loodzwaar dichtgeklonken met het onheilspellende «Menten, Horst . . .». Dezelfde Menten, die schuldig was aan de dood van vele eerbare burgers van de naburige dorpen Pidhorodci en Sopit. Dezelfde Menten, die de sovjetmacht haatte, haar activisten folterde en massale slachtingen aanrichtte. Marija Fedorovna Becïalko, medewerkster van de EHBO-post in Dovge: «Toen de fascisten ons dorp binnen waren getrokken, gingen ze meteen naar de dorpsoudste Stepan Mil'kovic. Daarna gingen ze op jacht naar activisten en vertegenwoordigers van het Joodse bevolkingsdeel. Ze dreven ze allen bijeen op een plek niet ver van het centrum van het dorp. In een veld moesten ze een grote kuil graven. Daar brachten ze dan nog tientallen mensen met kolfslagen van hun machinepistolen heen. Boven het dorp weerklonk gegil en gesteun. Noch verzoeken, noch smeken van de ten dode opgeschrevenen kon de beulen vermurwen. Hun commandant was een officier in gestapo-uniform. Dit afschuwelijke beeld zal ik nooit uit mijn geheugen kwijtraken.» Dmitro Maksimovic Antonjak, gepensioneerd, lid van de CPSU: «De tragedie, die zich in juli 1941 in mijn geboortedorp voltrok, drukt als een steen zo zwaar op mijn hart. Ik was toen 20 en besefte ten volle de omvang van de misdaden van de fascistische bandieten. Ik zag, hoe de bezetters jacht maakten op mensen en ze in het midden van het dorp bijeendreven, daar waar de Jodenkerk stond. De verangstigde slachtoffers, wel 120 mannen, vrouwen en kinderen, werden in de synagoge opgesloten. Wat zouden ze met hen gaan doen, dacht ik en ik sloop stilletjes door de tuinen dichter bij de plaats waar alles zich afspeelde. Daar ging ik in het struikgewas in de haag zitten. Aan alle kanten beschermd door dichte begroeiing, zag ik wat mijn ingewanden deed omkeren, wat een ogenblik mijn verstand benevelde. Hierheen brachten tegen 10 of 11 uur 's morgens twee SS'ers en twee politieagenten telkens 5 mensen. Direct bij de vers gegraven grote kuil zat in een imposante fauteuil een nazi-officier. Dat was Pieter Menten. De inwoners van Dovge hadden hem meteen herkend, want ze hadden hem voor de oorlog vaak genoeg in Sopit en Pidhorodci gezien. Menten had nonchalant de benen over elkaar geslagen en trok aan een sigaret. Wanneer de slachtoffers bij de kuil waren aangekomen, gaven de nazi's hun een nekschot en trapten ze de kuil in. Tussen de beulen viel een lange magere SS'er bijzonder op: Horst bleken ze hem te noemen. Terwijl hij de volgende vijf ten dode opgeschrevenen naar de kuil toe bracht, liep Horst naar een doodsbange jonge vrouw toe, die een baby stevig tegen haar borst geklemd hield. Met een grove kreet vatte hij het kindje wreed bij zijn been, rukte het uit de luiers en wierp het hoog in de lucht boven de kuil. Bliksemsnel richtte hij en vuurde. De moeder kon kennelijk niet eens de volle verschrikkelijkheid bevatten van de misdaad, die hierwerd gepleegd, en greep alleen maar met haar handen naar haar hoofd. Op dat moment weerklonk een schot, en de jonge vrouw viel in de kuil, waarin de ongelukkige slachtoffers in stuiptrekkingen hun laatste adem uitbliezen. Wie nog leefde, bloedovergoten en kreunend van pijn, werd door de tweebenige vampieren met schoten uit de pistoolmitrailleur afgemaakt. Ik kon de kwelling van de onschuldige slachtoffers niet langer aanzien en maakte dat ik onopgemerkt naar huis toe kwam. Op die bewuste dag hebben de nazi's wel 120 burgers doodgeschoten.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
21
Daarna drongen ze de Joodse huizen (dat waren er 21 in het dorp) en winkels binnen en plunderden alles, wat van waarde was - gouden voorwerpen en zo. Wat van de bezittingen van die mensen overbleef, werd daarna door de dorpsoudste Stepan Mil'kovic en de pope Josip Kicun te koop aangeboden. Maar niemand wilde de gestolen dingen kopen. Mijn dorpsgenoten haatten de bezetters en verachtten hun lakeien, de Oekrainse burgerlijke nationalisten. Het bloed van de onschuldigen schreeuwde om wraak, riep op tot de strijd.» Als een donkere schaduw waarde de dood door de Karpatendorpen in de gedaante van de SS-Sonderführer Pieter Menten. En meteen komt de vraag op: welk belang had hij bij het liquideren van burgers van ons land, waarvoor vergoot hij stromen tranen en bloed? De ooggetuigen herinneren zich: toen de Nederlandse zakenman in het kielzog van de nazi-hordes naar zijn vroegere bezittingen terugkeerde, was het eerste waarom hij zich bekommerde, zijn eigen landgoed. Hoe vaak had hij niet uitgerekend, hoeveel guldens hij had kunnen oppotten, als hij niet gedwongen was geweest de westelijke Oekraine te verlaten? Daarom wierp hij zich, toen hij met de fascisten op zijn voormalige landgoed terug was gekeerd, op het verzamelen van zijn verloren goed, daarbij geholpen door trouwe janitsjaren. Hij brandde van felle haat jegens de activisten van het kolchozenstelsel, jegens hen die zijn land en andere bezittingen onder de bevolking hadden verdeeld, jegens hen die de sovjetorde hadden ingevoerd. Katerina Pavlovna Barnac'ka, inwoonster van Dovge: «In mijn jeugd woonde ik in Sopit in de streek van Skole, waar Menten een landgoed had. Ik weet nog goed dat zijn knechten de mensen hard aanpakten — geen bessen, geen sprokkelhout mochten ze uit zijn bossen meenemen. Als ze iemand betrapten, werd hij ongenadig gestraft. Toen in 1939 in onze streek de sovjetmacht werd gevestigd, begon voor de bergbewoners een nieuw leven. Mijn eigen broer Josip Pavlovic Petricko werd gekozen tot voorzitter van de dorpssovjet van Pidhorodci; mijn jongere broer Michajlo werd er secretaris. Toen de fascisten de Sovjetunie aanvielen en het gebied rond L'vov in bezit namen, kwam Pieter Menten in het uniform van een Duits officier naar Pidhorodci. Ooit had hij hier honderden hectaren bos bezeten. Hij gaf opdracht alle activisten op te pakken, die de socialistische hervormingen hadden doorgevoerd en de waarheid van Lenin hadden verkondigd. De bruten hielden bloedige opruiming onder de beste mensen van het dorp. Mijn broer Josip werd door de knechten van Menten dood gemaakt en in een veld begraven. Hij liet vijf kinderen achter, die honger moesten lijden; een dochter stierf al spoedig van de honger. Mijn jongere broer Michajlo dook eerst bij mij onder, later in de dorpen rond Turka. Elke stap die hij deed had hem noodlottig kunnen zijn. Met bijzondere ijver werd hij gezocht door de nationalisten Michajlo Bab'jak, Petro Levyc'kyj, Fedor Stasysyn en anderen. De geel-blauwe hondezonen drongen herhaaldelijk de hutten van de bergbewoners binnen, onder het voorwendsel dat ze naar eigendommen van Pieter Menten zochten. Onder dat voorwendsel namen ze de dorpelingen alles af wat ze aan mooie spullen in huis hadden. Op zo'n verwerpelijke manier verrijkten ze zich op kosten van de eerlijke mensen. Stanislav Mikolajovic MusVns'kyj, inwoner van Dovge: «Nog voor de oorlog had de houtvester Adolf Wilhemovic Stepan onenigheid met de landheer van Sopit. Menten had hem zijn welverdiende loon onthouden. Toen de SS-Sonderführer naar de Karpatenstreek terugkeerde, herinnerde hij zich weer de twist met de houtvester. «Weet je nog, hoe je me genoemd hebt, toen je je geld probeerde los te krijgen? Zodadelijk zal ik je volledig uitbetalen. Je zult alles krijgen wat je toekomt», zei de beul schamper, terwijl hij zijn slachtoffer aankeek. Toen de kuil voor de verdoemde houtvester was gegraven, gaf Menten het bevel te schieten. Maar daar kwam Adolf Stepans vrouw de hut uitgerend en wierp zich op haar man om hem met haar lichaam te beschermen.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
22
«Maak hem niet dood, maak hem niet dood, heer! We zullen beiden zonder loon voor u werken, maar schenk mijn man zijn leven!» «Ga weg, anders bijt jij ook in het zand», beet de beul haar toe. Maar de vrouw omklemde jammerend haar ongelukkige man. De politieagenten wilden haar van hem afrukken en opzij zetten, maar ze slaagden er niet in. Menten had genoeg van de onnodige drukte en zei koelbloedig: «Schiet ze allebei dood.» Er weerklonk een salvo. De houtvester en zijn vrouw vielen in de kuil.» De donkere tijden van de nazi-bezetting smelten weg in de eeuwigheid, de muren van het Derde Reich zijn tot stof vervallen. En Pieter Menten is aan de volkswoede ontsnapt - hij heeft zich verstopt in het plaatsje Blaricum. In 1949 toonden de rechterlijke autoriteiten niettemin belangstelling voor het verleden van de handlanger van de fascisten. Maar de slimme zakenman en bandiet slaagde erin zijn hoofd uit de strop te redden. Natuurlijk niet zonder de hulp van invloedrijke persoonlijkheden. Hij kwam er, zoals dat heet, met kleerscheuren vanaf. Hij zat in de gevangenis - 8 maanden lang. Daarna verdiepte hij zich weer in zijn natuurlijke element - big business, en werd al spoedig een van de grootste magnaten van Nederland. En toch kon de voormalige SS'er zich niet veilig stellen voor de publieke opinie. Toen hij probeerde een deel van de grootse schilderijenverzameling te verkopen, die hij in de oorlog in de Oekraine bijeen had geroofd, werd dat in de kranten aangekondigd. Dat had onmiddellijk een schandaal tot gevolg. De Nederlandse [sic!] journalist Kanan verklaarde dat Menten een nazi-misdadiger was. Op de televisie werd een foto van Menten in uniform getoond. In de VS en Zweden meldden zich getuigen van de bloedige misdaden van de miljonair in de Oekraine. Kranten en tijdschriften maakten melding van de «heldendaden» van de SS'er. Menten echter wijst de beschuldigingen tegen hem hardnekkig terug, wil de pers zelfs voor de rechter dagen. Wat er over hem wordt geschreven, zegt hij, is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Maar hoe hij zich ook keert of wendt - het bloed van de onschuldige slachtoffers schreeuwt om wraak. De werkende bevolking van het gebied van L'vov eist: de miljonair-beul moet ter verantwoording worden geroepen voor de misdaden die hij heeft begaan. leder het zijne. M. Marinjak
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14252, nr. 5
23
Dagblad (Leninska Molod), 9 september 1976: Biografie van een misdaad Op 14 en 28 augustus jl. berichtte onze krant van de misdadige activiteiten van de voormalige landheer, de fascistische officier Peter Menten, in de omstreken van L'vov ten tijde van de tweede Wereldoorlog. Vandaag brengen wij de feiten over de kunstschatten uit musea en particuliere collecties in L'vov, die hij roofde en buitenslands bracht. Cultuur in de schaduw van het hakenkruis Peter Nikolaas Menten. De naam van deze Hollandse miljonair, eigenaar van een unieke kunstverzameling, zult U niet aantreffen in het International Art Directory 1970, noch in een lijst van kunstverzamelaars, noch een van kunstkenners; daarentegen vindt U hem wel in de lijst van oorlogsmisdadigers die zich hebben weten te onttrekken aan de straf voor misdaden, begaan tijdens de tweede Wereldoorlog, met name in de westelijke Oekraine. Waardoor trekt de persoon van Menten zozeer de belangstelling van kunstkenners? Wel, omdat hij een typische vertegenwoordiger is van een verschijnsel dat door de onderzoekers «cultuur in de schaduw van het hakenkruis» is genoemd. Het betreft hier een zodanig ingewikkeld fenomeen, dat de definitie ervan aan juristen en psychologen, aan staatslieden, en zelfs aan kunstenaars die in hun werken het boosaardige gezicht van het fascisme hebben ontmaskerd, heel wat hoofdbreken zou kosten. Tussen haakjes: Dit jaar werd in de Ivan Franko Schouwburg in L'vov Mejtus' nieuwe opera «Richard Sorge» uitgevoerd. Er komt een scène in voor, waarin de fascistische ambassadeur Ott het heeft over de vernietiging van minderwaardige volkeren, terwijl Mozarts «Kleine Nachtmusik» ten gehore wordt gebracht. Het is treffend dat deze scène juist in de L'vovse schouwburg wordt vertoond: zij werd immers tijdens de oorlog door de fascisten uitgeplunderd. En de oudere toeschouwers hebben die scène dan ook op een bijzondere manier bekeken: zij bracht hun de vreselijke jaren van fascistische bezetting te binnen, toen in L'vov bijna 700 000 mensen omkwamen en de meest waardevolle kunstverzamelingen werden leeggeroofd. De mensen die dat deden waren gekleed in SS-uniform, hetzelfde als Menten droeg toen hij in de bezette streek van L'vov verbleef. Wie is dat: Menten? Een moordenaar en sadist met een verfijnde smaak, zo'n ideale fascistische «Übermensch», die beul en dichter in een persoon verenigt? Heeft hij «de muziek besteld», alleen om de kreten van de slachtoffers niet te horen? Trok de kunst hem uitsluitend aan als een manier om rijk te worden? Kunst heeft immers naast de geestelijke waarde ook nog een materieel equivalent, kunstwerken hebben waarde in harde valuta. Voordat we ons daarover uitlaten, willen we even de geschiedenis in de herinnering terugbrengen, die de formule «kunstroof» ingang heeft doen vinden in de juridische praktijk. In 1911 werd in het Louvre een meesterwerk gestolen; twee jaar later werd het teruggevonden bij de Italiaan Perugi, die ooit in het Louvre had gewerkt. De dief werd veroordeeld tot één jaar gevangenis. Wat een onhandige en onschuldige amateur is Perugi in vergelijking met zo'n vertegenwoordiger van een roversbende als Menten, die handelde met de zegen van de misdadige SS, en die in 1949 door een Nederlands hof werd veroordeeld tot... acht maanden verlies van zijn vrijheid. Het enige dat Menten ten laste werd gelegd was het 'optreden als tolk' in het bezette L'vov. Pas toen de miljonair besloot een klein deel van zijn collectie - 425 voorwerpen - te verkopen, viel het masker af van de voormalig SS'er en kon de wereld met een vertraging van 35 jaren nog een fascistisch monster zien. Zo ligt er een enorme, verschrikkelijke kloof tussen de fascistische piraat Menten, die temidden van menselijk leed het roversambacht uitoefende, en de «uitvinder» Perugi. Hem is men, doordat de eerste Wereldoorlog begon, meteen vergeten, maar er was weer een oorlog nodig om de nare uitvinding van Perugi in de herinnering terug te brengen. Tegelijk met miljoenen doden en verminkten, met verwoeste plaatsen en bedrijven, legde de oorlog de
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
24
grondslag voor de systematische plundering van culturele waarden. In de jaren 30 en 40, wanneer de economie in het Westen haar meest catastrofale crisis doormaakt, stijgt de vraag naar kunstvoorwerpen met grote sprongen, hetgeen op zijn beurt weer leidt tot een golf van diefstallen van schilderijen van oude meesters, beelden, voorwerpen en edel metaal, brons en porselein. Sindsdien worden musea net zo goed bewaakt als banken, echter ook de kunstroof krijgt nu een wetenschappelijke basis. Dat gangsters goede zaken kunnen doen met het gestolen goed wordt in de hand gewerkt door de hoge prijzen die met name de werken van bekende meesters opbrengen. Bovendien overtreft de vraag bij verre het aanbod en kan de zwarte markt in gestolen kunstwerken slechts in geringe mate voorzien in de behoeften van de rijkelui in Europa en in het bijzonder aan gene kant van de oceaan. Zij investeren fabelachtige sommen in gestolen kunstwerken, financieren daarmee in feite de ondergrondse roversbendes en doen daarmee alle inspanningen van de politie in Europa teniet. Grote eigenaars van wereldberoemde kunstwerken worden de Morgans en de Rothschilds. De miljonairs gebroeders Leman hebben in hun privé-collectie 17 doeken van Rembrandt. Het is wellicht overbodig te vermelden dat alle deze werken voor de gewone man voor altijd verborgen blijven, want in de handen van de miljonairs worden ze gelijkgesteld met goud en in safes opgeborgen. Dit alles vormt de sociale en psychologische achtergrond, waartegen al spoedig de fascistische «rechten» op roof en onteigening van kunstwerken tot ontwikkeling kwamen, de basis waarop allerhande Mentens zich bewogen. Want het fascisme is niets anders dan de bruine crème de la crème van het fatsoenlijke kapitalisme. Zijn meest toegewijde dienaren waren juist fatsoenlijke burgers, die helemaal niet met executies en brutale plunderingen begonnen, maar met - zogezegd - legale transacties. Heeft Menten wel eigenhandig gemoord? Dat is niet de hoofdzaak. Voor executies waren er «specialisten» van de SS, en Menten hoefde hen maar te bevelen. Om een oude persoonlijke vete te beslechten roeide hij de familie Pistener uit met wie hij ooit had geprocedeerd om het landbezit van Lubomirska. Hij zorgde ervoor dat allen werden gefusilleerd, die ooit in rechtzaken tegen hem hadden getuigd. Menten wordt er ook van beschuldigd de hand te hebben gehad in de moord op vele vertegenwoordigers van de sovjetmacht in L'vov, in het bijzonder een groep van vooraanstaande geleerden en intellectuelen in de nacht van 3 op 4 juli 1941. De Einsatzgruppe die de executie uitvoerde werd geleid door Mentens goede bekende, SS Brigadenführer Karl Schöngart. Hier is natuurlijk geen sprake van een gewone vriendendienst, maar van nauwe samenwerking voor de meerdere glorie van het Derde Reich. Het is geen toeval dat Menten nog op 5 juli 1941, een paar dagen voor zijn terugkeer naar Pidhorodci, inL'vov de woning betrekt van de befaamde chirurg prof. Tadeusz Ostrowski, die in die verschrikkelijke julinacht omkwam. Kunstkenners in SS-uniform Voordat we ook deze bloedige bladzijde in Mentens biografie zullen openleggen, moeten we eerst nog eens terug naar de tijd vóór de oorlog, toen het fascistische Duitsland zijn aggressieplannen smeedde. De nazi-expansie voorzag niet alleen in het veroveren van nieuwe «Lebensraum» door de onderwerping van hele volkeren, maar tevens in het in bezit nemen van het neusje van de zalm (als dat zo gezegd mag worden) van de cultuurgoederen, waarvan de kunstwerken de gouden kern vormen. (Dat heel wat kunstenaars en hun werken door de nazi's als «ontaard» werden bestempeld, is een heel andere zaak.) Met dit doel zwermden «cultuurverkenners» uit tot aan de grenzen van de expansiekaart. Met juist dit doel kwamen uit Duitsland wel vaker experts op het gebied van de westerse kunst naar L'vov en omstreken, met name dr. Gustav Bartel, prof. Dagobert Frei en Peter Paulsen. Hun «expertenwerk» werd krachtdadig gesteund door Peter Menten. Met het doel zo effectief mogelijk te plunderen - alleen daarom ging het de fascistische bloedzuigers - werden bij de SS Einsatzkommando's vroeg-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
25
tijdig Sonderabteilungen opgericht «ter bescherming van culturele en wetenschappelijke goederen» geleid door Duitse geleerden en kunstkenners in SSuniform. Achter de troepen van de Wehrmacht aan drongen deze Sonderabteilungen de bezette plaatsen binnen en roofden alles wat kunstwaarde had. De goederen moesten worden overgedragen aan de directie voor de «bescherming van oude kunstwerken», die de nazi's in 1940 hadden opgericht. De dag na de verovering van L'vov door de Duitse troepen kwam daar al de kunstexpert, SS-Hauptsturmführer Kai Milmann aan, die uit de Bibliotheek van de Academie van Wetenschappen van de Oekrainse Sovjetrepubliek 29 tekeningen van Albrecht Dürer ontvreemdde. Hij droeg ze over aan de eigenaar van de grootste schilderijenverzameling van het Derde Reich, maarschalk Hermann Göring, en deze «misdadiger nr. 2» gaf de tekeningen opzijn beurt weer aan de «misdadiger nr. 1», Hitler zelf. Zo begon de drie jaren durende plundering van L'vov, een stad met een rijk verleden, met prachtige musea. De objecten van de met Pruisische nauwgezetheid uitgevoerde plundering waren de Bibliotheek van de Academie van Wetenschappen van de Oekrainse Sovjetrepubliek, de stedelijke galerij, het historische en het ethnografische (ambachts) museum. Ook de L'vovse schouwburg leed, zoals reeds eerder werd vermeld, onder de plunderingen. Al met al werden uit L'vov de meest kostbare schatten gestolen; twee schilderijen en 30 tekeningen van Rembrandt, 3 tekeningen van Rafael, 3 tekeningen van Coreggio, het «Vrouwenportrait» van Jan Gossaert, het«Landschap met ruïnes» van Francesco Guardi, het «Concert» van Dirk H a l s - ruim 2000 meesterweken van wereldfaam. De zogeheten Referenten, de SS'ers Hasselich en Röthge, en de tijdens de oorlog in L'vov beruchte nazi's Hochmann, Moser, Schmidt, Putthof en Gold, alsmede de brigadenführer Katzmann waren dermate zeker van hun straffeloosheid dat ze zelfs kwitanties afgaven voor de ontvreemde kunstwerken. Deze papiertjes met de «autografen» van de SS-gangsters worden tot op de dag van vandaag bewaard in de L'vovse stedelijke galerij, waar de nazi's meer dan 400 werken stalen. Menten heeft ons geen kwitanties achtergelaten, want dat hoefde niet. Net als bij de executies, waar hij met de vinger aanwees «Deze ook!», hoefde hij ook bij de plundering maartezeggen «Dit ook!». Als Kai Milmann roofde met het oogmerk het rijksmuseum in Linz (waar de dolle Führer zijn vorming als kunstenaar kreeg) aan te vullen, en dr. Zülch Rembrandts «Zelfportret» uit de L'vovse stedelijke galerij haalde voor de Krakause collectie van de stadhouder van de Führer in het bezette Polen, de gouverneur-generaal Hans Frank, zo werd tegelijk met deze «legale» diefstal ook op grote schaal roof ter eigen verrijking gepleegd. In dit laatste geval gaf niemand «autografen», al werd de diefstal voor privé doeleinden met dezelfde methoden begaan als de «legale»: chantage, gewapende bedreiging, executie van eigenaars van kunstschatten. Menten had dus succes juist met dat soort zakendoen dat men «een voor jou, een voor mij» zou kunnen noemen. Volkomen oprecht diende hij de «legale» verrijking van het nazi-vaderland, waarbij hij de beste stukjes voor zichzelf afsneed. Hij zou de listige Menten niet zijn, als hij de bruine god uitsluitend om ideële redenen diende, zoals de geborneerde SS'ers dat deden. Hij zou de zakenman-speculant Menten niet zijn, als hij niet met een grote lepel klaarstond om de vetoogjes van de bloedige pap af te scheppen, die de fascisten hadden gekookt. Tot slot kunnen we ons nog overtuigen van de «fatsoenlijkheid» van Menten zelfs volgens nazi-normen, als hij met de vinger een hoge fascistische functionaris aanwijst en die wordt gefusilleerd. Met andere woorden: Menten weet ook uit «arisch» bloed voordeel te halen. Het dossier van Marodeur Laten wij nu maar eens terugkeren naar de vroegere Ramonivic-straat 5, waar de door de Duitsers doodgeschoten professor Tadeusz Ostrowski woonde. De w ining was een compleet museum, want indertijd hadden de families van de graven Badeny en Jablonowski aan Ostrowski een grote hoeveelheid kunstvoorwerpen in bewaring gegeven. Menten eigent zich er
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
26
porselein en tapijten toe en vooral schilderijen van Cornelisz de Vos, Luca Signorelli, G. Honthorst, F. Boucher, J.-B. Greuze, G. Courbet, J. Romney, J. Opie, J. Reynolds en andere vooraanstaande vertegenwoordigers van de Europese schilderkunst. Uit de woning van prof. Stanislaw Ruff (op de vroegere Zimorovic-straat 19) vallen in Mentens handen schilderijen van C. Netscher, D. Teniers, A. Canaletto, A. Brouwer, P. Wouwermans, G. Pannini, en eveneens alle tapijten en meubelen en al het porselein. Menten haalt ook de woning van de rijke koopmansfamilie Reichenstein (Copernicusstraat 14) leeg, waar een grote verzameling van schilderijen van Poolse meesters in zijn handen valt: J. Brandt, Witz(?), Sichulskif?), Schulzf?), Kitz(?), Lilien(?), Menkesf?), en anderen. Uit de woning van de eveneens door de nazi's vermoorde familie Blumenfeld (op de vroegere Klimentina-Tanska-straat) ontvreemdt Menten zes unieke bustes van Romeinse keizers (Italiaans, 16e eeuw, brons, ca. 80 cm hoog) en ook weer schilderijen, tapijten en porselein. Hoort u dat, Menten? U was gespecialiseerd in het beroven van doden, een bijzondere vorm van diefstal die maroderen heet. U, Menten, bent weilicht de grootste marodeur die nu nog in Europa leeft. U bent tot nu toe Uw straf ontlopen en tooit U nog steeds met de bloedige rang van generalissimus der marodeurs, die U dan ook heeft verdiend. Natuurlijk had Menten zich nooit zo vrij te midden van de plunderaars en beulen kunnen bewegen en zou zijn loopbaan al spoedig tot een eind zijn gekomen, als niet machtige beschermheren van Mentens diensten hadden geprofiteerd. Eén van hen was de gouverneur van het district Galicië, Karl Lasch, op 1 augustus 1941 door Hans Frank benoemd (in de eerste dagen van zijn ambtsuitoefening vallen de bloedigste misdaden van Menten), maar reeds in januari 1942 van zijn functie ontheven en aan het gerecht over geleverd. Waarvan werd een beul door de beulen beschuldigd? Toch niet van overmatige wreedheid? Omgekeerd soms: van ontoelaatbare barmhartigheid jegens de «minderwaardigen»? Niets daarvan. Lasch werd ervan beschuldigd te ver gegaan te zijn zelfs ten opzichte van de wetten der fascistische wetteloosheid: hij zou meer hebben gestolen dan anderen.En zoiets vergeven de bruine boeven elkaar nooit. Met name standvastige nazi's, die gewoon niet de mogelijkheid hebben om te stelen. Stel je voor: schilderijen en beelden, tapijten en bronzes, porselein en sieraden, afgenomen van niet alleen de inwoners van L'vov, maar van het gehele district, werden eerst naar de villa van Lasch gebracht en van daaruit naar de stad Kassei, waar zijn vader woonde. Bij het samenstellen van de «collectie» werd Lasch geholpen door Menten, die tevens hielp... zijn patroon te ontmaskeren, omdat hij diens hoofd zeer voordelig kon verkopen in ruil voor de toestemming om zelf verder te gaan met plunderen. Zoals dat bij echte misdadigers gaat, wisten de nazi's de onderdanigheid en de aanbrengersdiensten van Menten naar waarde te schatten. De chef van de gestaporechtbank in L'vov, Michaelis, die overigens ook profiteerde van de «expertisediensten» van Menten, keurt in zijn rapport over de misdadige gouverneur de rol van Menten geen woord waardig. Dat is de SS-manier om de «tolk» te belonen voor het verraden van zijn vroegere beschermheer en de getuigenis tegen hem. Het is duidelijk dat Lasch voor Menten alléén een te harde noot was; in deze zaak werden voorname rollen gespeeld door nazi's van zeer hoge rang, zoals, bijvoorbeeld, de SS-Brigadenführer Karl Schöngart, een goede kennis van Menten. We hebben hier dus te maken met een samenzwering van dieven in uniform om met vereende krachten een minder fortuinlijke concurrent kwijt te raken. En toch: had Menten niet ook schade kunnen lijden? Nee, want Laschs opvolgers hadden immers ook behoefte aan een terzake kundige gids. Bovendien had Menten van meet af aan door dat Lasch gunstige gesternte was ondergegaan en demonstreerde de onfeilbaarheid van zijn instinct door zich tegen hem te keren. Lasch werd terechtgesteld, en tot gouverneur van het district Galicië werd benoemd F. Wachter, die eerder gouverneur was geweest van het district Krakau. Hier doet zich een treffende parallel voor tussen Krakau en L'vov: In de eerste dagen van de fascistische bezetting waren de slachtoffers aanzien-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14252, nr. 5
27
lijke geleerden; in beide steden werden unieke kunstwerken gestolen, in Krakau met name het altaar van Veit Stoss uit de Mariakerk, en Leonardo da Vinci's «Madonna met de hermelijn» uit de Czartoryski-galerij (naast vele andere doeken). Heeft Menten soms ook iets met Krakau te maken? Zonder twijfel. Tegen het einde van de jaren 30 was Menten honorair consul van Nederland in Krakau, waar hij, zoals eerder, met succes legale en spionage-activiteiten combineerde. Juist in Krakau treedt hij in de herfst van 1939 op in begeleiding van SS'ers. Misschien was zijn benoeming tot honorair consul zuiver toevallig? We kunnen met beslistheid stellen, dat de biografieën van zowel heimelijke als openlijke SS'ers voor de oorlog geen toevalligheden bevatten. De rol van ieder van hen was tot in details uitgestippeld. Menten deed zijn best om geen «autografen» achter te laten, want de medewerkers van de inlichtingendiensten mochten geen overbodige compromitterende sporen maken. Toch maakte hij voldoende sporen waar hij ook kwam. Juist hij was het, die de nieuwe gouverneur Wachter hielp zijn villa te herscheppen in een waarlijk keizerlijk paleis. Met dat doel werden uit het ethnografisch (ambachts-) museum van L'vov 4 Vlaamse gobelins uit de 17e eeuw gehaald, voorts meubelen, schilderijen, bronzen en porselein. Twee jaar later verkocht Wachter, rekening houdend met Mentens verdiensten, hem drie van de gobelins. De vierde kwam terecht in de officiersmess in Rzeszow. Nadat hij zich in L'vov te goed had gedaan aan maroderen, verhuisde Menten naar Krakau, waar hij «commissaris van toezicht op bij Joden geconfisqueerde antiquiteiten» werd onder de directe leiding van de Sonderabteilung «ter bescherming van culturele en wetenschappelijke goederen», aan het hoofd waarvan de aartsrover van Europa's culturele schatten dr. Peter Paulsen stond. Menten knoopte er nauwe relaties aan met de beulen van het Poolse volk, de SS-Oberbrigadenführer Krüger en de gouverneur-generaal Hans Frank, die de geroofde kunstschatten naar zijn landgoed Schobernhof afvoerde. Allen profiteren ze van de diensten van de onvervangbare Menten» Voor het gerecht van de geschiedenis In het heetst van de oorlog geven miljoenen mensen hun leven om hetfascisme te verslaan. In 1943 krijgt Menten dan ook het gevoel dat zijn eigen huid en zijn miljoenen niet meer veilig zijn. Zijn instinct bedriegt hem niet dat instinct, dat feilloos aangeeft wanneer toe te happen en wanneer terug te trekken en met de staart alle sporen uit te wissen. Zijn terugtocht lijkt echter meer op het eervolle vertrek naar een welverdiende rust - heeft hij niet een misdadigersloopbaan van 20 jaren achter de rug, met de ene hand in het bloed gedompeld, de andere in het gestolen goud». De bezettingsautoriteiten stellen Menten drie goederenwagons ter beschikking om zijn «collectie» uit L'vov naar Krakau te brengen en van daar v e r d e r - naar Nederland. Menten heeft het verderfbrengende avontuurlijke hoofdstuk van zijn leven lange decennia binnen de muren van zijn Blaricumse villa kunnen begraven. Maar wij willen hem vragen: Hoort hij dan niet, daar in zijn eenzaamheid, hoe de gestolen doeken hem vervloeken, hoe de geroofde gobelins steunen, hoe het ontvreemde porselein huilt? Nee, Menten hoort de stemmen van de kunstwerken niet, zij zijn voor hem dood. Zij zijn voor hem slechts kapitaal, waavan hij nog maar kortelings een deel zo onbedacht in omloop wilde brengen. En toen werd het pijnlijk! Het blijkt dat hij niet is vergeten. Het blijkt dat het fascistische instinct hem deze keer heeft bedrogen! De zaak Menten maakt nog eens heel duidelijk, hoezeer het fascisme (in welke gedaante dan ook) de vijand is van de cultuur. Het verlaagt haar tot rang van een huisslavin in de salons van de folteraars. En al werd er in die salons niet werkelijk gemarteld, er werden toch de plannen beraamd voor massamoorden en onderdrukking van hele volkeren.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14252, nr. 5
28
Uit de naam van honderden mensenlevens, uit de naam van de menselijke cultuur eisen wij met recht de bestraffing van Menten. Menten, begonnen als speculant, als uitzuiger, ontwikkelde zich tot spion voor Hitler-Duitsland, tot feitelijke moordenaar van vreedzame mensen, tot dief en plunderaar, en beëindigde zijn carrière - als «fatsoenlijke» miljonair. Het is tijd, het is allang tijd, hem uit zijn luxeuze villa te halen en op de beklaagdenbank van de oorlogsmisdadigers te zetten. Daar hoort Menten zowel volgens de logica van zijn eigen leven, alsook volgens de wetten van alle geciviliseerde landen. En tot die landen behoort stellig ook Nederland, waarvan Menten een staatsburger is - al is hij dan tot op heden het nazisme trouw gebleven. Stanislav Derevjanko, ingenieur Pavlo Romanjuk, lid van het Verbond van journalisten der USSR.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14252, nr. 5
29