Tweede Kamer der Staten Generaal
Vergaderjaar 1988-1989
Rijksbegroting voor het jaar 1989
20 800 Hoofdstuk VI Ministerie van Justitie
Nr. 20
BRIEF V A N DE STAATSSECRETARIS V A N JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 14 december 1988 Tijdens de mondelinge behandeling van hoofdstuk VI (Justitie) van de Rijksbegroting voor 1989 heb ik toegezegd uw Kamer vóór het einde van 1988 nader in te lichten over de op basis van de CBS-cijfers over de straftoemeting in 1987 bijgestelde prognose met betrekking tot de behoefte aan capaciteit voor het gevangeniswezen in de komende jaren. De meest recente prognoses dateren van juni 1988. De prognose uit juni (zie bijlage bij de brief dd. 2 juni 1988, kamerstuk II, 1987/88, 18 996, nr. 12) waren gebaseerd op indicaties inzake de straftoemeting in 1987. De CBS-cijfers over 1987 waren op dat moment nog niet beschikbaar. Daarbij bleek dat de behoeftecijfers voor de periode van 1988 tot en met 1990 wederom licht zouden stijgen. Als de trend niet zou ombuigen - en er was geen aanleiding dat te veronderstellen - betekende dit tevens dat ook in 1991 en 1992 nog met een stijgende behoefte aan gesloten capaciteit rekening gehouden zou moeten worden. Koppeling van deze behoeftecijfers aan de beschikbare, c.q. beschikbaar komende inrichtingscapaciteit deed het beeld ontstaan waarin de capaciteit in 1990 zal voldoen aan de geprognotiseerde behoefte. Daarna evenwel zouden verdere capaciteitsuitbreidingen nodig zijn, willen nieuwe tekorten worden voorkomen. Alvorens in te gaan op de nieuwe prognoses, mede gebaseerd op de CBS-gegevens over de straftoemeting in 1987, geef ik u een terugblik op de afgelopen jaren. In de oorspronkelijke prognoses, opgenomen in het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit (kamerstuk II, nr. 18 995, 1984/85, 1-2), werd voor de jaren 1984-1990 een jaarlijks accres voorspeld van circa 300 detentiejaren. In onderstaande tabel is het aantal detentiejaren dat in de thans achterliggende jaren feitelijk werd opgelegd afgezet tegen het aantal dat voor die jaren was voorspeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1 989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
1
Tabel 1. De feitelijke ontwikkelingen afgezet tegen de (allereerste) prognose Jaar
Detentiejaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf
1984 1985 1986 1987
volgens prognoses
feitelijk opgelegd
verschil tussen prognose en feitelijk
4186 + + + +
4450 4887 4626 5321
+ 4 + 171 -390 + 5
260 270 300 300
= = = -
4446 4716 5016 5316
Vergelijkt men deze prognoses met de detentiejaren die in de desbetreffende jaren werden opgelegd, dan moet worden geconcludeerd dat de prognoses tot dusverre grosso modo zijn uitgekomen. Ter toelichting van deze conclusie diene het volgende: Het aantal detentiejaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf dat voor 1987 mocht worden verwacht, zou (260 + 270 + 300 + 300 = ) 1130 hoger moeten uitkomen dan het aantal dat in 1983 was opgelegd. In werkelijkheid bleek het aantal opgelegde detentiejaren in 1987 1135 hoger te zijn dan dat van 1983. De mate waarin de feitelijke waarde van 1987 afwijkt van de voorziene waarde is dus uiterst gering. Het gemiddelde jaarlijks accres van circa 300 detentiejaren heeft zich over deze periode van vier jaren daadwerkelijk voorgedaan. Daarbij moet wel worden aangetekend dat, bezien per jaar, er soms sprake is van een tamelijk grillig verloop, en dat de prognose op onderdelen minder goed spoorde met de reële ontwikkeling (het aantal detentiejaren opgelegd wegens de Opiumwet bleek minder sterk te zijn gestegen dan aanvankelijk was verondersteld; het aantal detentiejaren, opgelegd wegens delicten uit het Wetboek van Strafrecht, bleek daarentegen sterker te zijn gestegen dan was verwacht). De CBS-cijfers over de straftoemeting in 1987 werden toegevoegd aan de cijferreeks op basis waarvan de eerdere prognoses werden opgesteld. De uitkomsten bevestigen in grote lijnen het in voornoemde brief van juni j.l. geschetste beeld dat er in 1990 behoefte zal zijn aan bijna 7400 plaatsen. In onderstaande tabel is een en ander verkort weergegeven. Tabel 2. De capaciteitsbehoefte in de komende jaren Feitelijk vastgestelde capaciteitsbehoefte voor 1 987
6450 plaatsen"
Te verwachten capaciteitsbehoefte
vlgs. huidige prognose
volgs prognose juni 1988
voor voor voor voor voor
6750 pi. 7060 pi. 7380 pi. 7720 pi. 8070 pi
6740 pi 7040 pi 7350 pi 7670 pi 8000 pi
1988 1989 1990 1991 1992
' N.B. In de feitelijk vastgestelde capaciteitsbehoefte wordt rekening gehouden met alle categorieën gedetineerden. De in tabel 1 genoemde aantallen vormen een belangrijke categorie, maar ook andere categorieën gedetineerden (gehechten, vreemdelingen e.d.) dienen in een inrichting van het gevangeniswezen ondergebracht te kunnen worden.
Herhaaldelijk is ook in uw Kamer de vraag gesteld of de uitbreidingen van de inrichtingscapaciteit van het gevangeniswezen zullen impliceren dat het huidige capaciteitstekort zal worden opgeheven, en zo ja voor hoe lang. In tabel 3 is aangegeven over hoeveel celcapaciteit het gevangeniswezen de komende jaren zal beschikken. Omdat in het totale cellenbestand van 1990 695 plaatsen noodcapaciteit zijn begrepen, waarvan de financieringsmogelijkheden thans niet verder reiken dan 1 juli 1990, zal het totale cellenbestand op die datum met 695 moeten worden verminderd. In de tabel is dit ook gedaan. Tussen haakjes is echter
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
2
steeds een getal opgenomen, dat aangeeft de totale capaciteit waarover kan worden beschikt, wanneer de noodcapaciteit in gebruik blijft. In de kolom daarnaast is aangegeven hoeveel celcapaciteit op dat moment benodigd zal zijn. Daarbij is uitgegaan van de veronderstelling dat de komende jaren sprake blijft van vooralsnog gelijkblijvende ontwikkelingen inzake de criminaliteit en de justitiële reactie op deze criminaliteit. Tabel 3. Benodigde capaciteit en beschikbare capaciteit
01 01 31 01 01 01
07-1988 07-1989 06-1990 07-1990 07-1991 07 1992
Benodigde capaciteit
Beschikbare capaciteit
6750 7060 7380 7380 7720 8070
5882 6784 7788 7093 (7678)" 7093 (7678)' 7093 (7678)'
" Bij de tussen haakjes genoemde getallen wordt uitgegaan van handhaving van 585 van de 695 plaatsen noodcapaciteit, omdat de 110 plaatsen noodcapaciteit van de penitentiaire inrichting «Op den Bergh» te Amersfoort na 1 juli 1990 niet in gebruik kunnen blijven op andere dan financiële gronden.
De conclusie is dat eind 1989, begin 1990 een situatie zal zijn bereikt, waarbij in de structurele behoefte kan worden voorzien en waarbij dan ook kan worden gewerkt aan het inlopen van achterstanden. Ook bij de handhaving van de daarvoor in aanmerking komende noodcapaciteit na medio 1990 zullen zich eind 1991 problemen kunnen gaan voordoen. Zoals ook bij de mondelinge behandeling van de begroting voor het jaar 1989, in antwoord op een vraag van de heer Korthals werd vermeld, heb ik op 8 november 1988 een projectgroep ingesteld die tot taak heeft een nieuw structuurplan te ontwikkelen voor de periode na 1990 met betrekking tot de totale justitiële inrichtingscapaciteit. Een afschrift van de instellingsbeschikking gelieve u bijgaand aan te treffen. Deze projectgroep, die onder leiding staat van de directeur-generaal Delinquentenzorg en Jeugdbescherming en waarin ook de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu en van Financiën zijn vertegenwoordigd, zal een plan ontwikkelen niet alleen voor de gewenste omvang van het gebouwenbestand, het aantal plaatsen, de schaalgrootte en de kwaliteit van de inrichtingen van het gevangeniswezen, maar ook voor de justitiële tbs- en justitiële jeugdinrichtingen. Beide laatstgenoemde terreinen zijn immers evenzeer van belang voor de executie van door de rechter opgelegde straffen en maatregelen. Zij kunnen in een beschouwing over de verdere uitvoering van het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit dan ook niet worden gemist. Het werk van de hierboven genoemde projectgroep heeft een brede betekenis voor alle beslissingen die in de komende tijd genomen zullen moeten worden op het terrein van de inrichtingscapaciteit en de financiering daarvan, en daarmede uiteraard voor de kwaliteit van de tbs, de detentie en de opvang van jeugdigen. Eén voorbeeld daarvan wil ik thans reeds noemen. Bij brief van 2 februari 1988 (kamerstuk II, 1987/88, 17 394, nr. 27) hebben de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en ik het beleid ten aanzien van de opvang van geestelijk gestoorde gedetineerden uiteengezet. In het mondeling overleg over deze brief dat plaatsvond op 24 maart 1988 is aangekondigd dat voor eind 1988 een beslissing zou worden genomen over een eventuele verdere uitbreiding van de capaciteit van de justitiële tbs-inrichtingen of van de forensisch psychiatrische voorzieningen binnen de algemeen geestelijke volksgezondheid met het oog op de opvang van deze specifieke categorie delinquenten. Aangezien een dergelijke beslissing betrekking heeft op voorzieningen die in de periode 1991-1994 tot stand zouden moeten komen, kan deze niet los worden gezien van de besluitvorming over het nieuwe structuurplan. Beslissingen als deze kunnen derhalve niet voor de totstandkoming van het struc-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
3
tuurplan worden verwacht. Dit laat uiteraard onverlet de reeds genomen beslissingen tot het verwezenlijken van een tweede forensisch-psychiatrische kliniek binnen de algemeen geestelijke volksgezondheid en tot het uitbreiden van de capaciteit van de forensische observatie- en begeleidingsafdeling «Het Veer» in Amsterdam. Ik vertrouw erop u hiermede voorlopig voldoende te hebben geïnformeerd. De Staatssecretaris van Justitie, V. N. M. Korte-van Hemel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
4
De Staatssecretaris van Justitie, Overwegende - dat de capaciteit voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen zo goed mogelijk moet zijn afgestemd op de behoefte; - dat, wat het gevangeniswezen betreft, het Structuurplan Penitentiaire capaciteit dat in 1986 is uitgebracht, prognoses bevat van de tot en met 1990 benodigde capaciteit; - dat het noodzakelijk is inzicht te verkrijgen in de invloed van de ontwikkeling van de criminaliteit en de straftoemeting op de behoefte aan capaciteit na 1990; - dat deze noodzaak zich ook doet gevoelen waar het gaat om de behoefte aan plaatsruimte in TBS-inrichtingen en justitiële kinderbeschermingsinrichtingen ; Overwegende dat er behoefte bestaat aan een periodiek structuurplan betreffende de capaciteit van justitiële inrichtingen; Besluit: I In te stellen een projectgroep structuurplan capaciteit justitiële inrichtingen die tot taak heeft: a. te bestuderen de ontwikkelingen in het aantal en de duur van de in justitiële inrichtingen ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, zulks met inachtneming van de te verwachten relevante ontwikkelingen binnen het algemeen justitieel beleid; b. aan te geven de wenselijke kwantitatieve en kwalitatieve omvang van het gebouwenbestand met inachtneming van de beleidslijnen op het gebied van differentiatie en regionalisatie en gericht op doelmatige exploitatie van de inrichtingen; c. naast de ontwikkelingen met betrekking tot de capaciteitsbehoefte ook in te gaan op de kwalitatieve aspecten van het inhoudelijk beleid betreffende de justitiële inrichtingen; d. op basis van het voorgaande aan te geven de daaruit voortvloeiende aanpassingen van de bestaande aan de gewenste situatie, alsmede de daarmee gemoeide kosten. II In de projectgroep te benoemen tot voorzitter mr H. B. Greven, directeur-generaal Jeugdbescherming en Delinquentenzorg; secretaris drs J. J. L. Verhagen, hoofd afdeling Beleidsinformatie directie Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen; adjunct-secretaris mevr. C. J. Springer-Scheffer medewerkster hoofdafdeling FEZ, Gebouwen en Materieel van voornoemde directie; leden mr G. P. A. Aler, hoofdafdeling Staats- en Strafrecht; drs A. C. Berghuis, raadadviseur onderzoek strafrechtstoepassing Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum; mr B. A. van der Goorbergh, plaatsvervangend voorzitter; hoofd voornoemde directie; ir C. J. P. M. Hoefsloot, hoofd Projectmanagement Groep IV bij de Rijksgebouwendienst; drs P. Hofstra, hoofd Sectie Justitie, Financiën en Algemene Zaken, Inspectie der Rijksfinanciën;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
5
drs H. R. Kleinjan, hoofd afdeling Beleidsontwikkeling van voornoemde directie; drs F. J. J. Moné, hoofd afdeling FEZ, Gebouwen en Materieel van voornoemde directie; mevr. mr H. A. Offens, hoofd afdeling Algemene Beleidszaken van voornoemd directoraat-generaal; drs A. Sierat, hoofd Centrale Directie FEZ; III te bepalen dat a. de projectgroep personen kan uitnodigen tot deelname aan de besprekingen; b. de projectgroep onderdelen van haar taakopdracht kan doen uitvoeren door daartoe in te stellen werkgroepen; c. de projectgroep medio 1989 haar eerste rapport uitbrengt. 's-Gravenhage, 8 november 1988 De Staatssecretaris voornoemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. VI, nr. 20
6