Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Nr. 70
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 3 oktober 1997
1
Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA), Hofstra (VVD). Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Feenstra (PvdA), Passtoors (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Luchtenveld (VVD). Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget
KST24668 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
De vaste commissies voor Economische Zaken1, voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 en voor Verkeer en Waterstaat3 hebben op 4 september 1997 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken, minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en met minister Jorritsma-Lebbink van Verkeer en Waterstaat inzake supermarkten in benzinestations, waarbij tevens het onderzoeksrapport winkelverkopen in benzinestations is betrokken (24 036, nr. 47). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Volgens de heer Leers (CDA) werd met de komst van de supermarkten in benzinestations een ontwikkeling in gang gezet die verstrekkende gevolgen kan hebben, ook op terreinen die ver buiten de reikwijdte van de nieuwe Winkeltijdenwet liggen. Zijns inziens gaat het meer dan om alleen de zogenaamde vergeten boodschap. Vergeten zijn in ieder geval de buurtwinkel die nauwelijks meer op kan tegen het afkomend geweld – zie ook het onderzoek van Deloitte en Touche – ook de ruimtelijke gevolgen en de mobiliteitseffecten. (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), SwildensRozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van ’t Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA), Blauw (VVD). 3 Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), ondervoorzitter, Van den Berg (SGP), Lilipaly (PvdA), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Reitsma (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Van Gijzel (PvdA), Leers (CDA), Van Heemst (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Van ’t Riet (D66),
H. G. J. Kamp (VVD), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Roethof (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Verkerk (AOV), Van Zuijlen (PvdA), Van Waning (D66), Keur (VVD), Assen (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luchtenveld (VVD). Plv. leden: Blauw (VVD), Schutte (GPV), Van Gelder (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Dankers (CDA), Jeekel (D66), SwildensRozendaal (PvdA), Terpstra (CDA), A. de Jong (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Hillen (CDA), Remkes (VVD), Leerkes (Unie 55+), Witteveen-Hevinga (PvdA), AugusteijnEsser (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Valk (PvdA), Hoekema (D66), Klein Molekamp (VVD), Van der Linden (CDA), Meijer (CDA), Te Veldhuis (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
1
Uit CBS-onderzoek blijkt dat velen de verruiming van de openingstijden door de week als prettig ervaren, maar dat er aan de opening op zondag niet zo’n grote behoefte blijkt te bestaan. Shell en Ahold beweren dat met deze ontwikkeling wordt ingespeeld op een maatschappelijke trend en de dynamiek in de detailhandelsector wordt vergroot, maar hebben de motieven van de oliemaatschappijen niet meer te maken met de afnemende groei van de afzet, de uitgekristalliseerde prijzen en marges en de aantrekkelijke marges op het shopassortiment? Sedert 1995 zijn alle oliemaatschappijen bezig met de ontwikkeling van hun shopconcepten. Benzinestations zijn over het algemeen aantrekkelijk gelegen, hebben door hun ligging nauwelijks concurrentie, zijn goed bereikbaar, hebben geen parkeerproblemen, zijn 24 uur per dag en zeven dagen van de week geopend, hebben meestal nogal lage huisvestingskosten en beschikken bovendien over eeuwigdurende concessies. Hoe staat het overigens met het onderzoek op dat punt? In antwoord op eerdere schriftelijke vragen stelde de minister van EZ deze ontwikkeling vooralsnog niets in de weg te willen leggen, daarbij verwijzend naar de plenaire discussie over de Winkeltijdenwet. Hij verwachtte dat de effecten beperkt zullen zijn omdat het met name om de vergeten boodschap zou gaan. Ook wees hij op de beperkingen die waren aangebracht via de motie-Van Erp, zoals dat 50% van de omzet moet worden gehaald uit brandstoffen, smeermiddelen, e.d. Dat antwoord had de heer Leers verrast, omdat de minister tijdens de behandeling van die Winkeltijdenwet nog zei beducht te zijn voor verstoringen in de concurrentieverhoudingen. Al met al was zijn conclusie dat door een wel erg ruime interpretatie van de motie-Van Erp alle remmen zijn losgegooid waarmee grote ongelijkheid wordt geïntroduceerd en er dus helemaal geen sprake is van een level playing field, redenen waarom het MKB-Nederland, het Vakcentrum levensmiddelen en vele anderen hiertegen ageren. Het Vakcentrum geeft aan dat de omzetderving van een behoorlijke supermarkt van zo’n 700 m2 op jaarbasis meer dan 0,5 mln. zal bedragen. De kleine detaillist in de stad of buurt kan nooit op tegen deze in gang gezette ontwikkeling, want zij worden wel geconfronteerd met hoge huisvestingslasten, parkeerproblemen, geen of moeilijke bereikbaarheid. Bovendien dreigt ook de functie van wegrestaurants te worden ondermijnd. Van gelijkwaardige marktkansen is geen sprake, want een restaurant langs de snelweg wordt immers niet in staat gesteld om ook benzine te verkopen. Ook hebben steden en dorpen te maken met beperkingen van economische, planologische en milieutechnische aard. Uit het rapport van Deloitte en Touche blijkt dat de toekomst van de kleine detailhandelsuper niet rooskleurig is. De door de motie-Van Erp opgelegde begrenzing is, gezien de gemiddelde omzet van een tankstation zo ruim dat daar nauwelijks enige regulerende werking van kan uitgaan, laat staan dat die beperking ook maar te controleren is. Met die 50% komt een benzinestation snel op het niveau van een volwaardige supermarkt! Naast dit ongelijke playing field wees de heer Leers ook nog op de volgens hem ongewenste ruimtelijke en mobiliteitsgevolgen waarop ook de VNG en de stichting Natuur en milieu hebben gewezen op een door zijn fractie georganiseerde hoorzitting. De VNG stelde terecht dat de verkoop van niet-weggebonden artikelen bij tankstations in strijd is met gebruikelijke planvoorschriften en bestemmingsplannen die toch beogen een verstoring van de evenwichtige ruimtelijke structuur van de detailhandel te voorkomen. Helaas zijn veel vigerende bestemmingsplannen verouderd en zeer globaal. Niet voor niets is de provincie Limburg met een modelverordening gekomen. Deze perifere verkoop van levensmiddelen bij tankstations zal de fijnmazige detailhandelstructuur ondermijnen en staat ook haaks op het vigerende rijksbeleid. In tegenstelling tot Shell en Albert Heijn die stellen dat het om een kleinschalige ontwikkeling gaat, de zogenaamde vergeten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
2
boodschap, was hij ervan overtuigd dat dit slechts het begin is van een nieuw proces van marktordening. Koopstromen dreigen vaker en verder de steden te worden uitgetrokken, hetgeen goed aansluit bij de ambities van de grote detailhandelketens die zich buiten de steden en dorpen op goedkope en goed bereikbare locaties willen vestigen, maar niet bepaald bevorderlijk is voor het grotestedenbeleid en zelfs haaks staat op het weer leefbaar maken van dorpen en steden, het versterken van de samenhang tussen wonen, werken en winkelen en het bevorderen van de werkgelegenheid en op de wens om de mobiliteit te verminderen. Waarom zou alleen tijdens het tanken ineens de vergeten boodschap herinnerd worden? Uit onderzoek van het ministerie van EZ blijkt immers dat van iedere vijf klanten er een uitsluitend naar de supermarkt bij het tankstation gaat om inkopen te doen, de zogenaamde niet-tankshoppers en dat leidt toch tot ongewenste mobiliteit? De heer Leers achtte het duidelijk dat deze ontwikkeling ook haaks staat op de ontwikkeling van de samenleving zoals zijn fractie die voorstaat, zoals op het punt van de zondagsrust, en dat daarmee als het ware de deur wordt opengezet naar een samenleving die geen rust meer kent en slechts eendimensionaal wordt aangestuurd, nl. door de eisen van de markt en waarin de menselijke maat steeds meer ontbreekt. Er moet oog zijn voor veranderende behoeften van de moderne consument, maar is het toegeven aan iedere opwellende consumentenimpuls wel zo wenselijk als maatschappelijke gevolgen daarvan op de lange termijn nogal ondermijnend kunnen gaan werken? De CDA-fractie wilde dit soort ontwikkelingen toetsen aan het maatschappelijk belang en niet alleen aan het belang van een relatief beperkte groep koopkrachtige consumenten of ondernemers, niet vanuit enig conservatisme, maar uit zorg voor de samenhang tussen wonen, werken en winkelen in dorpen en steden en met name voor de oudere minder mobiele consument, want die heeft straks niet meer te kiezen. Waar de markt tekort of doorschiet, dient de overheid haar verantwoordelijkheid te nemen. Volgens de heer Leers was het gekozen instrument van de beperking, nl. de 50%-grens van autogebonden verkopen, veel te ruim en niet geloofwaardig. Hij gaf derhalve de voorkeur aan een beter controleerbare grootheid, zoals een maximering van de verkoopvloeroppervlakte tot bijvoorbeeld 75 m2 buiten en tot 50 m2 binnen de bebouwde kom. Door deze beperking wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de primaire functie van tankstations en de eventuele secundaire functie. Hoe kijkt met name de minister van VROM tegen deze suggestie aan in het licht van de bezwaren van de VNG? Is zij bereid initiatieven te nemen om samen met de VNG te komen tot een uniform beleidskader, een modelverordening waardoor gemeentelijke willekeur met betrekking tot de vestiging van tankshops kan worden voorkomen? De heer Hofstra (VVD) verwees allereerst naar de motie over de uitgifte van snelweglocaties voor benzinestations die voor 1 april zou moeten worden uitgevoerd. Staatssecretaris Vermeend heeft de Kamer laten weten dat dit pas omstreeks 1 juni zou kunnen. Hoe staat het daar nu mee? Zijns inziens werken ontwikkelingen in de huidige samenleving, zoals flexibilisering van de arbeid, tweeverdieners, de meer dan acht uur economie, ook door in de detailhandel. Er is volgens de VVD-fractie niets mis mee als wordt voldaan aan behoeften van mensen om op bepaalde plaatsen, zoals benzinestations, en tijdstippen inkopen te doen. Wat dat betreft, memoreerde hij nog de motie-Van Erp waarin in het kader van de nieuwe Winkeltijdenwet werd gevraagd om een algehele herziening voor de vervoergebonden winkels en dat zijn niet alleen de winkels bij benzineverkooppunten. De door Shell en Ahold nagestreefde ontwikkeling vond hij dan ook een positieve.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
3
Uiteraard moeten er ook volgens de VVD-fractie wel grenzen aan worden gesteld; het moet wel ordelijk blijven en daarbij moet worden gedacht aan de economische orde, de ruimtelijke orde en niet te vergeten de verkeersorde. Wat zou kunnen dreigen is inderdaad een oneerlijke concurrentie met het bestaande midden- en kleinbedrijf en horeca. Shell en Ahold zijn nu eenmaal machtige spelers op de markt. Gelet op de discussie rondom de perifere detailhandel zou ook grootschaligheid moeten worden voorkomen. De initiatiefnemers willen echter slechts een beperkt assortiment producten – de vergeten boodschappen – en op relatief kleine winkeloppervlakten. Over de gehanteerde grens van 50% had hij nog wel enkele vragen waarop het antwoord bij de evaluatie moet worden gegeven. Uitgangspunt is dat het bij een benzinestation toch overwegend dan wel voornamelijk gaat om de verkoop van benzine en direct daaraan gelieerde producten. Bij een taalkundige interpretatie van «overwegend» en «voornamelijk» komt hij niet direct uit op die 50%. In de prijs van f 2,20 per liter zit zo’n f 1,50 accijns, incl. de BTW over de accijns. Als de accijns wordt verhoogd – waar de VVD-fractie overigens geen voorstander van is – met bijvoorbeeld 10%, dan houdt dat in dat er 10% meer mag worden omgezet aan die «branchevreemde» producten zonder dat er een liter extra brandstof wordt verkocht. Is het bovendien juist dat dit 50% alleen maar geldt als wordt afgeweken van de algemeen geldende winkelsluitingstijden? Met de heer Leers was hij het ermee eens dat een grens ook gehandhaafd en derhalve goed gecontroleerd moet kunnen worden. Is dat geen mooie taak voor de per 1 januari a.s. in werking tredende mededingingsautoriteit? Gelet op het aspect van de oneerlijke concurrentie, is het misschien een goed idee om in de wat grotere steden het fenomeen nachtwinkels meer te stimuleren, want het zou geen goede zaak zijn als de benzinestations in die steden ’s avonds alleen maar als nachtwinkels functioneren. Het gaat nu om winkels bij benzineverkooppunten, maar waarom niet meer benzineverkooppunten bij grote winkels? Ook zou eens goed moeten worden gekeken naar de brancheafbakening met de horeca. Regel is één benzineverkooppunt om de 20 km op snelwegen en om de 40 km een restaurant. In de praktijk vond de heer Hofstra dat toch een onbevredigende afbakening. Op het moment dat er bij pompen een McDonalds komt, kan hij zich voorstellen dat bestaande restaurants daartegen bezwaar maken. Op voorhand was hij er niet op tegen, maar dan moet wel het gelijkheidsbeginsel worden gehanteerd. Overigens leven er bij de VVD-fractie ook nog vragen over de verkoop van lichtalcoholische dranken, die binnenkort actueel zullen worden. Terecht zijn gemeenten binnen grenzen vrij om bestemmingsplannen vast en op te stellen, maar ook de provincie oefent daar enig toezicht op uit. Maar ook voor een supermarkt bij een benzineverkooppunt zal de regel opgaan dat er drie à viermaal zoveel parkeerruimte nodig is dan verkoopruimte. Aangezien Shell toch ook benzine zal willen blijven verkopen, zal zo’n supermarkt ruimtelijk gezien zonder meer problemen opleveren. De brief van de VNG is ook enigszins vaag waar het gaat om de instrumenten die gemeenten hebben. Kan de minister van VROM nader ingaan op de gehanteerde definities? De bestemming zal toch zijn het verkopen van motorbrandstoffen en hoe verhoudt zich dat dan met die 50%? De heer Hofstra vroeg vervolgens aandacht voor de overvalpraktijken waarin met name de Duitse goedkopere supermarkten nogal goed zijn en er van de een op de andere dag opeens een supermarkt verschijnt. Zitten die risico’s er nog in en wat wordt eraan gedaan om die te voorkomen? Ook de bezwaren in het kader van de mobiliteit zag hij niet zo somber in. Wat is erop tegen als iemand iets is vergeten en ’s avonds als de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
4
normale winkels dicht zijn naar een benzineverkooppunt gaat? Er is niet alleen vrijheid van consumptie, maar ook vrijheid van vervoerkeuze! Ten slotte wees hij de minister van Verkeer en Waterstaat op de plicht voor sommige locaties langs de snelwegen om 24 uur per dag open te zijn. Waarom geldt zoiets ook niet voor de grotere NS-stations? Mevrouw Van Zuijlen (PvdA) memoreerde dat voor de mogelijkheid om bij benzinestations het assortiment producten te verruimen ruimte is geschapen in de nieuwe Winkeltijdenwet. Met het oog daarop achtte zij het duidelijk dat in ieder geval de coalitiepartijen deze nieuwe ontwikkeling vooralsnog niets in de weg zullen leggen en de evaluatie zullen afwachten om daar waar gewenst en noodzakelijk tot aanpassing te besluiten. Zo bevat de nieuwe wet wel meer bepalingen waarvan de maatschappelijke effecten niet zijn te voorzien. Mede daarom is dan ook aangedrongen op een snelle evaluatie. Naar de mening van de PvdA-fractie moet bij de evaluatie met name naar drie aspecten worden gekeken. In de eerste plaats is dat het aantal autokilometers, in de tweede plaats het level playing field – verhoudt de verruiming zich wel met de regels van vrije mededinging? -en in de derde plaats het aspect van de ruimtelijke ordening; hoe grootschalig wordt een ander, hoe zit het met de parkeergelegenheid, e.d.? Wat denkt de minister van VROM overigens van de door de stichting Natuur en milieu in haar brief genoemde interessant maar ook nogal ingewikkeld instrument als de mobiliteitstoets? Hoe staat het met de ontwikkeling van dat instrument en is het überhaupt mogelijk dat in dit geval en op dit moment in te zetten? In dit verband wees mevrouw Van Zuijlen ook nog op de in het vrijstellingenbesluit opgenomen eis van inpandigheid. Wat het level playing field betreft, was zij er tot voor kort van uitgegaan dat het met name ging om shops bij stations aan snelwegen, maar het gaat blijkbaar ook om shops bij benzinestations in dorpen en steden en daarmee hebben natuurlijk wel de buurtwinkels te maken. In zulke gevallen kan men na sluiting van de «gewone» winkels eigenlijk naar dergelijke shops wandelen en is dat nu wel zo eerlijk? Als bij de evaluatie blijkt dat deze nieuwe ontwikkelingen de spuigaten dreigen uit te lopen, stonden volgens haar drie mogelijkheden open. Gedacht zou dan kunnen worden aan beperking van het assortiment en het omlaag brengen van de grens van 50%, aan het weer van toepassing verklaren van de Winkeltijdenwet of inderdaad, zoals de heer Leers ook suggereerde, aan beperking van het vloeroppervlak. Het weer van toepassing verklaren van de Winkeltijdenwet genoot vooralsnog de lichte voorkeur van haar fractie omdat haar dat ook de meest eenvoudige en heldere methode leek, maar in feite was zij ervan overtuigd dat het assortiment beperkt zal blijven tot gemaksartikelen en de vergeten boodschappen. Als het overigens een goed assortiment is, zou het ook wel eens het aantal autokilometers kunnen verkleinen, want dan behoeft met niet en naar het benzinestation en naar een «gewone» winkel om alsnog die vergeten boodschappen te doen. Vooralsnog was de PvdA-fractie de mening toegedaan dat het vrijstellingenbesluit voldoende waarborgen biedt, net als de houding van de gemeenten. Met de VNG verwachtte zij dat gemeenten kritisch zullen reageren op verzoeken om bestemmingsplannen te wijzigen, maar is dat wel voldoende? De Consumentenbond wijst in zijn brief op het level playing field op verschillende gebieden. In hoeverre hebben bijvoorbeeld supermarkten de mogelijkheid om benzine te gaan verkopen en in hoeverre is die benzineverkoop gebonden aan die langdurige concessies? Shell kan wel gemakkelijk stellen dat concurrentie goed is voor het land, maar dat geldt dan toch ook voor de verkoop van benzine en aanverwante producten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
5
Met de heer Hofstra zag ook de PvdA-fractie graag dat mensen met name op NS-stations de mogelijkheid werd geboden om te winkelen. Volgens de heer Van Walsem (D66) gaat het vooralsnog om een experiment met enkele benzinestations dat met name mogelijk is gemaakt door de op verzoek van de Kamer in de Winkeltijdenwet opgenomen verruiming. De minister heeft daar zelf nog een beperking in aangebracht en op zich was de D66-fractie daar wel gelukkig mee. Ook is afgesproken om de werking van de nieuwe wet medio 1998 te evalueren en daarbij zal de ontwikkeling rondom de benzinestations ongetwijfeld worden meegenomen. Aan de verkoop van artikelen in winkels benzinestations zijn terecht enkele beperkingen verbonden. De heer Van Walsem noemde dat inderdaad zogenaamde gemakswinkels waaraan blijkbaar behoefte bestaat. Als het niet verder gaat, heeft hij daar helemaal geen bezwaar tegen, maar het moeten inderdaad geen supermarkten worden. Hij deelde ook niet de vrees dat de beperkingen niet voldoende zouden zijn om grootschalige winkels bij benzinestations tegen te gaan. Het gaat niet alleen om de beperking van de 50%, maar de winkels moeten ook nog eens inpandig zijn en de bestemmingsplannen moeten ook nog meewerken. In tegenstelling tot de heer Leers was hij de mening toegedaan dat de meeste gemeenten in Nederland buitengewoon alert zijn op hun bestemmingsplannen. In haar brief stelt de VNG dat de gemeenten via hun bestemmingsplannen in feite kunnen bepalen welke artikelen wel of niet in dergelijke shops mogen worden verkocht. Of dat zover gaat, betwijfelde hij weliswaar, maar gemeenten kunnen in ieder geval wel veel ongewenste ontwikkelingen voorkomen. Voor het verbouwen c.q. vergroten of vernieuwen van benzineverkooppunten moet natuurlijk ook een bouwaanvrage worden ingediend die ook aan het bestemmingsplan zal worden getoetst. Met mevrouw Van Zuijlen wilde hij vooruitlopend op de evaluatie wel enkele aspecten noemen die nader moeten worden bezien, zoals de grootte van de winkeltjes, aspecten van verkeersveiligheid, van infrastructuur van het verzorgingsgebied, van hygiëne, van mobiliteit en milieu. Uiteraard is ook hij voor een goed milieu, maar of nu het winkeltje bij het benzinestation zo’n grotere mobiliteit teweeg zal brengen dat dit slecht voor het milieu is, vraagt hij zich wel af. Voorts wees hij erop dat ook zelfstandige pomphouders met plaatselijke winkeliers een contract kunnen aangaan om een winkeltje te vestigen. Nederland heeft binnen een straal van 2 km zo’n 10 koopcentra en binnen 11 km zelfs zo’n 100 en hij kon dan ook niet inzien dat het verzorgingsgebied structureel gezien gevaar loopt door winkeltjes bij benzinepompen. Het leek hem belangrijker dat de (wijk)winkelcentra divers en goed bereikbaar zijn. Met name kleinere specialistische winkels kunnen, zoals de Nationale winkelraad terecht stelt, de aantrekkelijkheid van winkelcentra verhogen. Mevrouw Vos (GroenLinks) was met de heer Leers wat minder optimistisch over de onderhavige ontwikkeling. Het zou een begin kunnen zijn van een trend die haar fractie ook maatschappelijk gezien niet zo zinvol lijkt. Na Shell en Ahold zullen zeker ook andere benzine- en grootwinkelbedrijven deze nieuwe markt willen betreden. Ahold wil zo’n 300 shops aan snelwegen vestigen en Shell verwacht dat de levensmiddelenomzet binnen enkele jaren tot 800 mln. zal zijn gestegen. Hoe kan men dan nog terecht spreken over vergeten boodschappen en zo gemakkelijk te doen op de gevolgen daarvan voor de «gewone» middenstand? Bovendien was haar fractie ervan overtuigd dat deze ontwikkeling ook zal leiden tot een grotere automobiliteit. Deze ontwikkeling staat overigens niet op zichzelf. Al veel langer probeert de detailhandel zich te vestigen in het buitengebied. De laatste
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
6
jaren zijn de regels daarvoor ook nog eens versoepeld. Werd voorheen het assortiment dat daar verkocht mocht worden aan strakke eisen gebonden – grote artikelen of om brandgevaarlijke producten – nu zijn dit soort eisen zelfs zodanig versoepeld dat zich recent nog een mega-Blokker zich in een buitengebied heeft gevestigd. Deze ontwikkeling naar Franse situaties baart de fractie van GroenLinks in ieder geval grote zorgen. Niet alleen Shell en Ahold relativeren de onderhavige ontwikkeling nogal, maar ook de minister. In eerste instantie zal het gaan het om kleine vestigingen, het zal nauwelijks tot extra ritten rijden, het zal vooral gaan om vergeten boodschappen. Dat is wel in tegenspraak met de omzetverwachting van Shell. Van het EZ-onderzoek was ook mevrouw Vos geschrokken, want zo’n 36% van de bezoekers komen alleen maar om levensmiddelen te kopen en dus niet om te tanken en zelfs 21% maakt daar ook nog een speciaal ritje voor. De fractie van GroenLinks wil niet zover gaan dat er helemaal niets mag, maar wil de ontwikkeling wel graag binnen de perken houden. Zo zou het oppervlaktecriterium in haar ogen maximaal 50 m2 moeten zijn en ook zou het omzetcriterium van 50% omlaag moeten. Is het overigens de bedoeling om de effecten op de mobiliteit bij de evaluatie te bezien? Met mevrouw Van Zuijlen voelde mevrouw Vos erg veel voor de zogenaamde mobiliteitstoets. Met de heer Van Walsem was zij ervan overtuigd dat veel gemeenten uitstekend omgaan met hun bestemmingsplannen, maar er zijn zeker ook gemeenten die dat niet zo goed doen en die verouderde bestemmingsplannen hebben. Dat moge ook wel blijken uit de gebeurtenissen in Zeeland en Friesland rondom de varkenshouderijen, waaruit duidelijk is gebleken dat de bestemmingsplannen niet zodanig zijn aangepast dat gemeenten ongewenste ontwikkelingen kunnen tegenhouden. Daarom leek haar wat extra regelgeving voor dit soort ongewenste ontwikkelingen nooit weg. Antwoord van de regering De minister van Economische Zaken stelde voorop dat het in dezen niet zozeer gaat om effecten van veranderingen als gevolg van de Winkeltijdenwet, maar meer om maatschappelijke vernieuwingsprocessen en de drijvende krachten daarachter. De geschetste gevaren voor het sociale leven, voor kleine winkels, voor de automobiliteit vond hij nogal overdreven en ook geen goed beeld van de ontwikkelingen. De feiten liggen er inderdaad, maar die moeten niet vanuit Den Haag worden ingevuld met vermeende veronderstellingen over hoe het uit de hand kan lopen. Feiten moeten ook de ruimte krijgen om zich in de praktijk te tonen. Reeds bij de opstelling van het regeerakkoord werd door de coalitie erkend dat er zoveel in de maatschappij veranderde dat er echt iets moest gebeuren met de openingstijden van winkels. Uit het al gememoreerde CBS-onderzoek blijkt dat de verruiming van de openingstijden door de weeks zowel door ondernemers, ook uit het MKB en zeker door starters, als door burgers zeer positief wordt ervaren. De verruiming van de openingstijden op zondag wordt zeer verschillend gewaardeerd. Uit het onderzoek blijken net als in de maatschappelijke discussie daarover twee eigenlijk zeer extreme opvattingen over te bestaan, nl. (zeer) negatief of (zeer) positief. Het gemiddelde daarvan is dan natuurlijk niet zo hoog. Dit gaf naar de mening van de minister wel aan dat het aanvankelijke voorstel van het kabinet om die zondagsopening lokaal te regelen nog zo slecht niet was, want het was immers bekend dat daarover heel verschillend wordt gedacht en dat de bevolking in de grotere en stedelijke kernen daar heel anders over denkt dan in kleinere kernen. Uit het onderzoek blijkt in ieder geval dat het kabinet goed heeft ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen. Hij benadrukte dat de opkomst van tankshops niet is veroorzaakt door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
7
het opheffen van de assortimentsbeperking in de Winkeltijdenwet vrijstelling tankstations. Tankshops mochten al levensmiddelen verkopen onder de oude Winkelsluitingswet, maar niet na de reguliere winkeltijden die immers beperkt waren. Toen ontstonden ook vreemde discussies over de vraag wat nu wel of niet weggebonden producten waren: een kwart liter melk wel, maar een halve liter niet? Een grote zak chips niet, maar een klein zakje wel? Er was nogal wat menskracht nodig om al deze interessante vragen te beantwoorden. De Kamer heeft zich uiteindelijk afgevraagd of dat onderscheid nog wel zo zinnig is nu de mogelijkheid voor reguliere winkels om openingstijden te verruimen zo wordt uitgebreid. De bewindsman heeft daarmee ingestemd, maar nog wel de beperking van 50% aangebracht en de eis dat verkoop in het station zelf moest plaatsvinden. Of die 50% wel in alle opzichten voldoet, kon hij niet zeggen, maar dat zal ongetwijfeld wel bij de evaluatie blijken. In de motie-Van Erp c.s. werd expliciet gesproken over benzinestations en daar verkoopt men toch overwegend benzine. In juridische termen wordt dat «overwegend» over het algemeen vertaald met 50%. Alle tot nu toe verkregen cijfers wijzen erop dat die 50% bij lange na nog niet wordt gehaald. In dit verband vond hij het wel terecht dat wordt gevraagd naar het level playing field en of het om een zodanige trend gaat dat die 50% snel zal worden gehaald. Uit het onderzoek blijkt dat de totale shopomzet gemiddeld op circa f 20 000 per week wordt geraamd, vooral van verkoop van weggebonden artikelen, zoals rookwaren, snoep, e.d. De verkoop van wat men noemt dagelijkse levensmiddelen bedraagt gemiddeld zo’n f 2850 per week en dat is toch niet te vergelijken met buurtsupers. Het level playing field heeft enerzijds te maken met de hoogte van de omzet en anderzijds met wie er wordt geconcurreerd. Gebleken is dat verkoop van levensmiddelen in benzineshops niet zozeer plaatsvindt in shops langs de snelweg, maar met name bij stations die in de steden liggen. Tankstations in steden zijn gemiddeld open tot 23.00 uur en de winkels kunnen tegenwoordig tot 22.00 uur open zijn. Uit het onderzoek blijkt dat de shopaankopen overwegend plaatsvinden tot 21.00 uur. Bovendien blijkt dat 82% van de klanten minder dan drie artikelen koopt voor een bedrag van minder dan f 10, dat slechts 3% van de klanten meer besteedt dan f 25. Het gaat met name om impulsaanlopen; 79% van de shopklanten was onderweg, slechts 20% is speciaal voor een bezoek aan de shop de deur uitgegaan. Ten slotte moet niet vergeten worden dat de prijzen in de shops aanzienlijk hoger zullen liggen dan in de reguliere winkels. Al met al zag de bewindsman echt niet de zo door de heer Leers gevreesde gevolgen voor de lokale middenstand. Wel gaf hij toe dat er, zoals ook uit het rapport van Deloitte en Touche blijkt, al decennia lang een trend bestaat van schaalvergroting in de detailhandel die ten koste gaat van zelfstandige detaillisten die zich daar soms tegen wapenen door samenwerkingsverbanden. De kleine en geheel zelfstandige detaillist heeft het al lange tijd heel moeilijk, maar dat staat praktisch gezien helemaal los van de ontwikkeling van shops bij benzineverkooppunten, al moest de bewindsman toegeven dat het voor die kleine en geheel zelfstandige detaillist wel moeilijk is om zijn winkel tot 22.00 uur open te houden. Uit het onderzoek blijkt ook dat de enige manier voor de detaillist om overeind te blijven toch is om zich te differentiëren van het grootwinkelbedrijf. De ECD heeft een coördinerende rol bij de controle als er aanwijzingen zouden zijn dat tankstations op enige wijze misbruik maken van mogelijkheden en daartoe zijn tussen de ECD en het OM al afspraken gemaakt. Ook zal er, zoals de ECD wel meer doet, steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Wetten moeten weliswaar ruimte geven voor maatschappelijke pluriformiteit, maar als er grenzen in worden opgenomen, moeten die streng worden gehandhaafd. Naar de indruk van de bewindsman was er wel degelijk sprake van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
8
level playing field. Hij herhaalde dat de ontwikkeling op zich niets te maken heeft met verruiming van de winkeltijden, maar met de uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat deze ontwikkeling leidt tot de gevreesde grootschaligheid. Er moeten geen regels worden gemaakt die niet zijn gebaseerd op een goede inschatting van manier waarop de samenleving zich ontwikkelt, waarvan de consequenties niet zijn te voorzien en die bovendien ook geen enkele dwingende noodzaak hebben. Die 50% is een logische juridische consequentie van de door de Kamer aangenomen motie. Mocht bij de evaluatie blijken dat de ontwikkeling de verkeerde kant op gaat of dreigt te gaan, dan leek het hem beter om het instrumentarium van de ruimtelijke ordening in te zetten en als dat nodig is, zou hij dat liever willen overlaten aan de lokale overheden dan landelijke regels stellen. In het kader van het level playing field is ook gevraagd waarom grote supermarkten dan geen benzine verkopen. De bewindsman vond dat een terechte vraag, nog afgezien van de gunstige effecten die dat zou kunnen hebben op de prijsontwikkeling. De komende week zal de Kamer een onderzoek ontvangen naar toetredingsbarrières in de benzinemarkt. Ten slotte ging hij in op de evaluatie waarbij zeer veel aspecten zullen worden meegenomen, zoals het oordeel van de consument, de werkgelegenheidsontwikkeling, impuls voor vernieuwend ondernemerschap, omzetontwikkeling en winstgevendheid in de detailhandel, uitstralingseffect op andere sectoren, effecten op mobiliteit en energieverbruik, sociale aspecten, zoals huiselijk en verenigingsleven en uiteraard aspecten van het level playing field. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bezag de onderhavige ontwikkeling vanuit drie verschillende invalshoeken, nl. vanuit de bebouwde kom, buiten de bebouwde kom en de relatie met de mobiliteit. De eerste twee duiden al aan dat de verantwoordelijkheid ter zake vooral ligt bij de lokale overheden. Binnen de bebouwde kom heeft een gemeente de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om de afweging te maken of een vestiging van een winkel in een benzinepomp een goede ontwikkeling is. Zonder toestemming van de gemeente is een dergelijke vestiging onmogelijk. Staat zij die wel toe, dan geldt ook de eis van inpandigheid. Een vestiging van zo’n winkel zou de bestaande situatie wel eens drastisch kunnen wijzigen, waardoor zij niet wel eens niet kan sporen met in het bestemmingsplan vervatte bestemmings- en gebruiksregelingen. Dan zal de gemeente een vrijstellingsprocedure, de art. 19-procedure moeten starten. Als gemeenten deze procedure niet zo nauw nemen, komen nog de provincies op de hoek kijken. Via de PPC’s houdt de provincie de vinger aan de pols en als zij verontrust is, moet zij in eerste instantie bezien wat zijzelf kan c.q. moet doen. Als provincies paal en perk willen stellen aan bepaalde ontwikkelingen – zoals in dit geval bijvoorbeeld via een oppervlaktebeperking – dan kunnen zij dat doen, maar dan moeten zij wel bereid zijn dat aspect te toetsen in de PPC’s, waarin ook vertegenwoordigers van verschillende departementen zitting hebben. In tegenstelling tot de heer Leers was de bewindsvrouwe van mening dat het overgrote deel van de gemeenten hun bestemmingsplannen wel goed geregeld hebben, zeker binnen de bebouwde kom. Gelet op de onderhavige ontwikkeling achtte zij het wel van belang dat alle gemeenten nauwgezet bezien of hun bestemmingsplannen wel op orde zijn en kon zij zich voorstellen dat de VNG de gemeenten daartoe nog eens aanspoort. Wat de situatie buiten de bebouwde kom betreft memoreerde zij de mening van de rijksoverheid dat daar geen ruimte moet worden geboden voor detailhandelsvestigingen. Het ruimtelijkeordeningsbeleid richt zich daarom op de bundeling van wonen, werken en voorzieningen binnen het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
9
stedelijk gebied. Winkelvoorzieningen horen dus in de bestaande winkelstructuren en een winkel zoals Shell en Ahold ontwikkelen richt zich op de vergeten boodschap en heeft dan ook in het buitengebied weinig te zoeken. Die vergeten boodschappen zullen moeten worden gedaan binnen de bebouwde kom. Uiteraard is het mogelijk dat er sluipenderwijs een grotere winkel ontstaat in een benzinestation buiten de bebouwde komen en dat moet goed worden gecontroleerd waarvoor met name dat 50%-criterium wordt gehanteerd. Maar haar collega van EZ was zij het ermee eens dat er op dit moment geen enkele aanwijzing voor is. Vooralsnog was zij absoluut geen voorstander van het oppervlaktecriterium, maar een definitief oordeel daarover wilde zij opschorten tot de evaluatie. Overigens zou het nu al opnemen van bijvoorbeeld een maximum van 50 m2 ertoe kunnen leiden dat men zich meer gaat richten op stations in het buitengebied die bij lange na nog niet allemaal een shop hebben van die omvang. Ook had zij er op dit moment nog geen behoefte aan om een soort mobiliteitstoets te ontwikkelen. De Adviesdienst verkeer en vervoer heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen automobiliteit en de omvang van de winkels en daaruit is absoluut niet gebleken dat er een grote invloed uitgaat op de mobiliteit, want met name als iemand toch al onderweg is worden dergelijke boodschappen gedaan. Natuurlijk zal een enkeling specifiek voor dat pakje sigaretten naar het benzinestation gaan, maar dat zal lang niet altijd met de auto gebeuren. Met haar collega van EZ had zij er geen behoefte aan het ingezette beleid nu al te wijzigen en wilde zij de evaluatie in 1998 afwachten, waarbij natuurlijk ook de gevolgen voor de mobiliteit worden meegenomen. De minister van Verkeer en Waterstaat begreep niet waarom mevrouw Vos sprak over 300 shops die Shell van plan is langs de snelwegen te openen, want er zijn niet eens 300 benzinestations langs snelwegen en dan ook nog niet eens allemaal van Shell. Ook zij refereerde aan het onderzoekje van de AVV naar de huidige ontwikkelingen en waaruit bleek dat er op dit moment eigenlijk nog niets aan de hand is. Wel wordt aangegeven dat als er sprake wordt van grootschalige ontwikkelingen actie wellicht wel raadzaam zal zijn, maar dat kan bij de evaluatie worden bezien. Vooralsnog ziet het daar dus niet naar uit. Het onderzoek van het ministerie van Financiën naar consessies voor benzineverkooppunten langs snelwegen loopt nog steeds, ook al omdat er steeds meer mogelijkheden bij betrokken worden. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is op dit moment bezig met de evaluatie van het voorzieningenbeleid, benzinestations en wegrestaurants. Daaruit blijkt wel dat sommige regels nogal bizar zijn. Zo wordt er bepaald dat ’s nachts om de 40 km een benzinestation een automaat moet hebben, opdat een automobilist die zonder benzine komt te staan in elk geval niet meer dan 20 km hoeft te lopen. Om de 80 km moet er een station open zijn, maar door marktwerking is die afstand al veel kleiner geworden. Wat het level playing field betreft, merkte zij nog op dat ook wegrestaurants aan de snelweg een supermarktje zouden mogen beginnen. Wat overigens benzinestations in de sfeer van snacks mogen verkopen, is natuurlijk heel beperkt, want er mag geen zitgelegenheid zijn, omdat het anders al gauw als restaurant kan worden beschouwd. De winkels op NS-stations vallen onder het zogenaamde vrijstellingsbesluit en mogen derhalve open zijn. Verplicht is het niet en de bewindsvrouwe was vooralsnog ook niet van plan dat op te leggen. In het contract met de NS, dat overigens door de Kamer is geaccordeerd, zijn de stations onder het commerciële deel van de NS gebracht. De NS denken al aan de ontwikkeling van winkelcentra op verschillende stations en als dat zich doorzet, zouden buurtwinkels daar wel eens meer concurrentie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
10
kunnen ondervinden dan van de benzinestations die wat verder van de woonkernen liggen. Bij weggebonden voorzieningen kunnen excessen altijd worden voorkomen op grond van de regel dat indien de veiligheid en de doelmatigheid van het gebruik van de weg negatief worden beïnvloed de minister van Verkeer en Waterstaat mag ingrijpen. Nadere gedachtewisseling Het verheugde de heer Leers (CDA) dat vrijwel iedere fractie ervoor heeft gewaarschuwd dat de ontwikkeling niet te ver door mag schieten en hij vond het derhalve ook heel zinvol dat dit overleg heeft plaatsgevonden. Zijns inziens had hij zeker niet overdreven, vooral niet als de ontwikkelingen in Frankrijk en België worden bezien, ook niet als naar de grootschalige ambities van Shell, Ahold en andere bedrijven en ook niet gelet op de mogelijke effecten op het voortbestaan van de buurtwinkels. Al met al bleef hij met de bewindslieden van mening verschillen en leek het hem wel noodzakelijk om nu al nadere grenzen te stellen, maar hij vond het in ieder geval goed dat bij de evaluatie nadrukkelijk wordt gekeken naar de aspecten die in dit overleg zo expliciet naar voren zijn gebracht. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, H. Vos De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Versnel-Schmitz De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, Biesheuvel De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 036, nr. 70
11