Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005
Nr. 161
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 13 juli 2005 Binnen de algemene commissie voor Integratiebeleid1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 4 april 2005 inzake de motie over het voortbestaan van de Stichting Islam en Burgerschap (29 800 VI, nr. 120) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 8 juli 2005 heeft de minister deze vragen beantwoord. De voorzitter van de commissie, Adelmund De griffier van de commissie, Beuker
1
Samenstelling: Leden: De Vries (PvdA), Vos (GL), Hofstra (VVD), Lambrechts (D66), Adelmund (PvdA), voorzitter, Lazrak (Groep Lazrak), Hamer (PvdA), Arib (PvdA), Bussemaker (PvdA), Kant (SP), Wilders (Groep Wilders), Örgü (VVD), Balemans (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Vergeer (SP), Van Bochove (CDA), Ferrier (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Eski (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Hirsi Ali (VVD), Visser (VVD), Azough (GL) en Jonker (CDA). Plv. leden: Stuurman (PvdA), Van Gent (GL), Luchtenveld (VVD), Dittrich (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van Heemst (PvdA), Gerkens (SP), Van Miltenburg (VVD), Cornielje (VVD), Albayrak (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Velzen (SP), Koopmans (CDA), De Vries (CDA), Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Vacature (CDA), Kraneveldt (LPF), Van de Camp (CDA), Rambocus (CDA), Eerdmans (LPF), Blok (VVD), Rijpstra (VVD), Halsema (GL) en Vacature (algemeen).
KST88745 0405tkkst29800VI-161 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 161
1
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister aangeeft geen voorstander te zijn van structurele subsidiëring van organisaties. Zij vragen of dit betekent dat er met geen enkele organisatie een structurele subsidiëringsrelatie bestaat en wanneer er sprake is van «structurele subsidiëring». Zij vragen voorts in geval er wel structurele subsidiëring plaats heeft, welke criteria hierbij dan gelden en welke organisaties het betreft. Gaat het altijd en uitsluitend om te subsidiëren activiteiten die worden ondersteund, en nimmer om organisaties, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe moeten in dit verband de subsidies aan bijvoorbeeld Forum en VluchtelingenWerk Nederland worden beoordeeld? De leden van de CDA-fractie vragen of uit de stelling van de minister: «Activiteiten wil ik ondersteunen, maar geen organisaties», moet worden afgeleid dat primair van belang is dat de gewenste activiteiten worden ondernomen en dat het organisatorische verband waarbinnen dat gebeurt van secundair belang is. Zij vragen of de stelling van de minister kan betekenen dat er in de praktijk een situatie kan ontstaan van door organisaties ondernomen gesubsidieerde activiteiten, die vervolgens een zodanige continuïteit blijken te vertonen dat er in feite gesproken kan worden van structurele financiering van organisaties. Zo ja, zijn daar voorbeelden van, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de minister van mening is, dat de brugfunctie van de Stichting Islam en Burgerschap behouden moet blijven. Zij hebben vernomen dat de minister onderzoekt op welke wijze dat zou kunnen en dat de minister van mening is dat de brugfunctie beter ingebed zou moeten worden binnen een groter organisatorisch verband. Is het hier bedoelde onderzoek het onderzoek dat de Stichting Islam en Burgerschap zelf met behulp van een extern adviesbureau heeft ondernomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen wat dat onderzoek nu precies heeft opgeleverd. Heeft het onderzoek antwoord gegeven op de vraag binnen welk specifiek groter organisatorisch verband de brugfunctie van de Stichting Islam en Burgerschap bij voorkeur ondergebracht zou moeten worden? De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de minister geen reden ziet om de Stichting Islam en Burgerschap na 2005 als organisatie verder te subsidiëren. Als motivering daarvoor stelt zij dat de door de Stichting Islam en Burgerschap georganiseerde activiteiten ook door andere organisaties kunnen worden uitgevoerd en dat de Stichting Islam en Burgerschap vrijwel alle activiteiten heeft georganiseerd in samenwerking met andere organisaties. De leden van de CDA-fractie vragen of hier voor hetzelfde geld niet de omgekeerde redenering gehanteerd kan worden. Zij vragen wat in dit verband het wezenlijke verschil tussen de Stichting Islam en Burgerschap en organisaties als het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), de Contactgroep Islam (CGI) en het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) is, als het gaat om (het organiseren van) activiteiten als die welke door de Stichting Islam en Burgerschap zijn georganiseerd. Is het louter vanwege het verschil in schaalgrootte tussen de Stichting Islam en Burgerschap en de andere genoemde organisaties dat minister de activiteiten van de Stichting Islam en Burgerschap niet langer wil subsidiëren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen of de minister ook om die reden van mening is dat de genoemde organisaties beter dan de Stichting Islam en Burgerschap in staat zijn de door de Stichting Islam en Burgerschap ondernomen activiteiten te organiseren. Deze leden vragen voorts of binnen de genoemde organisatorische verbanden (CMO, CGI, LOM) de specifieke expertise van de Stichting Islam en Burgerschap voldoende uit de verf kan komen. De leden van de PvdA-fractie memoreren dat tijdens het wetgevingsoverleg op 13 december 2004 door de leden Dijsselbloem en Sterk (TK
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 161
2
2004–2005, 29 800 VI, nr. 77) een motie is ingediend waarin de regering werd verzocht om de continuïteit van de Stichting Islam en Burgerschap voor de komende vier jaar veilig te stellen. Deze motie is op 21 december 2004 door de Tweede Kamer aangenomen. De leden van de PvdA-fractie moeten nu vaststellen dat de minister in haar brief van 4 april 2005 laat weten dat zij de motie niet uit zal voeren. Wel is zij bereid het amendement dat op 10 december 2004 door de leden Sterk en Dijsselbloem werd ingediend, uit te voeren. Dit amendement is gericht op het zelfstandig voortbestaan van de Stichting Islam & Burgerschap in 2005 (TK 2004– 2005, 29 800 VI, nr. 72). Dat betekent dat in 2005 wederom subsidie zal worden verleend aan Islam en Burgerschap. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de reden voor het niet uitvoeren van de motie met name gelegen is in het uitgangspunt van de minister dat zij geen structurele subsidies voor organisaties wil. Zij stellen vast dat de minister wel activiteiten wil ondersteunen, maar geen organisaties. De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat er op dit punt geen groot meningsverschil tussen de eerste ondertekenaar van de motie en de minister bestaat. Het gaat er, wat de leden van de PvdA-fractie betreft, om, gedurende in ieder geval de komende jaren, van de belangrijke intermediaire rol van de Stichting Islam en Burgerschap op het vlak van het noodzakelijke publieke debat onder en met moslims over de betekenis van burgerschap, zeker te stellen. Zij vragen of de minister bereid is om de continuïteit van de activiteiten van de Stichting Islam en Burgerschap zeker te stellen op basis van een door de stichting in te dienen meerjarig project(en)plan. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de minister van mening is dat dit debat ook op een andere manier kan worden georganiseerd en dat zij daarvoor geen structurele subsidierelatie met de Stichting Islam en Burgerschap hoeft te onderhouden. De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de Stichting Islam en Burgerschap sinds 1998 door het ministerie van Justitie wordt gesubsidieerd, aanvankelijk voor een periode tot 1 maart 2003. Voor de jaren 2004 en 2005 heeft de Kamer bij ruime meerderheid door middel van de amendementen middelen vrijgemaakt voor de voortzetting van activiteiten van de Stichting Islam en Burgerschap. Een jaarlijkse herhaling van deze «noodprocedure» waarbij steeds weer perspectief voor één jaar ontstaat, achten deze leden niet fraai. Is de minister bereid om met de Stichting Islam en Burgerschap te bezien of en op welke wijze een langer perspectief dan één jaar geboden kan worden, zonder dat een er sprake is van een «structurele» subsidierelatie? Inhoudelijk heeft de Stichting Islam en Burgerschap in 2004 activiteiten georganiseerd in het kader van het bevorderen van burgerschap onder moslims, de brugfunctie, de maatschappelijke rol van moskeeën, de rechtstaat en rechten van de mens, vrouwenrechten, geweld tegen vrouwen, en tot slot fungeerde de Stichting Islam en Burgerschap als helpdesk voor burgers, overheid en media wat betreft vragen over moslims in de Nederlandse context. De leden van de PvdA-fractie vragen welke concrete activiteiten de minister kan aangeven bij genoemde organisaties die de bewezen functies van de Stichting Islam en Burgerschap feitelijk kunnen vervangen. Zij vragen waarom de minister er de voorkeur aangeeft dat het CMO, de CGI en het LOM geld ontvangen voor het uitvoeren van vergelijkbare activiteiten die de Stichting Islam en Burgerschap de afgelopen jaren reeds heeft opgezet. Zij vragen of de minister deze keuze kan onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van kritiek op de inhoud of het bereik van de activiteiten. De Stichting Islam en Burgerschap heeft vrijwel alle activiteiten georganiseerd in samenwerking met andere organisaties. Deze organisaties kunnen in aanmerking komen voor subsidiering van activiteiten die bijdragen aan het integratiebeleid. Waarom zou dat niet evenzeer gelden voor de Stichting Islam en Burgerschap zelf, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 161
3
II Reactie van de minister Om te beginnen vragen de leden van het CDA naar het subsidiebeleid en bijbehorende subsidiecriteria. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onderscheidt een tweetal vormen van subsidieverlening, namelijk projectsubsidies en structurele subsidies. Bij beide subsidievormen moet sprake zijn van relevantie voor het integratiebeleid en moet een bijdrage geleverd worden aan het oplossen van een maatschappelijk probleem op het gebied van integratie. Bij projectsubsidies gaat het om eenmalige subsidies met een looptijd van maximaal vier jaar. De subsidie is nadrukkelijk gekoppeld aan projectactiviteiten. Voor deze subsidies is geen specifieke wettelijke grondslag. Structurele subsidies hebben een langere horizon, maar per jaar worden afspraken gemaakt over de te subsidiëren activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn de subsidies aan de LOM-organisaties en FORUM. Hiermee is tevens de vraag van het CDA beantwoord of activiteiten zo vaak gesubsidieerd worden dat er sprake is van structurele subsidiëring. De subsidierelaties met VWN, Forum en VON zijn overgenomen van het ministerie van VWS. Bij VWS was jarenlang sprake van instellingssubsidies. In 2003 heeft VWS haar subsidiebeleid geëvalueerd, onder andere naar aanleiding van een motie van het kamerlid Van As (TK 2003 – 2004, 28 600, nr. 51) waarin hij het kabinet verzocht om alle bestaande subsidies en subsidieregelingen te voorzien van een einddatum. In een brief aan de Tweede Kamer (DBO/PDS/2408486 d.d. 22 september 2003) heeft VWS uiteengezet wat de redenen zijn voor deze herziening van het subsidiebeleid. Op grond van het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet (waarin een aanzienlijke bezuiniging werd aangekondigd op via de begroting gefinancierde subsidies) heeft VWS bovendien een groot aantal subsidierelaties beëindigd, èn een aantal subsidierelaties overgeheveld naar andere departementen, waaronder het Ministerie van Justitie. De subsidierelatie met de LOM-organisaties is gebaseerd op de Wet Overleg Minderhedenbeleid van 19 juni 1997. De uitvoeringstaken zijn dus per wettelijke regeling vastgelegd. Vervolgens wordt door de fractie van het CDA gevraagd naar subsidiecriteria. Voor het verlenen van projectsubsidie moet de activiteit een aantoonbare relatie hebben met de speerpunten van het integratiebeleid en met de doelgroepen van het integratiebeleid; de activiteit moet een voorbeeldfunctie hebben; er mag geen winstoogmerk zijn; de activiteit moet een vernieuwend karakter hebben en levert een concreet resultaat op; het moet gaan om een eenmalige activiteit en de looptijd is in beginsel maximaal 1 jaar. Deze voorwaarden zijn in beleidsregels en de Wet Justitie-subsidies1 vastgelegd.
1
Wet van 20 juni 1996, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Justitie alsmede wijziging van enige wetten in verband met de subsidietitel in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze wet kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie subsidies verstrekken ter bevordering van de integratie van etnische groepen in de Nederlandse samenleving (Artikel 48r) en daarnaast kan zij projectsubsidies verstrekken voor activiteiten, die de integratie van etnische groepen in de Nederlandse samenleving bevorderen (art. 48 onder a).
De leden van de CDA vragen vervolgens of activiteiten meer van belang zijn dan het organisatorisch verband waarin deze activiteiten worden uitgevoerd. In zekere zin is dat zo. Het gaat erom dat activiteiten worden uitgevoerd gericht op een maatschappelijk belang, en niet om een organisatie in stand te houden: instellingsubsidies leiden vaak, door het structurele karakter, tot gebrek aan flexibiliteit. Juist op mijn beleidsterrein is deze flexibiliteit van groot belang. Daarom ben ik ook voorstander van het subsidiëren van activiteiten, in plaats van het subsidiëren van organisaties. Daar waar het ministerie vaste subsidierelaties kent, is de subsidie steeds gekoppeld aan een werkplan waarin activiteiten zijn opgenomen. De leden van de CDA-fractie stellen een aantal vragen over het behouden van de brugfunctie van Islam en Burgerschap. In de brief van 4 april jl. heb ik aangegeven dat Islam en Burgerschap, ondersteund door een extern adviesbureau, in 2004 opnieuw heeft onderzocht of er mogelijkheden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 161
4
waren om zelfstandig te blijven voortbestaan dan wel dat Islam en Burgerschap ondergebracht zou kunnen worden bij een andere organisatie. De conclusie van dat onderzoek was dat er geen mogelijkheden waren voor een zelfstandig voortbestaan. De leden van de CDA-fractie, alsmede leden van de PvdA, stellen vervolgens enkele vragen over de relatie tussen Stichting Islam en Burgerschap en organisaties als CMO, CGI en LOM met betrekking tot het subsidiëren van activiteiten. Er zijn enkele belangrijke verschillen tussen deze organisaties. Allereerst wil ik er op wijzen dat het LOM een wettelijke basis heeft, en de andere organisaties niet. Daarnaast hebben de tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) toegelaten samenwerkingsverbanden een aantoonbare achterban. Hun representativiteit (en contact met achterban, vrouwen en jongeren) wordt periodiek getoetst. Ook de representativiteit van het CMO en de CGI is voor wat betreft de aangesloten organisaties cq achterban getoetst. Het LOM in de zin van de samenwerkingsverbanden, verricht afzonderlijk of in onderlinge samenwerking, diverse activiteiten. Zo hebben bijvoorbeeld de drie samenwerkingsverbanden SMT, SIO en OcaN meegedaan met het project Bespreekbaar maken Huiselijk Geweld in Eigen Kring (samen met FORUM, Kezban, TIYE en Transact). Dit project is op 28 april jl. afgerond. CMO en CGI ontvangen dit jaar eenmalig subsidie, deels voor de oprichting van een overlegorgaan moslims – overheid, deels voor het uitvoeren van een activiteit. Volgend jaar kunnen CMO en CGI (net als andere organisaties) voorstellen voor activiteiten indienen waarvoor ik, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, opnieuw projectsubsidie kan verlenen. Islam en Burgerschap is in juli 1998 door toenmalig minister Sorgdrager van Justitie als stuurgroep geïnstalleerd. Het ministerie van Justitie heeft subsidie verleend ter bevordering van de bewustwording onder moslims van burgerschap en van samenwerking tussen overheid en moslimorganisaties. Het ging om een tijdelijke subsidierelatie, tot 1 maart 2003. Op 22 juli 2002 heeft de stuurgroep zichzelf omgevormd tot een stichting, en vervolgens heeft Stichting Islam en Burgerschap verzocht om een structurele subsidie. In reactie op dit subsidieverzoek heeft de toenmalige minister van Justitie in een brief d.d. 25 november 2002 aan de stichting laten weten dat activiteiten die na afronding van de periode van het vooraf vastgestelde programma (dus per 1 maart 2003) zouden plaatsvinden, niet meer voor financiering in aanmerking zou komen. Tot slot wordt door de leden van de fractie van de PvdA gevraagd of ik bereid ben om te bezien of en op welke wijze aan Islam en Burgerschap een langer perspectief geboden kan worden zonder dat sprake is van een structurele subsidierelatie. Daarop kan ik u antwoorden dat Islam en Burgerschap in 2005 wil onderzoeken of het mogelijk is om na 2005 verder te gaan zonder overheidssubsidie vanuit een bescheiden bureau. In dat geval kan Islam en Burgerschap, net als als het CMO en de CGI en andere organisaties, in aanmerking komen voor de subsidiëring van activiteiten. Ik hoop dat ik uw vragen hiermee afdoende heb beantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 161
5