Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 800 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2007
Nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 1 december 2006 Terugblik op Vitaal en Samen In september 2003 heeft u met de begroting 2004 mijn beleidsprogramma 2004–2007 (Vitaal en Samen) ontvangen. Hierin heb ik de beleidsdoelen geschetst voor de gehele kabinetsperiode. Met deze brief wil ik op hoofdlijnen aangeven welke beleidsintenties ik in de afgelopen jaren heb gerealiseerd en welke minder succesvol zijn verlopen. Naast de uitvoering van Vitaal en Samen, ben ik de afgelopen jaren ook geconfronteerd met onvoorziene zaken. Vooral enkele dierziekten en de hoge energiekosten springen daarbij in het oog. Ook daaraan zal ik in deze brief aandacht besteden. De kern van de beleidsopgave luidde: het realiseren van een duurzame landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een hoogwaardig voedselaanbod op een samenhangende wijze te combineren met de wensen van burgers op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. In mijn beleid heb ik gestreefd naar een vitaal en concurrerend agrocomplex, dat zo onafhankelijk mogelijk van de overheid moet zijn. Centraal in dit beleid staat de gedachte dat de overheid niet meer moet zorgen voor de sector, zoals in het verleden, maar ervoor moet zorgen dat de maatschappelijke stakeholders in staat zijn verantwoordelijkheid te nemen. Ondernemers moeten ondernemen, de overheid kan dat alleen maar faciliteren. Zo wil ik dat de overheid bijvoorbeeld niet zorgt voor boeren die getroffen worden door waterschade, maar dat de overheid ervoor zorgt dat boeren zich tegen waterschade kunnen verzekeren. Deze benadering strookt met de omslag die in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt gemaakt: marktbescherming en productsteun nemen af, maar via nieuwe instrumenten (cross compliance, plattelandsbeleid) worden boeren wel ondersteund wanneer zij de verantwoordelijkheid nemen om hun bedrijfsvoering en productie aan te passen aan de eisen die de
KST103546 0607tkkst30800XIV-33 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
1
samenleving stelt ten aanzien van milieu, voedselveiligheid, landschapsbeheer en dergelijke. In Vitaal en Samen heb ik aangekondigd dat ik de samenleving intensief en direct wilde betrekken bij de beleidsontwikkeling. Daarbij diende LNV meer naar buiten te treden. En moest niet alleen naar de eigen sector, maar ook met organisaties daarbuiten verbinding gezocht te worden. Dat is in ruime mate gebeurd. Cruciaal in mijn benadering is dat de overheid vertrouwen genereert. De overheid is niet in staat om alles te regelen, alle wensen van burgers te honoreren maar er is wel een overheidstaak, namelijk die van het zorgen dat mensen in hun kracht worden gezet, worden aangespoord, worden bijgestaan, worden bewerktuigd om hun leven vorm en inhoud te geven. Dat is geen afschuiven van verantwoordelijkheid maar ieder mens op z’n waarde schatten en tot z’n recht laten komen met diens uitdrukkelijke medewerking die dan ook geëist mag worden. Door mensen om de tafel te brengen, maatschappelijke dialogen te organiseren en aan ontstane initiatieven van burgers ruimte te geven door belemmeringen weg te nemen, kan de overheid veel tot stand helpen brengen. Daarin zit ook het streven naar verbinding. Het was mijn doel zowel personen als functies op mijn beleidsterrein met elkaar in verbinding te brengen. Dat gaat van een maatschappelijk debat over intensieve veehouderij tot meer agrarisch en particulier natuurbeheer. Centraal in het ruimte geven aan mensen ligt het streven van het kabinet de knellende wetgeving en administratieve lasten fors te verminderen. Ik heb u eerder in detail bericht over de voortgang van het terugdringen van administratieve lasten en de vermindering van het aantal regels. Zo zullen de lasten eind 2007 met 37,1% zijn gereduceerd en heb ik het aanvankelijke aantal LNV-regelingen met duizend stuks verminderd. Hoewel de in Vitaal en Samen gestelde doelen zijn bereikt, betekent dat geenszins dat de inspanningen tot verdere verlaging zijn verminderd. Vooral ook op andere bestuurlijke niveaus, zoals de Europese Unie, is nog veel te winnen. Vitale, duurzame land- en tuinbouw Een goed voorbeeld van de uitwerking van de hierboven beschreven visie is de toekomstvisie van de agrarische sector die ik in 2005 heb gepresenteerd, Kiezen voor Landbouw. Deze visie richt zich op ondernemers. Zij zijn de sector en moeten deze vormgeven. Zij nemen dagelijks beslissingen over de toekomst van hun bedrijf. Mijn toekomstvisie kan hen daarbij helpen. Gekoppeld aan deze visie zijn vele bijeenkomsten met de sector georganiseerd. Deze gesprekken gingen over de te verwachten afbouw van melkquota, de toekomstige landbouwsubsidies, de verbinding met de samenleving etc. De veranderingen in de agrarische sector zullen de komende jaren groot zijn en de overheid kan hen begeleiden in het nemen van beslissingen. Zowel Kiezen voor Landbouw als de gesprekken naar aanleiding daarvan kunnen daarin een rol spelen. Agrarische verzekeringen Belangrijk voor de economische duurzaamheid van bedrijven is ook de ontwikkeling op het gebied van agrarische verzekeringen geweest. Voorheen werd voor schade als gevolg van extreme weersomstandigheden veelal bij de overheid aangeklopt. Ik ben van mening dat ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor het omgaan met deze risico’s, daarom heb ik een garantstelling voor regenschadeverzekeringen opgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
2
Mede dankzij deze garantstelling is vanaf maart 2004 regenschade daardoor een verzekerbaar risico geworden. In navolging hiervan werkt de fruitteelt- en de boomteeltsector momenteel aan respectievelijk een vorstschade- en een sneeuwschadeverzekering. Daarnaast heb ik een studie naar de mogelijkheden van een brede weersverzekering laten uitvoeren. Wanneer de sector het initiatief tot een dergelijke weersverzekering neemt, wil de overheid daar naar vermogen ondersteuning aan geven. Fiscaal Ook fiscaal heeft het kabinet de afgelopen jaren maatregelen kunnen nemen die het ondernemen vergemakkelijken. Verlaging van de vennootschapsbelasting, accijnsvermindering van biobrandstoffen, vervallen van grondwaterbelasting voor beregening en bevloeiing zijn slechts enkele voorbeelden. Jonge boeren In dit kader past ook de aanpak van het probleem van bedrijfsopvolging. Via de Jonge boerenregeling heb ik het gemakkelijker gemaakt voor jonge, innovatieve bedrijfsopvolgers om investeringen te doen. Het grote succes van deze regeling was de afgelopen jaren steeds een stimulans hiermee door te gaan. Ruimte voor ondernemers Enthousiast ben ik ook over de resultaten van het project «Ruimte voor ondernemers» dat in het kader van het Programma Andere Overheid is uitgevoerd. In vijf casussen zijn ondernemers begeleid die tot dan toe van Rijk, provincie of gemeente niet de ruimte kregen voor hun (innovatieve) initiatieven. Deze ondernemers hebben hun knelpunten op kunnen lossen – of in ieder geval duidelijkheid gekregen – dankzij samenwerking, omgevingsgericht werken en ondersteuning. De inhoudelijke uitkomsten van dit project worden nu vertaald naar generiek beleid. Verbrede landbouw Eén van de mogelijke toekomststrategieën waarvoor ondernemers kunnen kiezen is het verbreden van hun bedrijf met andere activiteiten (zorg, recreatie, educatie). In de nota Kiezen voor landbouw heb ik aangegeven dat de diverse sectoren veel voor elkaar kunnen betekenen en dat het van belang is om bestaande inititiatieven met elkaar te verbinden. Een verdere professionalisering van de verbrede of multifunctionele landbouw is gewenst. Veel boerenbedrijven pionieren momenteel op dit gebied. Een uitwisseling van ideeën, ervaringen en kennis kan voor alle betrokkenen voordeel opleveren. Via het instellen van een Task Force Multifunctionele landbouw heb ik dit een impuls gegeven. Ik verwacht in de toekomst veel van deze extra activiteiten. Biologische landbouw Ook voor biologische landbouw is de aanpak van verbindingen leggen belangrijk voor groei. Vanaf mijn aantreden heb ik gekozen voor een vraaggerichte aanpak. En uit de evaluatie in 2004 bleek dat ook de juiste methode. Ondanks het feit dat de doelen voor biologische producten niet zijn gehaald. Via het Tweede Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw (2005) heb ik vele marktpartijen bijeengebracht voor productverbetering, betere garanties op levering, kennisontwikkeling en lagere prijzen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
3
De samenwerking in de Task Force die dit convenant uitvoert loopt voorspoedig. Ten einde het belang van de prijs van biologische producten te kunnen vaststellen, heb ik het praktijkexperiment «belonen biologisch consumeren» gestart. De resultaten worden eind 2006 verwacht. Visserij Duurzaamheid in de volle breedte (people, planet & profit) is leidend geweest bij mijn visserijbeleid de afgelopen jaren. In vrijwel alle visserijsectoren was of is sprake van overcapaciteit. Via saneringsprogramma’s heb ik de sector gefaciliteerd bij het verminderen van capaciteit. Mede naar aanleiding van de adviezen van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij heb ik het budget voor visserij op de LNV-begroting structureel opgehoogd. Met een belangrijk deel van dat geld kan ik ook middelen uit het nieuwe Europese Visserij Fonds vrijspelen. Daarnaast heb ik fors ingezet op de ontwikkeling van de pulskor. Met aanzienlijk minder energiegebruik moet met deze techniek duurzamer gevist kunnen worden. Tot slot heb ik een garantiestelling in het leven geroepen om vissers hun investeringen rond te laten krijgen. Met al deze maatregelen moet de sector in de toekomst in staat zijn op eigen benen te staan. In Europees verband is het helaas (nog) niet gelukt vangstquota voor meerdere jaren vast te stellen. Wel is afgesproken in beginsel de schommelingen te beperken tot plus of min 15 %. Daarnaast worden zowel de visserijsector als maatschappelijke organisaties op Europees niveau via regionale adviescomités nauwer betrokken bij het visserijbeleid. Voor de schelpdiervisserij in de Waddenzee en Deltawateren heb ik een nieuw beleidskader geschapen. Men heeft de handschoen opgepakt en op het gebied van verduurzaming zijn de afgelopen jaren de eerste stappen gezet. Daarbij heeft het Innovatieplatform Aquacultuur (IPA), dat ik met menskracht en financiële middelen heb gesteund een belangrijke stimulerende rol gespeeld. Internationaal Internationaal is de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2003 natuurlijk het meest bepalend geweest. Voor een groot aantal producten werd toen de steun ontkoppeld van de productie en het beleid marktgerichter. Ook de milieubelangen zijn in het nieuwe beleid beter gewaarborgd. Ik heb die hervormingen dan ook altijd ondersteund. In 2004 werd een vergelijkbare hervorming doorgevoerd voor de mediterrane producten. In een later stadium is eveneens de marktordening suiker vergaand hervormd, waardoor ook bij deze marktordening handelsverstorende effecten voor een belangrijk deel zijn weggenomen. Inmiddels zijn er besprekingen gaande over hervorming van de marktordeningen groente- en fruit, bananen en wijn. In 2008 heeft de Europese Commissie de zogenaamde «health check» van de hervormingen uit 2003 gepland en in 2008/9 zal de Commissie een rapport uitbrengen waarin alle aspecten van de Europese uitgaven en inkomsten tegen het licht worden gehouden. In de discussie over de financiële perspectieven heeft de Europese Raad besloten het plafond van de landbouwuitgaven in tact te laten. Het kabinet heeft die lijn ook gesteund. Naast de hervorming van het GLB was het Nederlands voorzitterschap van de EU een hoogtepunt. Buiten de inhoudelijke dossiers waarover de Kamer uitgebreid is geïnformeerd, stond dit natuurlijk vooral in het teken van de historische uitbreiding van de EU met 10 nieuwe lidstaten. Een teleurstelling was voor mij het vooralsnog uitblijven van vooruitgang bij de WTO Doha Ontwikkelingsronde, waar de EU een gedegen bod op tafel heeft gelegd. Ik acht het van belang de onderhandelingen weer op gang te krijgen en tot een samenhangend resultaat te komen voor de drie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
4
pijlers van het landbouwdossier (exportsteun, markttoegang en interne steun) en de niet-landbouw dossiers. Tegelijk zal de EU actief inzetten op totstandkoming van een nieuwe generatie regionale en bilaterale handelsakkoorden. Kennis en innovatie Een belangrijke peiler onder het behalen van mijn beleidsopgave is het kennis en innovatiebeleid. Binnen het groene onderwijs heb ik gestreefd naar meer samenwerking en betere toepassing van kennis in het bedrijfsleven. Onder de naam Groene Kenniscoöperatie heeft dit vorm gekregen. De wisselwerking tussen wetenschap, bedrijf en beleid is hierdoor sterk toegenomen. Gezien de groeiende belangstelling van leerlingen voor groen onderwijs zijn we op de goede weg. Een project «kennisbenutting» is gestart om te bevorderen dat ontwikkelde kennis een maximaal maatschappelijk effect heeft. Onderzoeksresultaten moeten bruikbaar en gemakkelijk beschikbaar zijn: publicatie van resultaten op internet wordt een voorwaarde voor financiering. Netwerken die gebruik en uitwisseling van kennis aanjagen krijgen steun, zoals ondernemers die samen leerkringen starten, bijvoorbeeld in de melkveehouderij en in de tuinbouw. Wageningen UR is een goed voorbeeld van de potentie te vernieuwen en samenwerking tussen verschillende onderzoeksdisciplines te realiseren. Dit blijkt uit een recente evaluatie van de effecten van de wijzigingen van het landbouwkundig onderzoek in de afgelopen tien jaar: concentratie van onderzoeksinstellingen en samenvoeging van fundamenteel onderzoek met toepassingsgericht onderzoek. Met als doel om een gezonde en toekomstbestendige organisatie van het landbouwkundig onderzoek in Nederland te realiseren, onder meer door het bevorderen van de kennisuitwisseling tussen het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek, een betere aansluiting van onderzoek op de vraag, de ontvlechting van publieke en private financiering en verhoging van de doelmatigheid. Binnen het Innovatieplatform van het kabinet heeft het sleutelgebied «Flowers & Food» een prominente rol gekregen. Zoals in mijn begroting voor 2007 beschreven, stopt het denken niet bij het aanwijzen van het sleutelgebied. Er worden momenteel op verschillende subgebieden innovatieagenda’s opgesteld. Niet minder belangrijk is het samenbrengen van kennisontwikkelaars en kennisgebruikers. Al in 2005 heb ik middelen beschikbaar gesteld voor het verspreiden van kennis naar de agrarische sector. Ik heb dat verder doorgezet en zie in de toekomst een rol voor mijn ministerie als kennismakelaar in de regio. De potentie van netwerken neemt sterk toe met de digitalisering en dit wordt breed opgepakt in de agrosectoren. Deze netwerkontwikkeling wordt ondersteund en verder uitgebouwd. Een bijzondere vorm is de Dag van de Toekomst, waarin een netwerkomgeving wordt neergezet voor innovatieve ondernemers. Verder heb ik me sterk gemaakt voor versterking van ondernemerschap en innovatie voor de land- en tuinbouw via lerende ondernemersnetwerken zoals MelkVeeAcademie en Kennis op de Akker. Ook rijksbreed worden de potentie en het belang van innovaties binnen de agrofoodsector gezien. Het kabinet heeft FES-kennismiddelen ingezet voor deze innovaties. Centraal staat daarbij de ontwikkeling van fundamentele kennis en het tot economische en maatschappelijke waarde brengen daarvan. Dit krijgt invulling in de ontwikkeling van Phytophthoraresistente aardappel en Potato Genome Sequencing, en de oprichting van het Technologisch Topinstituut Groene Genetica, een samenwerkingsverband van kennisinstellingen (WUR) en bedrijfsleven. Ook heeft mijn ministerie samen met Wageningen UR een belangrijke rol gespeeld bij de tot standkoming van het Wageningen Centre for Food Science (WCFS+) en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
5
zijn we actief betrokken bij de Food & Nutrition Delta die medio oktober van start is gegaan. Hoe snel de ontwikkelingen gaan blijkt wel uit de onstuimige groei van de biobased economy. In Vitaal en Samen werd hieraan nog geen aandacht besteed, nu is het niet meer weg te denken. In het streven naar duurzaamheid kan het een grote rol spelen. En Nederland is op kennisgebied internationaal een van de voorlopers. Vooral de hoogwaardige kennisintensieve toepassingen van groene grondstoffen bieden voor Nederland mogelijkheden. Naast de eerder genoemde fiscale maatregelen heb ik afgelopen zomer € 1,2 miljoen beschikbaar gesteld voor haalbaarheidsstudies. Glastuinbouw De glastuinbouw is een van de sterkste economische sectoren van Nederland. Maar het zijn roerige jaren geweest. Aanpassing financieel instrumentarium, snellere verduurzaming, ruimtelijk beleid zijn enkele van de uitdagingen waarvoor de sector stond. Met de Nota Ruimte heeft het kabinet de sector de ruimte gegeven zich in de zogenaamde Greenports verder te ontwikkelen. In lijn met de filosofie van het kabinet is provincies de mogelijkheid geboden in bepaalde gevallen ook andere gebieden aan te wijzen als glaslocatie. Ik heb mij hard gemaakt en blijf dit ook doen voor een betere ontsluiting van deze greenports. Onder andere binnen het FES heb ik hiervoor claims ingediend. Achterblijvers heb ik de gelegenheid geboden via de regeling structuurverbetering glastuinbouw hun bedrijf af te bouwen. Vrijwel geen sector is zo hard geraakt door de hoge energieprijzen als de glastuinbouw. Ik streef dan ook met de sector naar energiezuinige kassen. In de toekomst moet zelfs de energieleverende kas mogelijk zijn. Voor de jaren 2007 tot en met 2009 heb ik ook nog een bedrag van €105 miljoen uit algemene middelen weten te reserveren voor de energietransitie in de glastuinbouw. Zoals ik op prinsjesdag 2006 heb aangekondigd komen er drie stimuleringsregelingen waar glastuinbouwers gebruik van kunnen maken: De stimulering van energie-innovaties bevordert de versnelde introductie en doorontwikkeling van nieuwe technieken, waar ook anderen van zullen profiteren; dit wordt de early-adopterregeling waar ook semi-gesloten kassen onder vallen. Er komt een stimuleringsregeling voor energienetwerken. Daarbij koppelen bedrijven de energievoorziening aan elkaar waardoor via onderlinge afstemming van vraag en aanbod extra energiebesparing mogelijk wordt. Met name voor energie-extensieve glastuinbouwbedrijven komt er subsidie voor een aantal energiebesparende maatregelen. Vanaf 1 januari 2004 is het Borgstellingsfonds + voor de glastuinbouw in werking getreden. Hiermee stimuleer ik investeringen in duurzame glastuinbouw (o.a. Groen Label Kassen). De afgelopen 3 jaren betrof dit een investeringsbedrag van circa € 100 miljoen.
Mestbeleid Een van de grote uitdagingen van mijn ministerschap betrof het mestprobleem. Nederland moest zien te voldoen aan de Europese nitraatrichtlijn, maar de wijze waarop moest voor de agrarische sector in Nederland te dragen zijn. Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie moest Nederland het minasstelsel vervangen. Daarvoor heb ik de gebruiksnormen geïntroduceerd. Cruciaal voor de toepasbaarheid in Nederland was de derogatie die in december 2005 van de Europese Commissie werd verkregen. Naast het gebruiksnormenstelsel bevat de nieuwe mestwetgeving, die per 1 januari 2006 van kracht is, onder meer speciale voorschriften voor het transport van mest; gebruiksvoorschriften voor de manier waarop en de perioden waarin (dierlijke) mest mag worden gebruikt; een vereenvoudigd stelsel van dierrechten dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
6
grenzen stelt aan het aantal varkens en kippen dat voor productie mag worden gehouden. Daarnaast is de wijziging van de mestwetgeving aangegrepen om te komen tot verdergaande vereenvoudiging van de regelgeving en het terugdringen van de administratieve lasten. Hiertoe zijn de mestafzetovereenkomsten afgeschaft en is het stelsel van productierechten vereenvoudigd. De Wet herstructurering varkenshouderij en de Wet verplaatsing mestproductie zijn met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken. Alles bij elkaar zijn hiermee de administratieve lasten met ruim 40% verminderd. Het nieuwe mestbeleid heeft desondanks het nodige gevraagd van de agrarische ondernemers. In 2007 zal door middel van een officiële evaluatie de tussenbalans worden opgemaakt. Er is een koers ingezet die voldoet aan de eisen vanuit de Europese Commissie en perspectief biedt voor de komende jaren. Waar er ruimte ontstaat voor verdere verbetering en stroomlijning zal die worden benut. Het betreft onder andere een vereenvoudiging van de kwaliteitsregels voor de verhandeling van meststoffen.
Fytosanitair Nederland is een agrarische grootmacht en knooppunt van plantaardige handelsstromen. Om deze positie te behouden werd het fytosanitair beleid versterkt. In 2005 heb ik een basis gelegd voor een betere inrichting van het inspectiesysteem (Project Plantkeur). In 2005 heb ik een rapport aan de private sector aangeboden over welke taken kunnen worden verplaatst en hoe de ministeriële verantwoordelijkheid voor plantgezondheid gewaarborgd wordt. Voornemen in het rapport is om de keuringen van de Plantenziektenkundige Dienst onder te brengen bij de keuringsdiensten (ZBO’s), onder gezag en toezicht van LNV. Uitgangspunt is dat het systeem onverminderd goede fytosanitaire garanties oplevert en internationaal geaccepteerd wordt. Eind 2005 zijn onderhandelingen over de overdracht van taken gestart met het bedrijfsleven. Implementatie is voorzien in 2007. De Plantenziektenkundige Dienst zal gaan functioneren als fytosanitaire autoriteit, aanspreekpunt voor het buitenland over de uitvoering van fytosanitaire regelgeving, kennisdrager over plantenziekten en toezichthouder. Gewasbescherming In mijn streven naar duurzaamheid ben ik ook aan de slag gegaan met het gewasbeschermingsbeleid. Daarin heb ik gestreefd naar duurzaamheid die bedrijfseconomisch verantwoord is en de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere landen niet onevenredig onder druk zet. In 2003 heeft dat geleid tot een Convenant Duurzame Gewasbescherming. Daarin is afgesproken dat in 2010 de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen met 95% is gereduceerd ten opzichte van 1998. De uitvoering van het convenant verloopt voorspoedig. Er is een goede samenwerking tussen de partners van het convenant. Vooral op het terrein van innovatie en kennisverspreiding nemen de convenantpartners verantwoordelijkheid. Dankzij dit convenant wordt bijgedragen aan duurzame gewasbescherming. Analoog aan mijn «van zorgen voor, naar zorgen dat»-filosofie heb ik met mijn collega van VROM ook een nieuwe wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geïntroduceerd. De eigen verantwoordelijkheid van de gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen wordt in het wetsvoorstel sterker benadrukt dan onder de huidige wet door een beroep op de vakbekwaamheid en professionele houding van gebruikers en het invoeren van een zorgplicht voor onder andere het gebruik van gewasbeschermings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
7
middelen en biociden. Tevens geeft de wet een betere en meer transparante structuur om te komen tot toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Natuur en landschap Voor het natuurbeleid was en is de belangrijkste opgave de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018 te realiseren. Daarvoor heeft het kabinet bij aantreden een forse financiële impuls beschikbaar gesteld. Dat heeft er mede toe geleid dat de aanleg van de EHS nog steeds op schema ligt. Belangrijk in mijn filosofie van de EHS is dat ik een omslag teweeg heb gebracht van verwerving naar beheer. De overheid kan niet alle grond aankopen die uiteindelijk tot de EHS zal gaan behoren. Daarnaast is het niet mogelijk als overheid het beheer daarvan volledig te verzorgen. De EHS wordt alleen een duurzaam succes als deze gedragen wordt door de mensen die er wonen en werken. Om die reden heb ik veel meer nadruk gelegd op het agrarisch en particulier natuurbeheer. Vooral het agrarisch natuurbeheer is een succes gebleken, hiervan is massaal gebruik gemaakt. Het particulier beheer daarentegen ligt achter bij de verwachtingen, dus daaraan zal een extra impuls gegeven moeten worden. Naast de realisatie van de EHS heb ik mij hard gemaakt het natuurbeleid minder statisch te maken. Duurzame ontwikkeling is een dynamisch begrip en dat geldt ook voor de natuur. Niet alleen werden vaak de natuurdoelstellingen niet gehaald met de oude aanpak, ook nam het draagvlak voor het beleid onder de bevolking af. Ik ben ervan overtuigd dat de natuurdoelen alleen dan gehaald kunnen worden als daarvoor grote steun is bij de bevolking. Die constatering, gekoppeld aan de nog steeds afnemende biodiversiteit in Nederland hebben mij ertoe gebracht een nieuwe benadering te ontwikkelen. In deze leefgebiedenbenadering staat niet meer de individuele soort centraal, maar de leefgebieden van groepen soorten. Maatregelen die voor één bedreigde soort genomen worden, kunnen dan ook ten goede komen aan andere soorten. Naast deze natuurvoordelen, neemt met de leefgebiedenbenadering de voorspelbaarheid van de soortenbescherming voor bedrijven en organisaties toe en kunnen de procedures voor het verlenen van vergunningen en ontheffingen eenvoudiger verlopen. Teneinde betere en meer betrouwbare gegevens over de verspreiding van beschermde soorten te hebben, heb ik dit jaar de Gegevensautoriteit Natuur opgericht. Deze gegevensautoriteit gaat tegen lage kosten betrouwbare informatie leveren over de aan- en afwezigheid van beschermde flora en fauna binnen en buiten beschermde gebieden. Daarnaast geeft de gegevensautoriteit informatie over locaties waar herstel van bedreigde populaties wordt nagestreefd. Met het oprichten van een Gegevensautoriteit Natuur wil ik duidelijkheid geven waar initiatiefnemers rekening moeten houden met beschermde soorten en waar ruimte is om te bouwen en te ontwikkelen. Ik heb voor het opzetten van deze gegevensautoriteit €20 miljoen voor de komende vier jaar gereserveerd. De wettelijke borging van natuurbescherming heeft de afgelopen jaren gestalte gekregen via de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn dan voldoende overgenomen in nationale wetgeving. Waar de Natuurbeschermingswet de gebieden beschermt, is de Floraen Faunawet gericht op de soortenbescherming. De komende jaren zullen voor de Naura-2000 gebieden, die nu onder de Natuurbeschermingswet vallen, beheerplannen worden opgesteld. Daarin wordt duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in de gebieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
8
Het Rijk heeft een speciale verantwoordelijkheid voor gebieden met een hoge landschappelijke kwaliteit. Da afgelopen jaren heb ik hierin veel energie gestoken. Maar het landschap is niet gediend bij een slechts conserverende houding. Ik ben uitgegaan van het begrip «behoud door ontwikkeling». Geen landschappelijk openluchtmuseum, maar een dynamische omgeving met grote landschappelijke waarde. Om die reden is in 2004 een rijksadviseur voor het landschap aangesteld. Tevens heb ik extra werk gemaakt van de 20 Nationale Landschappen, waaronder het Groene Hart en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het is mij helaas niet gelukt ook extra geld voor de nationale landschappen vrij te maken. In de Nota Ruimte zijn deze gebieden aangewezen vanwege hun uitzonderlijke waarde op natuur-, landschap- of cultuurgronden. Van essentieel belang voor het ontwikkelen van waardevolle gebieden is het besluit om het beheer van deze landschappen bij de provincies neer te leggen. Niet het Rijk, maar de mensen die in het gebied wonen en werken kunnen het beste beoordelen hoe en waar het werk gedaan moet worden. Mijn visie op verbinding komt ook goed tot uiting in het Programma Groene Hart, waarvan ik programmaminister ben. Het Groene Hart is al sinds eeuwen het rustgevende middelpunt van de bedrijvigheid van de Randstad, het economisch centrum van ons land. Het landschap laat de ontwikkeling van Nederland zien, vanaf de middeleeuwen tot vandaag de dag meebewegend op de behoeftes van de mensen in het gebied. Veel functies komen er samen: werken, wonen, ruimte voor recreatie en natuur. Het vormt de verbinding tussen economische kernen maar moet ook een oplossing bieden voor de steeds nijpender wateropgave. In het rijksprogramma Groene Hart denkt het rijk, samen met de betrokken partijen in het gebied, mee over de ontwikkeling van het Groene Hart met respect voor het unieke karakter van het gebied. Recentelijk heb ik U middels mijn Groene Hartbrief uitvoerig geïnformeerd over de voortgang (Tweede Kamer 2006–2007, 30 816, nr. 1). Ruimte op het Platteland «De kern van de beleidsopgave voor het platteland is een duurzame landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzame berging van water op een samenhangende wijze te combineren met de wensen van wonen, werken en vrije tijd.» Zo stond het omschreven in Vitaal en Samen. Functies en mensen moesten met elkaar verbonden worden om tot een vitaal platteland te komen. De eerder beschreven verbrede landbouw is daar een voorbeeld van, en de maatregelen die ik heb genomen om de toegankelijkheid van het platteland voor wandelaars te vergroten. Maar ook het agrarisch natuurbeheer, dat boeren de gelegenheid geeft hun beroep uit te blijven oefenen met extra zorg voor de natuurlijke omgeving. De grootste stap heb ik gezet met de invoering van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Vanuit de overtuiging van dit kabinet dat we centraal datgene doen wat moet en decentraal wat kan, heb ik de inrichting van het landelijk gebied overgedragen aan de provincies, gemeenten en waterschapen. Hiermee is een bedrag van €3,2 miljard gemoeid. Wel heb ik rijksdoelen geformuleerd die uiteindelijk in 2014 behaald moeten zijn, maar in de weg ernaartoe zijn de andere overheden vrij. Vertrouwen tussen het rijk en andere overheden is de sleutel tot succes. En dat vertrouwen is er, wederzijds. De lokale aanpak via het ILG zal mensen met elkaar verbinden die in het gebied wonen en werken. Ook vanuit democratisch oogpunt is deze aanpak te prefereren boven een centralistische. Uw Kamer is onlangs met de wet op het ILG akkoord gegaan en indien ook de Eerste Kamer zijn akkoord gegeven heeft, is een van de grootste uitda-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
9
gingen van mijn ministerschap volbracht. De uitvoering kan ik met een gerust hart aan mijn opvolgers overlaten. Teneinde stad en platteland beter met elkaar te verbinden heb ik de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in Groen in en om de stad, recreatiemogelijkheden en wandelpaden. Ook mijn beleidsvisie paarden moet in dit licht gezien worden. Bij uitstek is het paard een dier dat stad en platteland dichter bij elkaar brengt. Ook een, op het eerste gezicht kleine, activiteit als smaaklessen op scholen brengt stad en platteland dichter bij elkaar. Als kinderen leren waar hun eten vandaan komt, zal de waardering voor het platteland toenemen. Dat soort ontwikkelingen kunnen in de toekomst ook een bijdrage leveren aan een vitaal platteland. Naast de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 1 (2000– 2006) heb ik mij de afgelopen jaren ingezet voor een nadere invulling van het programma voor de jaren 2007–2013 (POP2). Conform de kabinetsbrede inzet ter uitvoering van de Lissabonstrategie heeft de Nederlandse regering uiteen gezet dat Nederland zich richt op het stimuleren van het concurrentie- en vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven. Het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, het versterken van de fysieke infrastructuur en het vergroten van het menselijk kapitaal zijn dragende pijlers onder dit beleid. POP2 heeft een meer agro-insteek gekregen dan POP1. Boeren zullen de belangrijkste begunstigden zijn van de maatregelen. Dat geldt zowel bij het versterken van de concurrentiekracht, als bij beheer van natuur en landschap en in beperkte mate bij diversificatie van de regionale economie. Het programma is in vier assen ingedeeld: versterking van de concurrentiekracht van de landbouw, verbetering van natuur, milieu en landschap door landbeheer, diversificatie platteland, en lokale ontwikkeling (Leader). Ik heb Uw kamer hierover eerder uitvoerig geïnformeerd (Tweede Kamer 2006–2007, 29 717, nr.7). De Europese bijdrage aan het POP2 bedraagt €486 miljoen. Dit bedrag wordt met nationaal geld minimaal verdubbeld. Toch is het landschapsbeleid niet alleen maar een succesverhaal. Ook de afgelopen jaren is de verrommeling doorgezet. Dit heeft vooral te maken met het gebrek aan aandacht voor de landschappelijke waarde van gebieden. Het is moeilijk geweest hiervoor meer aandacht te genereren. Maar ik heb de sterke overtuiging dat dit voor de komende jaren meer in de publieke belangstelling zal staan. De reconstructie van de zandgebieden heeft in Vitaal en Samen een hoge prioriteit gekregen. Eigenlijk beoogt de Reconstructiewet uit 2002 om de verschillende functies van het landelijk gebied beter tot hun recht te laten komen. Niet alleen moeten natuur- en landschapswaarden worden veiliggesteld en verbeterd. De reconstructie wil tegelijk de economische ontwikkeling bevorderen en streeft naar nieuwe mogelijkheden voor de intensieve veehouderij. Hier is inderdaad ook veel werk verricht. Het is een mooi voorbeeld van samenwerking tussen verschillende overheden. Maar de trage voortgang heeft mij wel gestoord. De planvorming heeft te lang geduurd. Pas de laatste jaren is men echt met de uitvoering begonnen. Dat had ik graag eerder al zien gebeuren. Daardoor zal de omvang van de successen van dit beleid pas de komende jaren duidelijk worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
10
De V van Voedselkwaliteit Centraal in mijn voedselbeleid stond het vertrouwen van mensen in de veiligheid en kwaliteit van het voedsel, het welzijn van de dieren en de gedeelde verantwoordelijkheid in de keten voor voedselkwaliteit. Vanuit voedselkwaliteit is er meer aandacht gekomen tussen voedsel en daaraan gerelateerde waarden als dierenwelzijn, milieu, gezondheid, landschap en natuur. Om het perspectief van consumenten te betrekken in het LNV beleid is in 2002 het Consumentenplatform opgericht. Dit platform levert suggesties op waarmee de ideeën en wensen van de samenleving nadrukkelijker een plaats kunnen krijgen in de meest uiteenlopende beleidsonderwerpen. De werkwijze en brede samenstelling van het Platform garanderen onafhankelijke adviezen. Ten aanzien van voedselveiligheid en -kwaliteit zijn mijn eisen vanaf het begin hoog geweest. Veel thema’s die met voedsel samenhangen, hebben mijn aandacht gekregen: een optimale veiligheidsniveau en productie waarin dierenwelzijn, (dier)gezondheid en milieu als hoogstaande waarden worden aangemerkt. In Vitaal en Samen heb ik aangegeven de realisering van de met voedsel verbonden waarden niet alleen als verantwoordelijkheid van de overheid te zien, maar ook van de productieketen. De voedselproducent is eerstverantwoordelijk voor de veiligheid en kwaliteit van het product dat hij op de markt brengt. De consument heb ik willen stimuleren om bij zijn keuze rekening te houden met belangrijke waarden, die ik hierboven noemde. Daarbij acht ik het van groot belang dat reeds vanaf jonge leeftijd niet alleen het besef groeit van het belang van gezond consumeren, maar ook van verantwoord consumeren. Met dit laatste wil ik aangeven dat het inzicht aanwezig is dat keuzes die consumenten maken van invloed kunnen zijn op de wijze waarop voedsel wordt geproduceerd. Om de kennis hierover te vergroten zijn in het najaar van 2006 de smaaklessen van start gegaan, waarin basisschoolleerlingen lessen worden gegeven over voedsel en alle daarmee samenhangende aspecten. Zoals ik meldde, acht ik producenten primair verantwoordelijk voor de veiligheid en de kwaliteit van het product dat zij leveren. Bij deze verantwoordelijkheid hoort naar mijn oordeel ook dat producenten zelf voldoende controle toepassen in de productieketen. Daar waar de producent de controle op de eigen productiesystemen adequaat geregeld heeft, kan de toezichthoudende taak van de overheid een andere worden, namelijk het toezien op het door de producent geborgde ketensysteem in plaats van controle die zich voornamelijk richt op de individuele productieschakels zelf. Dit toezicht-op-controle-model is passend bij de onderscheiden rollen van overheid en bedrijfsleven bij de voedselproductie. Transparantie in het productieproces vergroot het vertrouwen bij consumenten en afnemers. Zij worden hiermee tevens in staat gesteld om bewuste keuzes te maken. Om die reden ben ik – met mijn ambtgenoot van VWS – in het najaar van 2006 een aantal pilotprojecten gestart, waarin de controlegegevens van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) openbaar worden gemaakt. Het is de bedoeling dat dit op termijn de naleving bevordert. Consumenten en afnemers kunnen via raadpleging op internet van de controleresultaten hun koopgedrag mede aan de hand hiervan bepalen. Duidelijk is, dat openbaarmaking zorgvuldig dient te gebeuren. Bedrijven krijgen daarom vóór de openbaarmaking de gelegenheid tegen bepaalde gegevens bezwaar te maken. Daarnaast geeft de VWA ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
11
achtergrondinformatie bij de gepresenteerde controleresultaten zodat er geen misbruik gemaakt kan worden van de gegevens. De afgelopen jaren hebben meerdere zeer besmettelijke dierziekten de kop opgestoken in Nederland. Het meest ingrijpend was de uitbraak van vogelgriep in 2003. Deze heeft veel economische schade aangericht en veel leed veroorzaakt bij commerciële en hobbymatige pluimveehouders. Maar ook de uitbraak van bluetongue, die we op dit moment kennen, laat diepe sporen achter. Bij de bestrijding daarvan heb ik altijd het streven naar duurzame landbouw als uitgangspunt genomen. Ook de dierziektebestrijding moet maatschappelijk verantwoord plaats vinden. Daarbij vind ik het ruimen van gezonde dieren ten principale verwerpelijk. Ik heb me de afgelopen jaren in Nederland en in Brussel dan ook ingezet voor het gebruik van alternatieve bestrijdingsmethoden, zoals vaccinatie. Dit heeft resultaat gehad. Vaccinatie is inmiddels als bestrijdingsmethode opgenomen in de belangrijkste Europese richtlijnen voor de dierziektebestrijding. Zo heeft de voortrekkersrol van Nederland ertoe geleid dat risicogroepen preventief tegen Aviaire Influenza gevaccineerd mogen worden. Dat zie ik nog altijd als een van de grotere successen van mijn ministerschap. Ik heb mij sinds 2003 ook nadrukkelijk ingezet voor een gedifferentieerd beleid voor hobbymatig gehouden dieren. Ook dit heeft tot resultaat geleid, al valt er nog veel te doen op dit gebied. De problematiek van de hobbydieren is inmiddels ook in Brussel in beeld, en het eerder genoemde vaccinatieplan voor de vogelgriep, kent specifieke mogelijkheden voor hobbydierhouders. Fundamenteel blijft echter een gedegen preventie van dierziekten. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Hiervoor ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de sector. In dat kader is een aantal overheidsregels afgeschaft. Ik constateer met genoegen dat een aantal van die maatregelen wordt overgenomen door het bedrijfsleven. Voor de financiering van de monitoring en bestrijding van dierziekten geldt dat het convenant met het bedrijfsleven is geactualiseerd. Ook in Brussel heb ik uitgedragen dat het bedrijfsleven een aanzienlijk deel van de kosten van monitoring en bestrijding van dierziekten voor zijn rekening dient te nemen. Ik ben verheugd te zien dat de Europese Commissie de Nederlandse denkbeelden hierover grotendeels lijkt over te nemen in de lopende herziening van het EU-diergezondheidsbeleid. Tot slot De omslag van «zorgen voor, naar zorgen dat» is niet onder alle omstandigheden en voor alle personen gemakkelijk geweest. Ik heb wel altijd veel steun, ook vanuit het ambtelijk apparaat van LNV, gekregen voor deze benadering. Het vertrouwen schenken aan personen en instanties vereist het ook vermogen om los te laten. En dat is soms moeilijk, ook voor de politiek. Hetzelfde geldt voor het verbinden van personen en functies. Daarvoor is eerst relatief intensieve begeleiding nodig, maar op termijn biedt dat de mogelijkheid om terug te treden. Met een veel duurzamer resultaat als gevolg. En daar gaat het uiteindelijk om. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C. P. Veerman
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 33
12