Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
21 980
Justitie¨le jeugdbescherming
Nr. 31
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk/Den Haag, 19 mei 1995 1. Inleiding Op 2 februari 1995 is de vaste commissie voor Justitie desgevraagd geı¨nformeerd over het plaatsingsbeleid van jongeren die in het kader van een justitie¨le maatregel geplaatst dienen te worden in een residentie¨le voorziening. Sinds die tijd hebben wij ons in versterkte mate ingespannen om de problematiek op het brede terrein van de jeugdzorg verder te inventariseren en te analyseren. In de veelvuldige en groeiende stroom signalen over serieuze druk op het stelsel van jeugdzorg hebben wij aanleiding gezien tot een onderzoek naar de aard en de omvang van die druk. Bij het onderzoek naar de capaciteitsproblematiek zijn ook de instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (LVG) betrokken die op basis van AWBZ worden gefinancierd. De positionering van deze instellingen in relatie tot de plaatsingsproblematiek in de jeugdzorg is momenteel actueel gezien de nota «Vorm en Kleur», zijnde het in maart 1995 verschenen standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Gehandicaptenzorg (NVGZ) over de LVG-instellingen. Onmiddellijk is een kleine ambtelijke groep samengesteld met vertegenwoordiging van VWS, Justitie en de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming voor een quick scan en primaire analyse. In vervolg op genoemde brief van 2 februari jl., en mede naar aanleiding van door een aantal kamerleden gestelde vragen, brengen wij u graag tussentijds op de hoogte van ons onderzoek. Tevens willen wij aangeven welke beleidsontwikkelingen hebben plaatsgevonden en wat wij op iets langere termijn ondernemen om de problematiek tot aanvaardbare proporties terug te brengen.
5K1349 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
1
De inventarisatie tot nu toe heeft (cijfermatig) in kaart gebracht of en zo ja waar en in welke mate de afgelopen jaren een toename van behoefte aan zorg heeft plaatsgevonden. Afgezet tegen de ontwikkeling van de capaciteit, de bezettingsgraad en de wachtlijsten is het mogelijk een globaal beeld te schetsen van de huidige situatie. In overleg met IPO en Werkgeversorganisaties is inmiddels aansluitend een breder samengestelde werkgroep aan de slag gegaan, die een nadere verdieping en detaillering van de analyse zal plegen. Over de resultaten daarvan zal die werkgroep in juli a.s. rapporteren. 2. Inventarisatie
a. Behoefte-ontwikkeling Van 1988 tot en met 1993 zijn de op jaarbasis geregistreerde Ondertoezichtstellingen (OTS’en) toegenomen met ruim 4000. In diezelfde periode groeide het aantal voogdijmaatregelen, die voor Alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) uitgezonderd, met rond 200.
1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994*
OTS
Voogdij
10 949 11 510 11 936 12 595 13 243 15 002 15 476
– 4 578 4 603 4 517 4 561 4 630 4 753*
* Tot 1 juli.
De laatste paar jaar laat een sterke stijging zien van het aantal ondertoezichtstellingen. Op basis van statistische analyses wordt momenteel rekening gehouden met een jaarlijkse stijging van tussen 750 en 1 000 geregistreerde OTS-maatregelen. Hierbij kan het volgende worden aangetekend. Het aantal aangevangen c.q. uitgesproken OTS’en is tussen 1991 en 1993, blijkens CBS-statistieken, gestegen met ongeveer 500. In 1994 is die stijging minder groot. Dit spoort globaal met gegevens over het aantal bij de rechtbank binnengekomen requesten tot OTS; dat is tussen 1991 en 1993 gestegen, jaarlijks rond 300 a` 400. Vooruitlopend op nader onderzoek lijkt gesteld te kunnen worden dat tot en met 1993 de groei in belangrijke mate (in 1993 voor een kleine 40%) is te wijten aan extra instroom en voor ruim 60% aan stijging van de gemiddelde duur van de maatregel. In 1994 zou de stijging voor het leeuwedeel toe te schrijven zijn aan een verlengde gemiddelde duur van de OTS. Dit zegt overigens nog niets over het beslag op opnemende jeugdhulpverleningsvoorzieningen; de helft van de OTS-ers verblijft bijvoorbeeld thuis. Uit registratie van de Landelijke Stichting Buro’s Vertrouwensarts inzake kindermishandeling (LSBVK) blijkt dat het aantal meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling in 1993 evenals in de afgelopen jaren is gestegen en wel met 15,3% ten opzichte van 1992. Het totale aantal meldingen in 1993 bedroeg 13 220. Van alle gemelde gevallen is in 1993 82,2% op basis van onderzoek daadwerkelijk geverifieerd als mishandeling. Per jaar (1993) wordt in totaal voor 6 000 kinderen/gezinnen gepoogd de hulpverlening op gang te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
2
brengen. Gemiddeld genomen gaat het per maand dus om totaal ruim 500 gevallen. Uit «Riagg’s in cijfers 1993» (NVAGG) blijkt dat het aantal clie¨nten van de (59) instellingen voor Algemene Geestelijke Gezondheidszorg in de periode 1989 t/m 1993 met 20% is toegenomen. Deze groei is in 1993 afgenomen, d.w.z. in 1993 blijft het aantal nieuwe RIAGG-clie¨nten ongeveer gelijk, terwijl het aantal in behandeling zijnde clie¨nten stijgt met 1,7%. De beperkte stijging in het aantal inschrijvingen in 1993 vindt voornamelijk plaats in de jeugdzorg. Van het totaal aantal clie¨nten dat in 1993 in behandeling is (405 950) komt 34% voor rekening van de jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming is het belangrijkste voorportaal voor maatregelpupillen. Bekend is dat het aandeel van allochtone jongeren in de jeugdbescherming aanzienlijk is; de vraag is of bij de aangemelde zaken bij de raden de afgelopen twee jaar ook een groei van het aantal allochtonen merkbaar is. Uit gegevens van het Ministerie van Justitie blijkt dat de raadsbemoeienis in 30 a` 35% van de gevallen jongeren betreft uit een allochtoon gezin. Van een spectaculaire groei van 1993 op 1994 is evenwel geen sprake. Wel is sprake van een grote arrondissementale spreiding, met pieken in Amsterdam en Utrecht (respectievelijk 44% en 61%). Voor de jeugdhulpverlening zijn slechts indicatieve gegevens voorhanden op basis van in 1993 (steekproefsgewijs) uitgevoerd landelijk thematisch onderzoek van de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming. Daaruit blijkt dat landelijk gezien gemiddeld 20% allochtone jeugdigen in residentie¨le voorzieningen en 17% in voorzieningen voor daghulp zijn opgenomen. Ook hier is sprake van een grote regionale spreiding met pieken in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Het gemiddeld aantal allochtone jongeren in justitie¨le jeugdinrichtingen ligt aanzienlijk hoger. Volgens de Jaarcijfers Justitie¨le Jeugdinrichtingen 1993 is 57% van de jongeren die worden opgenomen in de justitie¨le opvanginrichtingen van allochtone afkomst. Het aandeel allochtone jongeren in de justitie¨le behandelinrichtingen bedraagt 44%.
b. Capaciteitsontwikkeling – De capaciteit van de justitie¨le opvang- en behandelinrichtingen is in de periode 1990 t/m 1994 toegenomen met 166 plaatsen. In juli 1993 verscheen het rapport Voorzieningenbeleid Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen 1994–1998, dat op 20 september 1993 aan uw Kamer is aangeboden. In dit rapport is de capaciteitsbehoefte geraamd van onder meer de justitie¨le jeugdinrichtingen. In de capaciteitsprognose is in het rapport rekening gehouden met de volgende factoren: a. maatschappelijke ontwikkelingen: verharding jeugdcriminaliteit; b. demografische ontwikkelingen; c. ontwikkelingen in de strafrechtstoepassing, en d. ontwikkelingen aantal ondertoezichtstellingen. Een factor waarmee in het rapport nog geen rekening werd gehouden, is: e. de verzwaring van het justitie¨le sanctiepakket voor jeugdigen als gevolg van de herziening van het jeugdstraf(proces)recht. Aanvullend op de capaciteitsuitbreidingen die reeds plaatsvonden, is naar aanleiding van bovengenoemd rapport door het vorige kabinet geld beschikbaar gesteld voor een extra uitbreiding van de capaciteit van de justitie¨le jeugdsector met 200 plaatsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
3
Deze plaatsen zullen, samen met de uitbreidingen waartoe al eerder was besloten, worden gerealiseerd in het kader van het project capaciteitsuitbreiding «CAP’ 96». Na afronding van dit project zal de capaciteit van de justitie¨le jeugdinrichtingen in 1996 1205 plaatsen bedragen. In vergelijking met de capaciteit die eind 1993 beschikbaar was, betekent dit een uitbreiding met ruim 40%. – In de sector van de (vrijwillige) JHV is in de periode 1990 t/m 1994 de residentie¨le capaciteit afgenomen met 545 plaatsen. De beschikbare capaciteit voor dagbehandeling is sinds de decentralisatie in 1992 gegroeid met een kleine 300 plaatsen. Het aantal pleegzorgplaatsen, justitieel en vrijwillig tezamen, is sinds 1991 (9 261 plaatsen) afgenomen met bijna 1 000 (1995: 8 335). Deze reductie en verschuiving in de capaciteit van de JHV vormen een afspiegeling van enerzijds bezuinigingstaakstellingen over een reeks van jaren, anderzijds van ombouw- en herspreidingsbeleid zoals dat op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening en het Convenant decentralisatie JHV is beoogd. – Er zijn in Nederland 22 orthopedagogische centra voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (formeel debieleninternaten genaamd). De totale capaciteit bedraagt 2 057 plaatsen (cijfers per 1 juli 1994). Deze voorzieningen bieden orthopedagogische behandeling aan licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen met gedragsproblemen. Twee instellingen, Groot Emaus en De Beele, hebben een landelijke («achtervang-»)functie, gericht op intensieve behandeling. De capaciteit van deze instellingen bedraagt respectievelijk 251 en 84; aan achtervangcapaciteit hebben deze instellingen respectievelijk 175 en 79 plaatsen. Het aantal (door de instelling zelf als zodanig aangemerkte) zogenaamde besloten plaatsen bedraagt voor Groot Emaus 35 plaatsen; De Beele heeft geen besloten opvang- en behandelingsmogelijkheden. Capaciteitsuitbreiding bij de LVG-instellingen heeft de afgelopen jaren niet plaatsgevonden, anders dan in de sfeer van de zogenaamde vrije margemaatregelen die voor de gehele sector golden, zoals de 4%-regeling. Verzoeken om capaciteitsuitbreiding van individuele instellingen zijn, met instemming van de landelijke koepelorganisatie NVGZ, geplaatst in het perspectief van het tot stand komen van de nota «Vorm en Kleur». Overigens adviseerde het College voor Ziekenhuisvoorzieningen in haar advies inzake planningsnormen voor voorzieningen voor mensen met een verstandelijke handicap van 21 januari 1992 niet tot ophoging van de norm voor de planning van voorzieningen voor licht verstandelijk gehandicapten. Uitzondering vormden de noordelijke provincies, waar sindsdien enige uitbreiding is gerealiseerd. – Volgens gegevens van het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG) bedraagt de AWBZ-erkende capaciteit voor de klinische kinder- en jeugdpsychiatrie over 1994 totaal 922 bedden en 184 dagbehandelingsplaatsen. Hiervan zijn 605 bedden en 127 dagbehandelingsplaatsen beschikbaar in Kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken (KJP-klinieken) en 317 bedden plus 57 dagbehandelingsplaatsen binnen de jeugdafdeling van Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen (APZ). De behoefte aan de klinische jeugdpsychiatrie wordt beoordeeld aan de hand van de Richtlijnen ex artikel 3 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen.
c. Bezettingsgraad – De bezettingspercentages van de justitie¨le jeugdinrichtingen bedragen per 31 december 1994 als volgt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
4
opvanginrichtingen: rijksopvanginrichtingen particuliere opvanginrichtingen totaal
96,4% 98,5% 97,0%
behandelinrichtingen: rijksbehandelinrichtingen particuliere behandelinrichtingen totaal
100,9% 95,6% 96,9%
totaal justitie¨le jeugdinrichtingen
96,9%
– Met betrekking tot de regionale jeugdhulpverlening zijn aan de secretarissen van de (27) regionale samenwerkingsverbanden bezettingspercentages gevraagd (residentieel, semi-residentieel en pleegzorg) van de aangesloten instellingen, over de maand februari 1995. Uit deze meting blijken de percentages (een enkele regio op een enkele zorgvariant uitgezonderd) over de hele linie hoog tot zeer hoog: residentieel 94% tot 98%, semi-residentieel gemiddeld 98%, en pleegzorg met sterkere variatie tussen regio’s soms rond 85%, meest tegen 100%, soms fors over 100%. – Het bezettingspercentage van de instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen is volgens gegevens van het Nederlands Ziekenhuis Instituut (NZI) 100 per 31 december 1993. – De bezettingspercentages in de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn eveneens hoog; volgens gegevens van het COTG over 1994 hebben de KJP-klinieken een bezetting van 99%, de jeugdafdeling APZ van 98,6%.
d. Wachtlijsten en plaatsingstekorten – Bij de justitie¨le behandelinrichtingen stonden half 1994 238 jeugdigen op wachtlijst. – De wachtlijsten van de opnemende voorzieningen voor JHV zijn in het verleden niet betrouwbaar gebleken. Voor inzicht in de wachtlijsten hebben wij dan ook een beroep gedaan op plaatsende instanties. Uit de door een deel van hen toegezonden opgaven, blijkt dat er in de vrijwillige sfeer een wachtlijst is van gemiddeld 10 plaatsen per plaatsende instantie. Extrapolatie van deze opgaven is niet verantwoord, gelet op de beperkte respons. De wachtlijsten van de gezinsvoogdij-instellingen geven een aanzienlijk hoger aantal kinderen op de wachtlijst te zien, varie¨rend van 30 tot ver over de 100. Ook voor deze groep plaatsers geldt dat extrapolatie niet verantwoord is. De kinderen, die op een wachtlijst staan, verblijven echter lang niet allemaal thuis. Zij verblijven in de tussentijd ook wel bij familie of in een pleeggezin, zij zwerven of zijn tijdelijk in een ander tehuis geplaatst. De door plaatsende instanties ervaren tekorten betreffen een breed scala aan voorzieningen. Daarbij springen crisisopvang en (justitie¨le) pleegzorg er relatief bovenuit. De residentie¨le capaciteitstekorten worden overwegend ervaren in de zwaardere hulpvariant. – In de nota «Vorm en Kleur» wordt vermeld dat er op 1-7-1994 sprake was van een (netto) tekort van 447 plaatsen (22% van de totale capaciteit). Voor de achtervanginstellingen bedroeg de wachtlijst 136 jongeren (40%). Ook voor vervolgplaatsen bestaan wachtlijsten. Zo wordt in «Vorm en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
5
Kleur» vermeld dat er op 1-7-1994 257 jongeren waren die op een plaats in een Gezinsvervangend Tehuis (GVT-plaats) wachtten. De totale wachtlijst bedroeg 700 (inclusief de wachtenden op een vervolgplaats). De stagnerende doorstroming vanuit de LVG-instellingen beperkt de beschikbare capaciteit voor nieuwe aanmeldingen. Vanwege het onvoldoende beschikbaar zijn van vervolgoplossingen (waaronder GVT-capaciteit) bezetten teveel uitbehandelde jongeren een plaats in de LVG-instellingen. – Over wachtlijsten in de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn momenteel geen eenduidige gegevens beschikbaar. Wel is bekend dat de behandelduur in KJP-klinieken langer is dan bij jeugdafdelingen van Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen (APZ’en). Samenvattend kan gesteld worden dat in de jeugdzorg sprake is van een ree¨le forse druk. Die druk komt voort zowel uit een sterk verhoogde vraag als uit een vermindering van de beschikbare capaciteit, met name in de jeugdhulpverlening. Gevolg is niet alleen een toegangsprobleem, maar ook een verstopping van het stelsel. Op grond van de eerste resultaten van dit onderzoek hebben wij, bij de voorbereiding van de rijksbegroting voor 1996, een claim voor extra middelen voor jeugdhulpverlening neergelegd. 3. Maatregelen en inspanningen op de korte termijn
Justitie¨le Jeugdinrichtingen Door het Ministerie van Justitie wordt het tekort aan met name gesloten opvang- en behandelplaatsen reeds enige tijd onderkend. Als gevolg daarvan vonden en vinden capaciteitsuitbreidingen plaats die, zoals eerder vermeld, in 1996 zullen resulteren in een totale capaciteit a` 1 205 plaatsen, een uitbreiding met ruim 40% in vergelijking met de capaciteit ultimo 1993. De verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie strekt zich – naast de zorg voor voldoende capaciteit – ook uit tot een adequate capaciteitsbenutting. Systematisch wordt gewerkt aan de versterking van de door de sector justitie¨le jeugdinrichtingen te leveren kwaliteit van opvang en behandeling van jeugdigen. Op grond van een overzicht van het totale begeleidings- en behandelingsaanbod van de sector worden beleidskeuzen gemaakt die voor de gehele sector moeten leiden tot een kwalitatieve versterking. Deze hebben onder meer betrekking op het ontwikkelen en verbeteren van differentiaties, zodat beter kan worden ingespeeld op de maatschappelijke vraag naar een gee¨igende plaats voor iedere pupil. Indien het kwalitatieve capaciteitsaanbod en de kwaliteitsvraag niet op elkaar aansluiten, kan het gevolg daarvan zijn ofwel dat capaciteit onbenut blijft, ofwel dat jeugdigen geplaatst worden in een inrichting die niet aansluit op hun problematiek. Om te voorkomen dat dit zich daadwerkelijk voordoet, dient de plaatsing van jeugdigen in justitie¨le jeugdinrichtingen te worden gecoo¨rdineerd. Ten behoeve van een adequate capaciteitsbenutting zal het (verder) ontwikkelen van een centraal plaatsingsbeleid en een samen met de behandelinrichtingen in te richten opname-overleg ter hand worden genomen. Binnen het project kwaliteitszorg justitie¨le jeugdinrichtingen, dat in maart 1993 van start is gegaan, is reeds een aanvang gemaakt met het in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
6
samenwerking tussen de dienst Justitie¨le Inrichtingen (DJI) en de justitie¨le jeugdinrichtingen vormgeven van kwaliteitsbeleid. Doel van het project is om de kwaliteit van de sector te versterken en toetsbare kwaliteitskaders te scheppen. Voor de uitvoering van het project werd de projectgroep Kwaliteitszorg ingesteld, die als opdracht kreeg voorstellen te doen met betrekking tot de inrichting en benutting van het aanbod dat de justitie¨le jeugdinrichtingen samen vormen, de kwaliteit en het effect van het primaire proces, en de samenwerking tussen DJI en de inrichtingen, en inrichtingen onderling, met het oog op een zo hoog mogelijke kwaliteit van taakuitvoering door de sector, ook op de langere termijn. De projectgroep heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport kwaliteitszorg sector justitie¨le jeugdinrichtingen van maart 1995. In het kader van het project kwaliteitszorg wordt in 1995 een aantal maatregelen uitgevoerd. Het betreft maatregelen met betrekking tot de gewenste bestemmingendifferentiaties binnen het totale aanbod, de vormgeving van een effectief plaatsings- en opnamebeleid, de invoering van kwaliteitsystemen en de verantwoording en bekendmaking van de door de sector geleverde prestaties. In het verlengde van de keuzen met betrekking tot de gewenste differentiaties en mede in verband met de toename van het aantal gesloten plaatsen, zal tevens nadrukkelijk aandacht worden besteed aan met het oog op de beveiliging te treffen maatregelen.
Herspreiding jeugdhulpverlening In het kader van de realisering van de eerste fase herspreiding in de JHV zijn wij in kennis gesteld van het voornemen van betrokken provincies om ter uitvoering van hun taakstelling in dezen een substantieel aantal residentie¨le plaatsen af te bouwen. Wij hebben de provincies en grote steden herhaaldelijk en met klem verzocht, – gelet op de eindverantwoordelijkheid die de rijksoverheid en de provincies/grote steden gezamenlijk dragen voor de instandhouding van een evenwichtig opgebouwd totaal volume jeugdhulpverlening – vooralsnog geen onherroepelijke besluiten te nemen over vermindering van residentie¨le capaciteit. Betrokken provincies hebben inmiddels zodanig aangepaste afspraken gemaakt dat de feitelijke uitvoering van de voorgenomen maatregelen tot afbouw niet voor half 1996 zal plaatsvinden.
AWBZ-gefinancierde jeugdzorg Het beleid ten aanzien van de behandeling van gedragsproblematiek bij verstandelijk gehandicapten, waaronder licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen, is weergegeven in de Beleidsbrief «Ernstig probleemgedrag bij verstandelijk gehandicapten», die in juni 1992 door de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aan de Tweede Kamer is aangeboden. Diverse maatregelen zijn in dit kader tot ontwikkeling gebracht. Met name het tot stand komen van de zogenaamde consulententeams kan in dit verband worden gememoreerd. In het Meerjarenprogramma Intersectoraal Gehandicaptenbeleid 1995–1998, dat binnenkort aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd, wordt aangegeven op welke wijze dit beleid zal worden gecontinueerd. In de nota «Onder Anderen», die in maart 1993 door de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur naar de Tweede Kamer is gestuurd, wordt aangegeven dat de relatie tussen de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jeugdigen en de zorg voor verstan-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
7
delijk gehandicapte jeugdigen versterkt moet worden. De uitwerking hiervan vindt momenteel plaats. In de brief die de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 2 februari 1995 aan de vaste commissie voor Justitie heeft gestuurd, wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van de opvang van minderjarigen in het kader van een uitspraak van de kinderrechter over uithuisplaatsing van minderjarigen. Hierin komt ondermeer de plaatsing in AWBZ-instellingen aan de orde. Gewezen wordt op het overleg dat herhaaldelijk heeft plaatsgevonden over de plaatsingsproblematiek van minderjarigen die onder een maatregel van kinderbescherming staan in AWBZ-voorzieningen voor gehandicapten. Een voorrangsregeling voor deze pupillen met betrekking tot AWBZ-voorzieningen is niet van toepassing. Gesteld wordt dat gezamenlijk naar wegen moet worden gezocht om in die gevallen, waarin plaatsing in een AWBZ-voorziening voor gehandicapten is geı¨ndiceerd, het mogelijk te maken dat deze zorgaanspraken worden gehonoreerd. Voor de korte termijn (4–6 weken) is inmiddels in de sfeer van voorlopige capaciteitsuitbreiding een voorziening getroffen om de huidige wachtlijst voor de twee achtervanginstellingen te verlichten. Zo worden 14 plaatsen gecree¨erd, deels door het regulier erkennen van de thans nog in het kader van de 4%-maatregel gerealiseerde plaatsen, deels door uitbreiding. In een volgende fase, eveneens op korte termijn, kunnen nog eens 14 jongeren worden geplaatst, deels bij De Beele, deels bij Groot Emaus. In totaal worden binnen een periode van 4 maanden 28 plaatsen gecree¨erd. Hiermee wordt de bestaande wachtlijst van 34 jongeren voor de zogenaamde besloten opvang bijna geheel teruggebracht. Alle plaatsen zijn bedoeld voor jongeren die een AWBZ-indicatie hebben voor behandeling aldaar. In het Financieel Overzicht Zorg 1996 zal nader worden teruggekomen op deze uitbreiding. Op jaarbasis bedragen de extra kosten voor genoemde uitbreiding f 5,5 miljoen. Na een periode van twee jaar zal, mede aan de hand van het hierna te noemen referentiekader, worden gee¨valueerd in hoeverre de genoemde korte termijn maatregelen tegemoet komen aan de behoefte. De betrokken instellingen hebben aangegeven dat bij de uitbreiding ook extra onderwijsfaciliteiten nodig zijn. Op korte termijn zullen wij met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overleg voeren over de mogelijkheden hiervoor. 4. Inspanningen en voornemens op langere termijn Wij zijn voornemens al het mogelijke te blijven doen om de plaatsingsproblematiek in de jeugdzorg zoveel mogelijk te verzachten. De daartoe benodigde maatregelen hebben enerzijds betrekking op noodzakelijke verruiming van de capaciteit. Anderzijds zijn maatregelen nodig voor verbetering van de afstemming tussen vraag en aanbod alsmede de integratie en efficiency binnen het stelsel. – In de sector van de justitie¨le jeugdinrichtingen wordt tussen 1996 en 1998 een verdere behoeftestijging verwacht. Deze uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op voortzetting van de trendmatige toename van de ernstige jeugdcriminaliteit en op de verwachte gevolgen van het gewijzigde sanctiepakket voor jeugdigen na de invoering van het nieuwe jeugdstrafrecht. In het bijzonder betreft dit de vervanging van de huidige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
8
tuchtschoolstraf van maximaal zes maanden door de straf van detentie met een maximumduur van e´e´n jaar, en zelfs twee jaren voor jongeren vanaf 16 jaar. De gevolgen hiervan voor de capaciteitsbehoefte worden geraamd op ongeveer 170 plaatsen. Het Kabinet is voornemens conform het voorstel van de minister van Justitie om in de periode 1996–1998 de capaciteit van de justitie¨le jeugdinrichtingen met 170 plaatsen uit te breiden. – Ten aanzien van de capaciteitsbenutting worden in het «Raamwerk voor de sector justitie¨le jeugdinrichtingen» kaders gegeven voor het beleid voor de komende twee jaar. Binnen deze kaders moet de samenwerking, de profilering en de kwaliteitszorg nader haar beslag krijgen. – Indien het kabinet erin slaagt om vanaf 1996 structureel extra middelen beschikbaar te stellen voor de JHV zal een plan worden ontwikkeld voor gerichte en evenwichtige inzet van deze middelen. Uitgangspunt daarbij is dat op meerdere fronten een inzet wordt gepleegd; aan de toegang door de plaatsingsfunctie te optimaliseren, door het alternatieve aanbod voor uithuisplaatsen te versterken, door het aanbod na plaatsing in een residentie¨le voorziening te vergroten, zodat jeugdigen eerder weer uitgeplaatst kunnen worden, en door het residentie¨le aanbod dat geschikt is voor jongeren met een behandelingsindicatie te versterken. Het beoogde plan zal worden gepresenteerd in het rijksplan JHV resp. macrokader jeugdzorg 1996–1999. – Op het terrein van licht verstandelijk gehandicapten zal mede naar aanleiding van de nota «Vorm en Kleur» een regeringsstandpunt worden bepaald. Daartoe zal overleg worden gevoerd met de sector zelf en met andere betrokkenen. De resultaten hiervan worden neergelegd in het deelreferentiekader LVG, als onderdeel van het (op basis van art. 3 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen) te ontwikkelen referentiekader voor de sector verstandelijk gehandicapten. Dit deelreferentiekader zal in het najaar van 1995 gereed zijn. Het deelreferentiekader zal duidelijkheid bieden over de te treffen maatregelen voor de middellange termijn voor de LVG-instellingen. Het kader zal in elk geval betrekking hebben op de omvang en aard van de zorgbehoefte van licht verstandelijk gehandicapte jongeren, op de planning en spreiding van de beschikbare capaciteit en op de relatie met overige voorzieningen in de sector verstandelijk gehandicapten en met voorzieningen in aanpalende sectoren. Om de infrastructuur van de LVG-instellingen te verbeteren en de doorstroming naar bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen te bevorderen is het noodzakelijk om de relatie met de overige voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten te versterken. Voor de groep licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen is het treffen van een geschikte (woon- en/of zorg-)voorziening na de behandeling noodzakelijk. Wij zullen bij het genoemde overleg ook de ideee¨n betrekken die hierover inmiddels door de sector zelf en door het Platform LVG van het Werkverband van Ouder- en Familieverenigingen in Instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap (WOI) zijn ontwikkeld. – Nader onderzocht zal worden of en op welke wijze de RIAGG’s ingezet kunnen worden voor (versterking van) intensief-ambulante zorgprogramma’s voor zware doelgroepen. – De maatschappelijke vraag naar of behoefte aan jeugdzorg heeft diverse achtergronden. Ontwikkelingen op het terrein van jeugdcriminaliteit vormen daarvan een (beperkt) onderdeel. Op dit punt noteert
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
9
de commissie Van Montfrans een groei van de behoefte aan capaciteit in de jeugdhulpverlening. De jeugdhulpverlening vormt in haar benadering een belangrijke schakel in de keten tussen justitieel optreden enerzijds en lokale preventie anderzijds. Binnen onze betrokkenheid bij de opstelling van actieprogramma’s op het terrein van de jeugdcriminaliteit, vooreerst in de 4 grote steden, later in meerdere grotere gemeenten, willen wij ons inspannen voor (de mogelijkheden tot) een passende bijdrage vanuit de jeugdzorg. Van de geı¨ntegreerde acties overeenkomstig de adviezen van Van Montfrans verwachten wij een bijdrage aan verlichting van de huidige druk op de jeugdzorg. – Een belangrijk aspect in de huidige problematiek wordt gevormd door knelpunten die zich voordoen op de grensvlakken van de verschillende sectoren binnen het stelsel. Daarmee wordt ten overvloede geı¨llustreerd dat deze problematiek niet enkel een capaciteitsvraagstuk is, maar ook samenhangt met de structuur en het functioneren van het stelsel. De ontkokering tussen de sectoren, voldoende toegangsbewaking en samenhangende plaatsingssystematiek vormen daarin cruciale aspecten. Voor het versterken van de relatie tussen voorzieningen in de JHV, de jeugdbescherming, de ggz voor jeugdigen en die voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen, achten wij de uitwerking van het regeringsstandpunt «Regie in de jeugdzorg» het aangewezen kader. Binnen dat kader worden immers langere termijn voorstellen ontwikkeld, die moeten leiden tot een fundamentele verbetering van de sturing, de samenhang en de inrichting van het gezamenlijke stelsel. In dit traject komt, naast het verbeteren van de toegang tot de jeugdzorg, het stroomlijnen van het hulpaanbod aan bod. Door afbakening van het aanbod vanuit elk van de betrokken sectoren en door hulpverleningstrajecten te ontwikkelen zal de beschikbare capaciteit efficie¨nter kunnen worden ingezet. Bereikt moet worden dat de doelgroep het juiste aanbod krijgt, voor de duur van de benodigde opvang en behandeling. Over de voortgang van de uitvoering van het regeringsstandpunt ontvangt u binnenkort separaat bericht. 5. Tot slot De Kamer heeft bij meerdere gelegenheden haar bezorgdheid over de ontwikkeling in en de druk op de jeugdzorg tot uiting gebracht. Wij erkennen die druk en delen de bezorgdheid van de Kamer. Wij vertrouwen erop met het bovenstaande duidelijk te maken dat wij op een actieve manier onze verantwoordelijkheid op dit punt inhoud geven. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. G. Terpstra De Staatssecretaris van Justitie, E. M. A. Schmitz
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 21 980, nr. 31
10