Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1991-1992
22 1 89
Ri jksplan Welzi jnswet 1 992
Nr. 3
RIJKSPLAN Inhoudsopgave I. II. III. IV. V.
Verantwoording en opzet Beleidsoverwegingen Deelterreinen van de Welzijnswet Rapportage Financiële opzet
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
1
Financiële overzichten Stimuleringsuitkeringen vluchtelingen Stimuleringsuitkeringen minderheden in het kader van Sociale Vernieuwing Instellingsbeschikking Commissie Begeleiding Uitvoering Clustervorming1 SCP-Notitie Pluriformiteit'
Ter inzage gelegd op de bibliotheek
110083F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat
•s-Gravenhage 1991
_
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
2
I. Verantwoording en opzet #
# # # #
#
#
#
#
#
Dit is het Rijksplan Welzijnswet voor het jaar 1992. De Welzijnswet verplicht mij jaarlijks een plan uit te brengen, waarin ik mijn beleidsvoornemens op de terreinen van de Welzijnswet voor het komende jaar kenbaar maak. Artikel 11 van deze Wet schrijft voor, dat op het plan in ontwerp-vorm gedurende 1 maand door een ieder kan worden gereageerd. Het plan moet bovendien aansluiten bij en een nadere uitwerking bieden van de Memorie van Toelichting op de begroting van mijn ministerie. Deze plicht tot het uitbrengen van een (ontwerp)-pian op slechts een beperkt aantal onderdelen van het totale beleidsterrein van mijn depar– tement en het - op grond van de toezegging aan u - publiceren van dit plan vóór de zomer staan op gespannen voet met het in samenhang formuleren en naar buiten brengen van een zorgvuldig afgewogen integrale beleidsvisie met betrekking tot alle beleidsterreinen van mijn ministerie. Het tijdstip van verschijnen van het ontwerp-plan maakt aansluiting bij de begrotingsstukken en het bekend maken van beleids– voornemens zeer moeilijk. Een totaalbeeld van mijn beleid is immers eerst te geven na het nemen van definitieve besluiten inzake de beschikbare middelen voor 1992, alsmede over de inzet daarvan. Duide– lijkheid daarover is eerst gegeven in de op prinsjesdag gepubliceerde Memorie van Toelichting op mijn begroting. In de Memorie van Toelichting voor het komende jaar heb ik, conform de indeling van de begroting voor 1991, de dwarsdoorsnede van mijn beleid op het terrein van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur gegeven, uitgaande van de kerntaken van mijn ministerie. De uitwerking van de omvangrijke operaties als de Tussenbalansbrief heeft mij gesterkt in mijn opvatting, dat ook ten aanzien van de aanwending van middelen voor projecten, experimenten en onderzoek een andere lijn dan in het verleden gevolgd dient te worden. Teneinde in de toekomst de inzet van deze middelen beter en in samenhang te kunnen beoordelen en zo effectief mogelijk te gebruiken om mijn beleid gericht op kwaliteitsverbe– tering, evaluatie, innovatie en ontwikkeling mogelijk te maken, wil ik deze middelen in samenhang aan een nadere beschouwing onderwerpen. De neerslag daarvan op het terrein van welzijn en zorg maak ik kenbaar in de beleidsbrief «De kern van het sociaal en cultureel beleid in de jaren negentig». Deze beleidsbrief kan - na een reactieperiode van 1 maand als bijlage en nadere uitwerking van dit Rijksplan Welzijnswet worden gekenmerkt. Dit Rijksplan Welzijnswet is derhalve beperkt tot de (relatief) struc– turele aspecten van mijn beleid c.q. de structurele subsidies op de terreinen van de Welzijnswet en tot projecten, experimenten en onderzoek, voorzover niet ressorterend onder de tot het Directoraat– Generaal Welzijn behorende terreinen van zorg en welzijn. De project– middelen op het terrein van het openbare bibliotheekwerk komen nader aan de orde in het kader van de Notitie openbaar bibliotheekwerk. In hoofdstuk II zijn in kort bestek de kerntaken op het terrein van het welzijnsbeleid aangegeven. Voorzover de uitwerking van de Tussenba– lansbrief gevolgen heeft voor voorzieningen in het kader van de Welzijnswet wordt dit ook vermeld in hoofdstuk II. In hoofdstuk III wordt op hoofdlijnen ingegaan op mijn beleid op deelterreinen van de wet. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de rapportage (hoofdstuk IV) en de financiële opzet (hoofdstuk V). Ik heb gekozen voor een nieuwe opzet voor de financiële bijlagen. Niet alleen vanwege de in hoofdstuk II gemelde financiële verschuivingen en het (deels) weglaten van projecten, experimenten en onderzoek, maar ook om deze goed inzichtelijk te maken en aansluiting te laten houden met de indeling in de begrotingsstukken. Aldus verwacht ik ook tegemoet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
#
#
te komen aan wensen bij voorgaande Rijksplannen ten aanzien van de leesbaarheid van deze overzichten en de daarin verwerkte verschui– vingen. Ten aanzien van een aantal organisaties die vallen onder de reikwijdte van dit Rijksplan, heb ik in het kader van de hieronder beschreven maatregelen besloten het subsidie per 1 januari 1992 te verminderen, dan wel te beëindigen. De betrokken organisaties hebben daarvan inmiddels bericht ontvangen en ik heb u daarover reeds ingelicht (brief BSG-U-911022, d.d. 25 september 1991 en brief PJB-914350 d.d. 11 oktober 1991). Vanzelfsprekend geldt voor de uitvoering van het in het Rijksplan gestelde het voorbehoud, dat de begrotingswetgever mij daartoe de benodigde middelen beschikbaar zal stellen.
II. Beleidsoverwegingen Het kabinet heeft in de Tussenbalansbrief van februari 1991 aange– geven welke overwegingen de basis vormen voor de totstandkoming van begrotingen in de komende jaren en hoe de invulling van beleid gestalte zal krijgen. De aanleiding tot die brief is vooral gelegen in de financieel– economische situatie van het rijk. Het kabinet streeft er evenwel naar om vanuit wenselijke beleidsopties in samenhang met de benodigde finan– ciële maatregelen ook die heroverwegingen en herstructureringen te doen plaatsvinden, die noodzakelijk zijn gezien de visie op de rol en doelmatig functioneren van de rijksoverheid in de toekomst. Ook mijn ministerie dient in dit kader voor de komende jaren aanzien– lijke financiële taakstellingen te realiseren. Er is voor gekozen deze finan– ciële aanpassingen zo gestalte te geven, dat daarbij ook zaken als deregulering, decentralisatie, herbezinning op rol en verhouding tussen rijk en andere overheden en rijk en particulier initiatief kunnen worden betrokken. Ik streef ernaar aldus te bewerkstelligen, dat aan het einde van deze kabinetsperiode en na de uitvoering van de operaties, de dan resterende beleidsvoering beschouwd kan worden als kerntaken van mijn ministerie voor de komende jaren. Op 27 juni 1991 heb ik u mijn visie op de kerntaken toegezonden. Terwille van de leesbaarheid van dit Rijksplan ga ik in het hiernavolgende in kort bestek op deze kerntaken in. //. 7 Kerntaken Een beschouwing over de kerntaken voor het welzijnsbeleid dient te worden geplaatst in de context van het algemene kabinetsbeleid. Daarbij zijn met name twee aspecten van belang a. inhoudelijk: het beleid vindt zijn inspiratie in de uitgangspunten van sociale en bestuurlijke vernieuwing; b. materieel: het beleid vindt zijn grenzen in de financiële mogelijk– heden die overblijven na de implementatie van de ombuigingstaakstelling van het kabinet. De kern van het beleid gericht op sociale en bestuurlijke vernieuwing is niet alleen het wegwerken van hardnekkige maatschappelijke achter– standen, maar ook het voorkomen daarvan. Het overheidsbeleid moet erop gericht zijn mensen mondig en weerbaar te maken, hen in staat te stellen zelf barrières te overwinnen en hen aan te moedigen tot zelfred– zaamheid. Afhankelijkheid en apathie moeten tegengegaan worden. Mijn uitgangspunt is dat de burger centraal moet staan. Dat impliceert een bottom-up-benadering: begin bij de burgers, formuleer op basis van door hen geïdentificeerde behoeften, tekorten en inzichten de eisen voor het functioneren van uitvoerende instellingen en bezie vervolgens welke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
randvoorwaarden daarvoor vanuit de rijksoverheid moeten worden gecreëerd. Tegen die achtergrond ligt het in de rede die overheid de eerst-verantwoordelijke te laten zijn, die zo dicht mogelijk bij de burger staat. Voor de rijksoverheid betekent dit op het terrein van het welzijns– beleid afstand nemen van het uitvoerend werk. Bestuurlijk gezien zal dus ook op het terrein van het welzijnsbeleid het proces van deregulering en decentralisatie worden geïntensiveerd. Aldus krijgen provincies, gemeenten, sociale partners en functionele bestuursorganen een grotere beleidsruimte. Die kan worden gebruikt om een meer op het individu afgestemde geïntegreerde aanpak van problemen te bieden. Dat voorkomt dat mensen worden verwezen van het ene loket naar het andere. Ik constateer dat de sociale vernieuwings-aanpak, zoals die zich nu plaatselijk ontwikkelt, goed aansluit op de vanuit mijn ministerie reeds eerder op gang gebrachte decentralisatie van belangrijke onderdelen van het welzijnswerk naar met name gemeenten. Ik wijs in dit verband naar de Sociale en Culturele Verkenningen 1991. In het kader van de voort– gangsrapportage sociale vernieuwing bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de algehele kabinetsbeleid terzake. Welzijnsbeleid (op rijksniveau) heeft betrekking op het bijdragen aan de sociale stabiliteit van de zich voortdurende ontwikkelende Neder– landse samenleving door het geven van en/of stimuleren tot het geven van adequate aandacht aan maatschappelijke participatie, emancipatie en integratie van burgers. De kerntaken kunnen als volgt worden beschreven: - het op gestructureerde wijze analyseren, signaleren en politiek bespreekbaar maken van de autonome ontwikkelingen in de samenleving en van de (cumulatieve) effecten van het brede sociaal en cultureel beleid op de sociale structuur en sociale samenhang van de Nederlandse samenleving; - het geven van speciale aandacht aan de innovatie van beleid, struc– turen en voorzieningen en werkwijzen met het oogmerk verval van (groepen van) individuen tot maatschappelijke achterstandspositie te voorkomen, respectievelijk met het oogmerk bestaande achterstandspo– sities op te heffen; - het formuleren van randvoorwaarden met betrekking tot toeganke– lijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de voorzieningenstelsels op het sociaal-cultureel gebied en op het gebied van de zorg, huip– en dienst– verlening aan specifieke groepen; - het - als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel beleid instandhouden van gestructureerde, maar dynamische en wisselende netwerken met andere overheden, relevante maatschappelijke organi– saties en internationale circuits, teneinde in het kader van complementair bestuur strategische doelen en speerpunten van beleid te formuleren en effectueren. //. 2 De verdere uitwerking Bij de zo geformuleerde kerntaken voor welzijnsbeleid behoort evenwel ook een andere wijze van opereren van het departement. Het op afstand gaan staan van het uitvoerende werk betekent in belangrijke mate ook, dat er een einde komt aan de periode van het regeren via «gouden koorden» en via verplichtende, gedetailleerde regel– geving. Daarnaast moeten we constateren, dat de goed bedoelde aandacht voor categoriale speerpunten in de jaren tachtig een niet beoogd bijver– schijnsel heeft gehad. Daar de bedoeling een effectiever beleid voor achterstandsgroepen is, moet voorkomen worden dat er categoriale kokers ontstaan die emancipatie en/of integratie van die achterstands–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
groepen juist belemmeren en die soms zelfs stigmatiserend werken. Dat betekent, dat met name de stimuleringstaak die ik op rijksniveau zie, niet zodanig vorm moet krijgen dat dit leidt tot nieuwe instituties. De manier waarop de inzet voor vernieuwing en ontwikkeling gestalte moet krijgen zal een nadrukkelijke aansluiting moeten vinden met wat er bij de burger en op lokaal niveau leeft. Het vereist samenspraak met doelgroepen, uitvoerders en lokale overheden voor een gezamenlijke analyse, een plan van aanpak, de evaluatie en de follow-up. Het betekent ook terughoudendheid, voorkomen van overproduktie van beleid, waarbij nieuwe zaken worden aangepakt, terwijl de resultaten van voorgaande projecten nog niet vast staan c.q. zijn geïmplementeerd. Ik streef met name naar een meer systematische en planmatige wijze van hantering van innovatie– en onderzoeksactiviteiten, op basis van duide– lijke bestuurlijke keuzes. Zoals reeds gesteld, zal ik met het oog daarop een beleidsbrief presenteren. In lijn met wat ik hiervoor heb opgemerkt ben ik in gesprek over die beleidsbrief met daarvoor in aanmerking komende organisaties. De daarin aangegeven concrete projecten zal ik gedurende 1 maand voorleggen. //. 3 Bijstellen, ombuigen en bezuinigen De veranderde taakinvulling van het rijksbeleid op het welzijnsterrein is bepalend geweest voor de keuze van de maatregelen waartoe ik besloten heb met betrekking tot subsidiebeëindiging en subsidievermindering in verband met de uitwerking van de Tussenbalans. Ik heb daarbij de zogenaamde kaasschaafmethode niet willen toepassen, omdat daarmee beleidsmatige keuzes worden ontlopen. Kabinetsbreed is gekozen voor (onder meer) een taakstelling op depar– tementale subsidies. Dat is aanleiding geweest tot een heroverweging, waarbij ik mij heb laten leiden door een aantal uitgangspunten. a. Allereerst heb ik gepoogd het uitvoerende werk zoveel mogelijk te ontzien. De kwaliteit van de dienstverlening aan de burger wordt met name bepaald door de kwaliteit van het uitvoerende werk. Zoals hiervoor gesteld, is de beleidsinspanning gericht op een meer op het individu afgestemde, geïntegreerde aanpak. De overdracht van taken is daarop gericht en dat proces moet niet te zeer worden belast met bezuinigings– taakstellingen. Dat laat evenwel onverlet dat er wel efficiency– opbrengsten kunnen worden bereikt, die in het algemeen zonder de capaciteit van het aanbod aan te tasten een bezuinigingsmaatregel recht– vaardigen. Dit is de achtergrond van de keuze voor de voorgenomen korting op de opvangvoorzieningen van f 6 miljoen. b. Ten tweede heb ik gekozen prioriteit te geven aan bepaalde beleids– terreinen. Zo zijn de sectoren sport, gehandicapten, minderheden, asiel– zoekers, vluchtelingen en oorlogsgetroffenen ontzien. Tegelijkertijd heb ik maatregelen genomen om kwaliteit en doelmatigheid op die terreinen te verbeteren. Voor dit Rijksplan wijs ik daarbij op het volgende: * Bij sport is het project herinrichting landelijk sportbeleid (PHLS) van start gegaan met medewerking van de Nederlandse Sport Federatie. De taakverdeling van de rijksoverheid en particulier initiatief wordt in dit project opnieuw bezien. * Ik zal op het minderhedenterrein een adviescommissie instellen die tot taak heeft om binnen een half jaar te komen met een rapport inzake de verbetering van de doelmatigheid van de landelijke steunfuncties voor minderheden. Ook de landelijke organisaties van minderheden zullen door de adviescommissie worden meegenomen. c. Ten slotte heb ik de subsidiëring van overige landelijke organisaties heroverwogen. Daarbij is er allereerst afgewogen of de subsidiëring daarvan nog spoort met de huidige opvatting over de kerntaken. Voor een groot aantal organisaties kan die vraag positief worden beantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
#
Daarbij zijn echter weer een aantal aspecten van belang c.1 Er kan sprake zijn van een zodanige taakoverlap dat de subsidie– verlening als zodanig niet efficiënt plaatsvindt. Er vindt dan verspilling plaats doordat meer van hetzelfde wordt bekostigd, terwijl de meerwaarde daarvan niet evenredig is. c.2 Er kan sprake zijn van een onevenredige verhouding tussen de subsidie van rijkswege en de eigen bijdrage Dat leidt tot toepassing van het profijtbeginsel. c.3 Er kan sprake zijn van gebrek aan doelmatigheid doordat teveel instellingen voor soortgelijke activiteiten subsidie ontvangen, weliswaar voor verschillende profijtgroepen. Via samenwerkingsconstructie zijn doelmatigheidsvoordelen te bereiken en dus besparingen mogelijk. Van een aantal organisaties ben ik van mening, dat subsidiëring van hun activiteiten niet meer past bij de kerntaken. Vanuit het bovenstaande afwegingsproces heb ik tot maatregelen besloten voor bezuiniging en bijstelling. In het kader van dit Rijksplan heeft dat geleid tot de volgende maatre– gelen. I. Subsidiebeëindiging
#
#
#
#
De volgende organisaties komen vanaf 1 januari 1992 niet meer in aanmerking voor subsidie: - International Playground Association Nederland; - Nederlandse Vereniging van Internaten voor Schipperskinderen; Deze organisaties ontvingen tot nu toe financiële middelen voor insti– tutionele belangenbehartiging. In het kader van de herstructurering landelijke organisaties (HLO) die in de jaren '80 is afgerond, is dit in strijd met de algemene beleidslijn terzake; - NVN-consulenten bij NIVON, BNVU en de provincie Noord-Holland. Het betreft hier overigens een subsidie/bijdrage waarvoor de wettelijke titel ontbreekt; - Landelijk Contact voor het Sociaal Cultureel Beleid. Het betreft hier een subsidie voor een databank voor projecten van het welzijnswerk. Inmiddels is besloten bij het Stafbureau Geografisch en Bestuurlijk Onderzoek (SGBO) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een interdepartementaal gefinancierde databank projecten sociale vernieuwing mogelijk te maken, waardoor er overlap dreigt te ontstaan. Over de afstemming van een en ander beraad ik mij. - Centraal Bureau Fondsenwerving. Inmiddels zijn stappen gezet tot intrekking van de zgn. Rompwet Instellingen voor Liefdadigheid ten gunste van zelfregulering. Daarnaast heeft er een afweging van posterioriteiten plaatsgevonden die heeft geleid tot het besluit subsidie te beëindigen, omdat de relevantie van de activiteiten in relatie tot het thans gevoerde beleid onvoldoende is om subsidiëring nog langer te rechtvaardigen. Het betreft de volgende organisaties: - Jeugdbond voor de bestudering van de geschiedenis; - Algemene Vereniging van Nederlandse militairen (AVNM); - Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS); - Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie; - Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubeheer; - Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen. Voorts betreft het: - Landelijk Ombudsteam Stadsvernieuwing/de Woonbond; - Landelijke werkplaatsen opbouwwerk; - Stichting Kwaliteitsontwikkeling; - Werkgroep 2000. Het gaat hier deels om taakoverlap met het Nederlands Instituut voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
Zorg en Welzijn. Inmiddels heb ik op dit onderdeel bij de besluitvorming wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vooraankondigingen in die zin, dat - het subsidie aan de Woonbond per 1992 wordt beëindigd, maar dat ik bereid ben 50% van het subsidie 1991 aan de Woonbond beschikbaar te stellen aan het ministerie van VROM ten behoeve van voortzetting van onderdelen van het takenpakket van de Woonbond; - de vier werkplaatsen opbouwwerk in de gelegenheid worden gesteld om vóór 1 november te komen met een alternatief voorstel leidend tot een door mij goedgekeurd samenwerkingsverband per 1 januari 1992 met maximaal 50% subsidie van het gezamenlijke subsidiebedrag in 1991. Indien hieraan niet voldaan wordt, wordt het overleg met het NIZW ter overname van taakonderdelen voortgezet; - de subsidiëring aan MO Kwaliteitsontwikkeling wordt beëindigd met uitzondering van de middelen voor het Landelijk Samenwerkingsverband van de Regionale Platforms Arbeidsongeschikten, het Landelijk Samen– werkingsverband Achterstandsgebieden, een project Sociale vernieuwing en dr. Gradus Hendriksstichting. Een en ander overziende zal ik mij nader beraden op mijn eerdere brief aan het NIZW inzake het verzoek tot overname van taakonderdelen. Aan de Raad van Toezicht op de Relatiebemiddeling heb ik bericht, dat het subsidie per 1 januari 1992 wordt beëindigd. II. Subsidiekorting van 25% Bij een aantal organisaties ben ik van mening, dat het profijtbeginsel toegepast kan worden. De aangesloten leden zullen een hogere bijdrage voor hun rekening moeten nemen, althans voorzover men hetzelfde takenpakket wenselijk acht. Eèn en ander gaat gepaard met een subsidie– korting van 25% voor de volgende organisaties: - Politiek jongerenwerk Gereformeerd Politiek jongerenwerk «Dwars» groen linkse jongerenorganisaties JOVD Jonge socialisten en de PvdA CDJA LVSGS Jonge Democraten - Vrouwenorganisaties Nederlandse Vrouwenraad Young Women Christian Association Nederlandse Vereniging van Vrouwenbelangen. Christelijke Plattelandsvrouwen Katholieke Plattelandsvrouwen Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen III. Clustering In het kader van de heroverweging van subsidiëring van landelijke organisaties heb ik besloten tot een subsidievermindering van 25% met ingang van 1992 per instelling van de hieronder genoemde clusters. Tevens ben ik van mening, dat met ingang van 1993 de organisaties gerubriceerd in die clusters, samen dienen te zijn gegaan in een samen– werkingsverband/fusie van instellingen, die tenminste één subsidie-adres als resultaat heeft. Het meest ideale is, dat deze instellingen besluiten te fuseren. Aan de nieuwe instelling/het samenwerkingsverband kan maximaal een subsidie ter hoogte van 75% van de oude bedragen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
#
worden toegekend. Bij de clustering gaat het om doelmatigheidsverbe– tering door samenwerking/-voeging en hergroepering van organisaties op het terrein van de kerntaken, waarbij echter sprake is van overlapping van taken. Om het werk efficiënter en ook op langere termijn met minder subsidie te laten verrichten zijn instellingen gerubriceerd in een cluster. Ter begeleiding van dit proces is door mij op 26 september jl. een externe begeleidingscommissie genaamd «Commissie Begeleiding Uitvoering Clustervorming» ingesteld. In bijlage 4 is de instellingsbe– schikking opgenomen. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd: - per 01-01-1992 wordt een subsidie-korting van 25% op alle relevante instellingen toegepast; tot 01-07-1992 krijgen de instellingen per cluster de gelegenheid tot een herstructureringsvoorstel te komen, ertoe leidend dat er per werkterrein/cluster voortaan maar één subsidie-adres is; - indien zo'n voorstel niet tot stand komt of niet mijn instemming kan krijgen omdat geen bundeling/concentratie plaatsvindt, zal het subsidie van alle bij de werkterrein/cluster betrokken instellingen per 01-01-1993 worden ingetrokken. Het gaat om de volgende «clusters»: Politieke vormingsorganisaties Stichting Burgerschapskunde Stichting Vredesopbouw Stichting M'50 Organisaties (politiek) debat Nederlands Centrum Voor Democratische Burgerschapsvorming Nederlands Gesprek Centrum Stichting Populier/De Balie Samenlevingsvormen stg. Relatievoorlichting Nederlandse Gezinsraad Platform Organisaties voor Alleenstaanden Spel en expressie-organisaties Ned. Unie van Speeltuinorganisaties (NUSO)
# Homo-emancipatie-organisaties COC Orpheus Stichting De Kringen Sjalhomo Groep 7152 Landelijk Overleg Ouders Homosexuele kinderen Stichting Landelijk Homo Jongerenoverleg Schorerstichting Stichting Boerderij de Heksenketel Stichting Urania Identiteitsgebonden sociaal-cultureel jeugd– en jongerenwerk Stichting Zehoet Jehoedit Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten Hervormd Gereformeerde Jeugdbond Doopsgezinde Jeugdcentrale Landelijke Hervormde Jeugdraad Chr. Jongerenverbond
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
8
Chr. Ger. Jongerenorganisatie Stg. Ned. Baptisten Jeugdbeweging Landelijk Centr. v. Ger. Jeugdwerk Leger des Heils Centr. Jeugdraad Evangelische Broedergemeente Pinkster Jeugdbeweging Katholieke Centra voor Levensvorming NIVON-jongeren Jongerenorganisaties spelmethodiek Jong Nederland Scouting Nederland Plattelandsjongerenorganisaties Nederlandse Chr. Plattelands Jongerenorganisaties Katholieke Plattelands Jongeren Nederland Plattelands Jongeren Gemeenschap Nederland Vrijwilligerswerk en kadervorming vrijwilligers Nederlands Centrum Vrijwilligerswerk stg. Landelijke Unie van Vrijwilligers stg. Samenwerkende Vrijwillige Hulpdiensten Vincentius Centrum Ingebouwde Vorming Centrum Humanistische Vorming NIVON Maatschappelijke activering Humanistisch Verbond Hervormd Werkverband MA Katholieke Landelijke Vereniging MA Vrijzinnig Protestants Centr. Maatsch. Toerusting Land. Gereformeerde Raad v. Samenlevingsaangelegenheden Jad Achat Oecumenisch Welzijns Orgaan Ten aanzien van het cluster spel en expressie-organisaties merk ik op, dat de organisatie LANS inmiddels een volledige stopzetting is aangezegd per 1 januari 1992 vanwege de algemene financiële positie van de organisatie. IV. Werkende jongerenorganisaties De CNV-jongerenorganisatie ontvangt met een aanzienlijk lager leden– aantal een relatief te hoog subsidie ten opzichte van de FNV-jongerenor– ganisatie. Het subsidie van de CNV-jongerenorganisatie wordt in 3 jaar gefaseerd verminderd, zodat deze scheefgroei wordt rechtgetrokken. V. Bibliotheekwerk Op het terrein van het bibliotheekwerk hebben in het kader van de Tussenbalans eveneens afwegingen plaatsgevonden. Dit heeft geresul– teerd in de volgende besluiten ter beperking van het beschikbare subsi– diebedrag: 1. subsidiebeëindiging Met ingang van 1 januari 1992 wordt het subsidie van de Protestantse Stichting tot Bevordering van het Bibliotheekwezen en de Lectuurvoor– lichting in Nederland en van het Nederlands Film Instituut beëindigd. 2. subsidievermindering Met ingang van 1 januari 1992 pas ik een subsidievermindering toe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
voor de wetenschappelijke steunfunctie voor openbare bibliotheken en voor het blindenbibliotheekwerk. De betreffende organisaties en instel– lingen heb ik hiervan op de hoogte gesteld. Op grond van de eigen aard van het openbare bibliotheekwerk heb ik besloten de uitwerking van deze voornemens op te nemen in de bibliotheeknotitie. De besluitvorming is verwerkt in de WVC-begroting. VI. Algemeen Maatschappelijk Werk De volgende organisaties heb ik van mijn voornemen in kennis gesteld vanaf 1 januari 1992 de subsidiëring te beëindigen: - stichting «de Driehoek»; - stichting Moluks Maatschappelijk Werk «Muhabbat»; - stichting Maatschappelijk Welzijn Zuid-Holland; - stichting Gereformeerd Maatschappelijk Werk Zuid-Holland; - stichting Katholiek Centrum Welzijnsbevordering; - stichting Volkskrediet en «project Leeuwarden». Dit voornemen tot subsidiebeëindiging is het resultaat van een afwegingsproces waarbij, gegeven de taakstelling waar mijn ministerie voor staat, nagegaan is op welke wijze de nog beschikbare subsidiemid– delen het beste kunnen worden ingezet. Het betreft hier de subsidiebe– eindiging op rijksniveau van activiteiten, veelal in een specifiek kader, die op grond van de Welzijnswet feitelijk behoren tot de beleidsbevoegdheid van gemeenten en daarmee dus een overlap vormen. Inmiddels hebben al deze organisaties, met uitzondering van de stichting de Driehoek, de Stichting Katholiek Centrum Welzijnsbevor– dering en stichting Moluks maatschappelijk werk «Muhabbat», bericht ontvangen, dat mijn voornemen is omgezet in een besluit tot subsidiebe– eindiging. De laatste drie genoemde stichtingen zijn uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van mijn voornemen tot subsidiebeëindiging. VII. Decentralisatie en verzelfstandiging Zoals gesteld ben ik voornemens maatregelen te treffen voor verder– gaande decentralisatie. In dit verband is zowel de bestuurlijk aanpak van sociale vernieuwing, als de zogenaamde Decentralisatie-impuls van belang Voor zover het gaat om Welzijnswet-terreinen is decentralisatie voor de komende jaren voorgenomen op de volgende terreinen: - maatschappelijke opvangvoorzieningen - stimuleringsuitkeringen minderheden - toeleidingsprojecten arbeid minderheden - kinderopvang - steunfuncties minderheden - wetenschappelijke steunfunctie conform notitie openbaar biblio– theekwerk - WAO-platforms. Ook de verzelfstandiging speelt een rol, waar het de opvang van asiel– zoekers betreft. Tot slot Na de bespreking van de kerntaken van mijn ministerie bij de WVC-begrotingsbehandeling zal ik mij beraden over de wijze waarop de Welzijnswet moet worden aangepast in het licht van het vorengaande.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
10
III. Deelterreinen van de welzijnswet ///. /
#
Achterstandsbeleid
Op het terrein van het achterstandsbeleid zijn enkele studies en rapporten verschenen die samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) worden bekeken. Het betreft onder andere het rapport van de Raad van Kerken «Armoede opgelost vergeet het maar». Nog in 1991 zal de regering haar standpunt hierover kenbaar maken. Daarnaast is er een mij door de hoogleraren Adriaansens, Berghman en Schuyt aangeboden nota naar aanleiding van de confe– rentie «Armoede, arbeid en participatie; een aanzet tot een maatschap– pelijke discussie». Ik neem mij voor het vormgeven van deze discussie neer te leggen bij het in oprichting zijnde Nederlands Centrum voor Sociaal Beleid. Dit nieuwe instituut resulteert uit de samenvoeging van twee initi– atieven, nl. de vorig jaar reeds aangekondigde omvorming van BCOP tot het Nederlands Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Nederlandse Vereniging voor Sociaal Beleid. Dit instituut krijgt het karakter van een platform voor nationale discussie en internationale contacten inzake het sociale beleid. Samen met mijn ambtgenoot van VROM heb ik in 1991 convenanten gesloten met betrokken overheden voor de aanpak van plattelandspro– blematiek door middel van opstelling en uitvoering van zogenaamde regionale ontwikkelingsplannen. Convenanten zijn afgesloten voor de volgende gebieden. het Oldambt, het Lauwersmeergebied, het Ooster– moergebied, Noord-West Friesland, de Kop van Noord-Holland en Zeeuwsch Vlaanderen. De periode waarvoor de convenanten zijn afgesloten is vier jaar. ///. 2 Minderheden, vluchtelingen en asielzoekers
#
Ook in 1992 zal er sprake zijn van een omvangrijke instroom van minderheden, vluchtelingen en asielzoekers. Het opvangbeleid wordt daarom van steeds groter belang. Voor vluchtelingen en sinds enkele jaren ook voor de nieuwkomers onder de minderheden worden opvang– activiteiten ontplooid met het oog op hun inburgering. Recente ontwik– kelingen in het asielbeleid leiden er toe, dat in de toekomst ook opvang– activiteiten worden ontplooid voor de categorie gedoogden, dat wil zeggen voor hen die niet in aanmerking komen voor een vluchtelingen– status of vergunning tot verblijf, maar die ook niet naar hun land kunnen worden teruggestuurd. Aan hen kan dan in de fase van de centrale opvang in de asielzoekerscentra (AZC's) door de stichting Projecten Opvang Asielzoekers (POA) een op hun specifieke situatie afgestemd opvangprogramma worden aangeboden, dat hen oriënteert op de Neder– landse samenleving. In de fase van decentrale opvang zullen vervolgens activiteiten aangeboden worden die zijn gericht op een gefaseerde integratie van de gedoogden volgens het traject (basis)educatie, beroepsscholing en tenslotte toegeleiding naar de arbeidsmarkt. Voor asielzoekers die een vergunning tot verblijf hebben op humanitaire gronden wordt in 1992 op experimentele basis een opvangmodel ontwikkeld. In 1991 is in het kader van bezinning op de kerntaken van het rijks– beleid onderzocht of uitvoerende taken op het terrein van de centrale opvang van asielzoekers en vluchtelingen kunnen worden verzelfstandigd onder handhaving van mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid. Het principe-besluit daartoe is in het voorjaar van 1991 genomen. De verdere uitwerking qua reikwijdte en qua vormgeving zal in het najaar plaats– vinden. Voorafgaand aan de verzelfstandiging zal een onderzoek worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
11
#
# #
#
# # # #
verricht naar de mogelijkheid om de kwaliteit van de centrale opvang in relatie tot de uitgangspunten van beleid te evalueren. Door de aanhoudend hoge instroom van asielzoekers zal het aantal opvangplaatsen naar verwachting wederom moeten worden uitgebreid. In een gezamenlijke circulaire van de ministeries van WVC en VROM is aan gemeenten verzocht in samenwerking met sociale en particuliere verhuurders het aantal decentrale opvangplaatsen op minimaal 2 promille van de populatie te brengen. Dit zou een capaciteit van 30 000 gemeentelijke opvangplaatsen betekenen. Om dat aantal te halen blijft een verdergaande inspanning dringend noodzakelijk. Ten behoeve van een meer structurele beheersing van de asielopvangproblematiek is in 1991 met het ministerie van Justitie overlegd over een nieuw model voor de toelating en opvang van asielzoekers. Dit model voorziet in de concentratie van de behandeling van asielverzoeken en de opvang in negen onderzoeks– en opvangcentra («OC») voor alle asielzoekers. Binnen een maand zal een beslissing over het asielverzoek moeten worden genomen. Afgewezen asielzoekers die een beroep op de rechter doen, blijven in het OC. Andere categorieën (ex)asielzoekers, te weten toegelaten vluchtelingen, houders van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, gedoogden en asielzoekers met schorsende werking, gaan na de beslissmg in eerste aanleg over van het OC naar een AZC. Door de differentiatie in opvangcentra in OC's en AZC's kunnen in overleg met de stichting POA opvangactiviteiten worden ontwikkeld die specifiek op de in een bepaald type opvangcentrum verblijvende doelgroep zijn gericht. Zo zullen gezien de verblijfsrechtelijke positie van de bovengenoemde categorieën in een AZC integratieve en educatieve activiteiten ontwikkeld worden. Het opvangprogramma voor vluchtelingen moet zo goed mogelijk aansluiten bij de individuele mogelijkheden en behoeften van vluchte– lingen. Daartoe worden in 1992 de drie stimuleringsuitkeringen die gedurende drie opeenvolgende jaren aan gemeenten worden toegekend voor opvang, maatschappelijke oriëntatie en sociaal-culturele activiteiten, samengevoegd tot één uitkering. Gemeenten krijgen hierdoor meer mogelijkheden tot maatwerk. Bovendien levert dit zowel voor rijk, als gemeenten administratieve vereenvoudiging op. Aan de voorwaarde van minimaal vierhonderd uur Nederlandse taalles wordt de voorwaarde gekoppeld, dat gemeenten tevens eindtermen formuleren. De samen– voeging van de drie uitkeringen vereist wijziging van de AmvB ex artikel 13 en 14 Welzijnswet. Deze kan naar verwachting begin 1992 worden doorgevoerd. De steunfuncties voor minderheden vervullen een rol bij de uitvoering van het beleid gericht op opvang en inburgering. Het voor een zo effectief mogelijke taakvervulling in gang gezette traject van kwaliteits– verbetering van de steunfuncties wordt voortgezet. De uitkomsten van de tweede conferentie met de steunfuncties over de circulaire kwaliteitsver– betering die in juni 1991 plaatsvond, zullen de verdere invulling hiervan bepalen. De regionale en de landelijke steunfuncties voor minderheden worden in het project kwaliteitsverbetering gestimuleerd tot meer onder– linge en regionale samenwerking. Een stuurgroep bewaakt de uitvoering van de in onderling overleg tussen het ministerie en de steunfuncties opgestelde nota kwaliteitsverbetering. Er zal een adviescommissie worden ingesteld die binnen een half jaar een advies zal presenteren inzake de verbetering van de doelmatigheid van de landelijke steunfuncties voor minderheden. Ook de landelijke organisaties van minderheden zullen door de adviescommissie hierbij worden betrokken. Daarnaast stel ik een werkgroep in met de opdracht de mogelijkheden van decentralisatie van de bovenlokale steunfuncties te onderzoeken. Ik acht het noodzakelijk dat per RBA-regio een samen– werkingsverband tussen steunfuncties ontstaat. De steunfuncties zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
12
in het overleg met het RBA initiatieven inbrengen om meer minderheden naar een structurele baan te leiden. Tevens wordt van de steunfuncties verwacht dat zij een bijdrage leveren aan de door de RBA's op te stellen beleidsplannen en in het bijzonder aan de minderhedenparagrafen daarin. Zij dienen het RBA-beleid te volgen en deskundigheid aan te bieden op het gebied van motivering, werving en selectie van de doelgroepen. Ook in 1992 blijft de verplichting om minimaal 50% van het budget in te zetten op de terreinen arbeid, scholing en onderwijs voor steun– functies van kracht. De werkzaamheden op het gebied van werkgele– genheid zijn inmiddels goed op gang gekomen. In 1992 zullen de steun– functies daarnaast meer aandacht gaan besteden aan voor– en buiten– schoolse inburgering in het kader van het WVC-beleid met betrekking tot 0-18-jarige allochtonen. De tolkencentra worden geconfronteerd met een immer stijgende vraag naar dienstverlening als gevolg van de toenemende instroom van asielzoekers en nieuwkomers. Per 1 januari 1993 zal een nieuwe subsi– dieregeling in werking treden om een en ander financieel beheersbaar te houden. De overdracht van de laatste Molukse kerk te Oosterwolde wordt vertraagd door verschil van inzicht onder de gebruikers binnen de Molukse gemeenschap inzake het gebruiksrecht van het kerkgebouw. Als de overdracht niet in 1991 gerealiseerd kan worden, zal een en ander in 1992 moeten plaatsvinden. ///. 3 Maatschappelijke opvang en hulpverlening De opvangvoorzieningen kunnen op basis van artikel 13, tweede lid, van de Welzijnswet worden gedecentraliseerd naar gemeenten, waarmee convenanten sociale vernieuwing zijn afgesloten. Verscheidene gemeenten zijn thans doende met voorbereiding van interne besluit– vorming over de daarbij behorende bestuursovereenkomst. Naar verwachting zullen met ingang van 1 januari 1992 ongeveer 10 gemeenten daartoe overgaan. Het eindadvies van BSO/Expertisecentrum over de haalbaarheid van een landelijk cliëntregistratieproject is afgerond. In het eindrapport wordt aangetoond, dat een cliëntregistratiesysteem mogelijk is, zij het tegen aanzienlijke kosten. Het ontwikkelde proefsysteem is technisch eenvoudig, maar de organisatorische omstandigheden zijn uitermate complex. De bruikbaarheid van het systeem kan maar voor een beperkte periode worden gewaarborgd gelet op de aangekondigde bestuurlijke, en tengevolge daarvan ook organisatorische en inhoudelijke, veranderingen op het terrein van maatschappelijke opvang. Alvorens een definitief standpunt in te nemen zal ik aan het Sociaal en Cultureel Planbureau de vraag voorleggen, of op een andere wijze kan worden voorzien in de informatiebehoefte van de rijksoverheid op dit terrein, ingebed in de algemene adviesfunctie. ///. 4 Jeugdbeleid De rijksstimulering van de kinderopvang, gestart in 1990, gaat in 1992 het derde jaar in. De doelstellingen en condities zijn vastgelegd in de stimuleringsmaatregel kinderopvang 1991-1993. Een tussentijdse evaluatie zal in 1992 informatie leveren over de voorlopige effecten van het stimuleringsbeleid. De uitkomsten daarvan zullen meewegen bij de vormgeving van het beleid per 1-1-1994 (Gemeentefonds, sociale vernieuwing en fiscale mogelijkheden). Ik zal bevorderen, dat in 1992 een landelijke regeling voor de ouderbij– dragen van kracht kan worden. Het daarbij behorende voorstel tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
13
#
wijziging van de Welzijnswet zal ik u toezenden. Daarmee zullen ongemotiveerde verschülen in ouderbijdragen tussen gemeenten verdwijnen en zal de rechtszekerheid van de gebruiker worden vergroot. Ik heb tevens het voornemen in 1992 bijzondere aandacht te schenken aan de kwaliteit van de kinderopvang. Zoals ik reeds eerder stelde, heeft kinderopvang als plaats waar kinderen een deel van hun opvoeding genieten in aanvulling op de opvoeding van de ouders/verzorgers, relaties met verschillende andere factoren die tezamen het opvoedings– milieu vormen. Kinderopvang als onderdeel van kinderbeleid vormt één van de onderwerpen waarover ik u mijn voornemens zal geven in de in 1992 te verschijnen nota Jeugdbeleid. Op 29 november 1990 heb ik u een Hoofdlijnennotitie Jeugdpartici– patie doen toekomen. Door de Tussenbalans heb ik mij genoodzaakt gezien deze notitie in te trekken. Ik heb besloten vanaf 1992 in het parti– cipatiebeleid prioriteit te leggen bij de stimulering van participatiemoge– lijkheden van jeugdigen die voor het deelnemen aan de samenleving belemmeringen ondervinden. Hierop kom ik terug in de bovengenoemde beleidsbrief. Voor 1992 is 2,1 miljoen gulden beschikbaar voor Jongeren-bouwen– voor-jongeren inclusief landelijke projecten. Bij de invulling van de bezui– nigingstaakstelling voor de WVC-begroting 1992 heb ik besloten de «vrïje» middelen voor jongeren-bouwen-voor-jongeren te gebruiken voor verlichting van de bezuinigingstaakstelling op de jeugdhulpverlening. Het eerder aangekondigde verdeelplan voor nieuwe projecten in 1992 zal dus niet worden vastgesteld en de regeling jongeren-bouwen-voor-jongeren wordt per 1 januari 1992 buiten werking gesteld. Inmiddels is het Nationale Jeugdfonds bereid gevonden vanaf 1992 bouwprojecten voor jeugdvoorzieningen en voorbeeldprojecten speelruimte te otidersteunen met toepassing van de inhoudelijke werkwijze die ten grondslag heeft gelegen aan de formule jongeren-bouwen-voor-jongeren: het verbeteren van jeugdaccommodaties met inzet van werkloze jongeren. Hiertoe is het Bureau jongeren-bouwen-voor-jongeren geïntegreerd in het Bureau van het Nationaal Jeugdfonds, dat ook reeds op dit terrein actief is. In deze nieuwe opzet wordt ook begeleiding gegeven aan bouwprojecten in de kinderopvang en de jeugdhulpverlening. ///. 5 (Homo-)emancipatie-, gezins– en alleenstaandenbeleid
#
Het specifieke vrouwenbeleid maakt onderdeel uit van de brede WVC-emancipatienota, die u februari jl. is aangeboden (TK 1990-1991, 22017, nrs. 1-2). Het uitbrengen van de voortgangsrapportage «Homo-/lesbisch emanci– patiebeleid» heeft meer tijd gevergd dan was voorzien. Ook de Tussen– balansoperatie heeft daarin een rol gespeeld. De rapportage die in 1991 wordt uitgebracht bevat mede daardoor vooral een verslag van de ontwikkelingen tot dusverre. ///. 6 Vormings– en ontwikkelingswerk Ik heb U reeds mijn besluit medegedeeld om vanaf 1 juli 1991 het subsidie voor cursussen in instellingen voor Vormingswerk in internaats– verband met f 9 miljoen structureel te verminderen. Met mijn brief DMO/VOW-U-913989 d.d. 28 juni 1991 heb ik u geïnformeerd over de resultaten van mijn overleg met de Vereniging van Volkshogescholen en Vormingswerk over de wijze van berekening en verdeling per 1 januari 1992 van het te korten bedrag per instelling, mede op basis van de door de Algemene Vergadering van de Vereniging van Volkshogescholen en Vormingscentra ingediende Contourennota herstructurering VWI en het daarin opgenomen Herstructureringsscenario.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
14
#
#
Met die brief heb ik u tevens het Protocol toegezonden waarin de aard van de samenwerking tussen mijn ministerie en het VWI in de jaren 1992 tot en met 1994 is vastgelegd. Daarin is onder meer een gewijzigde bekostigingsystematiek opgenomen. De bekostigingsgrondslag zal met ingang van 1 januari 1992 het cursusdagdeel zijn, uitgaande van een groepsgrootte van gemiddeld 17 en een subsidie van f 1 360. Hierin is een hogere prijs en een hoger subsidiepercentage verdisconteerd dan tot nu toe het geval was. Het subsidie bedraagt (omgerekend per cursistendagdeel) f 80 en bedroeg voorheen f 50. Aangezien deze wijziging budgettair neutraal geschiedt, gaat deze uiteraard gepaard met een vermindering van het gesubsidieerde volume aan cursussen. Aangezien het bekostigingsbedrag per cursistendagdeel nu hoger is dan voorheen en uitgaat van een reële prijsstelling, wordt het budget van f 500 000 voor consumentensubsidies VWI met ingang van 1992 niet meer toegekend. In het kader van de herstructurering VWI is de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) geclusterd met Kontakt der Kontinenten (KdK). Het subsidie van f 144 000 aan de ISVW voor onder meer metho– diekontwikkeling voor cursussen zingeving, waarden en normen-kwesties wordt voortaan aan het cluster KdK-ISVWter beschikking gesteld ///. 7 Vrijwilligerswerk
#
#
Met ingang van 1 januari 1992 kan ik u een toezegging gestand doen, die bij de behandeling van de begroting voor 1990 is gedaan, namelijk de instelling van een Budget Deskundigheidsbevordering voor Landelijk Kader van Vrijwilligersorganisaties. In dat Budget, dat onder het beheer staat van het Nederlands Centrum Vrijwilligers (NCV) en het Centrum voor Ingebouwde Vorming (CIV), zijn mede opgenomen de middelen voor de kadervorming vrouwenorganisaties en het consumentensubsidie ten behoeve van vrijwilligers. De omvang van het budget bedraagt f 650 000, waarbij f 250 000, geoormerkt is voor de deskundigheidsbe– vordering van vrijwillig kader van vrouwenorganisaties. Het NCV en het CIV ontwerpen gezamenlijk - na overleg met de Vereniging van Volksho– gescholen en Vormingscentra - een regeling voor de aanwending van deze middelen. Aan het NCV en het CIV heb ik medegedeeld, dat uit de regeling moet blijken dat de activiteiten bij voorrang plaatsvinden bij het vormingswerk in internaatsverband. Onlangs heb ik van de betrokken organisaties in het vrijwilligerswerk tal van suggesties ontvangen voor vrijwilligersbeleid op rijksniveau. Hierop zal ik ingaan in de beleidsbrief «Onbetaald werk», die ik in 1991 zal uitbrengen. ///. 8 Bibliotheekwerk De noodzakelijke bezuinigingen op de rijksbegroting hebben ook betrekking op het bibliotheekwerk. Een en ander laat mijn beleidsuit– gangspunten onverlet. Om deze kort samen te vatten: - verhoging van doelmatigheid en kwaliteit door versterking van samenhang en concentratie van activiteiten, - herkenbaarheid, door aansluiting op maatschappelijke en cultuurpo– litieke prioriteiten. Dat betekent: Verdergaande versterking van de landelijke ondersteuningsstructuur door concentratie en uitzuivering van taken. Dit zal uiteindelijk moeten leiden tot één landelijke organisatie, het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC), die het landelijk steunpunt voor het openbare
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
15
bibliotheekstelsel vormt. Na voltooiing van deze opzet zal op landelijk niveau een doelmatige en krachtige bibliotheekorganisatie gevormd zijn, die zowel de zorg kan dragen voor de interne samenhang en kwaliteit van het stelsel van openbare bibliotheken als voor de deelname van de openbare bibliotheken aan het bredere bibliotheek– en documentatie– wezen. Als zodanig kan het NBLC een belangrijke rol vervullen bij de uitvoering van mijn prioriteiten op het terrein van cultuurparticipatie door leesbevordering. Ik heb besloten op de wetenschappelijke steunfunctie een bezuiniging toe te passen. Deze bezuiniging blijft beperkt tot een bedrag van f 1 miljoen om de noodzakelijke discussie over de wetenschappelijke steun– functie in relatie tot de ontwikkelingen in het bibliotheekwerk en de kerntaken van dit departement, waaronder het behoud en de toeganke– lijkheid van het literaire en cultureel waardevolle erfgoed, zinvol te kunnen voeren. In de aangekondigde bibliotheeknotitie zal ik het kader aangeven voor deze discussie. Het beleid voor de bevordering van het lezen als belangrijk aspect van cultuurparticipatie is thans in ontwikkeling. Op dit onderdeel van mijn beleid zijn in de loop van het afgelopen jaar een aantal projecten gestart, die tot doel hebben verschillende werkwijzen en samenwerkingsvormen op effectiviteit te beproeven. Het aan deze activiteiten inherente gegeven, dat effecten pas op de langere termijn zichtbaar zijn, neemt niet weg dat de indrukken uit de thans lopende projecten positief zijn. Binnen de activiteiten op het terrein van leesbevordering wordt in het bijzonder ook aandacht gegeven aan de kinderen van allochtonen. Daartoe wordt behalve bij de activiteiten van openbare bibliotheken ook aansluiting gezocht bij het onderwijs en het minderhedenbeleid. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan de ondersteuning van leesclubs, projecten gericht op literaire appreciatie, e.d. De samen– werking van landelijke organisaties op het terrein van leesbevordering zal worden bevorderd. Het gaat daarbij vooral om het NBLC en de Stichting Schrijvers School-Samenleving (SSS). Ik streef naar onderzoek naar de maatschappelijke, emancipatoire, technische en organisatorische aspecten, die in de komende jaren hun invloed op de blinden en slechtziendenlectuurvoorziening zullen doen gelden. Dit onderzoek zal plaats vinden binnen het financiële kader dat vanaf 1992 voor het blindenbibliotheekwerk geldt. Over de bestuurlijke en organisatorische consequenties vindt met de blindenbibliotheken en de gebruikersvertegenwoordigers verder overleg plaats. De uitgangs– punten voor dit overleg zijn mijnerzijds onverminderd: verhoging van doelmatigheid, afstemming van het aanbod van de blindenlectuurvoor– ziening op de behoeften van de doelgroep, verdere verbetering van de samenwerking met openbare bibliotheken, en met andere voorzieningen waarvan blinden en slechtzienden gebruik van (kunnen) maken. Op internationaal terrein wordt ook op het terrein van het biblio– theekwerk steeds meer de onderlinge vervlechting van het gehele beleid op het terrein van het boek en het lezen zichtbaar. Mijn inzet in Europees verband is bevordering van de actiepunten uit de resolutie van de Cultuur-ministers en de Europese Commissie van 18 mei 1989. Het betreft de onderdelen leesbevordering en conservering van papieren cultuurbezit in bibliotheken. Het Europese actieplan voor bibliotheken is thans in uitvoering; de Nederlandse inbreng wordt gecoördineerd door het NBBI. Tot op heden zijn op het terrein van het openbare biblio– theekwerk nog geen voorstellen ontwikkeld die voor inbreng in het EG-actieplan in aanmerking komen. Ook de ontwikkelingen op biblio– theekterrein bij andere internationale samenwerkingsverbanden, zoals de Raad van Europa en de Unesco blijven mijn aandacht hebben. Datzelfde geldt voor de relatie met Oosteuropese landen, zowel binnen de genoemde organen als daarbuiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
16
///. 9 Kunstzinnige vorming en amateuristische
#
#
#
kunstbeoefening
In het Kunstenplan 1988-1992 en in de brief over de uitwerking van dit plan (1988) heb ik aangegeven welke beleidsaccenten er in deze periode voor de kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbe– oefening gelden De belangrijke plaats en waarde die ik aan de kunst– zinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening uit een oogpunt van kunst– en cultuurparticipatie hecht, is daarin mede tot uitdrukking gebracht. In 1991 hebben de instellingen hun voornemens voor de volgende planperiode ingediend. Begin 1992 zal de Raad voor de Kunst daarover advies uitbrengen. Voor wat de instellingen voor amateurkunst betreft zullen om reden van effectiviteit en doelmatigheid subsidies gebundeld worden. Mijn streven is erop gericht om met ingang van 1 januari 1992 zowel de subsidies aan een aantal kleinere muziekorganisaties en de Vereniging voor Huismuziek te bundelen, alsmede de subsidies van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekgezelschappen (KNF), de Nederlandse Federatie van Christelijke Muziekbonden (NFCM), de Federatie van Katholieke Muziekbonden (FKM) en de Algemene Nederlandse Unie van Muziekverenigingen (ANUM) samen te voegen tot een organisatie. Het Nationaal Jeugd Orkest (NJO) en het Jeugdorkest Nederland (JON) werken aan een gezamenlijk beleidsplan voor de amateurorkest– muziek in ons land. Het op basis van Raadsadviezen bijgestelde beleid van het Repertoire Informatiecentrum Muziek (RIM) en het Nederlands Centrum voor Amateurtheater (NCA) zal in 1992 geïmplementeerd worden. De in de Vereniging van Nederlandse Korenorganisaties (VNK) verenigde gesubsidieerde instellingen zullen voor 1992 en de jaren daarna een gezamenlijk beleidsplan indienen. Het Landelijk Ondersteuningsinstituut voor Kunstzinnige Vorming (LOKV) zal in 1991 een ingrijpende reorganisatie doorvoeren. Dit betekent een herdefiniëring van taken en een herschikking van middelen. Voor 1992 zal deze operatie budget neutraal verlopen. Over een nadere afstemming van taken van LOKV, de Vereniging voor Kunstzinnige Vorming (VKV) en de Landelijke Stichting Kwaliteitsbewaking KV/AK (LSK) zal ik mij nader beraden. Aan de opbouw van een heldere structuur voor de deskundigheidsbe– vordering in de sfeer van de kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening hecht ik groot belang. In 1992 wil ik tot nadere afspraken komen met de betrokkenen, met name de sociale partners in de sector. Het budget voor Kunstuitingen Migranten zal tot en met 1992 op het niveau van 1989 behouden blijven. De huidige procedure waardoor de relatie met het overige kunstbeleid wordt bevorderd blijft ook in 1992 van kracht. Met betrekking tot de relatie met onderwijs is er sprake van de volgende ontwikkelingen. De bijgestelde nota Kunst– en culturele vorming in het voortgezet onderwijs is u reeds bekend. Voorts is inmiddels een permanente interdepartementale werkgroep voor de kunstzinnige vorming in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs werkzaam. Doel van deze werkgroep is afstemming van het beleid van beide betrokken departementen. De bijzondere Commissie muzikale vorming in het basisonderwijs zal binnenkort haar advies uitbrengen. Met betrekking tot het kunstvakonderwijs vindt intensief overleg plaats met mijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen over de tweede fase kunstvakonderwijs, mede in het kader van de voorbereiding op respectievelijk het Kunstenplan en het HOOP (Hoger Onderwijs– en Onderzoeksplan). In 1992 zal dit worden gecontinueerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
17
///. 10 Sport en sportieve recreatie De (voorlopige) voorstellen, die zijn/worden ontwikkeld in het kader van het in 1991 gestarte project herinrichting landelijke sportbeleid, waarover ik u informeerde in de zgn. «stand van zaken» brief van 31 mei jl., zullen onderwerp van verder overleg met de betrokken organisaties zijn. Met ingang van 1 januari 1992 zal een nieuwe regeling van kracht worden ten behoeve van de (structurele) subsidiëring van de landelijke sportorganisaties, waarbij de bepaling van het subsidie voornamelijk gebaseerd zal worden op de ledenaantallen van de organisaties. Bij gelegenheid van de Olympische Zomerspelen te Barcelona zal samen met het bedrijfsleven en het Nederlands Olympisch Comité worden deelgenomen aan het project «Olympic Star», waarbij in de haven van Barcelona aan boord van dit schip een Holland House zal worden ingericht. De voorlichtingscampagne «Blessures, blijf ze de baas», die in 1991 gericht was op tennis, hockey en veel beoefende zaalsporten, zal doorlopen tot medio 1992. In het kader van de verplichtingen voortvloeiend uit de (Europese) Overeenkomst ter bestrijding van doping zal de instandhouding van een controle-laboratorium worden ondersteund, indien de sportsector ook bereid is een gelijke bijdrage te leveren. Bovendien dient een dergelijk laboratorium de accreditatie van het Internationaal Olympisch Comité verworven te hebben. De voetbalstadions van de betaald voetbalorganisaties (bvo's) zullen worden getoetst aan het pakket normen, dat de werkgroep «veilige voetbalstadions» heeft ontwikkeld. In het kader van het sportveiligheidsbeleid zal de aandacht voorts worden gericht op de aanpak van de problemen voor een aantal sportor– ganisaties, die samenhangen met een aanscherping van de milieu– normen. De erkenning van de sportopleidingen van de landelijke sportorgani– saties van rijkswege zal worden gehandhaafd. Een aantal daarmee samenhangende taken zal worden overgedragen aan en wordt uitgevoerd door de rijksgecommitteerden, die belast zijn met het toezicht op de examens. De administratie op het ministerie zal daarmee tot een minimum worden beperkt. De hogere sporttechnische opleidingen leiden veelal tot een profes– sioneel coachschap in deeltijd. Er zal worden nagegaan in hoeverre het profijtbeginsel op deze opleidingen algemeen van toepassing kan zijn. Voor de verschillende soorten opleidingen en bijscholingen zullen de normbedragen minder gedifferentieerd worden. In overleg met de landelijke sportstimulerings-organisaties zal worden bezien in hoeverre de resultaten van de eerste toetsing van het in 1990 ingevoerde outputbudgetteringssysteem aanleiding geven tot aanpassing van dat systeem. De organisatorische herinrichting van de landelijke gehandicapten– sportorganisaties zal in 1992 worden voltooid. Voor de hiermee samen– hangende incidentele kosten kan in 1992 voor het laatst een beroep gedaan worden op de rijksoverheid. Ten behoeve van een inhoudelijke invulling van het arbeidsvoorwaar– denoverleg in het kader van de CAO-sport zullen de Werkgeversorgani– satie in de Sport (WOS) en de Bond voor Werknemers in de Sport (BWS) worden ondersteund, totdat deze organisaties op eigen benen kunnen staan. De in de artikelgewijze toelichting op de begroting voor 1992 weerge–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
18
geven ombuigingstaakstelling voor sport ad f 1,5 miljoen zal nog nader worden gespecificeerd aan de hand van de uitkomsten van overleg dat thans in de projectgroep herinrichting landelijk sportbeleid plaatsvindt. ///. / 1 Internationale welzijnsaangelegenheden Teneinde de afstemming en inbreng van het gehele welzijnsterrein op internationaal gebied te garanderen is bundeling van krachten noodza– kelijk. NCMO/NVSB hebben inmiddels een platform internationale zaken dat met name zal moeten dienen als niet gouvernementeel aanspreekpunt voor uitvoerende taken opgericht. Bilateraal Internationale welzijnsaspecten zijn deel van het nationale welzijns– beleid. Traditioneel maken de beleidsterreinen jeugd, sport en vormingswerk deel uit van het Internationaal Cultureel Beleid. Waar gewenst, worden thans ook andere onderwerpen zoals uitwisseling van kennis op het terrein van gehandicaptenzorg en bejaardenbeleid opgenomen. Met betrekking tot het Internationaal Cultureel Beleid zal ik samen met de collega's van Buitenlandse Zaken en Onderwijs & Wetenschappen een nota aan de Kamer aanbieden. De taken van de overheid ten aanzien van het Internationaal Cultureel Beleid worden daarin gezien als zorgdragend voor de intergouvernementele kaders, afspraken makend over uitwisselingen op basis van beleidsprioriteiten en stimulerend, waarbij de uitvoering van het Internationaal Cultureel Beleid waar mogelijk wordt overgedragen aan het veld. De ontwikkelingen in Centraal en Oost-Europa hebben geleid tot een sterke oriëntatie op West-Europa met betrekking tot welzijnsvoorzie– ningen. Er is een sterk toegenomen vraag naar kennisuitwisselingen op dit terrein met Nederland. Voor zover de bescheiden middelen dit toelaten wordt aan deze vragen voldaan. De mogelijkheden om via het Programma Samenwerking Oost-Europa, dat onder coördinatie van mijn coliega van Economische Zaken staat, activiteiten op het terrein van welzijn te laten verrichten zijn door de opstelling van landenbeleidspro– gramma's helaas beperkt. Uitsluitend in het programma met Roemenië staat samenwerking op het terrein van jeugdbeleid en gehandicapten– beleid expliciet genoemd. In de programma's met de overige landen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Joego-Slavië en Polen, wordt welzijn niet genoemd. De vorig jaar ingeslagen weg voor de thematische samenwerking met Vlaanderen wordt aan beide kanten positief gewaardeerd. Voor 1992 zijn de volgende prioriteiten overeengekomen: decentralisatie en sociale vernieuwing, multiculturele samenleving, het jeugdbeleid (informatie– systemen voor jongeren en Jeugd voor Europa), vormings– en ontwikke– lingswerk. In 1992 zal met Duitsland een subcommissievergadering over de jongerenuitwisselingen plaatshebben. Hierin zullen de prioriteiten voor de komende drie jaar worden bepaald.
Multilateraal E.G
De voltooiing van de interne markt nadert met rasse schreden. De toenemende invloed van de EG op het nationale beleid laat zich ook gelden op het terrein van welzijn, mede in het licht van de Intergouverne– mentele Conferentie inzake uitbreiding van de EPU. De ontwikkelingen op dit terrein zullen nauwlettend gevolgd worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
19
Op het terrein van het jeugdbeleid zal aandacht geschonken worden aan de uitvoering van het Jeugd voor Europa II programma en de uitwerking van de ontwerpresolutie jeugdinformatie alsmede aan de Europese dimensie in de opleiding van jeugdwerkers. De activiteiten die voortvloeien uit het aanvaarde actieprogramma voor ouderen zullen uitgevoerd worden. Hieronder valt o.m. de voorbereiding van het Jaarvan de Ouderen in 1993. Ten aanzien van sport wordt dit jaar een memorandum van de Commissie verwacht. Van de inhoud van dit memorandum zal afhangen in welke mate de activiteiten op dit terrein in EG verband zullen toenemen. In 1992 zal aandacht besteed worden aan het actieprogramma van de Europese Commissie inzake het Gemeenschaps Handvest voor de Sociale Grondrechten voor Werkenden (m.n. kinderopvang en gehandi– capten). De voorstellen die hieruit voortvloeien zullen op hun conse– quenties voor het nationale beleid bezien worden met het oog op stand– puntbepaling in de Europese Raad. In 1990 is door de Commissie een onderzoeksrapport uitgebracht over de integratie en opvang van migranten. Eventuele toekomstige Commis– sievoorstellen op grond van dit rapport worden afgewacht. Raad van Europa Door de veranderingen in Oost-Europa is de werkingssfeer en het belang van het werk van de Raad van Europa toegenomen. Zo zijn in het afgelopen jaar Hongarije en Tsjecho-Slowakije toege– treden als lid. Met andere Oost-Europese landen zijn samenwerkingsver– banden op deelterreinen van het werk van de Raad van Europa aangegaan. Op sociaal gebied zullen de rapporten van de afgelopen vier jaar met betrekking tot gezinsaangelegenheden, kinderen en ouderen geëvalueerd worden. Tevens zullen er eindconclusies opgesteld worden. Op termijn dient bekeken te worden of deze omgezet kunnen worden in een aanbe– veling of in resoluties. Ook zullen er twee nieuwe projecten gestart worden, te weten «kinderbeleid» en «menswaardig bestaan voor achter– standsgroepen». In het kader van het tweede project zullen de resultaten van het collo– quium over armoede en marginalisatie verder uitgewerkt worden. Ook zal er vervolg gegeven worden aan de resultaten van de Ministersconferentie over Gezmsbeleid en Decentralisatie Op sportgebied zal op Rhodos de 7e sportministersconferentie gehouden worden. Verder zal aandacht besteed worden aan met name de onderwerpen economie en sport en sport en ethiek. In het kader van de werkzaamheden van het Europese comité voor Migratiezaken, met name het eindrapport van het project «community relations», zal veel aandacht besteed worden aan de relatie tussen autochtonen en allochtonen, met name aan de sociale integratie van migranten. De, in samenwerking met de Raad van Europa en de Gemeente Den Haag, in november 1991 door WVC te organiseren slotconferentie van dit project zal naar verwachting, vele bruikbare resul– taten opleveren voor de lidstaten. Op het terrein van jeugdbeleid zullen de werkzaamheden die moeten leiden tot een Partieel Accoord voor een Jeugdkaart, worden afgerond. Aan de activiteiten van het Comité voor revalidatie van gehandicapten in het kader van het Partieel Accoord Sociale Zaken en Volksgezondheid doen thans naast de 8 lidstaten nog 9 andere landen mee. Er vindt in dit Comité een multidisciplinaire aanpak van de gehandicaptenproblematiek plaats. Accenten zullen in het komend jaar worden gelegd op de toegan– kelijkheid van gebouwen, op de toepassingsproblematiek van de WHO-classificatie IDH (Impairments, Disabilities and Handicaps) en op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
20
zelfstandig wonen. In het komend jaar zal met name worden gewerkt aan de resultaten van de Ministers conferentie die in 1990 aan dit laatste onderwerp was gewijd. Verenigde Naties. In het kader van de Verenigde Naties zijn activiteiten gepland op het terrein van de Commissie voor Sociale Ontwikkeling, in het bijzonder op het gebied van het ouderenbeleid en gehandicaptenzorg. Tijdens de 47e Algemene Vergadering van de V.N. zal er een Conferentie op het terrein van het ouderenbeleid georganiseerd worden gericht op doelstellingen voor het ouderen beleid voor het jaar 2001. Voor het gehandicaptenbeleid zal een comité van deskundigen zich richten op het opstellen van aanbevelingen ter bevordering van de toegankelijkheid en gelijke kansen voor gehandicapten. Op het terrein van het gezinsbeleid heb ik de Nederlandse Gezinsraad gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop in Nederland invulling zal worden gegeven aan het door de V.N. voor 1994 uitgeroepen Internationaal Jaar voor het Gezin. Rekening houdend met dit advies zal in 1992 de Neder– landse aanpak bepaald worden. IV. Rapportage
" Rapportage welzijnswerk deel 2; onderzoek naar condities van gemeentehjk beleid in de jaren tachtig.
In opdracht van mijn ministerie voert het Sociaal en Cultureel Planbureau een onderzoek uit naar de ontwikkeling in het welzijnswerk. Recent verscheen de beschrijving van de financiële en organisatorische aspecten van het welzijnsbeleid in veertien gemeenten, met als belangrijk aandachtspunt de invloed van het rijk op het gemeentelijk beleid*. Het onderzoek richtte zich in beginsel op die voorzieningen die volgens de bijlage van de Welzijnswet onder verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, met uitzondering van het vluchtelingenwerk. Ook in de recent verschenen Sociale en Culturele Verkenningen 1991 van het SCP wordt aandacht besteed aan de rapportage Welzijnswet in Hoofdstuk 5. De voornaamste conclusies van het onderzoek zijn: - Het gemeentelijk aandeel in de financiering van het welzijnsterrein overtreft in dertien van de veertien gemeenten het rijksaandeel; - Het uitgavenniveau van gemeenten verschilt en kan slechts in beperkte mate worden verklaard uit de inkomsten van gemeenten. Op basis van deze conclusies moet vastgesteld worden dat er een positieve invloed uitgaat van het lokaal beleid wat betreft het niveau en de ontwik– keling van de uitgaven. Voor de hoogte en ontwikkeling van de gemeentelijke uitgaven aan het welzijnsterrein is de gemeentelijke financiering qua omvang belangrijker dan de rijksfinanciering. Bovendien is die gemeentelijke financiering een meer zekere bron van inkomsten voor het terrein dan die van het rijk. Waar het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur bezuinigde op uitkeringen aan gemeenten, zijn deze door de gemeenten grotendeels aangevuld. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat spreiding van voorzieningen en samenwerking met betrekking tot accommodaties tussen een aantal voorzieningen niet als expliciet beleid wordt geformuleerd door de gemeenten. Dat, terwijl enkele werksoorten (voorzieningen) in aanmerking zouden komen voor een dergelijke spreiding, zoals het club– en buurthuiswerk, speeltuinwerk, openbaar bibliotheekwerk en amateu– ristische kunstbeoefening. Het ontbreken van een dergelijk beleid is waarschijnlijk terug te voeren op historische gronden (waaronder het rijksbeleid). Bij samenwerking rond beroepskrachten en ten aanzien van reorganisaties is wel degelijk sprake van geformuleerd en expliciet beleid. Vrij algemeen is bijvoorbeeld de inhoudelijke ondersteuning door (gespecialiseerde) beroepskrachten van bepaalde voorzieningen aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
21
"" Rapportage welzijnswerk deel 1; ontwik– kelingen in het provinciaal steunfunctie– beleid: A W M Claassen. J P A Pouwels
(andere) beroepskrachten en vrijwilligers. Het duidelijkst op kostenbe– sparing gericht is de samenwerking in enkele gemeenten rond overhead (administratie). De mede door decentralisatie van het welzijnsbeleid verantwoordelijk geworden gemeenten vervullen een positieve rol bij de uitbouw en het behoud van het welzijnswerk. Ten aanzien van de bezuinigingen door de rijksoverheid hebben de gemeenten een bufferrol gespeeld en doen dat nog. Daar staat tegenover dat de gemeenten weliswaar proberen de welzijnssector in financieel opzicht beter te beheersen door bezuini– gingen en nieuwe vormen van subsidiëring, doch daar vooralsnog niet in slagen. Deels lijkt dit een kwestie van tijd; bepaalde maatregelen hebben nog geen of weinig effect kunnen hebben (reorganisaties); gevestigde belangen, succesvolle lobby's spelen een rol op lokaal niveau bij het bemoeilijken van het ombuigen van het financiële beleid. Uit het onderzoek blijkt naar mijn mening, dat decentralisatie in ieder geval leidt tot vergroting van de organisatorische armslag van de gemeenten ten opzichte van de gedecentraliseerde voorzieningen. Ook mag worden geconcludeerd dat de decentralisatie van grote delen van het welzijnswerk niet - zoals door sommigen voorspeld - heeft geleid tot een grote afbraak van de activiteiten. De beleidsverantwoordelijkheid ligt elders en dichter bij de voorziening en de klanten ervan; de onder– steuning kan meer in samenhang c.q. samenwerking plaatsvinden, de inzet van vrijwillig initiatief en de inzet van de beroepskrachten is wezenlijk anders dan in het verleden en de bufferfunctie die de gemeenten vervullen is in financieel opzicht zelfs (relatief) gunstig geweest voor het welzijnswerk. In het kader van de financiële en andere operaties die momenteel op rijksniveau worden voorbereid en uitgevoerd heb ik besloten tot verdergaande decentralisatie van onderdelen van het welzijnsbeleid (zie elders in dit Rijksplan). Daarbij op rijksniveau een functie overhoudend die in hoge mate gericht is op de innovatieve aanpak van activiteiten die niet op lokaal of regionaal niveau kunnen worden opgepakt. Tevens ben ik voornemens die functie in meer onder– linge samenhang in te richten. Ook de ontwikkelingen met betrekking tot het provinciale steunfunctie– beleid zijn onderdeel geweest van een SCP-analyse op basis van de belangrijkste beleidsdocumenten van provincies**. Hoewel de verschil– lende provincies ieder op hun eigen wijze het beleid verder hebben uitge– lijnd, zijn er een aantal trends te onderscheiden: in de kern is het provin– ciaal steunfunctiebeleid gericht op het scheppen en in stand houden van een kwalitatief-goede, beheersbare, doelmatige en voldoende flexibele steunfunctiestructuur. Bij die herstructureringen zijn er opvallende overeenkomsten: a. Vrijwel in iedere provincie wordt gepoogd de aandacht voor achter– standsgroepen te intensiveren met een voorkeur voor een integrale aanpak. Het spanningsveld tussen algemene en categoriale instellingen tracht men daarbij door overleg en samenwerking te voorkomen. b. Bij de herstructurering is vrijwel in iedere provincie een spanningsveld ontstaan tussen de meer functionele invalshoek en het identiteitsgebonden werk. Vaak werd hiervoor een oplossing gevonden hetzij door afzonderlijke clustering van identiteitsgebonden werk, hetzij door subsidiëring op basis van het aantal leden, hetzij door een identi– teitsgebonden instelling buiten beschouwing te laten. In één provincie is er echter meer ingrijpend geopereerd: beëindiging van subsidies aan instellingen die zich tegen federatievorming verzetten. c. Uitzuivering van taken waarbij uitvoerend werk tot de gemeentelijke taakstelling wordt gerekend en de provinciale subsidiëring zich gaat richten op steunfunctietaken. Het SCP concludeert, dat de afbakening van op provinciaal niveau opererende steunfunctie-instellingen met de op landelijk niveau
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
22
#
werkzame instellingen in de komende periode nog nader moet worden bezien. De rapportage van het SCP geeft aan dat, hoewel het beleids– proces op provinciaal niveau nog verder vorm gaat krijgen in de nabije toekomst, er in de beleidspraktijk het beleid van het rijk, provincie en gemeenten over het algemene goed op elkaar aansluit conform de niveautoedeling in de Welzijnswet. De decentralisatie heeft in dit opzicht dus ook aan het doel beantwoord. De inhoudelijke afstemming met betrekking tot het steunfunctieaanbod zal mede bij de beleidsbrief «De kern van het sociaal en cultureel beleid in de jaren negentig» een rol gaan spelen. Tegelijkertijd vinden er in het kader van de Decentralisatie-impuls reeds besprekingen plaats tussen rijk, IPO en VNG, waarin ook dit thema onderwerp van gesprek is. Het bij de behandeling van het Rijksplan Welzijnswet 1991 toegezegde onderzoek naar de wijze waarop het pluriformiteitsartikel vorm krijgt is inmiddels door het SCP uitgebracht in de «Notitie Pluriformiteitsartikel» (zie bijlage 5). Hieronder volgen de hoofdlijnen ervan. Het SCP heeft zich gebogen over artikel 6 van de Welzijnswet waarin ondermeer bepaald is, dat overheden bij de beleidsvoering zoveel mogelijk rekening dienen te houden met de pluriformiteit van de samen– leving. De toelichting op de Welzijnswet geeft deels helderheid in de vraag waarop pluriformiteit betrekking heeft, te weten: maatschappelijke groepen, met name wereld– en levensbeschouwelijke– en minderheids– groeperingen en het ontstaan van een multiculturele samenleving. Het SCP heeft de onderzoeksvraag geduid als de vraag naar een beschrijving van de wijze waarop diverse maatschappelijke groeperingen in de samenleving hun idealen uit (kunnen) dragen in en via het welzijnswerk. Hierbij worden vier aandachtsvelden onderscheiden: - individuen (gebruikers, beroepskrachten en bestuursleden); - instellingen; - gemeentelijk en provinciaal overheidsbeleid; - beleid ten aanzien van minderheden (vanuit pluriformiteit maar ook gezien artikel 7 waarin is bepaald dat aandacht bij voorrang moet worden besteed aan personen en groepen van personen, die als gevolg van hun maatschappelijke positie aanmerkelijk worden belemmerd in hun indivi– duele ontplooiing of hun maatschappelijk functioneren). Geschetst worden de ontwikkelingen van verzuiling en ontzuiling, van verzuilde organisaties met afstand tot de staat, tot bekostiging van hun activiteiten door de overheid die daarbij vervolgens eisen stelde aan kwaliteit en professionaliteit. Ook de in de jaren voortschrijdende ontker– kelijking (behalve in sommige regio's) is van invloed op de wijze waarop de Nederlandse samenleving zich oriënteert, zoals tot uiting komt in bijv. (nieuwe) politieke partijen. Stemgedrag en keuze van verenigingen waaraan men deelneemt of van scholen verloopt niet langs de lijn van godsdienst of levensbeschouwing, ook niet voor kerkelijken. Organisato– risch is Nederland vaak nog verzuild, levensbeschouwelijk en cultureel is Nederland ontzuild, zo wordt geconcludeerd. Het SCP signaleert, dat door identiteitsorganisaties (en confessionele politieke partijen) gepleit wordt voor (h)erkenning van hun werk. Daarbij wordt opgemerkt; «Net als algemene organisaties in een aantal andere welzijnssectoren blijkt voor de identiteitsgebonden organisaties moeilijk aan te geven wat zij precies doen, wat de meerwaarde is die zij leveren. Over het algemeen wordt die gezocht in reden– en zingeving zonder dat helder wordt wat de toegevoegde waarde is.» Spanning wordt gezien tussen de grondslagen van de instellingen en de overtuigingen van de uitvoerende krachten. Uit de gegevens van het SCP in het kader van het doorlopende onderzoek naar de ontwikkelingen in het welzijnswerk blijkt, dat van de instellingen in de 14 onderzoeksgemeenten 76% aangeeft geen levens– beschouwelijke grondslag te hebben. Binnen het levensbeschouwelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
23
werk ligt de nadruk op het jeugd– en jongerenwerk. Islamitische instel– lingen zijn uitsluitend gericht op minderhedenwerk, terwijl andere levens– beschouwelijke instellingen daaraan geen aandacht besteden. De cijfers uit de 14 gemeenten kunnen nog niet leiden tot conclusies over het gevoerde beleid. Wel blijkt uit nota's dat gemeenten «zich over het algemeen richten op het ondersteunen van op brede basis werkende voorzieningen. Met betrekking tot het identiteitsgebonden werk wordt over het algemeen geen expliciet standpunt in genomen.» Het gaat om doelmatigheid, een beperkt aantal en relatief grote instellingen. Provincies gaan verschillend om met pluriformiteit/identiteitsgebonden instellingen. Aandacht voor pluriformiteit betekent niet aandacht exclusief voor identiteitsgebonden instellingen; ook algemene instel– lingen besteden aandacht aan pluriformiteit. Over het algemeen is de lijn «publieke gelden ook publiek (d.w.z. algemeen toegankelijk) besteden». In Limburg en Noord-Brabant ontvangen identiteitsgebonden organi– saties toch meer steun dan die in de andere provincies. Beperking van het aantal subsidiecontacten, leidend tot fusie en koepelvorming, kan, zo stelt het SCP, bedreigend zijn voor de identiteitsgebonden instellingen. Het SCP heeft nader gekeken naar één identiteitsgebonden werksoort in de provincies nl. het maatschappelijk activeringswerk. Volgens het SCP zijn er 61 instellingen in Nederland, waarvan 6 landelijk. Onder– scheiden worden 4 stromingen nl. humanistisch, gereformeerd, hervormd en katholiek. (NB het departement kent bovendien op landelijk niveau ook een joodse en een oecumenische instelling). De subsidië– rende overheden bemoeien zich niet met het inhoudelijke werk. Het SCP merkt op dat getracht wordt samenwerking te bevorderen (kostenbe– sparing), maar dat dit zeker niet overal is gelukt of aan de orde geweest. Terwijl er duidelijk sprake is, aldus het SCP, van overlap omdat de stromingen allen het werk ongeveer gelijk invullen, houdt de overheid zich afzijdig. Uit de verdeling van de subsidie over de stromingen consta– teert het SCP, dat de humanistische stroming weinig subsidie ontvangt. Gelet op de relatie met de achterban is toepassing van het evenredig– heidsbeginsel problematisch. In de afgelopen jaren zijn door de provincies de rijksbezuinigingen slechts gedeeltelijk doorberekend aan de activeringsinstellingen. Ten aanzien van de belangenbehartiging voor/van allochtonen in Nederland is een verschuiving te zien van behartiging door bestaande (Nederlandse) instanties naar eigen organisaties van de allochtonen. In zekere zin ontstaat aldus een nieuwe verzuiling. Anderzijds is het beleid om algemene instellingen toegankelijk te laten zijn voor allochtonen (decategorialisering). De decategorialisering heeft betrekking op het eerstelijns-werk; andere activiteiten worden benoemd als ondergebracht bij steunfunctiewerk op bovenlokaal niveau, zoals belangenbehartiging. Het SCP heeft de indruk dat gemeenten deze lijn ook volgen. Slechts in 1 gemeente van de 8 wordt categoriaal beleid gevoerd, in de andere facetbeleid. Waaraan de middelen voor minderheden worden besteed is niet altijd duidelijk en herleidbaar. V. Financiële opzet In bijlage 1 wordt de financiële vertaling gegeven van de in het voorgaande genoemde beleidsmaatregelen. In de cijfers is de laatste bijstelling van het WAGGS-percentage 1991 meegenomen. Niet opgenomen zijn de middelen voor projecten, experimenten en onderzoek voor zover betreffende de onderdelen van welzijn en zorg in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
24
de beleidsbrief «De kern van het sociaal en cultureel beleid in de jaren negentig». Toelichting is gegeven op eventuele verschillen tussen de bedragen voor 1992 en 1991, voorzover deze geen betrekking hebben op de gelden voor projecten, experimenten en onderzoek. De uitwerking van de Tussenbalans is verwerkt in de cijfers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
25
BIJLAGE 1
Maatschappelijke activering Begrotingsartikel: 04.02 onderdeel 3 (blad 1) Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Landelijke Kwaliteitsontwikkeling, opleiding, onderzoeksfunktie
1,280,00 Structurele korting van 50% Landelijke Werkplaatsen en korting op MO-Kwaliteitsontwikkeling
Landelijk uitvoerend Werk o a - A.T.D. vierde Wereld, Den Haag - B.C.O.P. - Cie oriënteringsdagen, Utrecht
912,000
Landelijke leden en Identiteitsorganisaties: - Humanitas, Amsterdam - Landelijk Hervormd Werkverband Maatschappelijke Activering Leidschendam" - Katholieke Landelijke Vereniging voor Maatschappelijk Aktiveringswerk, Den Bosch" - Vrijzinnig Protestants Centrutn voor Maatschappelijke Toerustmg, Utrecht" - Landelijke Gereformeerde Raad voor Samenlevingsaangelegenheden, Leusden" - Jad Achat, Amsterdam" - Humanistisch verbond, Amsterdam" - Oecumenisch Welzijnsorgaan" Transport Landelijke activiteiten multi-culturele problematiek, Woon– en Leefmilieu, Buurteconomie - Stg. voor Zon en Vrijheid - Sociaal Cultureel Planbureau Niet Actieven Werkgelegenheid Landelijke Organisaties - Landelijk WAO beraad - Samenwerkingsverband mensen zonder betaald werk - Land. steunp. K. «Vrouwen en de Bijstand» - F.N.V. - C.N.V. WAO-platforms uitkeringsgerechtigden: - Gelderse Raad v/h Jeugdbeleid - Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant - Stg Onderst. Utrechts Welzijnswerk - Stg. De Haaf - Stg Rotterdams Inst. Bewonersonderst. - WAO-platform West-Brabant - Stb. Driekant - Stg. Sociaal Cult. Werk - Stg. Welzijn Leeuwarden - Stg. Drents WAO Beraad Overige: Stg De Nieuwe Kerk, Amsterdam Totaal begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 03
2,560,000 ' Subsidie van gemerkte organisaties structureel met 25% gekort onder opdracht verdergaande concentratie/bundeling
4,752,000 259,000 Subsidie-beëindiging LCSC, Stg. Werkgroep 2000, Woonbond: totaal f 680 000. 50% van de subsidie aan de Woonbond is overgeheveld aan VROM 964,000
1,307,000
340,000 7,622,000 Ten behoeve van het Joods Historisch Museum is structureel f 100 000 overgeboekt t.b.v. Musea, Directie Kunsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
26
Centrum Humanistische Vorming Begrotingsartikel: 04.02 onderdeel 10 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Centrum Humanistische Vorming* Tevens subtotaal
422,000 " Structurele korting subsidie met 25% onder opdracht van verdergaande concentratie/bundeling
Minderheden/Vluchtelingen Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 1 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991 8,972,000
Landelijke steunfuncties voor Buitenlandse Migranten, Surinamers, Antillianen en Arubanen, Molukkers, Woonwagenbewoners en Zigeuners Bovenlocale steunfuncties voor Buitenlandse Migranten, Surinamers, Antillianen en Arubanen, Molukkers, Woonwagenbewoners en Zigeuners
33,943,000 Ten laste van bovenlocale steunfuncties is t.b.v. een bedrag in de kosten van een bijzonder hoogleraarschap Migrantenzorg aan de VU Amsterdam f 25 000 overgeboekt.
Subtotaal
42,915,000
Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 2 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Subsidies ten behoeve van eigen organisaties
2,834,000
Subsidies ten behoeve van o a - Service Bureau Religie Minderheden - Inspraakorgaan Welzijn Molukkers en overige beleidsaspecten Molukkers - Moluks Museum
2,311,000
Subsidies ten behoeve van Tolkencentra
7,329,000 - T.l.v. stimuleringsuitkeringen minderheden heeft een overboeking plaatsgevonden t.b.v. de Tolkencentra van f 1.5 mln. 842,000 - T.l v. toeleidingsmaatregelen minderheden is f 0,9 mln. overgeboekt naar subsidies t.b.v. anti discnmmatiebeleid binnen dit artikelonderdeel. - T.b.v. een formatieplaats project-medewerker anti discnmmatiebeleid bij de Ned. Sport Federatie is f 58 000 overgeboekt naar artikel U 030103
Subsidies t.b.v. landelijke voorzieningen op het gebied van anti-discriminatie
Subtotaal
13,316,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
27
Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 03 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Stimuleringsuitkeringen Minderheden aan gemeenten en woonwagenschappen ten behoeve van o a het welzijnswerk in grote woonwagencentra, werk– en scholingsprojecten, zigeunerbeleid en lokaal welzijnsbeleid voor Molukkers Tevens subtotaal
6,298,000 - Correctie op de uitkeringen personeelskosten plaatselijke instellingen Molukkers en welzijnswerk en deconcentratie grote woonwagencentra in het kader van de overhevelingsoperatie van ISP/PNL-gelden, totaal f 57 300. - T.l v. uitkeringen personeelskosten plaatselijke instellingen Molukkers, welzijnswerk en deconcentratie grote woonwagencentra, uitkeringen t.b.v. Zigeunerbeleid, uitkeringen t.b.v. overgangsbepalingen Woonwagenwet en uitkeringen t.b.v. Toeleidingstnaatregelen minderheden is f 13,5 mln. overgeheveld i.v.m. Sociale Vernieuwing. - T.l.v. uitkeringen t.b v. welzijnswerk en deconcentratie grote woonwagencentra is een structurele bijdrage ad f 0,1 mln gebracht t.b.v. het Joods Historisch Museum. - T.l.v. stimuleringsuitkeringen minderheden heeft een overboeking plaatsgevonden van f 1,5 mln. t.b.v de Tolkencentra.
Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 04 Omschrijving Subsidies, bijdragen en overige uitgaven t.b.v. centrale opvang vluchtelingen; stimuleringsuitkeringen aan gemeenten voor opvang, introduktie en maatschappelijke onentatie van vluchtelingen en subsidies aan eigen organisaties vluchtelingen. Tevens subtotaal
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991 29,1 50,000 - f 2 546 000 is overgeboekt i.v.m. de 1. personeels– en apparaatskosten van het Centrum Gezondsheidszorg Vluchtelingen, 2. de onderbrenging van gelden terzake van matenele kosten naar artikel U0202 en een 3. bijdrage aan een hulpverleningsnetwerk voor oorlogs– en geweldsgetroffenen
Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 05 Subsidies, bijdragen en overige uitgaven t.b.v. overdracht domeinwoningen en overige
f433 100 overgeboekt i.v.m. overdracht woonoord Lunetten en huursuppleties naar artikel U 02 05
Begrotingsartikel U 05.02 onderdeel 08 Subsidies en overige uitgaven t.b.v. Landelijke voorzieningen gericht op toerusting en toegankelijkheid. Tevens subtotaal
Totaal Minderheden/Vluchtelingen
5,493,000 - T.l.v. subsidies toerusting en toegankelijkheid (U050202) isf 5,9 mln. overgeboekt naar overige uitgaven t.b.v. toerusting en toegankelijkheid - In het kader van de Tuba is f 0,55 mln. in mindering gebracht 97,172,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
28
Asielzoekers Begrotingsartikel U 05.01 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o v. 1991
Betreft de financiering van het verzorgen van de centrale opvang van personen die in Nederland asiel zoeken. Het realiseren van de centrale opvang van asielzoekers d.m.v. verstrekken van stimuleringsuitkeringen, alsmede het subsidiëren van organisaties die zorgdragen voor, danwel ondersteuning geven aan de opvang van asielzoekers. Tevens zijn hier opgenomen de ontwikkelingskosten van geautomatiseerde systemen inzake registratie van gegevens betreffende asielzoekers. Tevens totaal
341,753,000 T.l.v. dit artikel is f 2,6 mln. overgeboekt in verband met: - de onderbrenging van gelden terzake van matenele kosten naar artikel U0202, - een bijdrage aan een hulpverleningsnetwerk voor oorlogs– en geweldsgetroffenen.
Maatschappelijke Opvang en Hulpverlening Begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 06 Omschrijving Landelijke ondersteunende en uitvoerende organisaties voor maatschappelijke hulpverlening
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v 1991 10,040,000
- Stg. Relatievoorlichting' - Mr. de Graaf Stg. - International Social Service - Ver. Bescherming v/h Ongeboren Kind - Land. Ver. Amb. Fiom" - Projectbureau bevordering deskundigheid - Stg. Tegen Vrouwenhandel
* Structurele korting subsidie met 25% onder opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling " De efficiencykorting ad f 6 mln is ook van toepassmg op de LVAF. Ingevolge reorganisatie van de ambulante FIOM-Bureaus is het subsidie aan de Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk Werk beëindigd. Verplichting van Stg. tegen vrouwenhandel per 1-1-1992 integraal van SOZAWE overgenomen.
Subtotaal begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 6
10,040,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
29
Begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 07 Omschrijving Subsidies t.b.v opvangcentra, psychiatrische dagverblijven en bijzondere voorzieningen - Noodlog Leger des Heils, Zwolle"
Bedrag1992 42,142,000
Stg. Buro Leefklimaat wordt per 1-1-1992 toegevoerd aan de Bestuursovereenkomst Amsterdam (f 248 000) "Korting tot in totaal 6 miljoen bezuiniging op maatschappelijke opvang en hulpverlening.
- Centrum Onderdak, Leiden* - Huize Odulpha, Eindhoven* - Stg. Opv Centr. Verdihuis, Oss" - Stg. Opv. Centr. De Brug" - Opvangcentrum Poels, Tilburg" - Stg. Cnssisopvc 0-Mijnstreek" - Stg Sosjale Joenit (BoZ)* - Stg. De Brinkakkers" - Stg. Opvangcentrum, Hoorn" - Stg. de Oase, Vlissingen' - Onderdak, Alkmaar" - Het Vluchtheuveltje, Oosterhout" - 't Koetshuis, Bavel* - Opvangcentrum Het Baken, Geleen' - Stg. Noodopv. centr., Vlaardmgen" - Opvangc. De Wending, Leeuwarden* - Doorgangshuis, Helmond" - Huize De Paltz, Soest* - Stg. De Rotonde" - Stg Opv. voorz. opvc., Nijmegen' - Court Oxhoofd (voorh. Gr. Welgel.)" Hospitium Blijenhof, Bergum" - Hospitium den Eikelaar, Leek' - Veltmanstichting, Weiteveen" - Opvangcentrum, Lelystad* - Opvanghuis, Roermond" - Opvangcentrum, Deventer" - Opvangcentrum, Sas van Gent" - Netwerkproject, Eindhoven" - Opv huis de Tunnel (VO)" - Stg. de Paula (VO)* - Vrouwenopvangcentrum, Leiden" - Vrouwenopvang, Delft" - De Vluchtheuvel, Hilversum" - Begeleid Wonen Vrouwen, Leiden" - St. Joseph, Heerlen' - Veltmanstichting" - Service Centrum, Amsterdam" - Buitencentrum, Heeten" - Boerderij Veelerveen" - Stg. De Schuilplaats ('t Harde)" - Dagverblijf Ockenrode" - Dagverblijf Chrispijnstraat" - Stg Pameyer" Subsidies t.b.v. Blijf van m'n Lijf - Blijf van m'n Lijf Zeeland, Vlissingen"
Verklaring verschil t.o v. 1991
8,577,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
30
Omschrijving
Bedrag 1992
Verklaring verschil t.o.v. 1991
- Blijf van m'n Lijf, Nijmegen* - Blijf van m'n Lijf, Venlo" - Blijf van m'n Lijf, Haarlem" - Blijf van m'n Lijf, Eindhoven - Blijf van m'n Lijf, Heerlen" - Blijf van m'n Lijf Umond, Beverwijk" - Blijf van tn'n Lijf, Leeuwarden* - Blijf van m'n Lijf, Zwolle" - Blijf van m'n üjf Twente, Hengelo' - Stg. Opvangcentrum 't Gooi, Hilversum" - Blijf van m'n Lijf, Alkmaar" - Blijf van m'n Lijf, Dordrecht* - Blijf van m'n Lijf, Den Helder", - Blijf van m'n Lijf, Groningen" - Blijf van m'n Lijf, Apeldoorn' - Blijf van m'n Lijf, Amersfoort" - Blijf van m'n Lijf, Zaanstad* Subsidies t.b.v. Centra voor intensieve Opvang (FIOM)
19,149,000 Kleyn Henegouwen is per 1-1-92 toegevoegd aan de bestuursovereenkomst Maatschappelijke Opvang Rotterdam.
- St. Maartenspoort, Maastricht* - Toevluchtoord voor meisjes, Gron." - Valkenhorst, Breda* - Huis in de Bocht, Goirle" - Ons Tehuis, Utrechf - Stg. Cortona, Leiden" - Berendina Stoel Stg." Subsidies t.b.v. thuislozen - De Gaarshof - Huize Elim" - M.C. Dordrecht" - De Hulsen Stg." - Stg. De Klinkert" - Stg Labrehuis' - Stg. Ritahuis" - Huize D'n Herd" - M.C. Maastricht" - Stg het Hoogeland" - M.C Enschede" - Stg M.C. de Terp" - Landelijke Vereniging Thuislozen - Stg Nationale Fed. Opvang
29,419,000
Subtotaal begrotingsartikel U 04 02 onderdeel 07 Totaal Maatschappelijke Opvang en Hulpverlening
99,286,000 109,326,000 Exclusief korting 4 Grote Steden (ca 2 miljoen).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
31
Jeugdbeleid Begrotingsartikel U 06.02 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o v 1991
Begrotingsartikel U 06.02 onderdeel 3 Experimenten Kinderopvang/ Stimuleringsregeling Kinderopvang
255,246,000 Regeringsbesluit tot verhoging. Dit bedrag is inclusief f 2,0 mln subsidie provinciale steunpunten, f 0,3 mln flankerend beleid en f2,2 mln evaluatie onderzoek e.d.
Begrotingsartikel U 06.02 onderdeel 04 Identiteitsorganisaties"
11,652,000 •Structureel met 25% gekort en beëindiging onder opdracht verdergaande concentratie/bundeling. Bezuiniging op de landelijke organisaties (zie Hoofdstuk II).
Overige landelijke jeugdvoorzieningen Politieke jongerenorganisaties**
13,097,757 zie Hoofdstuk II, bezuiniging van 25% en beëindiging. 2,180,000 zie Hoofdstuk II, bezuiniging van 25%.
Jongeren bouwen voor jongeren t.b.v.:
2,153,000 incidentele korting in verband met bezuiniging op de jeugdhulpverlening
A Gebouwen vrijw. jeugdwerk B landelijke projecten C Voorbeeldplannen speelruimte Totaal
284,328,757
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
32
Bibliotheekwerk Begrotingsartikel U 20.02 onderdeel 01 (blad 1) Omschrïjving Bijdragen t b v. wetenschappelijke steunfunctie openbare bibliotheken - De Bibliotheken in Gronmgen, Arnhem, Amsterdam, Tilburg en Eindhoven, de gemeenten Rotterdam, Den Haag, Haarlem, Deventer, Utrecht en Maastricht - Provincies Friesland en Zeeland
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o v. 1991 5,216,000 Korting met f 1 mln.
Landelijke Organisatie voor Openbaar Bibliotheekwerk - Nederlandse Bibliotheek en lektuurcentrum, Den Haag, - Bibliotheek voor Varenden, Rotterdam, - Stg. Lezen
10,976,000 Korting met f 1 mln
Blindenbibliotheken A Algemene l.ectuur B Studie– en vaklectuur C Tijdschriften in braille D Tijdschriften gesproken E Consumentendrukwerk F Platform lectuurvoorziening voor blinden en slechtzienden
23,023,000 Korting met f 1 mln
BOP
Totaal
Het bedrag vour landelijke organisaties is in overeenstemming gebracht met de begrotingscijfers 1992. Een technische correctie heeft plaatsgevonden als gevolg van een nadere berekening van de WAGGS-toekenning.
818,000 Verlaging met f 1 mln wegens beëindiging per 1-8-1992 40,033,000
N.B. In de binnenkort te verschijnen notitie openbaar bibliotheekwerk zal nader worden ingegaan op de voorgenomen beleidsmatige verschuivingen binnen het totale begrotings– bedrag voor bibliotheekwerk
Kunstzinnige Vorming en Amateuristische Kunstbeoefening Begrotingsartikel U 17.07 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t o.v. 1991
Begrotingsartikel U 17.07 onderdeel I Kunstzinnige vorming - Nederlands Mime Centrum - Landelijke Ondersteuningsinstituut kunstzinnige vorming - Vereniging voor kunstzmnige vorming - Stg. Buitenkunst - Stg. Kwaliteitsbewaking KV-AK
11,366,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
33
Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Begrotingsartikel U 17.07 onderdeel 2 Amateuristische kunstbeoefening
9,054,000
A Koormuziek - Stichting samenwerkende Nederlandse korenorganisaties - Vereniging van Nederlandse Korenorganisaties - Bond van opera– en operettegezelschappen - Landelijk samenwerkingsverband kerkmuziek B Blaasmuziek - Stg. Steunf amateurmuziekorganisaties in Nederl. - Konmklijke Nederlandse federatie van muziekverenigingen" - Nederlandse federatie van Christelijke muziekbonden" - Federatie van katholieke muziekbonden in Nederl " - Algemeen Nederlandse Unie van muziekverenigingen*
" Subsidies worden per 1-1-92 samengevoegd in een nieuw te vormen organisatie
C Ovenge muziek - Vereniging voor huismuziek" - N.O.V.A.M." - Ver. het Nederlandse Pijpersgilde" - Federatie van amateur symfonie– en strijkorkesten" - Nederlands Verbond van Mandoline orkesten" - Repertoire informatiecentrum muziek - Stg. Nationaal Jeugdorkest
" Subsidies worden per 1/1/92 samengevoegd in 1 voorziening
D. Toneel - Nederlands Centrum voor amateurtoneel - Nederlandse Vereniging voor het poppenspel - Ned. poppenspel mstituut E. Beeldend/AV - Stichting Beeldende amateurkunst audiovisuele en textiele amateurkunst F. Dans - Landelijk Centrum Amateurdans G. Literaire Vorming - Stg Lift H. Volkscultuur - Stg. informatiecentrum volkscultuur Begrotingsartikel U 17.07 onderdeel 3
Cultuuruitingen etnische minderheden
2,291,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
34
Begrotingsartikel U 17.07 onderdee!4 Projecten en overige uitgaven Totaal
4,353,000
27,064,000
(Homo-)emancipatie-, gezins– en alleenstaandenbeleid Begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 04 Omschrijving Landelijke Steunfunctie - N.V.R., Den Haag* - Christ. Plattelandsvrouwen, Den Haag" - Ned. Bond Plattelandsvr., Den Haag' - Katholieke Plattelandsvr., Den Haag" - Stg. Nederlandse Gezmsraad"
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
3,463,00 Structurele korting van 25%
" Structurele korting van 25% met opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling
- Platform organisatie Alleenstaanden"*
Homo-emancipatiebeleid - C.O.C.–"
Subsidie Stg. de Born (f 58 000) per 1-1-92 herschikking naar onderdeel Vormingswerk. Tevens wordt de Stg. Mannen tegen sexueel geweld per 1-1-92 overgedragen aan Volksgezondheid (f 19 950 structureel) 1,570,000 Structurele korting van 25% met opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling.
- Stg. Boerderij de Heksenk." - Werkgroep ouders van homosexuele kinderen" - Stg. Orpheus"" - Stg. Sjalhomo" - Groep 7152 (lesb. vrouwen)' - Landelijke Jongeren homo overleg" - Stg. de Kringen" - Stg. Urania" - Jhr. mr. Schorerstichting" Totaal
5,033,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
35
Vormings– en Ontwikkelingswerk Begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 02 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Landelijke organisaties voor vormings– en ontwikkelingswerk o.a.: - Europees Bureau Volksontw. - Algemeen Ned. Verbond - Y.W.C.A.' - Centrum Zelfbezinning
2,204,000 " Structurele korting van 25%
" Structurele korting van 25% met opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling. Tevens worden de Nederlandse Gehandicaptenraad en Stg. Madido per 1-1-92 overgedragen aan de Directie Gehandicaptenbeleid
- Ned. Gesprekcentrum" - Centrum voor mgebouwde vorming"" - Stg. De Rode Hoed Landelijke organisaties voor politiek vormingswerk - Stg. Burgerschapskunde"* - Stg. Ned Centrutn voor Democratische Burgerschapsvorming" - Stg. Vredesopbouw" - Ned. Ver. Vrouwenbelangen* - Stg. Populier de Balie" Subsidies t.b.v. Vormingswerk in Internaatsverband inclusief subsidie t.b v. Ver. Volkshogescholen en vormingscentra
2,680,000 * Structurele korting van 25% *" Structurele korting van 25% met opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling
24,692,000 Vanaf 1991 structureel f 9 miljoen bezuinigd. Na de herstructurering zullen de 29 vormingsinternaten geclusterd zijn tot 12 instellingen Tevens korting van f 500 000 consumentensubsidie. Herschikking subsidie Den Born (f 58 000) van onderdeel emancipatie. Inclusief Internationale school voor wijsbegeerte. Subsidie t.b.v. N.V N.-consulenten structureel beëindigd per 1-1-92.
Totaal
29,576,000
Vrijwilligersbeleid Begrotingsartikel U 04.02 onderdeel 05 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Landelijke organisaties op het terrein van vrijwilligerswerk - Ned Centrum Vrijwilligerswerk" - Unie van vrijwilligers*" - Vincentiusvereniging"* - Stg. Samenwerkende Vrijwil. Hulpdiensten" - Deskundigheidsbevordering Budget
2,938,000 Incl. Budget Deskundigh. bevordering. *' Structurele korting van 25% met opdracht tot verdergaande concentratie/bundeling.
Totaal
2,938,000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
36
Sport en sportieve recreatie Begrotingsartikel U 03.01 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
A Organisaties met een landelijk draagvlak, werkzaam op het gebied van sport en sportieve recreatie, de sportstimulering en de sportgezondsheidszorg Subsidies Landelijke organisaties t.b.v. 81 Landelijke Sportorganisaties (incl. koepels) (mter)nationale evenementen, manifestaties en overige uitgaven
21,400,000 Herschikking binnen artikel i.v.m. budgettering landelijke sportorganisaties 400,000
Subtotaal onderdeel 1
21,800,000
Begrotingsartikel U 03.01 onderdee!3 Landelijke organisaties Stimulering Sportdeelneming c.a. t.b.v. - Stg. Meer Bewegen v. Ouderen - Stg. Spel en Sport - Landelijke Dienst Bres - Consulenten bij N.S.F.
3,800,000 Herschikking binnen artikelonderdeel i.v.m. budgettering landelijke sportorganisaties.
Subtotaal onderdeel 3
3,800,000
Begrotingsartikel U 03.01 onderdeei 5 Arbeidsplaatsen beroepssporttechnisch kader Landehjk consulent beroepskader en overige subsidies en bijdragen Subtotaal onderdeel 5
3,668,000 Herschikking binnen onderdeel i.v.m. budgettering landelijke sportorganisaties 147,000 3,815,000
Begrotingsartikel U 03.01 onderdeel 6 Landelijke Taken top– en beroepssport c.a. t.b.v. - S.A.B.V. - F.S.V - K.N.V.B.-veiligheid - Activiteiten
Begeleiding topsport t.b.v. - N.I.S.G.Z. - N.S.F.-maatsch. begel. - 21 Landelijke Sportorganisaties Subtotaal onderdeel 6
546,000 Herschikking binnen artikel i v.m budgettering landelijke sportorganisaties. Tevens herschikking naar onderdeel arbeidsvoorzieningen en kaderbundeling. l.v.m. afstemming geldstromen Sporttotalisator herschikking naar Begeleiding topsport 4,661,000 Zie direkt hierboven
5,207,000
Begrotingsartikel U03.01 onderdeel 7
Bijdragen (inter)nationale congressen, bijzondere evenementen en manifestaties Subtotaal onderdeel 7
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
37
Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Begrotingsartikel U 03.01 onderdea!2 B Landelijke opleidingen op het gebied van de sport Opleidingen en bijscholing t.b.v. ca. 70 Landelijke Sportorg. (incl. koepels)
3,810,000
Rijksgecommiteerden en ov. uitgaven (seminars en studiedagen)
170,000 Herschikking binnen artikelonderdeel
Bijdragen t.b.v. internationale projecten
222,00
Subtotaal onderdeel 2
4,200,000
C Sportaccommodaties voor zover van bovenprovinciale betekenis Kwaliteitsbevordering landelijke infrastructuur
1,350,000
Toegankelijkheid sportaccommodaties
0
Subtotaal onderdeel 4
1,350.000
Begrotingsartikel U 03.01 onderdeelO? Commissies sportzaken t.b.v. functioneringskosten, tevens Subtotaal Totaal Sport en sportieve recreatie
71,000
40,243,000 Inspanningen inzake bevordering van veiligheid bij de sportbeoefening zijn op verschillende wijzen verweven in de voornoemde artikelonderdelen.
Internationale Welzijnsactivheiten Begrotingsartikel U 02.05 Omschrijving
Bedrag 1992 Verklaring verschil t.o.v. 1991
Regeling subsidiêring internationale welzijnsactiviteiten
985,000
Totaal
985,000
Algemeen Maatschappelijk Werk Begrotingsartikel U 12.03 onderdeel 02 Omschrijving
Bedrag Verklaring verschil t.o.v. 1991
Maatschappelijke dienstverlening (voor zover vallend onder de werking van de Welzijnswet)
3.056,859
Totaal
3,056,859
(onder voorbehoud van de uitkomsten van het nader overleg met Stichting «Driehoek», Stichting «Muhabbat» en de Stichting «Katholiek Centrum Welzijnsbevordering»)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
38
Recapitulatie financiële middelen Bedrag 1992
Omschrijving Art. 04.02.03 Art 04.02.10 Art. 05.02 Art. 05.01 Art. 04 02 Art. 06.02 Art. 04.02.04 Art. 04.02.02 Art 04.02.05 Art 20.02 01 Art. 17.07 Art. 03.01
Art. 02.05 Art. 12.03
Maatschappelijke Activering Centrum Humanistische Vorming Minderheden/Vluchtelingen Asielzoekers Maatschappelijke Opvang en Hulpverlening Jeugdbeleid (Homo-)emancipatie-, gezins– en alleenstaandenbeleid Vormings en Ontwikkelingswerk Vrijwilligersbeleid Bibliotheekwerk Kunstzinnige Vormmg en Amateuristische Kunstbeoefening Sport en sportieve recreatie Internationale Welzijnsactiviteiten Maatschappelijke Dienstverlening
Totaal
6,161,000 436,000 97,172,000 341,753,000 107,790,000 284,328,757 5,033,000 29,576,000 2,938,000 40,033,000 27,064,000 40,243,000 985,000 3,056,859 986,569,616
Innovatiefonds P.M.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
39
BIJLAGE 2
Stimuleringsuitkeringen vluchtelingen Voor vluchtelingen kunnen de onder de in het Besluit subsidiëring en stimulering voorzieningen van maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn beschreven voorwaarden de volgende stimuleringsuitkeringen worden aangevraagd: 1. een uitkering voor de opvang, introductie en maatschappelijke oriëntatie ten bedrage van f 5 120 per vluchteling, respectievelijk f 6 140 per vluchteling voor de eerste 10 vluchtelingen die in een kerngemeente in enig kalenderjaar worden gehuisvest. 2. een uitkering voor voortgezette maatschappelijke oriëntatie ten bijdrage van f 1 030 per vluchteling. 3. een uitkering voor andere activiteiten gericht op het sociaal-culturele welzijn van f 890 per vluchteling. De uitkering genoemd onder 1 dient binnen een maand na afloop van het kwartaal waarin de vluchteling zich voor het eerst in een gemeente heeft gevestigd te worden aangevraagd. In afwijking daarvan ben ik bereid in 1992 als nog deze uitkering te verstrekken ten behoeve van vluchtelingen die in voorgaande jaren, doch niet vóór 1990 in ons land zijn toegelaten en voor wie nog niet een vergelijkbare uitkering aan een gemeente werd verstrekt. De uitkeringen genoemd onder 2 en 3 dienen te worden aangevraagd binnen een maand na afloop van de activiteiten die met respectievelijk de onder 1 en 2 genoemde uitkeringen bekostigd zijn. De ervaring heeft geleerd, dat zowel activiteiten bedoeld onder 1, als die bedoeld onder 2 één tot anderhalf jaar in beslag nemen. De stimuleringsuitkering genoemd onder 1 kan voor uitgenodigde vluchtelingen worden verhoogd met de volgende uitkeringen: a. De uitkering t.b.v. het gebruiksklaarmaken van een woning. Deze bedraagt: - voor nieuwbouwwoningen f 1 000; - voor reeds bewoond geweest zijnde woningen f 2 000. Onder de kosten gebruiksklaarmaken worden o.a. begrepen: a. het opknappen van de woning die al eerder bewoond is geweest; b. een eventuele waarborgsom; c. een maand huur (minus huursubsidie); d. aansluitkosten van gas, licht en water, inclusief apparaten daarop. Tevens kan van deze stimuleringsuitkering het inschrijfgeld worden betaald, dat in sommige gemeenten nodig is bij de inschrijving van de vluchtelingen als woningzoekende. b. De uitkeringen voor woninginrichting. De hoogte hiervan staat voor de verschillende gezinssituaties in bijgaande tabel aangegeven Bij de toekenning van deze stimuleringsuitkeringen wordt ervan uitgegaan, dat de gemeente aan de vluchtelingen een leenbijdrage verstrekt ter hoogte van de stimuleringsuitkering plus het bedrag dat volgens normen die ook gelden bij de toepassing van de Algemene Bijstandswet maximaal kan worden teruggevorderd (zie tabel). De lening die de gemeente aan de vluchteling verstrekt, is geen lening op grond van de ABW, maar min of meer analoog aan de ABW. In geval personen in het kader van directe gezinshereniging in de gemeente gehuisvest worden, kan een aanvullend bedrag aan leenbijdrage inrichtingskosten worden verstrekt van maximaal de thans geldende normbedragen voor de totale economische eenheid minus de thans geldende normbedragen van de reeds gehuis– veste economische eenheid. Wanneer de vluchteling uit Nederland vertrekt vóór hij zijn schuld op grond van de verstrekte leenbijdrage aan de gemeente heeft afgelost, is de stimuleringsuitkering gelijk aan de leenbijdrage, verminderd met het bedrag dat redelijkerwijs betaald had kunnen zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
40
Wooneenheid bestaande uit alleenstaande zelfstandig gehuisvest gezin van 2 pers. gezin van 3 pers. gezin van 4 pers. gezin van 5 pers. gezin van 6 pers. voor elk pers meer
stimuleringsuitkering* f 1 275 f 3 800 f 4 725 f 5 675 f 6 625 f 7 575 f 875 meer.
* De hier genoemde bedragen worden aan de gemeente verstrekt. Daarbij wordt er van uit gegaan, dat de gemeente aan de vluchteling een lening verstrekt ter hoogte van het bedrag van de stimuleringsuitkering plus 36 maal het bedrag dat op grond van het Besluit Landelijke Normering bij de Algemene Bijstandswet maximaal op een bijstandsuitkering kan worden ingehouden. De landelijke normen veranderen soms. De hoogte van de stimuleringsuitke– ringen veranderen hierdoor niet, de te verstrekken leenbijdragen echter wél. Het is de bedoeling dat de stimuleringsuitkering geheel buiten invordering worden gesteld. De gemeente kan, indien het inkomen van de betrokkene uitgaat boven het minimum loon, een hoger aflossingsbedrag per maand vaststellen bij een gelijkblijvend totaal terug te vorderen bedrag.
c. Huurderving. De uitkering voor huurderving bij een voor een vluch– teling bestemde woning die op verzoek van de minister tijdelijk leeg staat bedraagt maximaal het bedrag van twee maanden huur.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
41
BIJLAGE 3
Stimuleringsuitkeringen minderheden in het kader van Sociale vernieuwing Almelo Amsterdam Apeldoorn Breda Den Bosch Den Haag Deventer Dordrecht Eindhoven Etnmen Enschede Gronmgen Haarlem Heerlen Helmond Leerdam Lelystad Maastricht Middelburg Nijmegen Rotterdam Tilburg Utrecht Venlo Zaanstad Zwolle Alphen a/d R Appingedam Assen Asten Barneveld Bergen op Zo. Berkel Ensch Brummen Culemborg Cuyk Den Helder Deurne Doesburg Doetinchem Ede Eibergen Elst Epe Etten Leur Geleen Gennep Groenlo
186,750 297,693 468,665 373,002 144,535 338,696 287,257 65,000 504,682 380,201 31,350 490,770 323,086 102,584 188,130 317,844 417,350 523,551 132,711 239,626 866,786 67,710 408,000 290,405 94,249 142,711 77,154 42,282 125,662 74,280 67,711 95,698 208,000 19,346 143,480 38,692 38,692 1 24,230 103,692 121,970 449,676 5,875 72,257 1 89,908 18,253 56,812 76,415 11,750
Heerhugowaard Helden Hellendoorn Hilversum Hoogeveen Hoogezand Sapp Horst Huizen Kesteren Krimpen a/d Lochem Marum Mook en Midd Moordrecht Nieuwegem Nieuw Ginnek Oldenzaal Oosterhout Oss Roden Roosendaal E Ryssen Schiedam Sittard Smilde Sneek Stein Tiel Veendam Velsen Venray Vlaardingen Vlissingen Voorst Vught Waalwijk Winterswijk Woerden Zeist Zevenaar Zutphen Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 189, nr. 3
31.250 8,566
79,746 29,027 214,250 19,346 8,564 43,115 38,692 67,711 86,750 39,293 9,375 6,867 380,750 13,690 347.268 42,781 145,000 23.205 215,831 38,692 379,018 522,509 72,215 43,036 123,444 67,711 315,345 74,000 30,358 75,000 67,711 38,692 142,004 38,692 195,984 50,753 210,023 81,340 10,575 14,273,258
42