Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 800X111
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XIII (Ministerie van Economische Zaken) voor het jaar1991
Nr. 24
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 30 oktober 1990 Overeenkomstig artikel 3 van bovengenoemde wet bied ik U, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie, het eindverslag aan over de toepassing van de Wet melding buiten– landse boycotmaatregelen 1988. In het verslag wordt kenbaar gemaakt dat de regering voornemens is de meldingsplicht voor een periode van drie te laten voortduren. Een daartoe strekkend wetsvoorstel werd onlangs door de Ministerraad goedgekeurd en zal zo spoedig mogelijk aan Uw Kamer worden voorgelegd. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Y. C. M. T. van Rooy
015407FISSN0921 7371 SDU uitgevenj 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
Eindrapportage Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen 1988 I. Inleiding De Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen 1988 is een voort– zetting van de wet uit 1984. Ten tijde van de eindevaluatie van de voorgaande wet werd vastgesteld dat de informatie op een aantal punten nog ontoereikend was voor de formulering van definitieve conclusies. De wet uit 1988 wijkt op twee punten af van de voorgaande wet: - de vraag naar een route– en/of transportmiddelenverklaring valt niet meer onder de meldingsplicht en - de Commissie Buitenlandse Boycotmaatregelen, indertijd bedoeld als een onafhankelijke instantie voor facultatieve meldingen, keerde niet terug. De doelstelling van de nieuwe wet wijkt niet af van die van de voorgaande, namelijk het inventariseren van de gevolgen van buiten– landse boycotmaatregelen voor de Nederlandse economie en samen– leving. De huidige wet vervalt met ingang van 1 januari aanstaande. Op basis van de nieuwe wet werd eveneens een algemene maatregel van bestuur vastgesteld, waarin wordt aangegeven welke informatie dient te worden verstrekt. Tevens werd een nieuw formulier ontwikkeld, waarvan de lay-out werd vastgesteld aan de hand van ervaringen met het oude formulier. De Kamers van Koophandel en Fabrieken werden wederom bereid gevonden de formulieren te verspreiden. De hernieuwing van de meldingsplicht is onder de aandacht gebracht door middel van een rondschrijven aan alle bedrijven die reeds eerder meldingen hadden verricht en door publikaties in ledenbulletins van diverse ondernemingsverenigingen en informatiebladen van de Kamers van Koophandel. II. Globaal overzicht Arabische boycot Gelet op het feit dat in eerdere rapportages (samengevat in de eind– evaluatie, U toegezonden bij mijn brief van 10 september 1987, Kamer– stukken II 1986-1987, 20087, nrs 1 en 2) uitvoerig werd ingegaan op de aard van de verschillende boycotmaatregelen, zal nu worden volstaan met een korte aanduiding van deze maatregelen. Voor dit verslag zal onderscheid worden gemaakt tussen de maatregelen in de economische sfeer en de maatregelen die in de persoonlijke sfeer kunnen ingrijpen. Economisch De Arabische boycot van Israël wordt - behalve door middel van de direkte boycot door de Arabische landen zelf– indirekt geëffectueerd door het stellen van eisen aan buitenlandse bedrijven in hun commerciële transacties met de Arabische landen. Het oogmerk daarvan is ongetwijfeld te voorkomen dat Israëlische goederen of diensten worden geleverd via derde landen. Bij de tenuit– voerlegging van de boycot gaat men zo ver dat ook goederen geprodu– ceerd met behulp van Israëlische grondstoffen en/of Israëlisch kapitaal niet mogen worden ingevoerd. Twee elementen spelen bij de controle op de naleving van de boycot een centrale rol: vaststelling van de herkomst van de goederen bij invoer en het aanleggen van een zwarte lijst van bedrijven die ofwel banden hebben met Israël, ofwel de boycotregels hebben overtreden. Bij de tenuitvoerlegging van de boycot wordt voorna–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
melijk gebruik gemaakt van verklaringen die door de betrokken bedrijven moeten worden afgegeven voordat een transactie kan worden afgerond. Het betreft: Negatieve goederenverklaring: een verklaring dat de betreffende goederen niet van Israëlische oorsprong zijn, noch Israëlische componenten bevatten. Verklaring inzake zwarte lijst: een verklaring waarin het betrokken bedrijf vermeldt dat het voor zover bekend niet voorkomt op de zwarte lijst van het boycotbureau van de Arabische Liga. Vermelding van de fabrikantnaam: de naam van de fabrikant dient in veel gevallen op het certificaat van oorsprong te worden vermeld. Verklaring omtrent de economische betrokkenheid met Israël: de onderneming dient te verklaren dat er geen economische banden zijn met Israël. Voor wat betreft de aantallen meldingen per categorie wordt verwezen naar de bijlagen. Op de verklaringen omtrent de route en de registratie van het trans– portmiddel wordt in dit verslag niet meer ingegaan, gelet op het feit dat de meldingsplicht ter zake werd afgeschaft. Bijna elke verklaring die door Arabische landen wordt gevraagd, dient door een Kamer van Koophandel en/of een Arabische vertegenwoor– diging hier te lande te worden gelegaliseerd. Hierover moge nogmaals worden opgemerkt, dat de legalisatie door de Kamer van Koophandel slechts een bevestiging inhoudt van de authenticiteit van de onder het document geplaatste handtekening. Er wordt geen oordeel gegeven over de inhoud van de verklaring. Overigens is het Ministerie van Economische Zaken door bedrijven benaderd met klachten over de tijdrovende procedure van begalisaties bij Arabische diplomatieke vertegenwoordigingen, waarbij tevens het vermoeden werd geuit dat bij de behandeling hiervan soms sprake is van willekeur. Ook worden de met de legalisaties gepaard gaande kosten niet in verhouding geacht met de door de vertegenwoordiging te verrichten administratieve handelingen. Met betrekking tot de negatieve goederenverklaring heeft de regering herhaaldelijk de onwenselijkheid van deze verklaringen benadrukt. Er is echter ook verscheidene malen betoogd dat deze verklaring niet geacht kan worden strijdig te zijn met beginselen van de Nederlandse rechtsorde of het volkenrecht. Voor alle andere bovengenoemde verklaringen geldt dat zij - voor zover bekend - vrijwel alle door de ondernemingen zelf worden afgelegd en dat zij betrekking hebben op hun eigen omstandigheden. In dat opzicht zijn maatregelen ter voorkoming van de afgifte van dergelijke verklaringen niet noodzakelijk. Uitsluitend in het geval van de verkla– ringen over de zwarte lijst komt het voor dat de ondernemer tevens dient te verklaren dat zijn toeleveranciers niet op de zwarte lijst voorkomen. In eerdere rapportages werd het feit reeds gememoreerd dat er zeker bij de individuele bedrijven noch bij de overheid een overzichtelijk beeld bestaat van de Arabische zwarte lijst. Daarnaast verschillen de zwarte lijsten per Arabisch land.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
Per saldo is het risico dat een in Nederland gevestigd bedrijf een bepaalde eveneens in Nederland gevestigde leverancier uitsluit van een transactie bepaald niet groot. Bij EZ zijn dergelijke gevallen niet bekend. Persoonlijk De buitenlandse boycotmaatregel die van belang kan zijn voor het internationaal zakelijk personenverkeer is de vraag naar de geloofsover– tuiging van uit te zenden werknemers (de religieverklaring). Op de visumaanvraagformulieren van vele landen, waaronder landen in de Arabische wereld, wordt gevraagd naar de geloofsovertuiging van de aanvrager. Wederom zijn de meldingen hieromtrent niet talrijk. Een tweetal oorzaken hiervoor werd bij eerdere gelegenheden aangegeven: - de visumaanvrage staat niet altijd in direkt verband met een concrete transactie, zodat geen meldingsplicht ontstaat; - in de meeste gevallen dient een visum door de werknemer zelf te worden aangevraagd en niet door de onderneming. Veelvuldig is over dit onderwerp met het parlement van gedachten gewisseld en herhaaldelijk is daarbij gesproken over artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht, waarvan het eerste lid luidt: «Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf onderscheid maakt tussen personen wegens ras, wordt gestraft met ...etc» Indien een onderneming een verklaring zou afleggen over het geloof van een werknemer, dan zou dat - ingevolge de stand van de jurispru– dentie ter zake - eerst onder de werking van artikel 429 quater vallen indien daarbij tevens een verklaring werd afgelegd over de betrokkenheid van die persoon met Israël. Nadat hierover met het parlement intensief werd gediscussieerd gedurende de behandeling van de eindevaluatie van de voorgaande meldingswet, is in de bij het parlement aanhangige wijziging van het Wetboek van Strafrecht in het beoogde nieuwe artikel 429 quater eveneens het begrip godsdienstig opgenomen. In het wetsvoorstel, dat nu overigens voor behandeling in de Eerste Kamer ligt (Kamerstukken 20 239), luidt de tekst van artikel 429 quater als volgt: «Hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen discrimineert wegens hun ras, hun godsdienst, hun levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero– of homoseksuele gerichtheid wordt gestraft met ... etc.». De extensieve interpretatie die tot nu toe gehanteerd dient te worden ten aanzien van het begrip ras, lijkt met de aanvaarding van deze tekst tot het verleden te behoren. Overige boycots De meldingen met betrekking tot de overige internationale boycots, zoals het VS-embargo m.b.t. het Sino-Sovietblok, Zuid-Afrika en de regionale boycotactiviteiten India-Pakistan, Aziatische landen-Taiwan hebben geen bijzondere wijzigingen ondergaan. Vanzelfsprekend zal de gewijzigde situatie in Oost-Europa na verloop van tijd consequenties hebben voor de tenuitvoerlegging van het Amerikaanse embargo, dat tot voor kort met betrekking tot bepaalde produkten veel verder ging dan de Nederlandse (op CoCom-afspraken gebaseerde) uitvoerbeperkingen naar deze landen. Direkte consequenties van het internationale embargo ten aanzien van Irak/Koeweit zullen niet in de resultaten van de meldingswet merkbaar zijn als gevolg van het feit dat boycotmaatregelen waaraan ons land deelneemt niet meldingsplichtig zijn. III. Evaluatie van enige jaren meldingswet De Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen heeft in de loop der jaren op tweeërlei wijze een nuttig effect gehad:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
- er werd bijzonder veel informatie verkregen over de hoedanigheid en de werking van de verschillende maatregelen en - in Nederland gevestigde ondernemingen werden gedwongen zich rekenschap te geven van het bijzondere karakter van de door de verschil– lende landen opgelegde maatregelen. Na aanvankelijke aarzelingen van het bedrijfsleven omtrent het nut van de wet, werd, ondanks het feit dat de wet een aanzienlijke administra– tieve belasting teweeg brengt, gedurende de afgelopen jaren op grote schaal informatie verstrekt. Ook de medewerking buiten het direkte kader van de wet was zonder meer goed. III. Conclusies Zonder op deze plaats alle opmerkingen die werden gemaakt in de vorige eindrapportage (kamerstukken II, 20087 nrs 1-2, 1986-1987) uitgebreid te herhalen, zijn de volgende conclusies met betrekking tot de werking van de Arabische boycot van belang: - In het handelsverkeer met de Arabische landen bestaat een grote stroom extra documenten, verband houdende met de naleving van de door deze landen gehanteerde boycotmaatregelen. - In het geval dat de financiële afwikkeling van de transactie plaats– vindt met behulp van een letter of credit wordt door de Arabische banken nauwlettend toegezien op de aanwezigheid van de gevraagde verklaringen. - In hoeverre transacties geen doorgang vinden indien niet aan de eisen wordt voldaan, is uitermate moeilijk te beoordelen, omdat bedrijven in het algemeen geneigd zullen zijn de 4 gevraagde documenten te verstrekken. - Ondanks het feit dat ondernemingen worden geconfronteerd met een extra hoeveelheid werk en kosten ten gevolge van de bestaande boycot, is een en ander opgenomen in de routine van de documentatie voor de exporten naar Arabische landen. - Gedurende de gehele periode van het bestaan van een meldings– plicht is geen concreet geval aan de overheid voorgelegd, waarbij in Nederland gevestigde ondernemingen elkaar uitsluiten als gevolg van de door Arabische landen ingestelde boycot. IV. Beleidsvoornemens 1. De regering is van mening dat de resultaten van de meldingswet geen aanleiding vormen voor het treffen van wettelijke maatregelen, houdende een verbod op de afgifte van bepaalde verklaringen. In het bovenstaande is geconstateerd dat de verklaringen die worden afgegeven niet leiden tot enigerlei vorm van discriminatie tussen personen of rechtspersonen onderling. Voor zover de vraag naar de religie van werknemers het gevaar van discriminatie in zich draagt, wordt deze situatie binnenkort verbeterd door de totstandkoming van een nieuw artikel 429 quater Wetboek van Strafrecht. 2. De regering heeft geconstateerd dat in enkele andere EG-Lid-Staten de problematiek samenhangend met de Arabische boycot recentelijk aandacht heeft gevraagd. Vooral de activiteiten van gemengde Arabische Kamers van Koophandel in Europa zijn onderwerp van gesprek geweest. De regering is voornemens de kwestie van de Arabische boycot in EPS-kader aan de orde te stellen. Bij de partners zal er op worden aangedrongen dat in de onderhandelingen van de Gemeen– schap met de Golfstaten in het kader van de Gulf Co-operation Council besprekingen zullen worden gevoerd over de gevolgen van de boycot voor de onderdanen van de lidstaten van de Gemeenschap en het Europese bedrijfsleven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
3. De regering ziet zich tenslotte voor de vraag gesteld of verdere verlenging van de meldingsplicht zinvol is. Daarbij wordt het volgende overwogen: Het voldoen aan de meldingsplicht betekent voor delen van het Neder– lands bedrijfsleven een aanzienlijke inspanning, zowel in financieel als in administratief opzicht. Bij recente peilingen is gebleken dat er nu toch ook een zekere «meldingsvermoeidheid» ontstaat. Daarnaast droeg de in de afgelopen twee jaar via de meldingsformu– lieren verstrekte informatie niet bij aan nieuwe gezichtspunten. Echter, de recente historische gebeurtenissen in Oost-Europa en het Midden-Oosten, waarvan de internationaal-politieke implicaties nog niet geheel uitgekristalliseerd zijn, kunnen belangrijke consequenties hebben voor het vraagstuk van de buitenlandse boycotmaatregelen. Eventuele gevolgen van deze ontwikkelingen zullen pas op een wat langere termijn zichtbaar worden. De Regering acht het van groot belang in deze materie de vinger aan de pols te houden om, indien nodig, snel en adequaat te kunnen reageren. De regering meent dat de Wet melding buitenlandse boycotmaatre– gelen hiertoe een nuttig instrument kan zijn, zolang op Europees niveau geen adequate oplossingen zijn overeengekomen. Om die reden zal Uw Kamer een wetsvoorstel worden voorgelegd, waarmede de meldings– plicht voor een periode van drie jaar wordt voortgezet. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Y. C. M. T. van Rooy De Ministervan Buitenlandse Zaken, H. van den Broek De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
Bijlage 1
Periode 5 juni 1988 tot en met 30 juni 1990 Overzicht boycots meldingen Arabische boycot van Israël Int boycot van Zuid Afrika V.S maatregelen ten aanzien van Oostblok e.a
5 256 557 1 684
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
Bijlage 2
Periode 5 juni 1988 tot en met 30 juni 1990 Arabische boycot
Bahrein Bangladesh Cyprus Dubai Irak Iran Jordanië Koeweit Libanon übië Arab. Rep Jemen Oman Pakistan Quatar Saoedi Arabië Soedan Syrië Volksrep. Jetnen
41 1 191 3 5 42 _ 32 2 28 22 17 131 2 9 55 3
5 148 5 15 -
6 1 37 1 2 2 _ 16 1 7 _ 2 7 1 21 -
Totaal
584
385
104
VAE
23 140 1 4 _ 42 2 _
_ 2 _ 1 _ _ 16 2 -
45 6 1 5 551 1 195 395 1 126 7 150 13 44 136 2 69 300 6
21 2053
32 2 -
41 2
35 10 97 _ 2 1 142 _ 74 106 6 274 1
318 1 29 282 84 3 42 6 20 322 2 51 121 3
782 1 3 2 7 5 2 5 6 '
* Per transactie kan de naleving van meerdere boycotmaatregelen gevraagd worden. A: B: C: D: E: F: G:
Verklaring inzake economische/persoonlijke betrokkenheid met Israël Zwarte lijst verklanng mbt aanmelder Zwarte lijst verklaring mbt derde Verklaring inzake godsdienst Negatieve goederenverklaring Opgavefabrikantennaam Legalisatie van handtekeningen door KvK of diplomatieke vertegenwoordiging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24
8
Bijlage 3
Periode 5 juni 1988 tot en met 30 juni 1990 Meldingen met betrekking tot geloofsovertuiging uitgesplitst naar goederen– leveranties c.q. dienstverlening: Goederenleveranties
Dienstverlening
Minerale produkten Chemische produkten Textiel Metaalprodukten Landbouwprodukten Elektronica Bouwmaterialen Overige Vervoer Verzekering Expeditie Betalingsverkeer Aanneming van werk Overdracht technologie Overige
1 13
J2 21
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XIII, nr. 24