Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
31 001
Programma voor Jeugd en Gezin
Nr. 21
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 6 september 2007 De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft op 4 juli 2007 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over: – de brief d.d. 28 juni 2007 inzake het programma voor Jeugd en Gezin (31 001 nr. 5). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, C q örüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Omtzigt (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Verdonk (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA). Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Nicolaï (VVD), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Graus (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA) en Jan de Vries (CDA).
Mevrouw Bouchibti (PvdA) vindt de plannen nog weinig concreet. Bovendien is daarvoor nauwelijks een financiële onderbouwing. Een stevige financiële paragraaf ontbreekt namelijk. Wel gaat er veel aandacht naar preventie op gemeentelijk niveau, waarbij de Centra voor Jeugd en Gezin een belangrijke rol krijgen. In die centra worden diverse instanties en functies samengebracht. Onduidelijk is echter waar op een bepaald moment de regie ligt. Het is te laat wanneer medio 2009 de balans wordt opgemaakt van de ontwikkeling van de stroomlijning van de jeugdzorgketen. De minister dient nu op hoofdlijnen duidelijkheid te verschaffen, ook over de regie en de doorzettingsmacht. Wat wordt ermee bedoeld dat gemeenten bevorderen dat Bureaus Jeugdzorg als voorpost voor Centra voor Jeugd en Gezin gaan functioneren? Wie is wanneer en waar verantwoordelijk voor? Er moet ook duidelijkheid komen over de relatie tussen het Bureau Jeugdzorg, de Centra voor Jeugd en Gezin, de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) op scholen, de politie, de eerstelijnszorg en alle andere instanties. Hoe gaan die samenwerken? Met het in januari 2009 verwachte nieuwe financieringsmodel moet iedere keer een inhaalslag voorkomen worden. Houdt de minister tot die invoeringsdatum rekening met de prijsstijgingen? Wat de prepcamps betreft, is er een groep vroegtijdige schoolverlaters die justitieel niet aangepakt kunnen worden. Gaat de minister zich ook op deze groep richten? Klopt het dat de betrokken kinderen alleen overdag op de campussen zijn en dat zij ’s avonds naar huis moeten? Kunnen de campussen alleen op vrijwillige basis bezocht worden? Wanneer is dwang toegestaan? De PvdA-fractie is voorstander van de invoering van het instituut internaat: jongeren die daar naartoe gaan, kunnen onafhankelijk
KST109832 0607tkkst31001-21 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
1
1
van hun sociale omgeving aan hun toekomst werken. Drang en dwang kunnen dus nodig zijn. Kan een verblijf in zo’n internaat opgelegd worden als concrete invulling van een gedragsbeïnvloedende maatregel? Is het Doe Normaal-bevel het Nederlandse equivalent van ASBO (anti social behaviour order)? Waarom wordt er in het programma hier verder niet op ingegaan? Wanneer worden de uitkomsten van deze pilot met de Kamer gedeeld? Heeft de minister zicht op het vervolg? In 2010 komt er voor de jeugdbescherming nieuwe wetgeving, waardoor meer maatwerk mogelijk wordt. Waar bestaat dat maatwerk uit? Waarom is er voor implementatie in 2010 gekozen? Wanneer ouders weigeren hun medewerking te verlenen aan de opvoedondersteuning, moeten deze onwillige ouders volgens de PvdA op de kinderbijslag gekort kunnen worden. Dit dient in het belang van het kind als stok achter de deur. PvdA-wethouder Asscher van Amsterdam pleitte hier al eerder voor. De kinderbijslag blijft voor het kind in die zin dat die wordt ingezet ten behoeve van het kind; daarop moet de gezinscoach toezien. De ouders kunnen de kinderbijslag dus niet voor iets anders uitgeven. Hoe staat de minister hier tegenover? Hoe gaat de minister zijn budget besteden? Dit kan ook in een brief toegelicht worden, maar wel graag voor de begroting. Wat bedoelt de minister met «extra inzet nodig» in verband met de gevolgen van echtscheiding? Denkt hij hierbij ook aan de omgangshuizen? De gemeenten brengen in kaart welke jeugdigen te maken hebben met een groot aantal risicofactoren voor de ontwikkeling van crimineel gedrag. Naast algemeen preventief beleid wordt er ook gericht beleid ingezet met effectieve middelen voor degenen die dit nodig hebben. Wat staat de minister hierbij voor ogen? In hoeverre is er in het huidige systeem al sprake van een risicotaxatie? Kan de minister garanderen dat het Elektronisch Kinddossier ervoor zorgt dat essentiële informatie over de zorg aan risicokinderen echt op een plek beschikbaar is? Wanneer komt de minister met zijn conclusies naar de Kamer over een professionaliseringsslag (verhelderen van de beroepseisen, verbeteren van de opleiding en onderzoek naar de invoering van tucht- en toetsrecht)? Kan de minister meer duidelijkheid verschaffen over het samen met de minister van WWI uit te brengen Actieprogramma diversiteit in het jeugdbeleid? Mevrouw Langkamp (SP) concludeert dat een deel van de SP-plannen uit 1998 nu vorm krijgt. Wanneer volgt de rest? Waarom wordt er met de Centra voor Jeugd en Gezin gewacht op een plan van aanpak? Dit is geen nieuw fenomeen, want in Amsterdam en Rotterdam bestaat al iets dergelijks. Wat wordt er verstaan onder een landelijk dekkend netwerk in 2011? Om hoeveel centra gaat het in totaal? De huidige consultatiebureaus krijgen steeds meer taken, maar niet meer geld. De werkdruk is daar onacceptabel hoog geworden. Bovendien dreigt er door de beperkte opleidingscapaciteit een groot tekort aan jeugdartsen. Hoe worden deze problemen opgelost? Waarom wordt de huisarts niet in het basismodel voor de Centra voor Jeugd en Gezin opgenomen? Een huisarts kent immers een gezin als geen ander. Waarom worden de 180 gezondheidscentra hier ook niet bij betrokken? Ook het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), dat nu nog bij de provincie is ondergebracht, zou onderdeel moeten uitmaken van het Centrum voor Jeugd en Gezin, zodat de medewerkers bij een melding direct ter plekke kunnen gaan kijken. De organisatie van de jeugdzorg is een lappendeken. De Bureaus Jeugdzorg zouden moeten opgaan in de Centra voor Jeugd en Gezin, omdat deze centra laagdrempelig zijn. De minister heeft echter aangegeven dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
2
hij niets voor een nieuwe stelselwijziging voelt. De planning en de financiering van de jeugdzorg zouden bovendien van de provincie naar de gemeente gebracht moeten worden en de rijksoverheid zou verantwoordelijk moeten worden voor de aansturing van de geïndiceerde jeugdzorg. Wanneer de huidige Bureaus Jeugdzorg in stand blijven naast de Centra voor Jeugd en Gezin, ontstaat er een extra bureaucratische laag. Als voorbeeld wordt het Bureau Jeugdzorg Amsterdam genoemd dat met 50 geldstromen te maken heeft, waarover afzonderlijk verantwoording afgelegd moet worden. Het huidige stelsel voldoet niet. Daarom wordt de minister opgeroepen om in dezen daadkracht te tonen. Het voorstel om de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren (Jeugd-LVG) uit de AWBZ naar de provincie over te hevelen, leidt tot een onwenselijke scheiding tussen de Jeugd-LVG en de -GGZ (geestelijke gezondheidszorg). Dit wordt door de betrokken belangenorganisatie een bureaucratische en tijdrovende wijziging van het jeugdzorgstelsel genoemd. Wat is hierop de reactie van de minister? De SP is er geen voorstander van om jongeren zonder tussenkomst van de rechter gedwongen op te sluiten in prepcamps. De onlangs aangenomen Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen biedt mogelijkheden om bij herhaalde overlast in te grijpen. Wanneer kan de Kamer voorstellen ingevolge deze wet tegemoet zien? Een jeugdkamp kan bij een ernstig vergrijp en na tussenkomst van de rechter een middel zijn om jongeren bij terugkeer in de samenleving meer perspectief te geven na jeugddetentie. De jeugdreclassering moet dan ook voldoende uitgerust worden om herhaling te voorkomen. Wat is de mening van de minister in dezen? Het voorstel van de fractie van de PvdA om in voorkomende gevallen te korten op de kinderbijslag is absoluut niet goed. Ouders moeten niet financieel gestraft worden. Een OTS (ondertoezichtstelling) zou wel een oplossing kunnen zijn. Een paragraaf over schoolzwemmen ontbreekt; nog maar 57% van de gemeenten subsidieert schoolzwemmen. Het kan toch niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders zijn dat hun kinderen leren zwemmen, zeker niet gezien de groeiende wachtlijsten voor zwemlessen? Moet schoolzwemmen dus niet weer verplicht worden op alle basisscholen? Voldoende beweging is van belang voor een gezonde ontwikkeling van de kinderen, vooral met het oog op de toename van het aantal gevallen van overgewicht bij kinderen. Het is teleurstellend dat de minister er niets voor voelt om de gemeenten voor te schrijven om 3% van de openbare ruimte in woongebieden voor speelruimte te bestemmen. Vanwaar deze vrijblijvende opstelling van de minister? Moet deze houding van de minister worden opgevat als zijn formele reactie op het initiatiefwetsvoorstel Buitenspeelruimte? Mevrouw Verdonk (VVD) maakt de minister complimenten voor het programma «Alle kansen voor alle kinderen», mede omdat daarin de actiepunten en de beoogde resultaten benoemd zijn. De visie ontbreekt echter in tegenstelling tot de operatie Jong. Bovendien worden de resultaten heel vaak neergezet in 2011 en dan is er een ander kabinet. Waarom worden er dus geen deelresultaten en deelrealisatiepercentages aangegeven voor 2009 en 2010? Kan de minister voor die jaren een realisatiepercentage noemen waarop hij afgerekend wil worden? Wat is precies de portefeuille van de minister, dus wat zijn zijn taken en bevoegdheden? Waarvoor draagt hij de eindverantwoordelijkheid? Opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen is veel te breed. Dit vraagt heel veel capaciteit en veel ouders willen niet eens opvoedingsondersteuning zonder meer. Laat dit dus alleen gelden voor risicogezinnen. Pas als er een vraag is, zal er een aanbod nodig zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
3
Op pagina 5 staat: om tot verbeteringen voor de jeugd te komen, moet de kracht van het gezin worden benut en versterkt. Wat als het gezin geen kracht heeft en als ouders niet willen meewerken? Preventie is broodnodig in het belang van de kinderen. Er is evenwel al een groot aantal jongeren met problemen. De inhoud van de paragraaf «Vrijblijvendheid voorbij» is dan ook niet juist gekozen. Wat goed is, is dat een kind dat uit huis geplaatst is, binnen twee jaar duidelijkheid krijgt waar het duurzaam opgroeit. Geldt dit ook voor een baby? Betekent dit dat de minister een scheiding aanbrengt tussen ouderschap en opvoederschap? De Operatie Jong heeft geleerd dat er, wanneer er meer hulpverleners bij een gezin betrokken zijn, regie nodig is in plaats van de door de minister voorgestelde automatische coördinatie. Als scholen verplicht worden, leerlingen binnenboord te houden, zal dat afgedwongen worden. Hoe krijgt dit vorm? Wanneer kinderen van verslaafde ouders uit huis geplaatst worden, worden die ouders verplicht om af te kicken? Wanneer de verslaving voortduurt en die ouders opnieuw kinderen nemen, worden er dan gesprekken met hen gevoerd? Wat is het standpunt van de minister in dezen? Conform het advies van de heer Van Eijck brengen de Centra voor Jeugd en Gezin diverse instanties en functies samen, aldus het programma. Hoe krijgt dit vorm? In het sturingsadvies van de heer Van Eijck staat echter dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de algehele regie van het jeugdbeleid: een wethouder Jeugd stuurt aan. Sturing is gericht op een einddoel en coördineren is rangschikken op basis van een gelijk niveau, dus zonder gezag of macht. De Bureaus Jeugdzorg zijn nog steeds niet in staat om een indicatiestelling te maken. Er is heel veel bureaucratie en er ontstaan steeds grotere wachtlijsten. Ook de VVD is daarom voorstander van het ineen vlechten van de Bureaus Jeugdzorg en de Centra voor Jeugd en Gezin. In dit licht is het logisch dat de doorzettingsmacht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin komt. Bij eenduidigheid in sturing, doorzettingsmacht en in bevoegdheden en verantwoordelijkheden, alsook in financiering is het mogelijk om met zo min mogelijk bureaucratie, zo efficiënt en effectief mogelijk te werken. Wat doet de minister aan de verschillende financierstromen bij een en hetzelfde Bureau Jeugdzorg? De Jeugd-LVG moet niet naar de provincies overgeheveld worden. De minister heeft in het kader van de kindermishandeling ook een doel in 2011 gesteld. Mevrouw Verdonk houdt vast aan haar eerdere pleidooi voor een interventieplicht voor huisartsen. Bij kindermishandeling hoort toch ook het onderwerp kinderporno? Slachtoffers van kinderporno zijn namelijk slachtoffers van misbruik. Degenen die kinderporno op hun computer downloaden krijgen daarvoor nu een taakstraf. Wat vindt de minister daarvan? Mevrouw Agema (PVV) is van mening dat het programma lief is over de makkelijke situaties, maar dat de oplossingen voor moeilijker situaties verder uit het zicht zijn. Zij heeft de minister eerder verweten dat hij bij alcoholconsumptie door jongeren verzuimd heeft om de wet te handhaven. De minister denkt dat het helpt dat de politie meer boetes uitdeelt. Dat is wel lief, maar dat is geen oplossing. Allochtone gezinnen die niet integreren vormen een risicofactor. De minister geeft geen concrete maatregelen aan voor ouders die zich totaal niet verantwoordelijk voelen voor het gedrag van hun kinderen. De minister wilde in die gevallen de kinderbijslag niet inhouden. Zij vraagt opnieuw aandacht voor de slachtoffers van loverboys. Die slachtoffers vragen in de volledige breedte jeugdzorg. In het programma worden over dat probleem slechts enkele opmerkingen gemaakt. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
4
verzoek aan de minister is dan ook om hiervoor met een plan van aanpak te komen. Mevrouw Sterk (CDA) vindt dat het beleidsprogramma van de minister een compliment verdient, omdat het duidelijke doelstellingen bevat, evenals de weg om die te bereiken. Het is goed dat in dit programma het opgroeien in een gezin niet geproblematiseerd wordt. Soms moet de overheid toch achter de voordeur durven komen, uit bemoeizorg. De overheid kan naar aanleiding van signalen waar het mis dreigt te gaan, interveniëren. De passage over de risico-inventarisatie biedt echter geen duidelijkheid. Wat is bijvoorbeeld een risico? Waar liggen de grenzen? Ook moet duidelijk zijn wie toegang heeft tot de informatie daarover. Bovendien moet voorkomen worden dat die informatie op straat komt te liggen. Het programma doet onrecht aan alle kind- en jeugdactiviteiten van maatschappelijke organisaties, zoals sportverenigingen en scouting. Jongeren worden daar door vrijwilligers gestimuleerd in het ontwikkelen van hun talenten. Daar ligt een gemiste kans voor dit kabinet. De betrokkenheid en de inzet van vrijwilligers is namelijk onbetaalbaar. Vrijwilligers weten vaak meer te bereiken dan de gezamenlijke professionals. Hoe kan die groep vrijwilligers hierbij worden betrokken, vastgehouden en ondersteund? De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) bieden opvoedondersteuning. Die centra moeten ook in de regio’s gevestigd worden. Om die reden moeten de grote steden en 40 probleemwijken geen voorrang krijgen. Risicokinderen wonen immers niet alleen in die probleemwijken. Er moet dan ook worden aangesloten bij kansrijke initiatieven, die zich soms ook buiten de Randstad bevinden. Hoe gaat het Centrum voor Jeugd en Gezin eruitzien? Wat is het basismodel? Dat zal in eerste instantie een organisatorisch model moeten zijn, waarbij samenwerking wordt afgedwongen. De eenloketgedachte met een telefoonnummer krijgt op die manier vorm. Daaronder vallen de jeugdgezondheidszorg en het Bureau Jeugdzorg, alsook het onderwijs en de Jeugd-GGZ. Daarvoor zijn bindende afspraken nodig. Hoe kan dat gegarandeerd zijn in het basismodel? Onder andere de VNG pleit ervoor om in de CJG’s de niet-geïndiceerde hulp op te nemen. Wat is de mening van de minister hierover? Wanneer kan de wettelijke verankering van de CJG’s tegemoet worden gezien? Er wordt gepleit voor flexibilisering van de contactmomenten bij de jeugdgezondheidszorg. Als het goed gaat in een gezin, kan de keuze zijn dat de kinderen uit dat gezin minder vaak naar de jeugdgezondheidszorg hoeven te gaan. Daardoor komt er tijd vrij om kinderen en gezinnen te begeleiden die dat blijkens een risicoanalyse nodig hebben. Wat is de mening van de minister hierover? Een gezin, een (behandel)plan met een regievoering spreken het CDA aan. Dat dit mogelijk is, is gebleken bij een werkbezoek aan de gemeente Helmond. Enkele van de ondersteunende middelen voor «een gezin, een plan» zijn het Elektronisch Kind Dossier (EKD) en de Verwijsindex. Het EKD moet meer zijn dan een digitale visie van het papieren dossier van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Ook de school, de politie en de Jeugd-GGZ zouden hun informatie in dat dossier moeten kunnen opnemen. Kan dit versneld gerealiseerd worden? De Verwijsindex moet voorkomen dat verschillende hulpverleners met een gezin bezig zijn. Om dit goed te laten functioneren, zal er een signaleringsplicht moeten zijn van ontdekte risico’s. Dit is iets anders dan de meldplicht bij kindermishandeling. Hoe staat de minister hier tegenover? Het is voorts belangrijk dat het EKD en de Verwijsindex geïntegreerd worden. Wat is de reactie van de minister hierop? Kan de minister in dit verband ingaan op de conclusies van ICTU, waaruit blijkt dat het EKD en de Verwijsindex nog niet optimaal zijn? Zullen het EKD en de Verwijsindex niet de volgende grote ICT-ramp bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
5
overheid worden? Welke garanties kan de minister bieden dat dit niet gebeurt? Ligt de implementatie van beide systemen op schema, nu de aanbesteding bij de rechter is aangevochten? Het is fijn dat de minister het «Vroeg Op Stap»-initiatief van twee Friese ouders omarmt. Hoe gaat hij dat verder invullen? Is hierover overleg geweest met de VNG? Het thema seksuele gezondheidsproblemen komt nauwelijks aan bod in het beleidsprogramma. Daar wordt niet eens meer gesproken over het belang van seksuele voorlichting. Het onderwijs is hiervoor toch de aangewezen plaats? Ook bij het Centrum voor Jeugd en Gezin zouden ouders informatie moeten kunnen krijgen over de wijze waarop zij dit onderwerp met hun kinderen kunnen bespreken. Waar is het geld gebleven van de motie-Verhagen waarmee 10 mln. extra vrijgemaakt zou worden voor pilots? Er zijn berichten dat kinderen met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komen. Die groep lijkt steeds groter te worden. Wat is de reactie hierop van de minister? De heer Dibi (GroenLinks) steunt de ambities van de minister. Op veel terreinen ontbreken echter kwantificeerbare en afrekenbare doelstellingen. De minister spreekt de gemeenten erop aan om 100% dekking tot stand te brengen van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) voor alle leeftijdsgroepen, maar doet dat niet op andere essentiële terreinen. Hoeveel tijd zijn jeugdvoogden over vier jaar nog kwijt aan bureaucratie? Is dat de helft van de huidige 60%? Met welk percentage zal het aantal kinderen onder de 16 jaar dalen dat rookt, drinkt of blowt? Als blowen ten koste gaat van de ontwikkeling van een minderjarig kind en als dat leidt tot ongezond gedrag, zoals psychoses, moet de overheid daar natuurlijk stappen tegen ondernemen. Dat gebeurt al door onder andere coffeeshops in de buurt van scholen te sluiten. Handhaving is hierbij heel belangrijk. Een ander aspect is voorlichting en goede afspraken met de coffeeshops. De minister gaat te veel investeren in heropvoedingskampen, een soort Lubbers-kampementen, waarvan de effectiviteit nog nooit bewezen is. Hiermee wordt de Operatie Jong rechts ingehaald. Jongeren die het kampement verlaten, komen terug in hun oude buurt, bij hun oude vrienden en vervallen in de oude patronen. Het geld kan dan ook beter besteed worden aan brede scholen, straatcoaches, jongerenwerk en een degelijke reclassering. Met de gemeenten is afgesproken dat zij bevorderen dat de Bureaus Jeugdzorg als voorpost in de Centra voor Jeugd en Gezin functioneren. Als de tijd van vrijblijvendheid echt voorbij is, dient er in elk Centrum voor Jeugd en Gezin een voorpostfunctionaris gehuisvest te worden. Als de minister een stelselwijziging onwenselijk vindt en geen extra laag wil creëren, is het niet meer dan logisch dat de lijnen kort zijn. Vandaar het dringende verzoek om de Bureaus Jeugdzorg op te nemen in het wettelijk kader van de Centra voor Jeugd en Gezin. Desnoods zal hierover een motie worden ingediend. Door de enorme toeloop van slachtoffers van huiselijk geweld bij de Adviesen Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG’s), kunnen deze steunpunten de vraag niet langer aan. Huiselijk geweld heeft een heel duidelijke relatie met kindermishandeling. Wat is de reactie van de minister op deze ontwikkeling? Hoe regelt hij voldoende aanbod van hulp? Een minister moet verantwoordelijk zijn voor het dossier kindermishandeling. Hoe wil de minister de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) en die voor Huiselijk Geweld verbinden aan de Centra voor Jeugd en Gezin? De paragraaf over sport spreekt GroenLinks erg aan. Wat vindt de minister van een kinderclubkaart waarmee de kinderen die in armoede opgroeien in staat zijn om kosteloos lid te worden van een sportvereniging en waarmee zij een vergoeding krijgen voor de aanschaf van sportkleding?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
6
Naar welk tijdperk wil de minister terugkeren met het gezin in de wederopbouw, waarmee hij het gezin opnieuw een belangrijke positie in de opvoeding geeft? De alleenstaanden zijn ook belangrijk. Zij verrichten immers zinvol werk, hebben waardevolle zorgrelaties en doen vrijwilligerswerk. De indruk bestaat dat de politiek alleenstaanden gebruikt als inkomstenbron voor het bevoorrechten van gezinnen. Kan de minister ondubbelzinnig verklaren dat niet het gezin, maar iedereen een hoeksteen is van de samenleving? Het gezin moet wel gespiegeld worden aan de huidige maatschappelijke realiteit. Het traditionele gezin ging immers soms gepaard met een benauwende beslotenheid, een rigide taakverdeling tussen man en vrouw, spanningen tussen jong en oud en starre gezagsverhoudingen. Er gebeurt nog te weinig aan de emancipatie van het gezin. Er is eigenlijk alleen sprake van langer ouderschapsverlof, maar uit onderzoek blijkt dat weinig vaders dit verlof opnemen. De minister wil informele kinderopvang financieel gaan steunen. Komt dit erop neer dat ouders die werken of leren een budget ontvangen waarmee zij de kinderopvang naar eigen inzicht kunnen regelen? De overheid moet hierin een sturende rol hebben en zij kan dit in samenspraak met de werkgevers regelen. Nu is dat onderdeel nog te vrijblijvend. Bovendien nemen werkgevers vaak niet hun verantwoordelijkheid in dezen. De bestaande regeling die gaat over een gastouderbureau is echter bureaucratisch. Er moet dus een simpele regeling komen. Het kindgebonden budget is echter een stimulans voor ouders om thuis te blijven, dus om niet te gaan werken. Het beleidsprogramma geeft meer macht aan een onmachtige overheid, terwijl het streven is om ouders primair een taak te geven in de opvoeding van hun kinderen. De overheid is ook een kil bureaucratisch apparaat. De taak van de overheid op dit gebied is begrensd. Ouders moeten leren om zelf verantwoordelijkheid te dragen. Opvoedingsondersteuning moet aangeboden worden met als achterliggende boodschap dat niet iedere ouder in staat is om zijn of haar kinderen een liefdevolle opvoeding te geven. Mevrouw Kos¸er Kaya (D66) constateert dat deze minister een lijst van voorstellen geeft met instrumenten om probleemjeugd aan te pakken. Dat wil D66 ook, maar zij twijfelt aan de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Zo wil het kabinet een heel nieuw netwerk oprichten om de probleemjeugd in het vizier te krijgen, maar het is al bekend om wie het gaat. Wanneer het Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat het om een probleemgezin gaat, boekt de overheid vervolgens te weinig resultaat. De vrees wordt uitgesproken dat het kabinet veel geld uitgeeft om de hele bevolking aan allerlei procedures en formaliteiten te onderwerpen, met minimale resultaten. Wat zijn de verantwoordelijkheden van deze minister? Waarop kan hij afgerekend worden? Wat is zijn invloed, als hij op het terrein van meer ministeries werkzaam is? Wat is de betekenis van de uitspraak dat de minister in algemene zin aanspreekbaar is op de onderwerpen jeugd en gezin? Is hij een soort vraagbaak? De collega van Justitie heeft een beleidsprogramma voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. In het beleidsprogramma voor jeugd en gezin staat de doelstelling om de jeugdcriminaliteit met 10% te verminderen. Stel dat de jeugdcriminaliteit over twee jaar is toegenomen, kan deze minister daarop afgerekend worden? Hoe wordt voorkomen dat dan de verschillende ministeries elkaar de zwarte piet toespelen? Het kan zijn dat de minister daar niet bang voor is, omdat de doelstellingen over vier jaar gesteld zijn, wanneer er immers een nieuw kabinet is. Dezelfde vragen gelden voor de taakverdeling op provinciaal en gemeentelijk niveau. Wie is wanneer eindverantwoordelijk? Wie heeft de regie? Successen zijn afhankelijk van duidelijkheid op die punten. Hoe zit het met de samenwerking? Daar schort het nog aan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
7
Gebrek aan vroegtijdige signalering van probleemgedrag bij risicojeugd is een serieus probleem. Het is D66 er alles aan gelegen om te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden door ze voortijdig aan te pakken en hulp te bieden. Daarom is D66 blij met de nadruk op preventie. Gevreesd wordt echter dat de minister zijn doel voorbijschiet met de risico-inventarisatie voor kinderen tot vier jaar, omdat zo ongeveer 95%, dus de overgrote meerderheid, van het aantal kinderen en hun ouders in het verdachtenbankje geplaatst wordt. De 5% waar het om gaat, betreft de sociaal-economisch zwakkere gezinnen en die zijn al in het vizier. Het is al bekend welke gezinnen voor bepaalde hulp of bepaald advies in aanmerking komen. Bovendien komt door de persoonlijke vraagstelling de privacy van ouders in het geding. Het is zinloos als de overheid de verantwoordelijkheid van alle ouders wil overnemen. Een dergelijke risicoinventarisatie is dus niet alleen buitenproportioneel, maar ook onnodig. Nogmaals, er is immers al sprake van een soortgelijke inventarisatie, maar die gaat minder ver. In de praktijk wordt namelijk al aan de bel getrokken, als de Jeugdgezondheidszorg constateert dat een kind verwaarloosd wordt of dat de thuissituatie niet optimaal is. Het gaat erom dat er op die signalen gereageerd wordt. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Hoe denkt de minister het geschetste probleem te ondervangen? Hoe houden ouders de controle over het Elektronisch Kind Dossier (EKD)? Hebben zij inspraak over de inhoud daarvan? Hoe wordt voorkomen dat gegevens onnodig worden verstrekt aan andere instanties? Worden alle vragen van de risico-inventarisatie in het EKD opgenomen? Uit onderzoek blijkt dat de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) ernstige vertraging oploopt en dat de toegang en het gebruik verre van gestandaardiseerd zijn. Waarom geeft de minister desalniettemin harde data voor de invoering van het EKD? Als dit toch harde data zijn, kan de minister daarop afgerekend worden. Het gaat erom dat het zorgvuldig gebeurt en dat het kind centraal staat, dus dat de gegevens niet uitwaaieren. Er ontbreekt een concreet plan inzake seksualiteit bij jongeren. Uit onderzoek van de Rutgers Nisso Groep dat jongeren op steeds jongere leeftijd aan seks doen, misschien vanwege de aandacht voor seks in de media. Zorgelijk in dit verband is dat blijkt dat 18% van het aantal meisjes en 4% van het aantal jongens wel eens tot seks gedwongen is. Dit is onacceptabel. Daar ligt wel degelijk een taak voor de ouders. Zij blijken echter nog steeds moeite te hebben met seksuele voorlichting en het overbrengen van een gezond en verantwoord seksueel zelfbeeld. Ook de overheid heeft hierin een taak. Komt de minister met een plan voor structurele seksuele voorlichting, waarmee seksualiteit voor eens en voor altijd uit de taboesfeer wordt getrokken? Daarbij hoort wel de nadruk te liggen op soevereiniteit van het eigen lichaam en respect voor dat van een ander. Daarmee worden jongeren weerbaar gemaakt. Helaas staat er in het beleidsprogramma niets over meisjesbesnijdenis. Meisjesbesnijdenis is een vorm van kindermishandeling. Deze praktijk wordt echter nog steeds geseksualiseerd. Ook wordt dit in verband gebracht met de integriteit van het meisje. D66 wil dat er door de Jeugdgezondheidszorg regelmatig verplicht wordt gecontroleerd of er sprake is van meisjesbesnijdenis. Wat zijn de ambities van de minister ter zake? De heer Van der Vlies (SGP) complimenteert de minister met zijn beleidsprogramma. Daarin wordt gesproken over een gezinsnota in 2008. Er is al een gezinsnota uit 2006. Hoe wordt een en ander op elkaar afgestemd, waar zijn de breuklijnen, wat zijn vernieuwingen en wat wordt gecontinueerd? Op welke punten wordt de aanpak dus echt anders? Voor zover het op het terrein van de overheid ligt, moet de overheid ervoor zorgen dat gezinnen goed kunnen functioneren. Dat moet evenwel beter waar dat nodig is. Kinderen hebben een stabiele basis nodig waarbij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
8
normen en waarden aan hen worden overgedragen, maar daaraan schort het tegenwoordig helaas te vaak. Dit is een punt van zorg en dat heeft dan ook hoge prioriteit. Een recent bezocht Centrum voor Jeugd en Gezin in Gorinchem functioneert goed: korte lijnen, geïntegreerde pakketten en heldere structuren. De ambitie is dat er in 2011 meer van dat soort centra in het land zijn, maar kan dat niet wat sneller? Die ambitie zou ook sneller vorm moeten krijgen. Waarom heeft de minister hiervoor tot 2011 tijd nodig? Het gaat voorts om de houding en de gedachte ten opzichte van samenwerking. In dit kader moet voorkomen worden dat positieve lokale eigenheid en methodes gefrustreerd raken. Deze nieuwe voorziening moet laagdrempelig zijn. Wat wordt wel en niet onder de advies- en informatieloketfunctie verstaan? Natuurlijk speelt de positie van de Zorgen Adviesteams (ZAT’s) hierbij een rol. Hoe ziet de minister dit in verband met overeenkomsten, verschillen en overlapping? Wat is het ideale beeld volgens hem? Komt er een spreidingsplan voor de Centra voor Jeugd en Gezin? De centra moeten immers overal in het land zijn. Is de norm 1:5 000 of 1:10 000 inwoners? Er is in Nederland een diversiteit aan opvoedingsstijlen en identiteiten. Het enige wat hierover in het beleidsprogramma staat, is dat het belang van «interculturaliteit» hoog in het vaandel staat. Alles wat er op dit gebied al tot stand is gekomen bij kerken, geloofsgroepen, sportclubs en jeugdverenigingen moet worden ingezet bij de oplossing van de problematiek die nu aan de orde is. Dergelijke verbanden bieden al de helpende hand aan jongeren en men wil dat voor meer jongeren doen. Kan hieruit geen win-winsituatie groeien? Wat is bij de risico-inventarisatie een risicosignaal? Hoe zit het met de Verwijsindex? Wat wordt er opgenomen in de risico-inventarisatie? Daarin moet men niet doorslaan. Voorkomen moet worden dat hierover een spookbeeld ontstaat. Als er sprake is van een signaal van risico of zorg, moet dat nader bekeken worden. De andere gevallen, waarvoor dat signaal niet is afgegeven, blijven daar toch buiten? Opvoeding is toch in eerste instantie een zaak van de ouders? De overheid dient zich daar dan ook niet te veel mee te bemoeien. Dus: geen inmenging door de overheid waar dat niet per se nodig is en als dat nodig is, moet het objectief te motiveren zijn. Het belang van de risico-inventarisatie is overigens wel dat de kinderen en gezinnen die nu tussen wal en schip raken, bereikt worden. Het begin is bij het consultatiebureau, maar 5% van het aantal gezinnen komt daar niet, dus moet geprobeerd worden om die daar toch naartoe te halen. Daarop moet dus worden aangedrongen. Het gaat uiteindelijk om een goede balans tussen waakzaamheid en privacy, evenals eigenheden van mensen, ook op grond van een bepaalde overtuiging. Hoe ver strekt een risicosignaal? Als bijvoorbeeld kinderen wegens de geloofsovertuiging niet mogen sporten, geeft dat aanleiding voor een risicosignaal? Waar ligt dus de grens? De heer Voordewind (ChristenUnie) geeft de minister complimenten voor het ambitieuze beleidsprogramma met concrete doelstellingen en resultaten. Uit het programma blijken een grote zorg over jongeren die vroeg in het leven dreigen te ontsporen en een krachtige wil om dit probleem met ingrijpende preventieve maatregelen aan te pakken door in te grijpen in de gezinssituaties. Deze omslag in denken vereist een principiële verantwoording. Hierbij moet een goede balans zijn tussen verantwoordelijkheden van de ouders en die van de overheid. Hoe ver mag de staat hierbij gaan? Is dat wat de staat doet altijd goed en heilzaam? Hoe rijmt de minister de voorstellen van het beleidsprogramma hiermee? Wat is zijn visie hierop in het licht van de autonomie van het gezin? In hoeverre ligt die autonomie ten grondslag aan dit beleidsprogramma? Het risicoprofiel is nogal een grote stap. Immers, alle ouders en hun kinderen worden langs een meetlat gelegd. Je zult maar een werkloze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
9
alleenstaande moeder zijn die in een achterstandswijk woont. Misschien ben je een verantwoorde en liefdevolle moeder. Een risicoprofiel dient dan ook pas gemaakt te worden, wanneer het vermoeden is dat men bij de opvoeding in gebreke blijft. Deelt de minister deze mening en kan hij toezeggen dat het risicoprofiel pas wordt opgesteld, als daar gegronde redenen voor zijn? De minister stelt een opvoedingscursus voor, die ouders onder dwang zouden moeten volgen. Hoe effectief zal dit zijn, als het onder dwang gebeurt? Wat gebeurt er na afloop van een dergelijke cursus? Gaat de staat interveniëren of monitoren? Zo nee, wat zijn dan de plannen? Opvoedingsondersteuning betreft ondersteuning en daarbij moet men verre blijven van een «norm» voor een goede opvoeding. Hoe waarborgt de minister de vrijheid van ouders bij de opvoeding? Opvoedingsondersteuning moet dus alleen worden aangeboden indien dat noodzakelijk is. De omslag naar preventie is heel goed. Een stabiel gezin met een stabiele relatie tussen ouders is van het grootste belang. Dit betreft het «voorleven» voor kinderen: de opvoeding wordt veelal bepaald door het gedrag van de ouders. Welke maatregelen neemt de minister om dit voorleven te stimuleren? Hoe wil de minister conflicthantering bij een dreigende scheiding actief aanbieden? In dit verband wordt gedacht aan huwelijks- en relatiecursussen. Dit moet niet verplicht worden gesteld, maar de Centra voor Jeugd en Gezin kunnen wel doorverwijzen, dus uiteraard op vrijwillige basis. Een van de oorzaken van de groeiende wachtlijsten in de jeugdzorg wordt namelijk toegeschreven aan het toegenomen aantal echtscheidingen. Er moeten in de jeugdzorg niet alleen pleisters geplakt worden (conflictbeheersing aan het einde van het proces), maar er moet ook iets aan de oorzaken gedaan worden. Als de situatie zo is dat een verplichte opvoedondersteuning nodig is, kan er uiteindelijk worden overgegaan tot OTS (ondertoezichtstelling). Wellicht kan het proces van OTS desnoods versneld worden, als er sprake is van een onveilige situatie voor het kind. Volgens het Coalitieakkoord worden gezinnen met chronisch zieke en gehandicapte kinderen en gezinnen met pleegkinderen financieel tegemoetgekomen, maar in het beleidsprogramma staat dat dit wordt verkend. Betekent dit een stap terug of geldt het Coalitieakkoord? Een verlenging van het adoptieverlof is van belang voor het ontstaan van een goede hechting. Kan de duur van dit verlof in overeenstemming met het zwangerschapsverlof gebracht worden? Kunnen de Centra voor Jeugd en Gezin analoog aan de Kindertelefoon niet gecombineerd worden met een gezinstelefoon, zodat de toegangsdrempel nog lager wordt? Zo mogelijk zou deze telefoon ook buiten de kantoortijden opengesteld moeten zijn. Ziet de minister wat in dit plan en zo ja, is dit uitvoerbaar? Hoe kijkt de minister aan tegen de buddyprojecten? Is het een goed idee om die aan de Eigen Kracht Conferenties toe te voegen, zodat het sociale netwerk van de betrokkenen wordt uitgebreid? Kan de minister toezeggen dat hij contact opneemt met de VNG om na te gaan of de horecatijden vervroegd kunnen worden, zodat de jongeren niet pas om 1 uur ’s nachts de stad in gaan? Wie gaat het Elektronisch Kind Dossier (EKD) uiteindelijk beheren? Hoe wordt de privacy van de gegevens en van de ouders beschermd? De nieuwe wetgeving inzake overlast veroorzakende jongeren slaat toch niet op criminele jongeren? Over welke jongeren gaat het wel en wanneer wordt er rigoureus ingegrepen in die zin dat de jongeren naar prepcamps of campussen worden geleid? Het is goed dat er een tussenfase komt voor jongeren die uit JJI’s (Justitiële Jeugdinrichtingen) of gevangenissen komen om daarin te kunnen resocialiseren in de samenleving. Gaat de minister dit soort initiatieven verder ondersteunen? Wil de minister dit verplicht stellen of denkt hij eerder aan drang en dwang? De fractie van de ChristenUnie wil liever dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
10
betrokkenen daartoe worden overgehaald dan dat zij daar tegen hun zin zitten. Er moet in dit verband ook meer gebruik gemaakt worden van programma’s, zoals De Uitdaging, die hun effectiviteit bewezen hebben. Wie gaat de Verwijsindex beheren? Daarover zullen met de gemeenten concrete afspraken gemaakt moeten worden. Bestaat er al meer duidelijkheid over wat er fout is gegaan bij de regie inzake de jeugdgezondheidszorg? Aan de hand van criteria wordt gezond gedrag van jongeren gemeten, zoals alcoholgebruik. Kunnen hieraan drugsgebruik, overgewicht en zelfdodingen worden toegevoegd? Dit laatste baart zorgen, omdat het aantal zelfdodingen schrikbarend hoog is. Kan de minister een onderzoek ter zake door de Universiteit van Utrecht betrekken bij het preventieplan zelfdoding dat al een tijd bij het ministerie van VWS ligt? Kan de minister toezeggen dat dit plan zo snel mogelijk naar de Kamer komt? Antwoord van de minister De minister is er trots op dat er in een korte tijd met hulp van de medewerkers ongelooflijk veel werk is verzet: er is een nieuw ministerie van de grond gekomen en dit uitgebreide beleidsprogramma voor de komende vier jaar is opgesteld, nog afgezien van de wetsvoorstellen op dit beleidsterrein die al door de Kamer behandeld zijn. Niet alles in dit beleidsprogramma is in detail uitgewerkt. Het bevat soms de aankondiging van de uitwerking van de lijnen in een plan van aanpak, zoals het Actieplan aanpak kindermishandeling dat de Kamer morgen zal bereiken. De in het beleidsprogramma aangekondigde wetgeving en nadere maatregelen vragen voorbereiding. Te denken is aan een nadere inkadering van de Centra voor Jeugd en Gezin. Met het beleidsprogramma wordt duidelijk wat er de komende jaren aan de orde is en binnen welke kaders dat gebeurt. De Kamer zal betrokken worden bij de precieze vormgeving. Vanzelfsprekend wordt dit beleidsprogramma concreet vertaald in de jaarlijkse begrotingen, uiteraard ook in financieel opzicht met meerjarencijfers. De Kamer kan dus ieder jaar haar controletaak uitoefenen aangaande bijvoorbeeld de te behalen doelen. De komende weken zijn er voorbereidende besprekingen voor de eerste begroting voor jeugd en gezin over 2008. In het beleidsprogramma worden ook de grote posten genoemd, zoals de uitgave-enveloppe van 400 mln. (2011). Het bedrag van 220 mln. wordt ingezet ten behoeve van de realisering van de Centra voor Jeugd en Gezin. Dit bedrag is tot stand gekomen in samenspraak met de VNG. Overigens bevat het beleidsprogramma van het kabinet in ieder geval al globaal de posten uit die enveloppes. Het beleidsprogramma bevat aan het slot een uitnodiging aan alle relevante partners en partijen om actief betrokken te zijn en te blijven bij het jeugdbeleid in brede zin. Gezamenlijk, met inzet van alle beschikbare krachten en onder honorering van ieders verantwoordelijkheid, kan de ambitie waar gemaakt worden: alle kansen voor alle kinderen. Het uitgangspunt is dat opvoeden een zaak van de ouders is. De opvoeding hoort dus niet in eerste instantie bij de overheid en er moet geen overheidsbemoeienis zijn als dat niet nodig is. Dit levert echter onvermijdelijk een spanning op en de scheidslijn zal dan ook meer principieel aan de orde moeten komen bij de bespreking van de gezinsnota, de opvoedingsondersteuning en de risico-inventarisatie/-analyse. Als een kind grote risico’s loopt, zal de overheid in het belang van het kind toch handelend moeten optreden. Dat zal tijdig moeten gebeuren en daarom moet er voldoende zicht zijn op wat er aan de hand is. Daartoe zijn in de jeugdgezondheidszorg al de consultatiebureaus voor kinderen van 0 tot 4 jaar; daarbij geldt in eerste instantie weliswaar het medische aspect, maar daar zijn ook mogelijkheden voor opvoedingsondersteuning.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
11
Gisteren is met een aantal Kamerleden al uitgebreid gesproken over het spectrum van maatregelen (aanbod, vrijwillig, drang en dwang) in het kader van de opvoedingsondersteuning. Het bestuurlijk-juridisch instrumentarium is daarbij uiteengezet door de minister van Binnenlandse Zaken. Dit geldt ook voor het aangekondigde wetsvoorstel inzake aanwijzing bij ernstige overlast. Het voorbeeld over een tandarts, dat mevrouw Verdonk gisteren gaf, is verhelderend: als je weet dat het om een rotte kies gaat, ga je niet kijken of er nog iets aan preventie gedaan kan worden, maar als het gebit nog in redelijk goede staat is, ga je niet direct tanden of kiezen trekken. Er is dus eerst een analyse nodig voor een goede beeldvorming en vervolgens zal bepaald kunnen worden of er gericht geïntervenieerd moet worden. Dat kan een aanbod zijn, maar er kan ook worden ingegrepen. Natuurlijk is het begin preventie: je gaat ook periodiek voor controle naar de tandarts om problemen te voorkomen. Als er toch problemen ontstaan, moet er gericht kunnen worden ingegrepen. De wijze waarop wordt ingegrepen, hangt weer af van de ernst van de situatie. Dit is de achterliggende gedachte op het beleidsterrein van de jeugdzorg. Inderdaad moet er een balans zijn tussen preventie, vrijwilligheid, drang en dwang. Het begin is dus het preventieve, lokale, laagdrempelige Centrum voor Jeugd en Gezin. Het is aan de gemeenten om dit goed vorm te geven; dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daarover zijn goede afspraken gemaakt. Daarin zal fors geïnvesteerd worden in de hoop dat problemen voorkomen kunnen worden, zoals overlast en de noodzaak van een geïndiceerde, zware vorm van jeugdzorg. In dat traject gaat het erom dat de risico’s onderkend kunnen worden; een risico is immers nog geen probleem. In dit verband is het van belang dat het aanbod van opvoedingsondersteuning voor iedereen beschikbaar is, ook voor de jonge alleenstaande moeder met een probleemloze dochter van 13 jaar die alleen een paar vragen heeft over de opvoeding van haar kind. In dat geval mag het antwoord niet zijn: u voldoet niet aan het risicoprofiel, dus u moet het zelf maar uitzoeken. Het kan zijn dat er dan mede vanwege onbeantwoorde vragen toch problemen ontstaan, zelfs zodanig dat het kind een probleemkind wordt. Nogmaals, het gaat erom om dat te voorkomen. Als er problemen zijn gesignaleerd en de ouders geen opvoedingsondersteuning willen, zijn er mogelijkheden van drang. Er wordt geen genoegen mee genomen dat ouders een aanbod afslaan: de desbetreffende instantie blijft aandringen. Dit is nu al vaak de praktijk bij bijvoorbeeld consultatiebureaus. Het aanbod is vrijwillig, maar de consultatiebureaus zullen er geen genoegen mee nemen, wanneer een afspraak genegeerd wordt. Als men denkt dat er een probleem is, wordt geprobeerd om een bezoek thuis af te leggen. Dit is een vorm van bemoeizorg. Het gaat tenslotte om het welzijn van het kind. In dat kader is er meer mogelijk. Na een mislukte poging tot drang, kan de kinderbescherming in beeld komen bij een bedreigende situatie voor het kind. Dit kan zelfs leiden tot een OTS (ondertoezichtstelling) met de verplichting voor de ouders tot het volgen van een opvoedcursus. De ouders kunnen in het begin op deze uitkomst gewezen worden. Er kan zelfs een uithuisplaatsing nodig zijn of opneming van het kind in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Ideaal is echter, wanneer de ouders vrijwillig hulp en begeleiding aanvaarden. Dit alles is erop gericht om de ouders zodanig toe te rusten dat er sprake is van een normale opvoedsituatie, als het kind in het gezin terugkomt. Het uitgangspunt is namelijk dat de ouders weer de verantwoordelijkheid voor de opvoeding op zich kunnen nemen. Bij de gisteren vanuit de Kamer naar voren gebrachte ideeën over voorwaardelijke OTS wordt aansluiting gezocht bij het bestuurlijk instrumentarium. Overlast kan een grond zijn voor OTS, maar niet op zichzelf. Een andere mogelijkheid is een spoed-OTS die binnen 24 uur gerealiseerd is. Iets anders is het voornemen van het kabinet dat is verwoord in het Coalitieakkoord om de drempel voor een OTS te verlagen. Daarbij gaat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
12
het om een dreiging in de opvoedings- c.q. opgroeisituatie. Hiermee kan de eventuele leemte tussen de verschillende maatregelen op het terrein van jeugdbescherming en de bestuurlijke instrumentaria in belangrijke mate gedicht worden. Er komt een basismodel voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Dat bevat in ieder geval een bundeling van de vijf functies die nu al krachtens de WMO bij de gemeente liggen. Verder behoren de jeugdgezondheidszorg en de voorpostfunctionaris van het Bureau Jeugdzorg daartoe. Met die bundeling wordt de bureaucratie teruggedrongen en wordt de samenwerking verbeterd. Die samenwerking geldt ook de Bureaus Jeugdzorg uit het provinciale domein. Een gemeente kan beslissen om in dat kader heel veel extra te doen (onder andere huisarts, basisgezondheidsdienst, politie en school). Om een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin in 2011 te hebben, wordt vooralsnog aangehaakt bij de zelfstandige consultatiebureaus. Dit betreft dus niet alleen de grote steden. Dit krijgt vorm in samenspraak met de VNG en de besturen van de «G7» en van de gemeenten van de 40 wijken. Vanaf volgend jaar kunnen alle gemeenten evenwel al beginnen met de oprichting van Centra voor Jeugd en Gezin. Dit wordt door het ministerie ook gestimuleerd. Daarvoor is onder meer in het budget van 100 mln. (2011) via de accres-formule geld beschikbaar. In overleg met de VNG richt het ministerie de inspanningen op die gemeenten waar meters gemaakt kunnen worden, waar dus veel problemen en risico’s zijn. Veel vragen over het EKD en de Verwijsindex zijn al beantwoord via de eerdere briefing van de Kamerleden. Nogmaals, het EKD is een medisch dossier van de jeugdgezondheidszorg en daarvoor gelden de privacyregels in het kader van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV). Als er in een later stadium wordt aangehaakt aan het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD), blijft het een medisch dossier dat alleen door medici bekeken kan worden, wanneer er sprake is van een behandelingsrelatie. Het is dus niet de bedoeling dat een politieagent het EKD kan inkijken. Het EKD is een bronsysteem voor de Verwijsindex voor risicojongeren. De Verwijsindex valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Hiervoor is nog wetgeving nodig. In het najaar gaan 30 gemeenten hiervoor als proeftuin functioneren. Op basis van de ingevoerde gegevens kan er door de hulpverleners zo nodig gezamenlijk gericht actie worden ondernomen. Het elektronisch uitwisselen van persoonsgegevens valt onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij de risicoanalyse c.q. -inventarisatie is er geen reden voor spookbeelden. Bij consultatiebureaus is het nu al vrij gangbaar dat er ook naar risicofactoren wordt gekeken en dat daarover aantekeningen worden gemaakt in het dossier van het desbetreffende kind. Door veel consultatiebureaus wordt er al geïnformeerd naar de persoonlijke omstandigheden van de ouders. Die omstandigheden kunnen betrekking hebben op structurele werkloosheid. Zo komen de risicogezinnen en -kinderen scherper in beeld. Op basis van die gegevens kan bepaald worden waar het nodig is dat de overheid ingrijpt. Dit geldt ook bij kindermishandeling. Natuurlijk komen ouders die aan een risicofactor voldoen niet direct in het verdachtenbankje terecht. Het aanbod geldt voor iedereen en daarbij wordt geprobeerd om op de risico’s te focussen. Op die manier wordt ernaar gestreefd om problemen te voorkomen. De bedoeling is ook dat de risicoanalyse meer systematisch wordt toegepast, zodat er vergelijkingsmateriaal beschikbaar komt. In dit kader is er het project Stevig Ouderschap. Aan de hand hiervan kan worden nagegaan of er een afdoende vragenlijst opgesteld kan worden waarmee de relevante risicofactoren in beeld komen. Voor alle duidelijkheid: de regie ligt bij de gemeenten. Dit geldt ook voor de doorzettingsmacht. De achterliggende gedachte is dat er wordt samengewerkt. Op dit terrein geldt geen vrijblijvendheid. Als er meer hulpverle-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
13
ners bezig zijn met een gezin, moet er dus een plan komen: een gezin, een plan. Bovendien moet er dan een zorgcoördinator komen. In overleg met de gemeenten wordt dit uitgewerkt en daarbij worden de best practices betrokken. Het zou fijn zijn als er in elke gemeente een wethouder Jeugd zou zijn. Er lopen pilots voor de campussen. Die worden geëvalueerd en aan het eind van dit jaar worden de eerste resultaten verwacht. Het staat als een paal boven water dat het kabinet daarmee wil doorgaan. De bedoeling is dat aan het eind van de kabinetsperiode in alle delen van het land deze voorziening gerealiseerd is. Het wordt nog onderzocht voor hoeveel jongeren dit bestemd is. Op het ogenblik kan er op vrijwillige basis gebruik worden gemaakt van de campussen, behalve een in Tilburg. Het uitgangspunt hiervoor is gevonden in de aanbevelingen van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Een aantal jongeren is namelijk niet te bereiken met het normale arbeidsmarktinstrumentarium: zij gaan niet naar school, zij werken niet en zij zijn niet op zoek naar werk. Zij dreigen af te glijden naar langdurige inactiviteit en misschien zelfs naar criminaliteit. Dat is de doelgroep. Dit staat tussen andere voorzieningen, zoals Rebound tot en met justitiële jeugdinrichtingen. De campussen zijn inderdaad 12-uursvoorzieningen. Een van de positieve resultaten is dat er een uitstroom van 50% tot 60% naar een reguliere baan is; het werkt dus wel degelijk. In het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregelen zijn drang en dwang mogelijk, zelfs verplichting. De leer/werkplicht tot 27 jaar biedt ook mogelijkheden. Dit geldt ook voor de door het kabinet voorgestelde kwalificatieplicht met een verlenging van de leerplicht tot 18 jaar. Wat de extra 10 mln. ingevolge de motie-Verhagen betreft, kan worden meegedeeld dat er al 10 mln. voor de campussen beschikbaar was gesteld. Daarin draaien in totaal zeven tot acht projecten mee in vijf gemeenten, elk voor 2 mln. De extra 10 mln. zou beschikbaar gesteld worden voor panklare en startklare projecten, maar die waren er niet toen de motie werd aangenomen. De extra 10 mln. wordt derhalve nu betrokken bij de uitbreiding van en het vervolg op de pilots. De precieze omvang van het extra budget wordt aangegeven in de meerjarencijfers van de begroting voor 2008. Deze minister gaat over het geld voor de campussen, dit naar aanleiding van een vraag die gisteren hierover gesteld is. De doelstellingen gelden voor 2011 en de pilots worden steeds zorgvuldig geëvalueerd. De bevindingen spelen vervolgens een rol bij de uitbreiding van het aantal campussen. Op pagina 38 van het beleidsprogramma wordt over Doe Normaal gesproken. Dit is inderdaad de Nederlandse versie van ASBO. Bij scheidingen zijn omgangshuizen van belang; dit betreft evenwel een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. Gezien de relatie met kindermishandeling komt dit punt aan de orde bij de inhoudelijke behandeling van de desbetreffende maatregelen uit het actieplan. Loverboys, een verschijningsvorm van de pooier, kunnen aangepakt worden en zijn strafbaar in verband met vrouwenhandel. Ingevolge artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht is het ronselen van jongeren om die in te zetten ten behoeve van de prostitutie, strafbaar. Het is de bedoeling dat in 2009 de nieuwe financieringsstructuur wordt geïntroduceerd op basis van een ramingmodel van het SCP. De prijsstijgingen worden niet gecompenseerd. Een mogelijkheid is om dit punt door middel van doelmatigheid op te lossen. Er wordt verder wel rekening gehouden met de gestegen loonkosten als gevolg van het cao-overleg. Daarvoor ontvangt het ministerie voor Jeugd en Gezin compensatie van het ministerie van Financiën in de vorm van OVA. Het ligt in de rede de overheveling van de Jeugd-LVG uit de AWBZ naar de provinciaal gefinancierde jeugdzorg met het oog op de bestaande problematiek en het hulpaanbod te bezien. Natuurlijk zijn er zowel voorals nadelen. Feit is dat via de AWBZ geen voorzieningen gefinancierd mogen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
14
worden als daarvoor al een ander wettelijk regime beschikbaar is. Het is de vraag of dat hierbij het geval is met de Wet op de jeugdzorg. Deze overheveling wordt evenwel niet tegen beter weten in en koste wat kost doorgezet. In gesprek met de betrokken partijen uit de sector wordt dan ook zorgvuldig verkend onder welke voorwaarden de overheveling mogelijk is. Daarbij wordt ook het SER-advies betrokken over de toekomst van de AWBZ, dat aan het eind van dit jaar verwacht wordt. Dit gaat over de sterke accentuering in de AWBZ van de langdurige, niet verzekerbare zorg. Dit AO wordt direct gevolgd door een procedurevergadering van de commissie. De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin, Heijnen De griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 21
15