Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 997
Plan van spreiding en situering SVIVI
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 22 mei 1991 De vaste Commissie voor onderwijs en wetenschappen' heeft op 13 maart 1991 mondeling overleg gevoerd met de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen over het Plan van spreiding en situering SVM (21 997, nrs. 1-2) Van dit overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Hermes (CDA), Beinema (CDA), Van Leijenhorst (CDA), voorzitter, Niessen (PvdA), Ginjaar Maas (VVD), ondervoor– zitter, Van der Vlies (SGP), Lankhorst (Groen Links), Franssen (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Janmaat Abee (CDA), Leijnse (PvdA), Nuis (D66). De Cloe (PvdA), Lilipaly (PvdA), Van Gelder (PvdA), Frissen (CDA), Van de Camp (CDA), Tuinstra (CDA), Netelenbos (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Witteveen Hevinga (PvdA), Huibers (CDA) en Quint-Maagdenberg (PvdA). Plv. leden: Boers-Wijnberg (CDA), G H Terpstra (CDA), Reitsma (CDA), Kamp (VVD), Schutte (GPV). Willems (Groen Links), Dees (VVD), Korthals (VVD), Mulder-van Dam (CDA), Buurmeijer (PvdA), Ter Veer (D66), Van Gijzel (PvdA), Huys (PvdA), Vermeend (PvdA), Deetman (CDA), Lansink (CDA). Roosen-van Pelt (CDA). Groenman (D66), Leerling (RPF), Van lersel (CDA) en J. H. van den Berg (PvdA)
113276 F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1991
De heer Van Gelder (PvdA) sprak zijn waardering uit voor de voortgang van de SVM-operatie en het werk van de Procescoördinatie. Het thans in de planning opgenomen aantal nevenvestigingen beschouwde hij als een maximum. Naar aanleiding van het advies van de Procescoördinatie over grootstedelijke gebieden gaf hij de staatssecre– taris in overweging om een zo goed mogelijke invulling van onderwijs– voorzieningen te bezien in het kader van het huisvestings– en investe– ringsplan. Hoewel een strakke beleidslijn voor het aanbod van onderwijs in nevenvestigingen moet worden gevolgd, zal ook moeten worden bezien of iets aan knelpunten kan worden gedaan. In principe moet dubbel aanbod echter worden voorkomen. Hij vroeg om de nevenves– tiging te Hardenberg ruimte te bieden voor het creëren van een draagvlak in de regio, zodat ook op langere termijn het functioneren kan worden gewaarborgd. In dit verband wees hij ook op het rapport van de commissie-Rauwenhoff. De heer Van Gelder kon zich verenigen met het beleid ten aanzien van deficiënte opleidingen, maar waarschuwde voor te grote starheid in deze. Er moet ook worden gekeken naar de relatie met andere vormen van onderwijs, het gevaar van verstoring van een fusieproces in een bepaalde regio en het voortbestaan van het resterende deel van een instelling. Het laten bestaan van een deficiënte opleiding als dislocatie vond hij een bestuurlijk monstrum. Het veroorzaken van een breuk in een cluster mag niet worden beloond, zoals dreigt te gebeuren ten aanzien van het Damlandcollege te Zaandam. Wellicht moet in dit geval grotere nadruk worden gelegd op fusie. De situatie in de regio Appingedam moet ongewijzigd blijven, omdat het daar vooral gaat om afstanden. Hij vroeg aandacht voor het bevorderen van het samengaan van de opleidingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
detailhandel en administratie te Drachten en Hengelo. Verder vroeg hij om de relatie van de horeca-opleidingen te Breda en Eindhoven met andere voorzieningen nader te bezien, teneinde gewrongen constructies te voorkomen. De heer Van Gelder pleitte voor voorzichtigheid bij het uitbouwen van voorzieningen. Eerst zal moeten worden bezien hoe het SVM-proces verder uitkristalliseert, waarbij de relatie met de arbeidsmarkt van groot belang is. Op verzoek van de staatssecretaris heeft de Procescoördinatie over een aantal zaken advies uitgebracht. Wordt hierop nog tijdens de huidige planprocedure gereageerd of wordt dit advies betrokken bij een volgende planprocedure? De heer Van de Camp (CDA) complimenteerde alle betrokkenen met het bereikte resultaat. Hij merkte op dat het fusieplan er op een aantal punten anders uitzag dan het Plan van situering en spreiding. Verder wees hij op de invloed van het rapport van de commissie-Rauwenhoff. Dat bij de verdergaande schaalvergroting de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het onderwijsveld in het oog worden gehouden mag er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de denominatieve spreiding in het onderwijs. Per regio zal minimaal een van de clusters van confessionele of interconfessionele signatuur moeten zijn. Met name in de zorgsector is de signatuur van groot belang. Het beleid ten aanzien van nevenvestigingen behoeft niet fundamenteel te worden gewijzigd ten opzichte van het fusieplan van juni 1990. Wel moet meer duidelijkheid worden verschaft over de situatie in het grootstedelijk gebied. In dit verband pleitte hij naar aanleiding van de problemen bij het Oosterborch– college en de MDGO-vestiging te Oldenzaal voor gelijke behandeling van de clusters in de regio Twente en wees hij erop dat in Rotterdam het laatste halfjaar drie keer zoveel mogelijkheden zijn gecreëerd om een MDGO-opleiding verzorging te volgen. Hij sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Van Gelder over het onderwijsaanbod in nevenvestigingen. De regionale problemen die hebben geleid tot het creëren van nevenves– tigingen zijn nog niet allemaal opgelost. De heer Van de Camp pleitte voor voorzichtigheid bij het stellen van een termijn voor overdracht van deficiënte opleidingen. Hij sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Van Gelder over opleidingen te Appin– gedam, Drachten, Hengelo, Breda en Eindhoven. De recente ontwikke– lingen in de betreffende regio vormden voor hem geen reden om te stellen dat de deficiënte opleiding te Alphen a/d Rijn per 1 augustus 1991 overgedragen moet zijn. Om fusieprocessen in deze regio voldoende tijd te gunnen pleitte hij voor toepassing van een termijn van vijf jaar. Hij was het met de heer Van Gelder eens dat geen beloning voor het doorbreken van clustervorming mag worden gegeven. Derhalve was hij voor handhaving van het Damlandcollege, met een deficiëntie, en de MEAO te Wormerveer. In de komende jaren kan de ontwikkeling dan verder worden gevolgd. Om te voorkomen dat vormen van confessioneel of interconfessioneel verzorgingsonderwijs uit Amsterdam verdwijnen vroeg hij om in tegenstelling tot het advies van de Procescoördinatie een termijn van vijf jaar toe te staan, teneinde fusieprocessen in deze regio voldoende ruimte te bieden. Hij ging ervan uit dat over de verdeling van lange MBO-opleidingen zal worden gesproken bij de behandeling van het Plan van scholen. In dit verband vestigde hij de aandacht op de MEAO-opleiding te Drachten, de handelsopleidingen te Hengelo en Sittard en de opleiding uiterlijke verzorging te Zwolle. Mochten hierover reeds nu positieve beslissingen kunnen worden genomen, dan zou dit niet op bezwaren zijnerzijds stuiten. De heer Franssen (VVD) sloot zich aan bij de waarderende woorden van voorgaande sprekers. Daarbij wees hij vooral op de wijze waarop de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
SVM-operatie structuur heeft aangebracht in het MDGO. Uit de discussies die destijds zijn gevoerd over de minimale omvang van een MBO-college (600 leerlingen) en de feitelijke omvang van dergelijke instellingen (gemiddeld 3 500 leerlingen) concludeerde hij dat het Haagse beoordelingsvermogen op gespannen voet staat met dat van degenen die uitvoering geven aan het beleid. Het verheugde hem dat thans reeds een kwart van het BBO bij de operatie is betrokken, terwijl ook 62 LBO-scholen zijn opgenomen in het fusieproces. De heer Franssen herinnerde aan de uitspraak van de Kamer bij de vaststelling van het Fusieplan-SVM over het aantal nevenvestigingen en uitte zijn twijfel over het op dit punt bereikte resultaat. Dit is vooral te danken aan het stranden van fusies, terwijl in gevallen waarin geen nevenvestigingen zijn aangevraagd, de multisectorialiteit niet volledig tot ontwikkeling is gekomen. In grote lijnen stemde hij echter in met het op dit punt aan de Kamer voorgelegde besluit. Hij maakte bezwaar tegen hetgeen op blz. 2 van kamerstuk 21 997 onder e. is geschreven over de nevenvestiging te Gorinchem. Voor dit probleem zal in groter verband een oplosslng moeten worden gevonden. Ook vroeg hij om een andere oplossing te zoeken voor Boxmeer, gezien de complexe geografische situatie in de regio en moeizame verbindingen tussen Noord-Limburg en Zuidoost-Brabant. Hij stelde voor, de discussie over het vrijlaten van het onderwijsaanbod in nevenvestigingen op te schorten totdat bekend is waartoe verdergaande fusie-operaties binnen de diverse RBA-regio's hebben geleid. Derhalve voelde hij er niet voor om op dit gebied oplos– singen te bieden via de planprocedure. De heer Franssen constateerde dat goede voortgang is geboekt met het terugdringen van het aantal deficiënties. Wel vroeg hij waarom de beslissing van de staatssecretaris op dit gebied praktisch het spiegel– beeld vormt van het desbetreffende advies van de Procescoördinatie. Zijn financiën beschikbaar voor een veel groter aantal overdrachten dan dat wat voortvloeit uit het advies van de Procescoördinatie, of is dit slechts een juridische constructie zonder praktische gevolgen? Ten aanzien van de deficiënte opleidingen te Lelystad prefereerde hij opvolging van het advies van de Procescoördinatie boven het besluit van de staatssecre– taris. Hij sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Van Gelder over het Damlandcollege. Op grond van logistieke en onderwijsinhoudelijke overwegingen en in verband met toekomstige ontwikkelingen ontraadde hij de beslissing ten aanzien van de deficiënte horecaopleidingen te Breda en Eindhoven. Naar aanleiding van de beslissing over de deficiënte opleiding te Drachten wees hij op het laatstgehouden overleg over het Plan van scholen, waarin door de staatssecretaris nadruk werd gelegd op samenwerking. Daarmee kon hij zich verenigen, mits wordt voorkomen dat gekunstelde ingrepen worden gepleegd om denominatieve problemen te ontlopen. Hij herhaalde de reeds eerder door hem uitge– sproken wens tot vestiging van een horeca-opleiding te Leeuwarden. De heer Franssen vroeg naar het resultaat van de onder 3.1 (21 997, nr. 1 blz. 4) bedoelde procedure voor gevallen waarin een deelplanorga– nisatie bezwaar maakt tegen de door een instelling aangegeven richting. Moet dit resultaat leiden tot een correctie van de aangegeven richting? Naar aanleiding van een door hem geconstateerde discrepantie tussen de vierde zin van paragraaf 3.2 (21 997, nr. 1, blz. 4) en een desbe– treffend advies van de Onderwijsraad vroeg hij naar het standpunt van de staatssecretaris over dit advies. De heer Nuis (D66) sloot zich aan bij de woorden van waardering aan het adres van de Procescoördinatie. Hij vroeg waarom de staatssecre– taris in zijn brief van 6 maart jl. het advies van de Procescoördinatie over de Elisabeth Ter Braak-Viëtorschool niet heeft overgenomen. Hij was het eens met het standpunt van de staatssecretaris over de deficiënte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
opleiding te Lelystad. In verband met het gevaar van het ontstaan van witte vlekken aan de randen van verzorgingsgebieden als gevolg van schaalvergroting vroeg hij aandacht voor de deficiënte detailhandelsop– leiding van het Twents MBO-college in relatie tot lesplaatsen te Nijverdal en voor de situatie in Appingedam. Hij sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Franssen over Gorinchem. Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris was zeer tevreden over de voortgang van de SVM-operatie en de inzet van alle betrokkenen daarbij. Hij merkte op dat het aanbieden van nieuwe vormen van onderwijs in nevenvestigingen niet is toegestaan op plaatsen waar dat vroeger om planprocedurele redenen ook niet mogelijk was. In gesprekken met besturen van neveninstellingen over dit onderwerp is in sommige gevallen gebruik gemaakt van bevoegdheden uit de SVM-wet, omdat de besluitvorming hierover bijzonder nauw luistert. Zowel de instelling waaraan een zeker aanbod van onderwijs wordt geweigerd als die welke zich door een bepaald aanbod in zijn belangen geschaad voelt, kan volgens de SVM-wet in beroep gaan bij de Raad van State. In nevenvestigingen mogen lange opleidingen worden aangeboden die in de hoofdvestiging nog niet aanwezig zijn en daar ook niet zullen worden ontwikkeld. Verder kan er om pragmatische redenen voor worden gekozen om korte opleidingen niet in de hoofd– maar in de nevenvestiging aan te bieden. Ook kan een opleiding in z'n geheel worden overgeheveld van de hoofd– naar de nevenvestiging. Instellingen kunnen zelf voor een der varianten kiezen, zolang er geen sprake is van dubbel aanbod en eventuele ondoelmatige investeringen niet worden afgewenteld op de rijksoverheid. Dergelijke verschuivingen kunnen in een bepaald gebied leiden tot groter aanbod, maar op macro-niveau resulteert het niet in extra aanbod. Het verbreden van het aanbod in nevenvestigingen tot alle opleidingen van de kernaf– deling stuit op problemen. Hierbij gaat het vooral om kernafdelingen DGO, waarin vier MDGO-opleidingen zijn opgenomen. Door verbreding van dit aanbod in nevenvestigingen zal de versnippering van DGO-oplei– dingen toenemen, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt van de SVM-operatie. Verder zal het afnemend leerlingenpotentieel leiden tot ongezonde concurrentieverhoudingen en tot kapitaalvernietiging. De staatssecretaris was dan ook niet bereid om middelen ter beschikking te stellen voor hieruit voortvloeiende extra investeringen in nevenvesti– gingen. Instellingen moeten zelf voor financiering zorgen. Indien alle opleidingen van een kernafdeling in een nevenvestiging mogen worden aangeboden zal dit landelijk een investering van 72 mln. voor inventaris en huisvesting vergen. Binnen de regels van de planprocedure zijn schoolbesturen autonoom om te beslissen over het budget. Het is echter niet mogelijk om voorzieningen te creëren op plaatsen waar die er ingevolge de planprocedure nooit zouden zijn gekomen. In Hardenberg is in strijd met de gegeven goedkeuring gestart met uitbreiding van het ter plaatse aanwezige onderwijs. De staatssecretaris was bereid een zekere nuancering van het verbod tot dubbel aanbod te overwegen, teneinde nevenvestigingen een redelijke mate van vrijheid te geven, zonder direct te stuiten op planpro– cedurele beperkingen. Zo zouden nevenvestigingen korte opleidingen kunnen aanbieden, gerelateerd aan een reeds aanwezige lange opleiding. Voor korte opleidingen ontstaat zo een iets fijnmaziger spreidingspa– troon. Verder was hij niet bereid te gaan. Hij had aan wetswijziging op dit punt geen behoefte. Hoewel hij niet de indruk had dat op dit punt nog aanvullend beleid noodzakelijk is, toonde hij zich bereid om nader te overleggen over de in het algemeen aan neveninstellingen te bieden ruimte.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
Naar aanleiding van de situatie te Boxmeer merkte de staatssecretaris op dat het MDGO ter plaatse nog steeds grote moeite heeft om aansluiting te vinden bij een cluster. De gesprekken met Helmond, waarmee een principeovereenkomst is gesloten, verlopen zeer moeizaam. Gezien de inspanningen van betrokkenen toonde hij zich bereid vooralsnog de opleiding te Boxmeer te handhaven. De Procescoördinatie is om advies gevraagd over de vrijheid die instel– lingen in grootstedelijke gebieden hebben bij de herschikking van huisvesting en onderwijsaanbod. Het voortschrijdend inzicht in de wijze van huisvestingsplanning maakt specifieke aanwijzing van projecten overbodig. Verder is gebleken dat het buitengewoon moeilijk is om op basis van objectieve criteria instellingen aan te wijzen. Het huisves– tingsplan van instellingen biedt de gelegenheid tot toetsing op doelma– tigheid, met name op het gebied van spreidingsgevolgen voor het naast– liggend onderwijs. Mede om rechtsongelijkheid te voorkomen zag de staatssecretaris slechts zeer beperkte mogelijkheden om zich tegenover de nog reste– rende deficiënte opleidingen soepel op te stellen. Hoewel hij bereid was om in individuele gevallen een regeling te treffen wees hij erop dat het bij de thans nog resterende deficiënties gaat om handhaving van de destijds gekozen beleidslijn. Een algemene oplossing is, na afweging van alle mogelijkheden, niet mogelijk zonder met die beleidslijn en met wettelijke bepalingen in conflict te komen. Uit een nader advies van de provincie Groningen naar aanleiding van de besluitvorming over het Eemsmondcollege is gebleken dat over de deficiënte opleidingen te Appingedam en Delfzijl op basis van het afstandscriterium te scherp is geoordeeld. Daarnaast moeten formeel gezien de over te dragen opleidingen in beide gemeenten aanwezig zijn. Gezien deze omstandigheden was de staatssecretaris bereid op deze korte opleidingen vanaf 1 augustus 1991 de vijf-jaren termijn toe te passen. Ten aanzien van het MBO-college te Drachten was hij bereid de status quo te handhaven en enige soepelheid in het hanteren van termijnen te betrachten, mits directies en besturen van de betrokken instellingen de bereidheid tot samenwerking uitspreken. Hij was bereid, zich hierover nader te verstaan met deze besturen. De staatssecretaris merkte op al het mogelijke te willen doen om de burgemeesters van Zaanstad en Purmerend te steunen bij het vinden van een oplossing voor het uiteenvallen van de cluster Zaanstad/ Wormerveer. Hangende de besluitvorming in deze zal een definitief toewijzingsbesluit worden aangehouden. Het AB-MMO te Enschede zal de deficiëntie van het Twents MBO-college moeten opnemen. Naar verluidt voert deze instelling thans fusiebesprekingen met het RK-onderwijs te Enschede. Mocht bij fusie deze instelling van kleur veranderen, dan zou het argument voor overdracht vervallen. Tussen alle betrokkenen zijn regionale afspraken gemaakt over het onderwijsaanbod. Indien Enschede meldt dat wordt afgezien van overname, gezien het perspectief van fusie met het RK-onderwijs, kan gedurende een jaar de status quo worden gehand– haafd. De situatie te Amsterdam vond de staatssecretaris een sprekend voorbeeld van een echte deficiëntie. Er is in de regio verwant onderwijs aanwezig waaraan kan worden overgedragen, terwijl het voor het Europacollege om een volledig sectorvreemde opleiding gaat. Overdracht van de deficiëntie behoeft niet te betekenen dat de betrokken vorm van onderwijs ook daadwerkelijk uit Amsterdam verdwijnt. Hij was bereid, dit nader te bezien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
Als gevolg van recente ontwikkelingen in de regio Leiden/Alphen a/d Rijn zijn er thans geen belemmeringen meer voor overdracht van de betreffende deficiëntie. De overdracht van deficiënties te Breda en Eindhoven naar Tilburg behoeft niet te betekenen dat deze vorm van onderwijs ook daadwer– kelijk uit beide plaatsen verdwijnt. De opleidingen kunnen als dislocatie worden gehandhaafd. Hij was bereid, ook hieraan nog extra aandacht te schenken. De staatssecretaris merkte op dat in het totaal van de SVM-operatie de denominatieve aspecten niet uit het oog verloren worden. Onder andere bij de behandeling van de WCBO zal hier nader op worden ingegaan. Het advies van de commissie-samenwerkingsscholen zal rond de zomer verschijnen. In de reactie daarop zal tevens worden ingegaan op het advies van de Onderwijsraad. In de brief van 6 maart jl. is het advies van de Procescoördinatie ten aanzien van de Elisabeth Ter Braak– Viëtorschool niet overgenomen omdat dit reeds was opgenomen in de planning. Hij zag weinig mogelijkheden om eventuele witte vlekken aan de rand van verzorgingsgebieden te voorkomen. De instellingen in de regio zullen in deze zelf initiatieven moeten ontplooien, bij voorbeeld in de vorm van dislocaties. Het nader onderzoek naar de richting van enkele instellingen van de deelplanorganisaties heeft geleid tot voortgaande gesprekken met een drietal instellingen. Het resultaat daarvan is nog niet bekend. Bij de vaststelling van het Plan van spreiding en situering zal hierop worden teruggekomen. Nadere gedachtenwisseling De heer Van Gelder (PvdA) merkte op dat sommige scholen die door hun medewerking aan een fusie de status van nevenvestiging hebben gekregen, thans constateren dat zij een grotere vrijheid in het aanbieden van onderwijs hadden kunnen hebben als ze zelfstandig waren gebleven. Daarom pleite hij ervoor om bij de beoordeling van voorstellen uit het veld niet alleen te kijken naar de wettelijke bepalingen, maar ook naar het perspectief op langere termijn. De vergroting van de zelfstandigheid van scholen moet daarbij uitgangspunt zijn. Hij was er echter niet voor om in het grootstedelijk gebied volledige vrijheid te geven in het onderwijs– aanbod. Hij concludeerde uit het betoog van de staatssecretaris dat in de regio's Drachten/Heerenveen, Hengelo en Zaanstad de status quo voor minimaal èén jaar kan worden gehandhaafd, indien betrokkenen de bereidheid tot verdergaand overleg uitspreken. Naar aanleiding van de situatie in Breda en Eindhoven waarschuwde hij voor het ontstaan van gewrongen constructies. De heer Van de Carnp (CDA) sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Van Gelder over de nevenvestigingen en de situatie in het grootste– delijk gebied. Wel pleitte hij voor het bieden van enige ruimte voor herschikking aan het Zadkine-college, het interconfessioneel college te Rotterdam en de clusters in het grootstedelijk gebied Twente. Verder bepleitte hij enige soepelheid in de opstelling tegenover de regio Zaanstad. In deze bleef hij bij zijn in eerste termijn uitgesproken voorkeur, ook al steunde hij de bemiddelingspoging van de betrokken burgemeesters. Het optimisme van de staatssecretaris over de situatie in de regio Leiden/Alphen a/d Rijn deelde hij niet. Uit het betoog van de staatssecretaris over de regio Amsterdam maakte hij op dat men voornemens is bedoeld onderwijs denominatief over te hevelen naar Haarlem, om het vervolgens feitelijk aan te bieden in Amsterdam. Om ruimte te bieden voor verdergaande ontwikkelingen pleitte hij voor toepassing van de vijfjarenregeling in dit geval. Hij sloot zich aan bij de opmerking van de heer Van Gelder over de deficiënties Breda en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
Eindhoven en pleitte in deze voor toepassing van de vijf-jarenregeling. Het probleem van de deficiëntie te Drachten kan worden opgelost door het toekennen van een lange MEAO-opleiding. Desbetreffende opmer– kingen bij de recente behandeling van het Plan van scholen vond hij niet ter zake. Het ging hem te ver om als voorwaarde voor handhaving te stellen dat de betrokken directies en schoolbesturen voor 1 april de intentie tot samenwerking moeten uitspreken. Ten slotte behield hij zich het recht voor om aandacht te vragen voor de ruimte die bevoegde gezagen van instellingen moeten hebben voor de beleving van hun denominatieve achtergrond, telkeris wanneer die door het stellen van te enge randvoorwaarden dreigt te worden beperkt. De heer Franssen (VVD) pleitte voor terughoudendheid bij het verlenen van vrijheid van onderwijsaanbod aan neveninstellingen zolang het totale schaalvergrotingsproces nog niet is voltooid. In het algemeen kon hij zich vinden in het betoog van de staatssecretaris in deze, hoewel hij zich naar aanleiding van diens opmerkingen over toelaatbare vormen van verbreding van onderwijsaanbod afvroeg of de wet op dit punt niet te ruim is geformuleerd. De heer Franssen sloot zich aan bij opmerkingen over de deficiënte opleidingen te Breda en Eindhoven. Gezien de voorgeschiedenis van de situatie te Drachten was hij het eens met de door de staatssecretaris gestelde voorwaarde voor handhaving van de status quo. In dit verband verwees hij naar uitspraken dienaangaande, gedaan tijdens het recent gehouden overleg over het Plan van scholen. Wel bepleitte hij het geven van enige ruimte aan de betrokken besturen, opdat een en ander goed kan worden afgewogen. Hij vond het niet acceptabel om Wormerveer op enige wijze te belonen voor het doen uiteenvallen van de cluster Zaanstad/Wormerveer, hoewel de bemiddelingspoging van de betrokken burgemeesters ook zijn volledige steun had. Hij was voor opvolging van het advies van de Onderwijsraad in deze. De heer Nuis (D66) pleitte voor hantering van de vijf-jarenregeling ten aanzien van de detailhandelsopleiding te Nijverdal, omdat overdracht naar de cluster Enschede onherroepelijk zal leiden tot sluiting ervan. Deze regeling moet ook worden toegepast voor de deficiëntie Appin– gedam. De staatssecretaris was van mening dat nevenvestigingen thans voldoende ruimte hebben voor verbreding van het onderwijsaanbod, mede gezien de nuancering van het verbod tot dubbel aanbod. Om verschillen van mening op dit punt te voorkomen was hij bereid om bij de vaststelling van het Plan van spreiding en situering nader in te gaan op de wetsinterpretatie. Bij de discussie over het Plan van scholen is ten aanzien van de deficiënte opleiding te Drachten reeds medegedeeld dat er geen draagvlak is voor één aanvrage, maar mogelijk wel voor een gezamenlijke aanvrage. Los daarvan dwingen de in het kader van de SVM-wet overeengekomen regels voor de behandeling van deficiënties tot een bepaalde conclusie, indien niet tot een groter geheel wordt gekomen. Hij was bereid om de status quo vooralsnog voor een jaar te handhaven, indien betrokkenen in beginsel bereid zijn tot fusie. Op die manier krijgen zij nog enige tijd voor nader overleg. De heer Van de Camp (CDA) maakte hier bezwaar tegen, omdat het een evenwichtig fusieproces in dit deel van Friesland blokkeert. Hij pleitte voor toepassing van de vijf-jarenregeling in dit geval.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5
De staatssecretaris zegde toe, zijn uiteindelijke conclusie aan de Kamer mede te delen. De deficiënte opleiding te Alphen a/d Rijn kan naar Leiden worden overgebracht, omdat daar inmiddels verwant onderwijs is ontstaan. Hij was bereid, de situatie te Amsterdam en Nijverdal nader te laten bezien. Ten aanzien van de deficiënte oplei– dingen te Breda en Eindhoven verwees hij naar het desbetreffend sprei– dingsadvies van de Horecaonderwijsraad. Desalniettemin was hij bereid, een en ander nader te overwegen. De voorzitter van de commissie, Van Leijenhorst De griffier van de commissie, Hillen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 997, nr. 5