Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
24 329
Werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan Frankrijk
Nr. 1
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK Vastgesteld 31 augustus 1995 Een delegatie uit de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bestaande uit haar voorzitter Blauw (VVD), alsmede de leden Huys (PvdA), Woltjer (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Ter Veer (D66) en Augusteijn-Esser (D66) bracht van maandag 15 tot en met zaterdag 20 mei 1995 een werkbezoek aan Frankrijk. Het bezoek stond in het teken van de naderende behandeling van de regeringsnota «Dynamiek en vernieuwing» (de zogenaamde Prioriteitennota, Kamerstuk 24 140). Naast een bezoek aan Parijs, waar gesprekken op politiek niveau werden gevoerd, bestond het programma uit een drietal hoofdbestanddelen: een bezoek aan de graansector in de Brie (de graanschuur ten oosten van Parijs), vanwege de grote Franse belangen; een bezoek aan Bretagne, vanwege de belangrijke agrarische ontwikkelingen die in deze trendsettende regio – met name in de veehouderijsector – in gang zijn gezet, en een bezoek aan de Lot (regio ten noorden van Toulouse), vanwege de plattelandsproblematiek. Op de in het verslag genoemde lokaties werden zowel gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van betrokken landbouworganisaties, als met in de verschillende bezochte landbouwsectoren werkzame individuele agrarie¨rs. Voorts werden gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit de verwerkende sector. Tijdens het werkbezoek werd de delegatie begeleid door ir. J.J. Pape, landbouwraad, mevrouw mr. G.A. Kostwinder, landbouwattache´, en (deels) door mevrouw A.M.A. Feekes, technisch assistente. De delegatie is hen zeer erkentelijk voor de inspanningen die zij hebben getroost om het werkbezoek tot een succes te maken.
S–IZ S–LVV 5K2288 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
1
Tenslotte richt zij woorden van dank aan het adres van vele gastheren die tijdens het bezoek zijn ontmoet. De voorzitter van de delegatie, Blauw De griffier van de delegatie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
2
De landbouwsituatie in Frankrijk Frankrijk heeft een totale oppervlakte van 55 mln ha, waarvan 61% (ruim 30 mln ha) landbouwareaal; daarvan is 50% (ca. 18 mln ha) cultuurgrond ofte wel 30% van de totale nationale oppervlakte; 27% van de totale oppervlakte is bos. Is sprake van een zeer langzame afname van het landbouwareaal (in 1992 bedroeg dit 30 mln ha, tegen 33,5 mln ha in 1950); daarentegen is het areaal bos flink gestegen en neemt thans meer dan een kwart van het totale oppervlakte in tegen 20% in 1950. Met 30 mln ha landbouwgrond is Frankrijk het grootste landbouwland binnen de Europese Unie (EU), met ruim een kwart van de EU-oppervlakte. Voorts ligt in Frankrijk 27% van het EU-graanareaal en 32% van het overige EU-areaal akkerbouwgewassen. Tenslotte bezit Frankrijk 20% van het EU-areaal aan groentegewassen. Met betrekking tot de veehouderij telt Frankrijk de grootste rundveestapel van de EU (26%); qua varkensstapel staat Frankrijk op de vierde plaats, na Duitsland, Spanje en Nederland. Wat betreft de pluimveeproduktie is Frankrijk de grootste producent in de EU, met ruim een kwart van de EU-produktie. De totale agrarische produktiewaarde (voorlopige cijfers) bedroeg in 1994 ruim f 95 mln, gelijkelijk verdeeld over de plantaardige en dierlijke produkten; hetgeen een kwart is van de totale EU-produktiewaarde van agrarische produkten (het Nederlandse aandeel is ca. 8%). Frankrijk produceert voornamelijk granen, melk, rundvlees, pluimveeprodukten, bietsuiker en wijn; voor het merendeel marktordeningsprodukten. Tot 1993 lag het aandeel van de plantaardige produktie in de Franse agrarische produktiewaarde heel wat hoger dan dat van de dierlijke produktie. Deze verschuiving is het gevolg van forse prijsdalingen in de plantaardige sector ten gevolge van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De Franse handelsbalans van agrarische produkten (primaire en verwerkte produkten) vertoont sedert de jaren zeventig een constant positief saldo. Sinds een paar jaar is Frankrijk de grootste agrarische exporteur in de EU, met Nederland op de tweede plaats. Op wereldniveau is Frankrijk nummer twee na de VS. Het Franse landbouwbeleid In 1994 is het door toenmalig minister Puech van landbouw en visserij ingediende wetsvoorstel voor de modernisering van de Franse landbouw, de zogenaamde «Loi de Modernisation» na zeer veel amenderingen aangenomen. Deze wet beoogt de aanpassing van de Franse landbouw aan de GATT-akkoorden en aan de hervorming van het EU-landbouwbeleid zo gunstig mogelijk te laten verlopen. De belangrijkste pijlers van de wet zijn: 1. het tegengaan van een verdere ontvolking van het platteland, en 2. de versterking van de concurrentiepositie van alle Franse landbouwsectoren. ad 1 Na de tweede wereldoorlog heeft de ontvolking van het platteland zich continu doorgezet. In 1990 telde Frankrijk nog bijna 1 miljoen agrarische ondernemingen, welk aantal inmiddels is teruggelopen tot 820 000. Een kwart van de ondernemers is ouder dan 60 jaar, en heeft veelal geen bedrijfsopvolger. In de groep ondernemers jonger dan 40 jaar is eenderde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
3
ongehuwd (niet vrijwillig), hetgeen op termijn ook tot een opvolgingsprobleem zal leiden. Met name de bedrijven kleiner dan 35 ha verdwijnen, daarentegen neemt het aantal bedrijven groter dan 100 ha versneld toe. De gemiddelde bedrijfsgrootte bedroeg in 1993 35 ha, terwijl dat in 1970 nog 19 ha was. Het Franse structuurbeleid moet ertoe leiden dat in alle regio’s in Frankrijk agrarische activiteit blijft bestaan. In de ene regio zal een grotere agrarische activiteit mogelijk zijn dan in de andere; maar volgens de Franse overheid moet voor alles worden voorkomen dat bepaalde gebieden totaal worden verlaten. Dit beleid vormt een onderdeel van het Ame´nagement du Territoire (ruimtelijke ordening). Naaste de problematiek van de leegloop van het platteland gaat dit beleid, dat tot de hoogste politieke orde is verheven, tevens in op de problematiek van de verstedelijking. De portefeuille Ame´nagement du Territoire wordt beheerd door de minister van binnenlandse zaken; waarbij een groot aantal ontwikkelde initiatieven op de landbouw is gericht. De belangrijkste hiervan zijn: – het cree¨ren van nieuwe activiteiten en een beter beheer van het landelijk gebied; – het ontwikkelen van het zogenaamde «groene toerisme»; – het verbeteren van de service van de overheid in het landelijk gebied; – grotere ondersteuning van jonge boeren die zich willen vestigen, o.a. door versoepeling van de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen, en – een omvangrijk programma van deconcentratie en spreiding van rijksdiensten. ad 2 Het versterken van de concurrentiepositie van alle Franse landbouwsectoren moet ertoe leiden dat de Franse landbouw de best presterende van Europa wordt. Met het oog op de toekomst moet niet alleen worden gestreefd naar een verdere produktiviteits-, als wel naar een rentabiliteitsverbetering; enerzijds door verlaging van de kosten, inclusief lastenverlichtingen, en anderzijds door hogere opbrengsten qua prijs door het produceren van produkten van hoge kwaliteit (AOC en Label) en van specialiteiten. Politiek en landbouw De politieke aandacht die naar de landbouw uitgaat is een typisch kenmerk van Frankrijk, waarvoor een aantal redenen is aan te geven. Frankrijk telt 36 000 gemeenten, waarvan het grootste gedeelte uit kleine plattelandsgemeenten bestaat. Ongeveer een op de drie gemeenten heeft een boer als burgemeester. Als gevolg van het Franse kiesstelsel vormen de afgevaardigden van het platteland de meerderheid in de Senaat. Ook binnen de Assemble´e Nationale is het gewicht van de landbouw, als gevolg van het districtenstelsel, aanzienlijk. Terwijl de agrarische bevolking slechts 6% van de kiezers vormt, is het politieke gewicht van deze groep vele malen groter. Invloed op de politiek wordt ook uitgeoefend door de boerenorganisaties. De grootste organisatie is de FNSEA, met daarnaast de jongerenorganisatie CNJA.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
4
Maandag 15 mei 1995 Middagbezoek aan een fabriek voor de produktie van bio-ethanol te Provins in het gebied van de Brie
Algemeen Sedert 1985 staat agrificatie in Frankrijk sterk in de belangstelling, die vooral is ingegeven door landbouwpolitieke overwegingen, gericht op het voorkomen van een verdere ontvolking van het platteland. Ook het gegeven dat de Franse akkerbouwers op deze wijze een extra inkomen kunnen verwerven in een voor de sector moeilijke periode is als een reden aan te voeren. De laatste jaren is de benadering van agrificatie in Frankrijk, evenals in een aantal andere landen van de EU, verbreed. Waren in de beginfase vooral het akkerbouwbelang en het energiebeleid de belangrijkste invalshoeken, inmiddels worden de invalshoeken milieu, duurzame landbouw en de ontwikkeling van nieuwe grondstoffen en materialen voor de industrie steeds belangrijker. De door de EU sedert 1993 ingevoerde verplichte braaklegging van 15% (voor Frankrijk 1,8 mln ha, d.w.z. 38% van het totale Europese braakareaal) biedt een actief agrificatiebeleid voor de grootschalige akkerbouwproduktie een interessant alternatief. Frankrijk vervult voor wat betreft de aanwending van braakareaal voor biobrandstoffen een voortrekkersrol. De biotransportbrandstoffen hebben sedert 1985 grote aandacht bij de diverse professionele organisaties in de akkerbouwsector. Het gaat hier hoofdzakelijk om biodiesel uit koolzaad en bio-ethanol uit tarwe en in mindere mate uit suikerbieten. Reeds in 1988 voerde de Franse overheid accijnsvrijstelling van 50% door voor de toevoeging van 5% bio-ethanol in benzine en 5% koolzaadesters in diesel. Dit had echter in de praktijk weinig effect. Per 1 januari 1992 is de accijnsvrijstelling 100% geworden voor een periode van 4 jaar. Per 1 januari 1994 is deze vrijstelling echter niet meer op 100% gesteld, doch op een maximumbedrag bepaald voor onbepaalde duur. De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waardoor de mogelijkheid werd geschapen om non-food gewassen op braakgelegde gronden te telen, heeft een zeer krachtige stimulans gegeven aan het Franse agrificatiebeleid. Van de oliemaatschappijen is Elf de eerste afnemer van bio-ethanol (uit tarwe en suikerbieten) geweest, en is momenteel nog steeds de grootste afnemer. De SICA Brie Champagne Ethanol in Provins, van oudsher een suikerbietendistilleerderij (daterend uit 1928) produceert naast suikerbietenbio-ethanol sedert 1989 ook bio-ethanol uit tarwe. Deze SICA, gelegen in het grote akkerbouwgebied Brie ten oosten van Parijs, is de eerste tarwe-ethanolfabriek in Frankrijk, en volgens deskundigen nummer een in Europa. De coo¨peratieve fabriek, op dit moment werkend met 50 werknemers, is met de produktie van tarwe-ethanol gestart, voordat het ministerie van financie¨n de accijnsvrijstelling voor onbepaalde duur had vastgesteld. De SICA heeft in de startfase van deze produktie financie¨le steun ontvangen van UNIGRAINS, een financieringsmaatschappij die door de Franse federatie van graanproducenten (AGPB) in de jaren zeventig is opgericht, en volledig door de leden wordt gefinancierd. De SICA produceert in 1995 naar verwachting 200 000 hl tarwe-ethanol, het jaar waarin men voor het eerst winst hoopt te boeken. De tarweethanol wordt in zijn totaliteit door de oliemaatschappij Elf verwerkt tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
5
ETBE ten behoeve van toevoeging in loodvrije benzine. De door de SICA aan de tarweproducenten uitbetaalde prijs bedraagt ca. 400 a` 500 FF/ton. Het bijprodukt bostel (1000 kg tarwe levert 350 kg CO2, 350 kg bostel en 300 kg alcohol) wordt, wegens zijn hoogwaardige voedingskwaliteit (zeer proteı¨nerijk) tot veevoeder verwerkt. De SICA Brie is bezig in eigen beheer technieken voor verschillende gebruiksmogelijkheden voor bio-ethanol te ontwikkelen. Daarnaast wordt aan het milieuhygie¨nische aspect grote prioriteit gegeven. De fabriek produceert zonder EU-subsidies. De douane controleert de alcoholpercentages. Middagbezoek aan een groot graanbedrijf van de heer Garnot in Courpalay De heer Garnot, samen met een compagnon mede-eigenaar van 600 ha, begon met de mededeling dat de graanboeren inkomensverlies lijden door de lage graanprijs en door de braakregeling. De heer Garnot maakt gebruik van verschillende vormen van braaklegging. Met name past hij de braak gericht op grondverbetering toe. De gemiddelde hectareprijs bedraagt f 8000,–. Per dag wordt 50 ha geoogst met een personeelsbestand van 3 man. Van loonwerkers maakt hij geen gebruik. Hij zei te hechten aan het behoud van de sterke exportpositie van de Franse graansector, en tegenstander te zijn van het vrije marktprincipe voor deze sector. Aan de ene kant meende hij dat vraag en aanbod op elkaar dienen te worden te worden afgestemd, opdat extreme voorraadvorming wordt tegengegaan. Anderzijds zei hij voorstander te zijn van overheidssteun, zeker zolang de VS een eenzijdig beleid voert. Dinsdag 16 mei Gesprek in de Franse Senaat met Senator Roland du Luart, rapporteur du budget de l’agriculture, en François Guillaume, lid van de Assemble´e Nationale, oud-minister van landbouw en specialist internationale betrekkingen Senator du Luart introduceerde zich als volgt. Hij is voor de UDF als lid van de commissie voor financie¨n al 10 jaar rapporteur voor de controle op de sociale fondsen voor de landbouw (155 miljard francs), het enige fonds dat aan parlementaire controle is onderworpen. Voorts is hij voorzitter van de studiegroep jacht en visserij en van de voorzitter van de studiegroep Frankrijk-Zuid-Amerika. De leden van de delegatie gaven de wens te kennen een uiteenzetting te ontvangen over de navolgende kwesties: nationale en internationale landbouwaangelegenheden, zoals de GATT, de uitbreiding van de EU en de betaalbaarheid van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in het algemeen en in het licht van de uitbreiding in het bijzonder. Senator du Luart gaf er de voorkeur aan a` titre personnel te reageren. Het GLB was voor Frankrijk een moeilijke kwestie vanwege de overgang van prijzensteun naar directe steun, hoewel een deel van de landbouw daar profijt van heeft getrokken. Dankzij het GLB is het inkomen gegarandeerd voor bepaalde categoriee¨n agrarie¨rs, die anders hun bedrijf zouden hebben bee¨indigd. De senator pleitte voor steun aan alle agrarie¨rs, inclusief veehouders. Wel voorzag hij een probleem met betrekking tot de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
6
continuı¨teit met ingang van 1998–1999. De akkerbouwers zijn daar nogal sceptisch over. In de Franse graanregio’s is de hervorming van het GLB nadelig uitgepakt voor m.n. niet florerende bedrijven die op slechte grond zijn gevestigd en bovendien onvoldoende georganiseerd zijn. Senator du Luart wenste geen produktiebeperking. Voor eigen behoefte heeft Frankrijk 200 miljoen ton nodig. De wereldvraag is ongewis. Zo is onbekend hoe groot de Chinese graanvoorraad is. Daar komt voorts de ongewisse factor van insectenplagen bij met alle desastreuze gevolgen van dien. De Europese Unie moet zijns inziens niet te snel uitbreiden, en dient het subsidiariteitsbeginsel voor de landbouw meer aandacht te krijgen. Zo zal o.a. het milieu- en waterbeleid nationale regeling moeten krijgen. Uit een oogpunt van continuı¨teit is een Europese landbouwvisie over een periode van 5 jaar nodig, en met het oog op de noodzakelijke landinrichting en plattelandsontwikkeling moet het GLB worden gehandhaafd om een exodus te voorkomen. De heer Guillaume merkte op dat Frankrijk en Nederland tot de grootste agrarische producenten ter wereld behoren, waarbij in Nederland vooral het element van de verwerking centraal staat, terwijl het in Frankrijk puur gaat om de produktie van grondstoffen. Daar Nederland i.t.t. Frankrijk voor een lage grondstoffenprijs (bij voorbeeld graanvervangers zoals soja) opteert, lopen de standpunten van beide landen zijn de Europese landbouwpolitiek op onderdelen nogal uiteen. Frankrijk en Nederland zijn respectievelijk de tweede en derde exporteur van landbouwprodukten na de VS, en hebben derhalve een gemeenschappelijk belang om het landbouwpotentieel in stand te houden. Hij deelde de opvatting dat achtergestelde gebieden premies dienen te ontvangen, waarbij sprake dient te zijn van een momentopname. De gevolgen van de daling van de graanprijs zal vooral aan het eind van deze eeuw worden gevoeld. De situatie zal alleen maar verslechteren vanwege de toenemende druk op de begroting van de EU. Hij verwees naar de discussie hieromtrent in het Europees Parlement. De heer Guillaume zei tegenstander te zijn van het cree¨ren van een administratieve landbouw, in die zin dat in bepaalde lidstaten alles aan Brusselse controle wordt onderworpen, terwijl in sommige lidstaten controle niet of nauwelijks plaatsvindt. Hij constateerde dat tussen de EU en de VS sprake is van twee verschillende systemen van prijssteun en van heffingen. Wordt binnen de EU gewerkt aan een ontmanteling van de directe steun; in de VS wordt de directe steun onverlet gelaten. Daar komt nog bij dat monetaire problemen in de vorm van grote koersverschillen tussen de munten van de EU-lidstaten, en door de sterke daling van de dollar – in twee jaar tijd met 40% – in toenemende mate de handelsstromen binnen en buiten de EU verstoren, met name voor de sectoren graan, suiker en vlees. Hij zei de ministers van landbouw van de lidstaten met een sterke munt, waaronder Nederland, een brief over deze problematiek te hebben gezonden, met een verzoek om reactie. Om te komen tot een monetair correctiestelsel dat budgettair neutraal is pleitte de heer Guillaume voor het hanteren van een Europese munt, een (groene) ECU, als stabiele factor voor de prijsstelling van nationale munten, met een gelijktijdige aanpassing van het bestaande premiestelsel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
7
Sprekende over de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU merkte de heer Guillaume op geen voorstander te zijn van achtereenvolgende toetredingen. Frankrijk betaalt inmiddels als nettobetaler voor de arme lidstaten. Er moeten, naast de vorming van enkele gemeenschappelijke binnenmarkten, toetredings MCB’s (monetair compenserende bedragen) worden gecree¨erd voor langere termijn ten behoeve van nieuwe lidstaten ter bescherming van de positie van de eigen landbouw. Ingaande op de vraag of gekozen moet worden voor een confederatie dan wel voor een federatie zei de heer Guillaume voorstander te zijn van een confederatie, omdat de identiteit van een natie (volk, taal, traditie e.d.) daardoor beter gewaarborgd zal worden. In antwoord op zijn vraag hoe Nederland staat ten opzichte van de GATT merkte de delegatieleider op dat in Nederland twee van de drie agrarische ondernemingen bij de gratie van de export leven. Belangrijkste kenmerk van de agrarische sector is de grote toegevoegde waarde met een zo goedkoop mogelijke produktie. Nederland is onder voorwaarden voorstander van een spoedige implementatie van de GATT. Net als in Frankrijk kampt de Nederlandse lanbouw met het probleem van de bedrijfsopvolging (30%). Voorts duidde de heer Blauw op het bestaan van een immens milieuprobleem als gevolg van de intensivering, en bestaat er een spanning tussen aanpassing aan de wereldhandel en investeringen in de ecologie. Prioriteit wordt gegeven aan duurzane produktie. De toekomstige discussie over de land- en tuinbouw zal naar zijn wijze van zien in Nederland gaan over het milieu, dierenwelzijn en over het gebruik van genetisch gemodificeerde produkten. Woensdag 17 mei Gesprek met de heer Alexis Gourvennec, voorzitter van de Socie´te´ d’Initiative et de Coope´ration Agricole (SICA) te St. Pol-de-Le´on; de belangrijkste landbouwvoorman en initiatiefnemer van vele belangrijke landbouwontwikkelingen in Bretagne De heer Courvennec gaf allereerst een uiteenzetting over de SICA en ging vervolgens in op de landbouwontwikkelingen in Bretagne. De SICA is in 1963 door een aantal tuinders opgericht, met als doel hun produkten beter te kunnen verkopen. In 1993 had deze «op Nederlandse leest geschoeide» coo¨peratieve organisatie 3500 leden met een totale oppervlakte van 35 000 ha; zijnde 10% van het Franse areaal voor tuinbouw met een produktie van 400 000 ton. Thans is de SICA de moter van de regionale economie, en exploiteert naast een veiling(systeem) met zes gesynchroniseerde klokken, verspreid over de regio, opslag- en verwerkingsfaciliteiten ook een veerverbinding richting het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast beweegt deze organisatie zich op het gebied van fundamenteel en toegepast (biotechnologisch) onderzoek naar nieuwe produktietechnieken en besteedt voorts veel aandacht aan commercie¨le praktijken. Het Comite´ Economique, de overkoepelende organisatie van groenteen fruittelers die zorg draagt voor marktbeheer en toeziet op de strategische marktontwikkeling, neemt beslissingen over aard en omvang van te plegen financieringen en over het al dan niet doordraaien van produkten. In dit verband werd opgemerkt dat de macht van het grootwinkelbedrijf niet te veronachtzamen is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
8
Voorts geeft het comite´ richtlijnen voor een uniform verpakkingssysteem en stelt heffingen vast – varie¨rend per marktsituatie – voor promotie-activiteiten. De veilingkosten bedragen 3,5%. De regionale comite´s zijn op hun beurt weer gebundeld in de te Parijs gevestigde overkoepelende organisatie AFCOFEL. De Bretonse opzet is in Frankrijk koploper in organisatorisch opzicht en qua prijsstelling. Bepaalde gewassen hebben geen grip op de markt, bij voorbeeld witlof. Naast een groenteteeltorganisatie bestaat er een bloementeeltorganisatie, die vooral is gericht op bloembollen, sierheesters en snijbloemen. De verkoop van sierteeltprodukten gaat niet via de veilingklok, maar volgens de traditionele procedure. De SICA exploiteert diverse proefstations voor biotechnologisch en genetisch onderzoek. De SICA acht het een goede zaak voor de groenteteelt als deze sector door Brussel buiten de interventie wordt gehouden. Het Brusselse beleid heeft echter wel als nadeel dat overproduktie in de hand wordt gewerkt. De sector vaart er wel bij als het areaal in de graanen melksector goed wordt gebruikt. Berekend is dat wanneer 1% van het graanareaal naar de groenteteelt wordt verplaatst, het produktievolume met 30% stijgt. De SICA constateert een tweetal problemen waarmee de Franse landen tuinbouw wordt geconfronteerd. Allereerst de monetaire verstoringen vanwege de sterke devaluaties van bepaalde Europese munten, en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de onderlinge wisselkoersen. Als deze ontwikkeling zich voortzet en de valutawijzigingen structureel zijn, dan zal de EU bij ongewijzigd beleid uit elkaar klappen, zo voorspelde de heer Courvennec. Een tweede probleem wordt veroorzaakt door het slechte GATT-akkoord. De toenmalige Eurocommissaris McSharry heeft de Europese belangen tijdens de onderhandelingen verkwanseld, daar een sociaal en monetair hoofdstuk geen plaats in het akkoord heeft gekregen. In tegenstelling tot de VS heeft de EU onvoldoende economische macht om monetaire fluctuaties op te vangen. Sinds het GATT-akkoord is de U$ met 15% gedaald, hetgeen in de lijn der verwachtingen lag. De sterke dollarkoersdaling is gevolgd door een daling van de EU-exportsubsidies. In antwoord op de vraag wat de bijdrage van de Franse overheid is geweest aan de ontwikkeling van de tuinbouw in Frankrijk in het algemeen en in Bretagne in het bijzonder zei de heer Gourvennec dat de Bretonners altijd hebben geweigerd de hulp van Parijs in te roepen om de armoede te ontvluchten. Zij hebben alles zelf op poten gezet als roomskatholieke boerenbeweging. Dit heeft ertoe geleid dat er niet alleen oplossingen werden gevonden voor specifieke landbouwproblemen, doch ook in infrastructureel opzicht. In dit verband is er o.a. een haven aangelegd ten behoeve van de export, en is een zeetransportonderneming opgericht die op dit moment 9 ferries exploiteert met 2600 werknemers, die 3 miljoen passagiers, 700 000 personenauto’s en 190 000 vrachtwagens per jaar vervoert. Aansluitend werd een bezoek gebracht aan de groenteveiling en opstallen ten behoeve van de opslag en de verwerking van produkten van de SICA te St. Pol de Leon.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
9
Onderhoud met vertegenwoordigers van de SICA LT, een van de grotere organisaties van varkensproducenten, te weten de heren Riou, vice-voorzitter van de SICA LT en voorzitter van de Marche du Porc Breton, en Palut, penningmeester van de SICA LT. Beiden zijn varkenshouders Allereerst werd een uiteenzetting gegeven over de organisatie en activiteiten van de SICA LT; die 132 varkenshouders omvat en o.a. de training van de leden verzorgt. In antwoord op vragen uit de delegatie hoe in een open marktsituatie concurrerend gewerkt kan worden, waarbij tegelijkertijd aan milieuvoorwaarden moet worden voldaan, werd opgemerkt dat de milieuregelgeving tot nu toe beperkt is gebleven tot een schriftelijke aangelegenheid. Wel werd zorg geuit over de uitbreiding van de regelgeving in de toekomst. Dat pas nu de zelfvoorzieningsgraad is behaald, verklaart dat het milieu-aspect nog niet hoog in het vaandel staat. De mogelijkheden voor verplaatsing c.q. vestiging van jonge (Nederlandse) varkensbedrijven naar/in Bretagne wordt steeds moeilijker vanwege de verscherpte milieuregels. Gevraagd naar het bestaan van een centrale landbouwvoorlichtingsdienst werd meegedeeld dat een nationaal onderzoeksinstituut (INRA) actief is, waarop echter een gering beroep kan worden gedaan door de varkenssector. Daarnaast is er het ITEP (Porc); een technisch instituut voor toegepast onderzoek, dat gefinancierd wordt door middel van heffingen. Tenslotte bestaan er voorlichtingsdiensten van de regionale landbouwkamers. De technologische kennis is niet voor derden beschikbaar; wel als het gaat om statistische kennis. Sinds het GLB bestaat is het aandeel van graan in het varkensvoer gestegen. Vijftig procent van de varkenshouders koopt voer bij particulieren in. De slachthuizen halen de varkens bij de houders op. De controleurs uit de sector bepalen kwaliteit en gewicht. Vanwege de bulkproduktie kent Bretagne geen regionaal keurmerk. Deze kwestie is een aangelegenheid van de verwerkende industrie. Over het vervoer van varkens werd opgemerkt dat voor 90% maximale regionaal bepaalde afstanden zijn vastgesteld. Een maximum aantal van 8 uur is voor de Fransen onvoldoende. Problemen werden voorspeld als Oost-Europa lid van de EU wordt. Met betrekking tot de mestverwerking werd het volgende naar voren gebracht. Op dit moment zijn drie onderzoeksprogramma’s in ontwikkeling: – compostering met stro ten behoeve van de grondverbetering voor de groenteteelt. Op dit moment bestaat daar een tekort aan; – biologische benadering, waarbij de natte en droge delen worden gesplitst door middel van zuurstoftoevoeging om nitraten te verwijderen. Thans werken vier fabiekjes met dit proce´de´. Het residu wordt uitgereden, nl. 300 kubieke meter per ha. Zowel de eerstgenoemde als deze methode kost ongeveer 60 francs per slachtvarken; – drogingsproces, uitmondend in een poedervorm. Deze methode, waarbij kunstmest wordt toegevoegd, wacht op het groene licht van de betrokken ministeries.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
10
De varkenshouderij prefereert een kleinschalige (op bedrijfsniveau) boven een grootschalige verwerking ter vermijding van sanitaire problemen. Voorts is de sector geen voorstander van mesttransporten. In antwoord op de vraag naar de mate van vervuiling van water en bodem in Bretagne door de varkenshouderij werd gesteld dat het nitraatgehalte in de bodem het enige criterium voor bodemvervuiling is. In bepaalde delen van Bretagne is de norm hoger dan 15 miligram per liter water, waarvoor echter niet alleen de varkenshouderij verantwoordelijk kan worden gesteld. Met het Nederlandse produktschap voor vee en vlees vindt wekelijkse informatie-uitwisseling plaats. Aan het einde van het gesprek werd een pleidooi gehouden voor meer samenwerking tussen de grote varkensregio’s binnen de EU, en voor een snelle invoering van een Europese munteenheid om een einde te maken aan de bestaande monetaire verstoringen. Een snelle start zal dwarsliggende lidstaten dwingen uiteindelijk toch te participeren. Tijdens het diner vond een informele gedachtenwisseling plaats met de heren Louis Mahe´, hoogleraar aan de ENSFA te Rennes, Fanch Ele´goe¨t, lector agrarische sociologie aan de universiteit van Rennes en Claude Broussole, directeur de Recherches bij het INRA (Nationaal Instituut voor landbouwkundig onderzoek) en directeur van de Observatoire Economique de Bretagne. De volgende statements werden genoteerd. Er is sprake van een uitwisseling en een nauwe samenwerking tussen de universiteit van Rennes en de Landbouwuniversiteit Wageningen, alsmede met het proefstation te Naaldwijk. Er wordt niet veel geloof gehecht aan produktiebeperking. Onderzoeksprogramma’s worden in samenwerking door regionale overheden en industrie opgesteld. Er wordt een vergelijkend onderzoek ingesteld naar de situatie in de varkenssector in Frankrijk en Nederland in het algemeen en de verwerkingssector in het bijzonder, waarbij op voorhand de aanwezigheid van de Rotterdamse haven in het voordeel van de Nederlandse varkenshouderij werkt vanwege de gekanaliseerde voederinvoer (in Frankrijk geschiedt de invoer via verschillende havens). Daarnaast leidt het feit dat Nederland een geconcentreerde mengvoederindustrie heeft tot een prijsvoordeel. Er moet meer worden gezocht naar oplossingen van de mestproblematiek, en dient verkleining van de veestapel (in Frankrijk 2 koeien per ha) niet voorop te staan. Er is een plattelandsontwikkeling nodig die de daarmee niet direct gerelateerde economische ontwikkeling in zijn kielzog meeneemt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
11
Donderdag 18 mei Bezoek aan het zuivelconcern Bridel te Bourghbarre Melkproducenten leveren op vrijwillige basis aan de zuivelbedrijven. Hoewel er formeel niet op contractbasis wordt geleverd, is er sprake van een samenwerkingsverband met de boerencoo¨peraties. Daarnaast tracht men door dienstverlening de boeren aan het bedrijf te binden. Prijsstelling vindt plaats op basis van nationale regelgeving. Er bestaat een minimumprijs. De huidige prijs is 1,75 franc (f.0,56) per liter. In antwoord op de vraag wat er na het jaar 2000 met de melkquota moet gebeuren en of een tweeprijzensysteem wellicht overweging verdient, werd gesteld dat m.n. de vier belangrijkste zuivelexporterende landen van de EU (Frankrijk, Nederland, Denemarken en Ierland) daarmee problemen zullen hebben, en de het gevaar groot moet worden geacht dat de administratieve rompslomp bij een tweeprijzensysteem zal toenemen. Voorts zijn de gevolgen van een dergelijk systeem in GATT-perspectief moeilijk in te schatten, mede gelet op de voorziene uitbreiding van de EU in Oosteuropese richting. Brigel koopt op dit moment industrie¨le boter en melkpoeder in het buitenland voor verdere verwerking, omdat daaraan in Frankrijk een tekort bestaat. Bezoek aan het melkveebedrijf van de familie Valenberg te Janze´ Na het bedrijf, 50 ha groot, waarvan 30 ha in eigendom met een jaarproduktie van 5 ton melk en gelegen in een beekdal in de omgeving van Valkenswaard, van de hand te hebben gedaan is via bemiddeling door Heidemij Frankrijk (de Stichting «Terres d’Europe») na vele bedrijfsbezoeken uiteindelijk het bedrijf (85 ha gedraineerd, met 75 melkkoeien) te Janze´ gekocht. De slechte lokatie in Nederland was de belangrijkste overweging om te vertrekken. Verhaald werd over aanloopproblemen, zoals daar waren c.q. zijn: een fiscaal probleem in Nederland, daar de fiscus f 4,– p/liter in een navordering opeist, sanitaire en milieuproblemen. Ontmoeting met de heer Leme´tayer, voorzitter van de nationale en Bretonse federatie van melkveehouders (FNPL); tevens voorzitter van de internationale vakbeurs voor de intensieve veehouderij SPACE. Bij dit gesprek waren tevens vertegenwoordigers van de Stichting «Terres d’Europe» aanwezig De heer Leme´tayer ging allereerst in op het quotasysteem dat in Frankrijk wordt gehanteerd. Melkquota zijn noch verhandelbaar, noch verhuurbaar. De grootste zorg is het niet volmaken van quota, hetgeen dit jaar ertoe heeft geleid dat producenten 5 tot 10% meer konden melken tot een bepaalde limiet. Veel bedrijven worden in de vorm van een vennootschap gee¨xploiteerd, waardoor quotumoverschrijding naar gelang het aantal vennoten mag plaatsvinden. Qua prijsstelling wordt een zo constant mogelijke prijs nagestreefd, door middel van afvlakking van pieken en van dalen. Gelet op het feit dat de zuivelproducenten hun marktaandeel opeisen c.q. wensen te vergroten legt dat een extra druk op de prijzen. De heer Leme´tayer wees vervolgens op de noodzaak van een vestigingsbeleid ten gunste van jonge boeren. De Franse overheid steunt dit beleid. Zo is nieuwe wetgeving ontwikkeld, gericht op specifieke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
12
melkquota voor deze categorie. Deze voorziet in afroming van quota bij grote bedrijven ten gunste van jonge boeren. De heer Leme´tayer zei tegenstander te zijn van het verlaten van het quotasysteem en tegen verlaging van de melkprijs. In Frankrijk wordt thans nagedacht op welke wijze gereageerd dient te worden op het GATT-akkoord. In dit verband zei hij thans nog geen opvatting te hebben over een tweeprijzen- en een tweequotasysteem. Toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU mag zijns inziens in geen geval tot een niveauverlaging in Frankrijk leiden. Verschillende prijsstellingen voor de interne EU-markt en de externe wereldmarkt is wellicht te overwegen. Aan het einde van het middagprogramma vond een bezoek plaats aan het varkensbedrijf van de familie Nijenhuis te Pire´-sur-Seiche, tijdens welke uitvoerig de totstandkoming van het bedrijf en de situatie in de Franse varkenssector uiteen werden gezet. Vrijdag 19 mei Bezoek aan Cahors e.o. in het gebied van de Lot Het bezoek aan deze lokatie stond geheel in het teken van de plattelandsontwikkeling. Dit departement telt 10 000 boerenbedrijven, waarvan 5000 fulltime boeren. Het is een klein, klassiek agrarisch plattelandsgebied (80% grasland t.b.v. de veeteelt) met een geringe bevolking, en met nauwelijks industrie¨le activiteit. Slechts de agrarische verwerkende industrie is beperkt aanwezig (confiture, ganzelever). De schapenteelt is een belangrijke sector. Met name uit werkgelegenheidsoogpunt is een kwaliteitsmerk (AOC) geı¨ntroduceerd. Getracht wordt ook voor geitekaas (Rocamadour) en voor de meloenen een appellation controle´e te verwerven. Voorts is en wordt uit werkgelegenheidsoverwegingen de ontwikkeling van de relatie tussen landbouw en toerisme geı¨ntensiveerd. Thans wordt tweederde van de omzet in de agrarische sector in de Lot door deze ontwikkeling gerealiseerd. De afgelopen jaren zijn ongeveer 950 – veelal luxueuze – gites (toeristische faciliteiten op of nabij boerenerven) tot stand gekomen. Speciale gites zijn voor kinderen ontworpen. Voorts is het particulieren toegestaan appartementen (chambres dottes) met niet meer dan 6 kamers toeristisch te verhuren. Daarnaast zijn tal van auberges gevestigd, waar perse´ produkten uit de omgeving moeten worden geserveerd. Het nieuwe toeristische beleid wordt echter geconfronteerd met het probleem dat het seizoen erg kort is, waardoor investeringen moeizamer zijn terug te verdienen. De exploitanten van de gites hebben allen een opleiding gevolgd. In het kader van de plattelandsontwikkeling is door de EU ook subsidie beschikbaar gesteld voor de vestiging van gites (verdeelsleutel: eenderde EU, eenderde regio en eenderde departement). Hoewel gesproken wordt over een interessante ontwikkeling in toeristisch opzicht, is dat in agrarisch opzicht onvoldoende, daar dit beleid geen nieuwe jonge boeren aantrekt. In het kader van het bezoek aan de Lot bezocht de delegatie in Rocamadour een geitenhouderij en een kaasfabriek die onlangs in Brussel een AOC heeft gekregen. Over deze sector werd een uiteenzetting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
13
gegeven door de heer Dominique Chambon, president van de bond van kaasproducenten «Rocamadour». Voorts werd een gesprek gevoerd met de heer Lape`ze, o.a. voorzitter van de FNSAFER (Franse federatie van grondbanken) en vice-voorzitter van de FNSEA (grootste landbouworganisatie). Tevens waas daarbij aanwezig de heer Ge´rard Miquel, Se´nateur van de Lot en Conseiller Re´gional van de Midi Pyre´ne´es en burgemeester van Nuze´jouls. Ook werd een bezoek gebracht aan het OGAF-ENVIRONNEMENTprojekt. OGAF staat voor Ope´rations Groupe´es d’Amenagement Foncier, en geeft speciale steun aan boeren die zich moeten aanpassen aan nieuwe omstandigheden van het platteland. Deze projecten hebben tot doel werkgelegenheid te cree¨ren en de verkoop van produkten te stimuleren. In dit verband werd een bezoek gebracht aan het landgoed van de heer Andre´ Delpech, president van de OGAF, waar een uiteenzetting werd gegeven over natuuronderhoud, met o.a. als doel voorkoming van bosbranden. Hierbij was tevens aanwezig de heer Charles Tapie, directeur van de ADASEA (de instantie van het Franse ministerie van landbouw en visserij, belast met structuurbeleid). Meegedeeld werd dat bij bosbranden de afgelopen jaren 2500 ha verloren zijn gegaan. Daarna is overgegaan tot het treffen van preventieve maatregelen; o.a. door het aanleggen van bufferzones. Voor veel boeren is het daarop gerichte beleid van landbouwproduktie en natuuronderhoud gepaard gegaan met een mentaliteitsverandering. Thans is een gebied van ongeveer 200 vierkante kilometer aangepakt. Er is sprake van een vijfjarig onderhoudscontract met de boer op basis van vrijwilligheid. Naast een eenmalige bijdrage van 5000 francs voor ontginning ontvangt de boer voor genoemde periode 700 francs per jaar; dit alles op basis van een bestaande Brusselse regeling. Na afloop van deze periode gaat de Franse overheid ervan uit dat continuering op grond van het algemeen belang zal plaatsvinden. Omdat het gebied ontoegankelijk is voor machines wordt gebruik gemaakt van graasvee. Tenslotte maakte de delegatie een uitgebreide rondrit door het betrokken gebied, die werd afgesloten met een bezoek aan de Cahorskelders.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 329, nr. 1
14