Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
29 689
Herziening Zorgstelsel
Nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 3 april 2006 Naar aanleiding het van het algemeen overleg (AO) van de vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 maart 2006 over de financiële problemen bij aanbieders van hulphonden bericht ik u het volgende. Ik heb tijdens dit AO toegezegd in overleg te treden met de zorgverzekeraars over de problematiek van de wachtenden en een eventuele centrale indicatiestelling te onderzoeken en of ik hondenscholen financieel kan ondersteunen. Behalve op de toezeggingen ga ik in deze brief in op andere onderwerpen die tijdens het AO ter sprake kwamen. Wachtenden Wat betreft de vragen over de vertraging in de afhandeling van aanvragen die zou zijn ontstaan doordat zorgverzekeraars de indicatiestelling niet op orde zouden hebben kan ik het volgende zeggen. Ik heb overlegd met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en inzicht gevraagd in het aantal verzekerden dat zich heeft aangemeld voor een hond en wacht op een indicatiestelling. ZN heeft deze gegevens geïnventariseerd bij een aantal zorgverzekeraars die tezamen bijna 15 miljoen verzekerden vertegenwoordigen. Sinds 1 januari 2006 zijn bij deze zorgverzekeraars 19 nieuwe aanvragen voor een hulphond binnengekomen, waarvan er 10 inmiddels het indicatietraject zijn ingegaan of reeds een indicatiebesluit hebben gekregen. Daarvan hebben 2 personen een positieve beschikking gekregen en kregen er 2 een negatieve beschikking. De resterende 6 geïndiceerden wachten op het indicatiebesluit. Dat van de 19 nieuwe aanvragers er pas 10 het indicatietraject zijn ingegaan is op zich niet verwonderlijk, een deel van de nieuwe aanvragen is betrekkelijk recent. Het is overigens moeilijk de beschikbare cijfers te vertalen naar de feitelijke zorgvraag. Van de 72 personen die vóór 1 januari 2006 beschikten
KST96254 0506tkkst29689-78 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 689, nr. 78
1
over een geldig indicatiebesluit, hebben zich maar 21 aangemeld bij hun zorgverzekeraar. Ook komt het volgens ZN voor dat er soms een lange tijd zit tussen de toewijzing (positieve beschikking) en de match bij een hondenschool. Vervolgens moeten hond en cliënt samen nog een traject volgen, voordat gesproken kan worden van een afgeronde verstrekking. Ook komt het regelmatig voor dat mensen met een positief indicatiebesluit om enigerlei reden geen hond afnemen, bijvoorbeeld wegens opname in een ziekenhuis of omdat men alsnog af ziet van een hulphond. De cijfers zijn dus moeilijk te interpreteren. Ze geven het beeld dat er wel enige vertraging is in de afhandeling van aanvragen, maar dat de achterstand goed kan worden ingelopen. Centraal indiceren Leden van de vaste commissie hebben mij gevraagd of de indicatiestelling niet centraal kan worden geregeld. Ik heb het verzoek om centraal te indiceren aan ZN voorgelegd. ZN heeft aangegeven dat een flink aantal zorgverzekeraars al onafhankelijke indicatiestellers heeft ingeschakeld. Deze verzekeraars vertegenwoordigen bijna 70% van alle verzekerden. In de meeste gevallen wordt gebruik gemaakt van ergotherapeuten. Ook maakt een aantal zorgverzekeraars gebruik van de diensten van Argonaut Advies, dat voorheen de indicatieadviezen uitbracht aan het CVZ. Een aantal van de zorgverzekeraars die de indicatiestelling nog niet hebben geregeld is bereid alsnog Argonaut Advies in te schakelen om eventuele aanvragen voor een hulphond snel te kunnen afhandelen. Deze laatste groep verzekeraars vertegenwoordigt ongeveer 9% van de verzekerden. In ZN-verband is in samenspraak met de Nederlandse Vereniging van Ergotherapeuten gewerkt aan een uniformering van de indicatiestelling en is een indicatieprotocol vastgesteld. Dit protocol wordt gehanteerd door zorgverzekeraars die een ergotherapeut als indicatiesteller inhuren. Deze zorgverzekeraars vertegenwoordigen ongeveer 44% van de verzekerden. Zorgverzekeraars die nu gebruik maken van Argonaut Advies, dat een eigen protocol heeft, vertegenwoordigen ongeveer 25% van de verzekerden. In de Zorgverzekeringswet is niet vastgelegd wíe er moet indiceren voor zorg. Dit betekent dat de zorgverzekeraars zelf de indicatiestelling moeten organiseren, individueel of gezamenlijk. De zorgverzekeraars schakelen daarvoor een onafhankelijke partij in, ze indiceren niet zelf. Ook al omdat de meeste zorgverzekeraars nu de indicatiestelling op orde hebben, zie ik geen aanleiding om centraal indiceren alleen voor hulphonden verplicht te stellen. Financiële ondersteuning hondenscholen De leden van de vaste commissie hebben er bij mij op aan gedrongen de twee opleidingsscholen voor hulphonden die tot 1 januari 2006 premiesubsidie ontvingen alsnog vóór te financieren. In het overleg heb ik al aangegeven dat het lastig en wellicht zelfs niet toegestaan is om alléén deze twee scholen financieel te ondersteunen. Vanuit de vaste commissie is mij gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken. Dat de steun de vorm zou krijgen van een lening, zoals werd voorgesteld, maakt voor de beantwoording van de vraag of deze financiering is toegestaan niet uit. Wanneer een zorgaanbieder aanvullende financiering nodig heeft, kan hij zich wenden tot een bank voor een rentedragende lening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 689, nr. 78
2
Vervolgens kan de betreffende zorgaanbieder door het verwerven van opdrachten voldoen aan de financiële verplichtingen die hij is aangegaan en de kosten van een lening in zijn tarief verwerken. Voor de overheid zie ik hier dus geen rol weggelegd. Er zijn inmiddels meerdere aanbieders van hulphonden. Bij een eventuele overbruggingsfinanciering zou ik mij niet kunnen beperken tot de twee voorheen gesubsidieerde hondenscholen. Dit zou neerkomen op concurrentievervalsing. Daarbij komt dat er voldoende capaciteit in de markt aanwezig is voor de voorziening van hulphonden. Ik moet er rekening mee houden dat de Europese Commissie, aan wie ik dit soort vormen van steunverlening eerst moet voorleggen, dit zal beoordelen als ongeoorloofde staatssteun. De stichting «De hond kan de was doen» verkeerde al in 2005 in een zwakke financiële positie. Van de 24 hulphonden die zij volgens planning zouden opleiden is in dat jaar ongeveer de helft opgeleverd. Ik heb deze stichting in 2005 nog laten doorlichten en met een extra subsidie van de ondergang gered om een gedifferentieerd aanbod van leveranciers in 2006 in stand te houden. Zo kon de stichting met een schone lei beginnen. In de huidige situatie, waarin de hulphond een aanspraak is op grond van de Zorgverzekeringswet, is subsidiëring niet langer mogelijk. De stichting kan, zoals hierboven al gesteld, gebruik maken van de gangbare financieringsmogelijkheden. In het licht van het voorgaande heb ik geconcludeerd dat het geven van een financiële ondersteuning geen begaanbare weg is. Stichting «De hond kan de was doen» bedingt volgens de zorgverzekeraars een relatief hoge prijs voor de opleiding van een hulphond en verlangt betaling vooraf, in tegenstelling tot de andere hondenscholen. Om die redenen voelen de zorgverzekeraars er weinig voor de stichting te contracteren. Voorfinanciering door zorgverzekeraars is mogelijk, maar ik kan zorgverzekeraars daar niet toe dwingen. Ik heb de vraag wel aan ZN voorgelegd. Terecht wordt aangegeven dat het niet voor de hand ligt dat een zorgverzekeraar één aanbieder bevoorschot en de ander niet. De drie aanbieders die nu contracten hebben met zorgverzekeraars worden niet bevoorschot. Het aanbod van hulphonden De enige aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen kan zijn dat er een onvoldoende aanbod van hulphonden is. Naar mijn verwachting zal er echter geen capaciteitsprobleem ontstaan wanneer de Stichting «De hond kan de was doen» onverhoopt geen hulphonden meer zou leveren aan verzekerden omdat de stichting als enige aanbieder nog geen contracten heeft gesloten met zorgverzekeraars. Naast deze stichting en de Stichting Hulphond Nederland, die beide werden gesubsidieerd, zijn er nu minstens twee nieuwe aanbieders van hulphonden. Deze hondenscholen, Stichting Personal Service Dogs en Stichting Assistentiehond Nederland hebben mij laten weten geen problemen te hebben bij de contractonderhandelingen met de zorgverzekeraars. Ze hebben aangegeven dat zij samen 20–40 honden per jaar kunnen trainen. De Stichting Hulphond Nederland, tot 1 januari 2006 gesubsidieerd en tot op heden de grootste leverancier van hulphonden (ongeveer 40 honden in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 689, nr. 78
3
2005), heeft inmiddels wél contracten gesloten met een aantal zorgverzekeraars. Vrije keuze van aanbieder Sommige zorgverzekeraars maken het hun verzekerden mogelijk om hulpmiddelen, zoals hulphonden, door middel van restitutie te verkrijgen. In dat geval hoeft de verzekerde niet in zee te gaan met een gecontracteerde aanbieder. Daarnaast is het altijd mogelijk op grond van de Zorgverzekeringswet dat een verzekerde, ook wanneer zijn zorgverzekeraar uitgaat van zorg in natura, zich aandient bij een niet gecontracteerde zorgaanbieder. In dat geval heeft de verzekerde recht op een door de zorgverzekeraar te bepalen vergoeding van de voor deze zorg of dienst gemaakte kosten. De zorgverzekeraar moet de manier waarop hij de vergoeding berekent kenbaar maken aan zijn verzekerden. Een verzekerde kan dus eventueel zelf kiezen voor de stichting «De hond kan de was doen» ook wanneer die niet is gecontracteerd door zijn zorgverzekeraar. Het kan zo zijn dat de vergoeding in dat geval niet volledig zal zijn. Dit is afhankelijk van wat de zorgverzekeraar hierover in zijn verzekeringsreglement heeft bepaald. De rol van het CVZ en kwaliteit van de voorziening In het AO kwam aan de orde dat het CVZ al half november 2005 besloten had de indicering voor hulphonden te stoppen. Het indicatietraject duurde in de regel 6 weken. Gezien de duur van het indicatietraject en het feit dat het CVZ na 31 december 2005 niet meer bevoegd was om indicatiebeschikkingen af te geven, kon het CVZ niet anders dan vanaf eind november geen indicatieadviezen meer laten uitbrengen. Het CVZ heeft nog wel tot eind december indicatiebeschikkingen afgegeven. Die beschikkingen blijven twee jaar geldig. De commissie heeft mij gevraagd het CVZ te verzoeken om scherper toezicht te houden op de kwaliteit van deze verstrekking. Voor de goede orde wil ik stellen dat het CVZ geen toezichthoudende taak heeft. Het CVZ heeft als pakketautoriteit wel een taak om de uitvoering van nieuwe aanspraken in de Zorgverzekeringswet nauwlettend te volgen en te evalueren. Het CVZ laat onder meer onderzoeken of zorgverzekeraars eisen hebben gesteld op het gebied van kwaliteit, hoe ze die controleren en hoe de kwaliteitsborging in de hele keten is geregeld. Kwaliteit van zorg is in de eerste plaats een zaak van de zorgaanbieder zelf. Zonder de nodige kwaliteitsgaranties zullen aanbieders zichzelf uit de markt prijzen. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars de plicht doelmatige en adequate zorg in te kopen voor hun verzekerden. Zij doen dit door kwaliteitseisen te stellen bij aanbesteding of contractering van de zorg. Juiste uitvoering Zorgverzekeringswet en rechten van verzekerden De opmerking tijdens het AO dat er geen sancties bestaan wanneer zorgverzekeraars de Zorgverzekeringswet onvoldoende uitvoeren is niet juist. Het toezicht op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet is wettelijk geregeld en berust bij het College Toezicht Zorgverzekeringen (CTZ). Het CTZ kan uit hoofde van zijn toezichthoudende taak een aanwijzing geven aan een zorgverzekeraar die de Zorgverzekeringswet onvoldoende uitvoert. De aanspraak op hulphonden is voor zorgverzekeraars een nieuw fenomeen. Het is echter niet nieuw voor zorgverzekeraars dat zij een zorgplicht
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 689, nr. 78
4
hebben en er voor moeten zorgen dat verzekerden hun aanspraken tot gelding kunnen brengen. De zorgverzekeraar die kiest voor de verlening van zorg in natura, is er ook op aan te spreken dat zijn verzekerden die zorg kunnen krijgen. Ik wil nog eens benadrukken dat verzekerden die daartoe zijn aangewezen (die zijn geïndiceerd) recht hebben op een hulphond, een blindengeleidehond of een signaalhond. Zorgverzekeraars hebben de plicht aanvragen binnen een redelijke termijn af te handelen en de benodigde zorg te leveren. Een verzekerde kan bezwaar indienen bij zijn zorgverzekeraar bij afwijzing van een aanvraag of bij een onredelijk lange wachttijd. Wordt dit bezwaar niet naar tevredenheid afgehandeld, dan kan de verzekerde zich wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Dit is een onafhankelijke instantie. Heeft het geschil betrekking op zorg of overige diensten die vallen onder de verzekerde prestaties of de vergoeding daarvan, dan is de SKGZ verplicht advies te vragen aan het CVZ (commissie verstrekkingengeschillen). Het CVZ reageert uiterlijk binnen vier weken na de adviesaanvraag. De verzekerde kan ervoor kiezen het geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter. Deze procedure biedt de verzekerde een waarborg om snel zijn recht tot gelding te kunnen brengen. Eén en ander is geregeld in de Zorgverzekeringswet. Tot op heden zijn bij de SKGZ geen klachten ontvangen over de verstrekking van hulphonden. Ik heb er bij de zorgverzekeraars op aangedrongen dat ze er alles aan doen om eventuele aanloopproblemen snel op te lossen en mogelijke achterstanden in te halen. Ik volg de ontwikkelingen op de voet. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J. F. Hoogervorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 689, nr. 78
5