Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1976-1977
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1977
14 100V
Buitenlandse Zaken (Afdeling V, onderafdeling II, ontwikkelingssamen werking)
Nr. 15
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 1 november 1976 Naar aanleiding van de door de vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking gestelde vragen wordt het volgende medegedeeld: 1. Wanneer er groepen in het maatschappelijk leven zouden zijn die zich zonder meer en dus zonder argumenten tegen groei van de welvaart in de westerse landen zouden verzetten, dan zouden de ondergetekenden het daar inderdaad niet mee eens kunnen zijn. Ondergetekenden zijn van mening dat in het groeibeleid binnen de westerse landen de invloed die daarvan uitgaat op de ontwikkelingslanden een belangrijke factor dient te zijn. Die invloed kan zowel positief als negatief, voor ontwikkelingslanden zijn. Een positief gevolg van de groei van de weivaart in ontwikkelde landen is vooral het hierdoor vergroten van de afzetmarkten voor ontwikkelingslanden. De groei van de welvaart in ontwikkelde landen kan echter ook beslag leggen op schaarse produktiefactoren die beter in ontwikkelingslanden hadden kunnen worden aangewend voorzover de marginale opbrengst daar hoger is, dan wel uit rechtvaardigheidsoverwegingen. Positieve en negatieve gevolgen zullen moeten worden afgewogen. Deze beleidsafweging zal tot gevolg kunnen hebben dat bepaalde activiteiten in westerse landen in vergelijking tot het verleden een minder sterke groei zullen vertonen, terwijl andere activiteiten juist sterker worden gestimuleerd. Het ontwikkelingsvraagstuk heeft betrekking op mensen. Wanneer over een eerlijke verdeling van de welvaart gesproken wordt, gaat het uiteindelijk om de welvaartspositie van individuele mensen. De welvaartsgroei per land of per hoofd van de bevolking is een indicator die een gemiddelde aangeeft; zij levert op zich onvoldoende aanwijzingen op over veranderingen in individuele welvaartsposities. Een eerlijke verdeling van welvaart is dus niet gegarandeerd bij een gelijke procentuele groei per land of per hoofd. Anderzijds kan een eerlijke verdeling van de welvaart in de wereld alleen worden bereikt wanneer ontwikkelingslanden een snellere groei per land en per hoofd dan in het verleden realiseren; daarbij is het echter tegelijkertijd noodzakelijk, dat die groei vooral terechtkomt bij de armste mensen in de ontwikkelingslanden. Aangezien het uiteindelijk gaat om de welvaartspositie van individuele mensen is het moeilijk een eenduidig cijfermatig beeld te geven van de wen-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 100 hoofdstuk V, nr. 15
1
selijke m o n d i a l e v e r d e l i n g van de groei en dus van de i n k o m e n s o n t w i k k e ling o m d a t dan tegelijkertijd veronderstellingen moeten w o r d e n gemaakt ten aanzien van de d o o r w e r k i n g van veranderingen in de internationale w e l vaartsverdeling op de interne verdeling van individuele ontwikkelingslanden. Zonder derhalve die verkleining in exacte verhoudingscijfers te kunnen w e e r g e v e n zijn de ondergetekenden van m e n i n g dat verkleining van w e l vaartsverschillen tussen landen noodzakelijk is, o m d a a r m e d e noodzakelijke v o o r w a a r d e n te scheppen ten einde kleinere welvaartsverschillen binnen ontwikkelingslanden tevens te doen resulteren in kleinere internationale welvaartsverschillen in de hierboven o m s c h r e v e n zin. De ondergetekenden w i l l e n hierbij wijzen op de u i t g a n g s p u n t e n van een tweetal recente studies, met betrekking tot de wenselijke v e r m i n d e r i n g van de internationale welvaartsverschillen. In zijn rapport «De t o e k o m s t van de w e r e l d e c o n o m i e » stelt prof. Leontief dat een verkleining van de v e r h o u d i n g van het g e m i d d e l d e i n k o m e n in arme en rijke landen van 12 : 1 in 1970 tot 7 : 1 in 2000 mogelijk is onder voorwaarde van een g r o n d i g e herstructurering zowel van de internationale e c o n o m i sche betrekkingen als van interne v e r h o u d i n g e n binnen de landen. In het RIO-rapport van de Club van Rome dat onder leiding van prof. J . Tinbergen is samengesteld, w o r d t onder bepaalde veronderstellingen een v e r h o u d i n g v a n 3 : 1 in 2012 mogelijk en nodig geacht v o o r d e politieke stabiliteit op de w e r e l d . De ondergetekenden zijn van m e n i n g dat het in dit licht wenselijk is dat in het kader der internationale o n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g ook door ontwikkelingslanden zelf v e r p l i c h t i n g e n w o r d e n aangegaan, en w e l met betrekking tot het interne sociaal-economische beleid. 2. De meest voor de hand liggende voorbeelden van de in deze vraag bedoelde d i l e m m a ' s w a r e n de volgende. Ten eerste de h u l p v e r l e n i n g aan Cuba in het licht van het optreden van dat land in A n g o l a en van de interne situatie met betrekking t o t de rechten van de mens. In dit geval heeft het interne ontwikkelingsbeleid van de Cubaanse regering de doorslag gegeven. Een ander voorbeeld is Indonesië. Op de o v e r w e g i n g e n met betrekking tot de hulp aan dit land zal de regering binnenkort uitvoerig t e r u g k o m e n in de nota welke zij ter zake aan de Kamer heeft toegezegd. Ten slotte kan als voorbeeld dienen Chili, waar de systematische schending van de rechten van de mens een zinvolle uitvoering van ontwikkelingsprojecten o n m o g e l i j k maakte. 3. Ter adstructie van de theorie, dat polarisatie geen zin heeft w a n n e e r zij niet bijdraagt tot uiteindelijke consensus w o r d t in de m e m o r i e van toelicht i n g gewezen op de o n t w i k k e l i n g sinds de oliecrisis via de 6e SAVVN, 7e SAVVN en UNCTAD IV naar de op dit m o m e n t nog aan de gang zijnde CIES. Een aantal van de belangrijkste concrete maatregelen die hieruit afgeleid kunnen w o r d e n zijn de navolgende. In de eerste plaats is de continue daling van het h u l p v o l u m e van de rijke landen sinds 1974 o m g e b o g e n in een stijg i n g . In 1973 was het h u l p v o l u m e van de leden van het Development Assistance C o m m i t t e (DAC) van de OESO als percentage van het BNP g e m i d d e l d nog 0,30%; een historisch dieptepunt. Ih 1975 is het h u l p v o l u m e van de DAC-landen o p g e l o p e n tot 0,36% van het BNP. Uiteraard is dit in vergelijking tot de internationaal aanvaarde doelstelling o n v o l d o e n d e . Het o m b u i gen van de trend is echter een verheugend verschijnsel. Dit geldt ook voor het v o o r t d u r e n d verbeteren van de h u l p v o o r w a a r d e n en van de g e o g r a f i sche verdeling van de hulp ten gunste van de armste en meest getroffen ontwikkelingslanden. Belangrijk in dit verband is ook het concretiseren van de verantwoordelijkheid van de OPEC-landen op het gebied van de ontwikkel i n g s s a m e n w e r k i n g . In 1973 bedroeg het gerealiseerde h u l p v o l u m e van de OPEC-landen volgens de definities van de DAC $ 4 8 0 m i n . , in 1975 was dit al gestegen tot $ 2750 m i n .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
2
Van verdere concrete maatregelen kunnen in het bijzonder w o r d e n gen o e m d de o n d e r h a n d e l i n g e n over het IFAD die o p dit m o m e n t v r i j w e l het beoogde bedrag van $ 1 m l d . hebben opgeleverd en het op basis van de resultaten van UNCTAD IV in het kader van de geïntegreerde g r o n d s t o f f e n p o l i tiek van de geïntegreerde grondstoffenpolitiek en het C o m m o n Fund starten van concrete o n d e r h a n d e l i n g e n , over overeenkomsten v o o r individuele grondstoffen. Ten slotte kan w o r d e n gewezen op de resultaten van het monetaire overleg te Kingston in het begin van dit jaar. Een uitbreiding van d e c o m p e n s a toire financieringsfaciliteiten van het IMF en het ter beschikking stellen v o o r o n t w i k k e l i n g s d o e l e i n d e n van een deel der opbrengsten van de verkoop van IMF-goud zijn uit dit Kingston-overleg voor de ontwikkelingslanden v o o r t g e komen. Op de vraag naar een o p s o m m i n g van nieuwe concrete economische en politieke v e r h o u d i n g e n die afgeleid kunnen w o r d e n van het overleg dat in V N - en ClES-verband is g e v o e r d zouden de ondergetekenden willen antw o o r d e n , dat zowel de samenstelling van de te bespreken o n d e r w e r p e n als de keuze van de aan de CIES deelnemende landen een v e r a n d e r i n g van de economische en politieke v e r h o u d i n g e n weerspiegelt. Aangezien het, naar Nederlandse o p v a t t i n g , juist de bedoeling van de CIES is concrete afspraken te maken en verplichtingen aan te gaan c.q. impulsen te geven voor werkzaamheden en b e s l u i t v o r m i n g elders, kan deze vraag eerst na beëindiging van de CIES w o r d e n b e a n t w o o r d . Het feit echter dat de ontwikkelde landen na de confrontatie gedurende de 6e S A V V N bereid zijn gebleken tot serieuze o n d e r h a n d e l i n g e n in de CIES ever te gaan is op zich een belangrijke aanwijzing v o o r de juistheid van de in deze vraag bedoelde stelling. 4. Voor het a n t w o o r d op deze vraag zij verwezen naar het gestelde in het a n t w o o r d op vraag 8. 5. Van de in deze vraag g e n o e m d e landen konden o p korte t e r m i j n slechts b e t r o u w b a r e gegevens inzake de i n k o m e n s v e r d e l i n g w o r d e n g e v o n d e n v o o r Brazilië, M e x i c o , Zuid-Korea en Venezuela. Deze gegevens, ontleend aan Hollis Chenery, Redistribution w i t h g r o w t h , O x f o r d 1974, luiden als volgt: Aandeel in het nationaal inkomen
Brazilië Zuid-Korea Mexico Venezuela
laagste 40%
midde ilite 40%
top 20%
10,0 18,0 10,5 7,9
28,4 37,0 25,5 27,1
61,6 45,0 64,0 65,0
(N.B. Met uitzondering van Mexico waar de cijfers van 1969 zijn, hebben de gegevens betrekking op 1970)
Noch met deze, noch met de meeste OPEC-landen o n d e r h o u d t de Regering een speciale ontwikkelingsrelatie. De «nieuwe, zakelijke relatie» die met deze landen gezocht dient te w o r d e n zou meer gebaseerd dienen te zijn op het verwezenlijken van wederzijdse economische v o o r d e l e n , ook op korte t e r m i j n , dan het geval is in de ontwikkelingsrelaties met de armere ontwikkelingslanden. 6. De v e r h o u d i n g van de filosofie van het EEG-associatieverdrag tot die met betrekking tot de noodzaak van differentiatie kan als volgt w o r d e n geschetst. Binnen het kader, dat d o o r de Lomé-conventie w o r d t g e v o r m d , is voorzien in bepaalde v o r m e n van gedifferentieerde toepassing van instrumenten van o n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
3
Een van de criteria voor deze differentiatie is, evenals bij de in de memorie van toelichting geschetste algemene filosofie, onder meer het ontwikkelingsniveau en de daarmee samenhangende behoeften van het betrokken ontwikkelingsland. Voorbeelden van deze differentiatie binnen de Loméconventie zijn de verschillen in voorwaarden waaronder uitkeringen in het kader van het Stabex-mechanisme worden gedaan en de verschillen in hulpvoorwaarden zoals die resulteren uit de vermenging van concessionele EOF-hulp en commerciële EIB-leningen. 7. Met uitzondering van de besluitvorming van de Veiligheidsraad, waarvan de leden van de Verenigde Naties in artikel 25 van het Handvest zijn overeengekomen deze te accepteren en uit te voeren, zijn besluiten genomen binnen het VN-systeem niet bindend. Het belangrijkste voorbeeld waar de niet bindende vormen van besluitvorming tot frustratie van ontwikkelingslanden hebben geleid is de strategie voor het tweede ontwikkelingsdecennium. De plechtige aanvaarding van deze strategie in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in het najaar van 1970 ging wel gepaard met enige reserves op bepaalde punten van een aantal ontwikkelde landen, maar het merendeel der landen stelde zich achter de inhoud van deze strategie. Desondanks, en dit is mede te wijten aan het vrijblijvende karakter van de besluitvorming, moest het Committee for Development Planning in 1976 constateren, dat op vitale punten de uitvoering van de strategie zeerteleurstellend was. Wanneer de CIES en de onderhandelingen in het kader van de UNCTAD over het gemeenschappelijk grondstoffenfonds en overeenkomsten voor afzonderlijke grondstoffen niet tot concrete resultaten leiden, dreigt het gevaar dat een zelfde frustratie als ten aanzien van de strategie zich ook ten aanzien van de uitvoering van de resultaten van de 7e SAVVN zal voordoen. 8. Gezien de omvang van de materie die door resolutie 3362 (S-VII) en door de resoluties van UNCTAD IV wordt bestreken is het in dit kader niet wel doenlijk om in detail alle punten van overeenstemming tussen de lid-staten van de EEG weer te geven. In het navolgende wordt daarom volstaan met een weergave van die punten waarover onder de Negen duidelijk meningsverschillen bestonden. Zoals bekend werd resolutie 3362 (S-VII) met unanimiteit aanvaard. In de Commissie ad-hoc sprak de Italiaanse Ambassadeur Vinci namens enige lidstaten een aantal interpretatieve verklaringen en reserves uit welke een indicatie vormen vanenig verschil van mening onderde lid-staten. (Zie ook het verslag van de 7e SAVVN, uitgave BZ nr. 113). Tijdens de onderhandelingen in New York hebben de lid-staten tot het eind toe met één stem gesproken. Voor Nederland heeft daarbij voorop gestaan, dat de EEG als geheel op deze wijze aanzienlijk constructiever aan het resultaat van de 7e SAVVN heeft kunnen meewerken dan mogelijk was geweest, indien de lid-staten individueel hun nationale posities zouden hebben uitgedragen. Binnen de EEG waren belangrijke knelpunten, kwesties als de verbetering van de ruilvoet van de ontwikkelingslanden, de grondstoffenproblematiek, indexatie, het 0,7% streefcijfer voor de overheidshulp, ontbinding van de hulp en de koppeling tussen SDR-creatie en ontwikkelingsfinanciering terwijl er ook meningsverschillen bestonden over de rol van planificatie in het naderbij brengen van de doelstellingen van het Lima Actieplan voor industrialisatie («redeployment of certain productivecapacities»: anticiperende herstructurering). De aantekening van de Ministers van Economische Zaken en van Ontwikkelingshulp met betrekking tot het verloop en de resultaten van UNCTAD IV welke door beide ministers per brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer is toegezonden op 21 juni 1976, geeft op zich een goed beeld van de standpunten binnen de Gemeenschap ten aanzien van de meest controversiële onderwerpen, met name de grondstoffenproblematiek en het schuldenvraagstuk.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
4
Ten aanzien van de grondstoffenproblematiek trokken met name de BRD en het VK de noodzaak en het nut van een geïntegreerde aanpak van het grondstoffenvraagstuk, ook in Nairobi, in twijfel. Voor de BRD speelde daarbij mee, dat dit land twijfelt aan de mogelijkheid om met betrekking tot de meeste grondstoffen waarvoor op dit moment nog geen regeling bestaat, zinvolle prijsstabilisatie-overeenkomsten te sluiten die niet tot, door de BRD afgewezen, rechtstreeks ingrijpen in de markt zouden leiden. Ons land had zich, van alle EG-landen, reeds voor UNCTAD IV het duidelijkst voor een geïntegreerde aanpak uitgesproken. Bij de aanvaarding van resolutie 93 (IV) over dit onderwerp hebben genoemde twee landen zich dan ook samen met de VS van de consensus verwijderd in afzonderlijke verklaringen, waarin de bereidheid tot verder overleg werd geuit, doch de beslissing om aan concrete onderhandelingen deel te nemen uitdrukkelijk afhankelijk werd gesteld van het resultaat van het in de resolutie voorziene voorbereidend overleg. Ten aanzien van het Common Fund, dat in de voorstellen inzake het geïntegreerd programma een essentieel onderdeel vormt van de alomvattende aanpak, bestonden eveneens verschillen van inzicht. Gelet op de BRD-opvatting dat een Common Fund geen adequaat mechanisme voor prijsstabilisatie vormt, de Nederlandse aanvaarding van de conceptie van een Common Fund als noodzakelijk onderdeel van het geïntegreerd programma en de Franse opvatting, dat een Common Fund vooral het karakter zal moeten dragen van een bundeling (achteraf) van financiële voorzieningen waartoe in onderhandelingen inzake individuele overeenkomsten zou worden besloten, heeft het EG-gesprek in Nairobi zich in eerste aanleg geconcentreerd op het vraagstuk van (verplichte) medefinanciering van bufferstocks door consumentenlanden. Nederland en Frankrijk aanvaarden dit principe, de BRD wijst het af en het VK wenst van geval tot geval te bezien of een bijdrage mogelijk is. In het debat tussen deze drie opvattingen hebben de overige lid-staten zich niet duidelijk uitgesproken. Uit het feit dat zes lid-staten zich hebben aangesloten bij de verklaring die namens zestien westerse landen inzake resolutie 93 (IV) is afgelegd en ook Frankrijk zich in positieve zin over de resolutie uitliet, kan worden afgeleid dat de verschillen binnen de EG inzake het grondstoffenvraagstuk vooral tussen BRD en VK en de overige lid-staten liggen. Over het schuldenvraagstuk waren de meningsverschillen binnen de Gemeenschap zeer groot, hetgeen mede samenhing met eerdere Nederlandse voorstellen inzake tijdelijke uitstel van schuld afbetalingsverplichtingen voor de minst ontwikkelde en MSA-landen. Uiteindelijk wist men toch overeenstemming te bereiken over een compromis-formule die vervolgens echter voor de VS niet aanvaardbaar bleek. Alle lid-staten hebben evenwel de resolutie 94 (IV) aanvaard die aanwijzingen geeft voor de verdere behandeling van de schuldenproblematiek. Hoewel er in het gemeenschappelijk vooroverleg ook met betrekking tot de code voor de overdracht van technologie geen volledige overeenstemming was bereikt, hebben de onderhandelingen in Nairobi over dit onderwerp zich aldus voltrokken, dat de verschillen in inzicht, o.a. over de vraag of een bindende code het einddoel moet zijn, althans in dit stadium niet moet worden uitgesloten, verder niet naar buiten zijn getreden. 9. Artikel 116 van het EEG-verdrag bepaalt: «Voor alle vraagstukken die van bijzonder belang zijn voor de gemeenschappelijke markt treden de lidstaten, in het kader van de internationale organisaties die een economisch karakter dragen, na het einde van de overgangsperiode nog slechts gezamenlijk op. De Commissie doet aan de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, voorstellen betreffende de draagwijdte en de uitvoering van het gezamenlijk optreden. Gedurende de overgangsperiode plegen de lid-staten overleg ten einde hun optreden op elkaar af te stemmen en, voor zover mogelijk, een gelijke houding aan te nemen».
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
5
Op de vraag wat onder «bijzonder belang» moet worden verstaan kan moeilijk een vastomlijnd antwoord worden gegeven. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het gaat om andere dan zuiver handelspolitieke onderwerpen-waarvoor namelijk met name artikel 113 van het EEG-Verdrag is geschreven - welke de werking en positie van de gemeenschappelijke markt kunnen raken. Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking kunnen als vraagstukken van bijzonder belang voor de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, een aantal beleidsterreinen die ook zijn aangeduid in het recente Nederlandse memorandum inzake het ontwikkelingsbeleid van de EEG. In laatste instantie is het overigens aan het Hof van Justitie de draagwijdte van het begrip «bijzonder belang» vast te stellen. 10. Het door de Duitse Bondsrepubliek ingediende memorandum over de harmonisatie en coördinatie van de ontwikkelingshulp in het kader van de EEG is bijgevoegd. 11. Omdat de in deze vraag bedoelde verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking ongelijksoortig van aard zijn en elkaar veelal aanvullen, is een kwantitatieve vergelijking van het nuttig effect niet wel mogelijk. Dit zou slechts van geval tot geval of van categorie tot categorie beoordeeld kunnen worden. Wel is het mogelijk enige algemene lijnen en criteria aan te geven, gebaseerd op de ervaring, op grond waarvan de verschillende vormen van samenwerking kunnen worden beoordeeld. Zoals uit de memorie van toelichting en uit de Nota bilaterale hulp blijkt maakt Nederland van alle in de vraag genoemde hulpvormen gebruik. Zo zal in 1977 plus minus 30% van de Nederlandse hulp via multilaterale organisaties worden geleid. De samenwerkingsvorm van internationale organisaties ontwikkelingslanden heeft doorgaans als voordeel zijn politieke neutraliteit, waardoor het vaak mogelijk is aan deze hulpvormen voorwaarden te stellen, welke in de bilaterale hulp moeilijk verwezenlijkbaar zijn. Deze hulpvorm heeft voorts het voordeel van zijn ongebonden karakter waardoor het mogelijk is de hulp zo goedkoop mogelijk te doen plaatsvinden. Een ander voordeel is de mogelijkheid voor internationale organisaties om zelf meer dan in de bilaterale hulp gebruik te maken van de in de gehele wereld beschikbare expertises. Ten slotte levert de multilaterale hulp bij voorbeeld via Wereldbank en Europees Ontwikkelings Fonds het voordeel op van de grote schaal, waarop projecten kunnen worden ondernomen. De nadelen van deze hulpvormen zijn, zoals in het geval van Wereldbank en EOF, dat de ontwikkelingslanden vaak een onvoldoende stem in de beleidsvorming hebben, en dat het beleid van deze instellingen soms onvoldoende vooruitstrevend is, althans niet steeds met de Nederlandse beleidslijnen overeenstemt. In de laatste jaren is er echter op dit punt zowel bij Wereldbank als bij UNDP een duidelijke verbetering te constateren. De grote voordelen van de bilaterale hulp zijn gebleken in de beschikbaarheid van zeer specifieke expertises en in de mogelijkheden om, uiteraard in een dialoog met het ontvangende land, bepaalde nationale beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. De bilaterale hulp kan voorts in vele gevallen sneller en vooral soepeler verleend worden. Voor Nederland ligt een bijzonder belang bij de bilaterale hulp in de mogelijkheid om hetzij via overheidskanalen hetzij via particuliere kanalen de doelgroepen te bereiken die vooropstaan in het Nederlandse hulpbeleid. Dit is ook het grote voordeel van de derde in de vraag genoemde hulpvorm, te weten die aan c.q. via groepen in ontwikkelingslanden. Voor deze vorm zullen in het algemeen particuliere kanalen worden gebruikt. Dit laatste geldt nog sterker voor de vierde vorm van samenwerking, waarbij de samenwerking tussen bedrijven hier en daar een geheel eigen aard heeft, welke zich veelal aan de overheid onttrekt. In algemene termen is het niet mogelijk vast te stellen of en, zo ja, wat voor verschil in tijd er is om projecten langs de verschillende kanalen tot stand te brengen.
Tweede Kamerzitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
6
Ten slotte m o g e eraan herinnerd w o r d e n dat Nederland sinds enige t i j d is g e k o m e n tot s a m e n w e r k i n g tussen bilaterale en multilaterale hulp in de v o r m van zogenaamde m u l t i - b i projecten (mede-financieringsprojecten met internationale financieringsorganisaties), zulks o m een m a x i m a l e doeltreff e n d h e i d te bereiken. 12. De betreffende passage maakt deel uit van de paragraaf over m e n s e n rechten en moet dan ook in deze context w o r d e n bezien. Zoals w o r d t v e r m e l d is een centrale vraag v o o r de Nederlandse Regering hoe een effectieve bijdrage kan w o r d e n gegeven aan een rechtvaardige sociaal-economische orde en sociaal-politieke structuur in de betreffende ontw i k k e l i n g s l a n d e n . Nederland sluit daarbij aan bij internationaal g e f o r m u leerde doelstellingen zoals deze onder meer zijn neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Internationale Ontwikkelings strategie voor het t w e e d e O n t w i k k e l i n g s d e c e n n i u m en recentelijk in de resultaten van de W e r e l d w e r k g e l e g e n h e i d s c o n f e r e n t i e en de aldaar ontwikkelde «fundamentele behoeftenstrategie». Een exacte b l a u w d r u k v o o r de uiteindelijk te realiseren bezits- en inkom e n s v e r d e l i n g in de o n t w i k k e l i n g s l a n d e n kan niet w o r d e n g e g e v e n , te meer niet o m d a t in dezen niet alleen Nederlandse inzichten v a n belang zijn, maar vooral ook de historische achtergronden en de mogelijkheden en aspiraties ter plaatse. 13. Het tijdens de U N I D O - c o n f e r e n t i e t e Lima in 1975 g e n o e m d e aandeel in de industriële produktie van o n t w i k k e l i n g s l a n d e n van 25 % in het jaar 2000 is geen projectie of extrapolatie van de o n t w i k k e l i n g tot nu toe, doch een doelstelling. Gezien het feit dat bijna driekwart van de w e r e l d b e v o l k i n g in ontwikkelingslanden leeft, achten de ondergetekenden deze doelstelling politiek relevant en niet te ambitieus. Over de technische realiseerbaarheid kunnen de ondergetekenden nog geen uitspraak doen nu op dit m o m e n t met name d o o r het kortgeleden o p g e r i c h t e Centre for Industrial Studies van UNIDO v o o r een aantal industriële sectoren w o r d t nagegaan welke investeringen noodzakelijk zijn o m die doelstelling te bereiken. De ondergetekenden wijzen tenslotte op hetgeen met betrekking tot de v e r d e l i n g van de industriële produktie in het RIO-rapport w o r d t gesteld. In dit rapport w o r d t een drietal alternatieven uitgewerkt die er respectievelijk toe zouden leiden dat het aandeel van de industriële produktie van o n t w i k k e l i n g s l a n d e n zou toenemen van 7 % in 1970 tot resp. 6 4 % , 6 0 % en 4 8 % in het jaar 2012. 14. Dat de belangen van het bedrijfsleven in principe niet strijdig zijn met de doelstellingen van een Nieuwe Internationale Economische Orde hebben de ondergetekenden aan de hand van een drietal in het kader van de discussie rond deze NIEO cruciale en specifieke punten - gedragscode v o o r m u l t i nationals, regulering g r o n d s t o f f e n m a r k t e n , schuldenvraagstuk - in de memorie van t o e l i c h t i n g geïllustreerd. Meer in het algemeen zou hier het v o l gende aan kunnen w o r d e n t o e g e v o e g d . In de al eerder g e m e m o r e e r d e studie van prof. Leontief inzake de t o e k o m s t van de w e r e l d e c o n o m i e w o r d t aangetoond dat o m een versnelde o n t w i k k e l i n g van o n t w i k k e l i n g s l a n d e n te bewerkstelligen het onder meer noodzakelijk is dat de huidige internationale economische orde aanzienlijk g e w i j z i g d w o r d t . Deze versnelde o n t w i k k e l i n g is d o o r de sterk v e r g r o t e afzetmogelijkheden die hierdoor g e b o d e n w o r d e n ook in het belang van het bedrijfsleven. De w i j z i g i n g e n in de e c o n o m i s c h e orde die een noodzakelijke v o o r w a a r d e hiervoor v o r m e n kunnen derhalve ook als in het belang van het bedrijfsleven w o r d e n gezien. Voorts t o n e n zowel de Leontief-studie als het RIO-rapport aan, dat de behoefte aan minerale grondstoffen in het vierde kwart van deze e e u w te groot zal zijn en dat er daarom waarschijnlijk zo'n zware druk op de prijzen zal ontstaan, dat een NIEO en in het kader daarvan een geïntegreerde aanpak van het grondstoffenvraagstuk in het belang van Zuid zowel als N o o r d , dat w i l zeggen ook in het belang van het bedrijfsleven zullen zijn. Ten slotte is de regering ervan
Tweede K a m e r z i t t i n g 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
7
overtuigd, dat de economische vraagstukken waarmede zowel de geïndustrialiseerde als de ontwikkelingslanden worden geconfronteerd, slechts in wereldwijd verband op basis van gemeenschappelijk belang in een nieuwe orde van economische verhoudingen kunnen worden opgelost. 15 en 16. Met de uitspraak in de derde alinea van blz. 63 van de memorie van toelichting is bedoeld aan te geven dat de verschillen tussen de meerjarencijfers voor ontwikkelingssamenwerking zoals gepresenteerd in 1975 en in het huidige (rollende) meerjarenplan hun oorzaak vinden in een bijstelling van de ramingen van het nationaal inkomen, uitgedrukt in lopende prijzen, welke bijstelling in hoofdzaak verband houdt met de ontwikkeling van lonen en prijzen in 1976. Deze werd vorig jaar, in de MEV 1976, geschat op 7,5 a 8% terwijl thans wordt geschat dat de prijsmutatie in het nationaal inkomen 1976 8,5 a 9% zal belopen, bijeen ongewijzigde volumeontwikkeling van 3,5%. Dat de reële bijstelling van de middelen in de meerjarencijfers geringer is dan uit vergelijking van de nominale bedragen zou blijken, kan nader worden toegelicht in de vorm van onderstaande gegevens, waarin de groei van de meerjarencijfers 1977 t/m 1980 wordt vergeleken met de overeenkomstige ramingen van vorig jaar. 1976
1977
1978
1979
1980
miljoenen guldens Meerjarenplan 1976/1979 in lopende prijzen op basis van de uitgangspunten Miljoenennota 1976
2808
3019
3245
3488
(3749)
Meerjarenplan 1977/1980 in lopende prijzen op basis van MEV 1977
(2808)
3061
3398
3771
4182
Meerjarenplan 1976/1979 in prijzen van 1976 op basis van uitgangspunten Miljoenennota 1976
2808
2917
3026
3140
(3258)
Meerjarenplan 1977/1980 in prijzen van 1976 op basis van MEV 1977
(2808)
2897
3025
3159
3305
17. De doelstelling dat het stuwmeer een omvang zou bereiken van ongeveerde helft van het begrotingstotaal in het betreffende jaar, zou voor 1976 betekenen dat de omvang van het stuwmeer in de loop van dit jaar met niet meer dan circa fl. 150 min. zou toenemen tot circa fl. 1400 min. Gezien de grote stijging van de hoeveelheid voor ontwikkelingssamenwerking beschikbare middelen in 1976 wordt deze doelstelling, hoewel ambitieustoch haalbaar geacht: a. op grond van de indicaties over het vermoedelijk beloop van de uitgaven welke uit de regelmatige interne begrotingsrapportages konden worden afgeleid, b. op grond van de verwachting, dat het initiatief voor een aantal speciale programma's in het kader van de hulp aan armste landen en groepen (categorie III a en b) welke o.a. gericht zijn op landbouwprogrammahulp en op leveranties door het Nederlandse bedrijfsleven, tot een snelle en adequate wijze van hulpverlening zouden leiden. 18. Voor het stuwmeer geldt als regel dat uitsluitend bedragen waar verplichtingen tegenover staan zich in het stuwmeer kunnen bevinden. Een uitzondering daarop kunnen vormen die onderdelen van beleid waarvoor op enige begroting middelen werden uitgetrokken welke (nog) niet in het betreffende jaar volledig tot uitgaven of committeringen konden leiden omdat
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
8
het, of wel een nieuw beleid betreft of wel een stuk beleid waarvan de uitvoering door verschillende oorzaken tijdelijk stagneerde. Het komt overigens een enkele maal wel voor dat de oorspronkelijke doeleinden (projecten of programma's) waarvoor (delen van) committeringen waren bestemd geen doorgang kunnen vinden. In dergelijke gevallen blijft de committering tegenover het desbetreffende land of die organisatie uiteraard bestaan en wordt voor de aldus beschikbaar komende ruimte in gezamenlijk overleg een nieuwe bestemming overeengekomen. Overigens dient te worden opgemerkt dat het ontstaan van dergelijke situaties tevens aanleiding geeft tot verschuivingen in de uitgavenpatronen over de jaren en derhalve tot aanpassing van de kasbedragen die op de volgende begroting voorkomen. In verband daarmee komen in het stuwmeer slechts in zeer beperkte mate bedragen voor waarvan de verwachting is dat ze niet binnen een redelijke termijn tot besteding zullen komen. In feite is dit uitsluitend het geval met hulptoezeggingen die zijn gedaan aan landen of organisaties waarmee thans niet meer wordt samengewerkt of hulptoezeggingen waarvoor de reeds uitgetrokken middelen zijn bevroren. Wel moet worden opgemerkt dat ondergetekenden van mening zijn dat het feit dat de verwachting dat committeringen niet binnen redelijke termijn tot uitgaven zullen leiden niet mag leiden tot de conclusie dat de betreffende committeringen (voor zover deze tot stuwmeervorming hebben geleid) kunnen worden teruggenomen zonder dat financiering ervan in de toekomst zeker wordt gesteld. Met inachtneming van het bovenstaande kunnen de volgende elementen van het stuwmeer ultimo 1975 worden genoemd: a. bedragen die per 1 januari 1976 volledig gecommitteerd zijn en dat in verband met aangegane verplichtingen permanent zullen moeten blijven: begrotingsmiddelen f880,2 min. kapitaalmarktmiddelen f297,2 min. b. bedragen die per 1 januari 1976 gecommitteerd zijn, maar waarvan onzekerheid bestond of ze op korte termijn tot uitgaven zouden leiden begrotingsmiddelen f42,6 min. kapitaalmarktmiddelen f 5,-mln. c. bedragen die per 1 januari 1976 niet gecommitteerd zijn begrotingsmiddelen f31,1 min. kapitaalmarktmiddelen f58,-mln. 19. De verdeling van de kapitaalmarktmiddelen binnen het hulpplafond is weergegeven op blz. 110 (tabel 15, annex II) van de memorie van toelichting. 20. Naar verwachting zal in 1976 het gerealiseerde hulpvolume volgens DAC-criteria 0,8% van het BNP bedragen. 21. Inderdaad is op enkele plaatsen ten onrechte gesproken over rijksgenoten omdat het hierbij niet alleen personen betrof uit de Nederlandse Antillen, maar ook voormalige rijksgenoten uit Suriname, die hetzij de Surinaamse hetzij de Nederlandse nationaliteit hebben. 22. De vraag of bij de bilaterale hulp niet gemakkelijker dan bij de multilaterale hulp de Nederlandse specialistische know-how in de ontwikkelingslanden tot gelding kan worden gemaakt, is moeilijk in abstracto te beantwoorden. Van belang voor de inzet van kennis is de context waarbinnen deze wordt aangewend. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, onder meer of de Nederlandse kennis-inbreng op zich zelf staat dan wel onderdeel vormt van een meer omvattende aanpak. In bepaalde gevallen kan de specialistische Nederlandse kennis gemakkelijker bilateraal tot gelding worden gebracht, namelijk wanneer het betrokken ontwikkelingsland het gehele proces van projectvoorbereiding en uitvoering aan Nederland toevertrouwt.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
9
Bij de keuze van de concentratielanden speelt het al dan niet beschikbaar zijn van Nederlandse deskundigheid die is toegesneden op de specifieke problematiek van die landen geen overwegende rol, omdat juist wordt beoogd lokale mogelijkheden tot ontplooiing te brengen. Wel kan de samenstelling van het hulppakket worden bepaald door de behoefte van het betreffende land aan specifieke Nederlandse deskundigheid. Ten aanzien van de vraag of de in Nederland beschikbare specialistische kennis ook een rol speelt bij de hulpverlening aan niet-concentratielanden kan worden opgemerkt dat dit onder meer een rol speelt bij projecten uit categorie lllc. 23. In de door Nederland gekozen ontwikkelingslanden werden in 1975 (op committeringsbasis) aan de onderstaande landen uit de z.g. Arabische fondsen gelden toegezegd. In kolom 3 wordt aangegeven wat de Nederlandse steuntoezegging in 1975 aan diezelfde landen is geweest, terwijl in kolom 4 de verhouding tussen de Nederlandse en Arabische fondsen is weergegeven. Land
1
Committering 1975 Arabische fonds
2
Committering 1975 Nederlandse steun
Verhouding Ned. : Arab.
3
4
19,8 15,9 7,9 9,9 9,9 19,5 5,9 7,9
1 1 1 1 1 1 1 1
min. $ Bangladesh Egypte Opper Volta Soedan Sri Lanka Tanzania Tunesië Yemen (noord)
30,0 174,7 10,0 76,6 25,9 20,5 36,2 31,2
1H 11 VA 7% T/2
1 6 4
Bron: DAC, Chairman's Report 1976.
24. Met Indonesië werd destijds overeengekomen dat tenminste 25 % van de hulpallocatie bestemd zou moeten worden voor projecten die gericht zijn op de onmiddellijke noden van de armste groeperingen, omdat de verwachting bestond dat niet voldoende sociale projecten in Indonesië in voorbereiding waren. Inmiddels is gebleken dat in Indonesië dit percentage ruimschoots gehaald kan worden. Met de andere concentratielanden werd deze afspraak niet gemaakt omdat het inzicht was gegroeid dat het noemen van een minimumpercentage voor sociale projecten de indruk kan wekken dat voor de overige hulpactiviteiten verdelingsaspecten minder van belang worden geacht. 25. Het in totaal beschikbare bedrag ten behoeve van specifieke bilaterale initiatieven ter leniging van directe noden (categorie lllc) werd in 1976 verhoogd tot f40 min. Daarvan werd in dit jaar tot nu toe via particuliere kanalen in Chili voor de navolgende activiteiten besteed: a. Gaarkeukenactie Ned. Ver. Chili f10 000 b. Comité voor de Vrede, apparaatskosten f 1 min. medisch project Santiago f 0,7 min. inrichting werkplaats voor vrouwen f 25 000 c. Mobiele drukwerkapparatuur via vakbeweging CUTf 7302,50 d. Chileense vluchtelingen in Argentinië f 38918 e. Maandblad Mensaja f 96351 f. Regionaal centrum voor technische en bedrijfsorganisatorische bijstand voor kleine boeren (TALCA) f 900 000. Ten behoeve van met betrekking tot Chili geëntameerde activiteiten is verder hulp gegeven uit de begrotingsposten hulpverlening bij rampsituaties en hulp aan vluchtelingen uit Chili.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
10
26. In onderstaand overzicht worden de in 1976 voorgenomen kwijtscheldingen en de reeds in 1976 kwijtgescholden schulden weergegeven. Land
In 1976 toegezegde kwijtscheldi ng
Voorgenomen kwijtschelding 1976
Totaal kolom 2 + 3
— -
1,2 25,6 0,7 0,2 6,3 1,1 0,8
6,3
35,9
m i n . gld. Bangladesh India Kenya Oeganda Pakistan Soedan Tanzania
1,2 25,6 0,7 0,2
Totaal
29,6
— 1,1 0,8
6,3
De kwijtschelding van rente en aflossing op schulden die ontstaan zijn uit eerder verstrekte Nederlandse hulpleningen aan de minst-ontwikkelde landen en de MSA-landen was een maatregel die verband hield met de bijzonder moeilijke betalingsbalanssituatie van deze landen als gevolg van de wereldwijze economische crisis. Deze maatregel was ook in lijn met de voorstellen op het gebied van schuldverlichting die Nederland in internationale fora op tafel heeft gelegd. Het ziet er naar uit dat het globale betalingsbalanstekort van de olie-invoerende ontwikkelingslanden als groep ook in 1977 nog zeer groot zal blijven, op grond waarvan de onderhavige post opnieuw is opgevoerd. Een besluit om de minst-ontwikkelde en MSA-landen ook in 1977 schuldverlichting te geven zal afhangen van het verloop van de internationale discussies over schuldverlichting en over eventuele andere bijzondere steunmaatregelen voor deze groep. Zoals reeds in de memorie van toelichting voor het dienstjaar 1977 isaangekondigd, worden met ingang van 1977 aan de categorie minst-ontwikkelde landen geen leningen maar schenkingen toegezegd, omdat de draagkracht van deze groep met name, op langere termijn gezien, zeer gering is. Doordat onder het hulpplafond 20 % garanties worden opgenomen en hiervoor alleen leningen aan ontwikkelingslanden kunnen worden verstrekt is het niet mogelijk om aan alle ontwikkelingslanden uitsluitend schenkingen te geven. De olie-importerende ontwikkelingslanden hebben de zeer grote betalingsbalanstekorten van de afgelopen jaren, door vergroot beroep op de particuliere kapitaalsmarkten en door grotere trekkingen op het IMF, alsmede door vergrote overheidshulp in het algemeen, kunnen financieren, zij het ten koste van een vergroting van hun schuldenlast. Daarnaast is ook beperking van de invoer veelal nodig geweest. Deze groep landen heeft nog maar weinig ruimte tot verdere beperkingen zonder grote schade voor het ontwikkelingsproces. 27. Het Surinaamse Planbureau geeft als laatst bekende cijfer van het bruto-nationaal produkt per capita, in 1974, een bedrag van Sf 2080 dat is omstreeks Nf 3000. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname heeft hierbij aangetekend dat de door het Planbureau ter zake gehanteerde cijferreeksen aanzienlijk verschillen van de eerder door dit bureau gepubliceerde reeksen. 28 en 29. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname heeft uit het totaal beschikbare bedrag van f 3200 min. 25%, dat is f 800 min. gereserveerd voor infrastructurele projecten. Hiervan is in principe f 400 min. bestemd voor de infrastructurele ontwikkeling van West-Suriname, daarbij inbegrepen de bijdrage uit Nederlandse hulpfondsen voor het Kabalebo-project. Eventuele overschrijding van deze f 400 min. dient te worden gefinancierd uit de f 800 min. die totaal voor infrastructuur beschikbaar is.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
11
Het is van meet af aan de b e d o e l i n g geweest dat de o n t w i k k e l i n g van West-Suriname gefinancierd zou w o r d e n uit diverse b r o n n e n , te w e t e n eigen Surinaamse b e s p a r i n g e n , Nederlandse h u l p g e l d e n overige bilaterale en multilaterale bijdragen en particuliere investeringen d o o r geïnteresseerde b e d r i j v e n . Met de W e r e l d b a n k is i n m i d d e l s afgesproken dat de Bank het man a g e m e n t zal v o e r e n over het Kabalebo-project en toezicht zal houden op de u i t v o e r i n g ervan. Deze afspraak zal w o r d e n vastgelegd in een tripartite overe e n k o m s t tussen de Bank en de regeringen v a n S u r i n a m e en N e d e r l a n d . Naar verwacht mag w o r d e n zal de Surinaamse regering als gevolg van deze overeenkomst beter t o e g a n g krijgen tot c o m m e r c i ë l e f i n a n c i e r i n g s b r o n n e n v o o r het project. S u r i n a m e zal v o o r t s trachten een bijdrage van de lnteramerikaanse Ontwikkelingsbank (IADB) veilig te stellen nu bekend is g e w o r d e n dat deze bank h o o g s t w a a r s c h i j n l i j k t o t een bijdrage bereid is. Afgesproken is, dat tijdens de v i j f d e v e r g a d e r i n g v a n de CONS een d o o r S u r i n a m e in te dienen nieuw financieringsplan v o o r Kabalebo zal w o r d e n besproken. 30. In het verdrag inzake de o n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g tussen Nederland en Suriname is afgesproken dat de besteding van de hulpgelden zal geschieden in een periode van tien a vijftien jaar. In hoeverre dit gerealiseerd zal kunnen w o r d e n h a n g t af van de verwerkingscapaciteit v a n S u r i n a m e die, zoals aangegeven in de m e m o r i e van t o e l i c h t i n g , m o m e n t e e l een beperkende factor v o r m t bij de besteding van de h u l p g e l d e n . Deze verwerkingscapaciteit kan evenwel w o r d e n o p g e v o e r d . Ten einde de p r o j e c t u i t v o e r i n g beter te kunnen p r o g r a m m e r e n zal een capaciteitsstudie w o r d e n gemaakt van de Surinaamse e c o n o m i e , w a a r u i t knelpunten zullen kunnen w o r d e n afgeleid en beleidslijnen g e f o r m u l e e r d v o o r aanpassing van de verwerkingscapaciteit. De o p t i m a l e bestedingsperiode van de hulp zal m o e t e n w o r d e n gevonden door het tegen elkaar afwegen van een aantal factoren. In dit v e r b a n d kunnen g e n o e m d w o r d e n de hierboven v e r m e l d e verwerkingscapaciteit en de m o g e l i j k h e d e n tot aanpassing daarvan waar dit n o d i g is, de effecten van de investeringen op de Surinaamse e c o n o m i e en de kwaliteit v a n de besteding van de h u l p g e l d e n . 31 en 32. Tot op heden hebben de Nederlandse regering nog geen aanvragen bereikt v o o r de besteding van Sf 10 m i n . die gereserveerd zijn voor de u i t v o e r i n g van sociaal-educatieve projecten d o o r particuliere organisaties. De met S u r i n a m e o v e r e e n g e k o m e n procedure h o u d t in, dat alvorens een project aan N e d e r l a n d w o r d t v o o r g e l e g d , een verklaring v a n geen bezwaar w o r d t afgegeven d o o r de Surinaamse minister-president. Particuliere projecten die reeds v o o r de onafhankelijkheid van start w a r e n gegaan w o r den normaal afgewerkt. Daartoe zijn v o l d o e n d e financiële m i d d e l e n beschikbaar. 33. Met uitzondering van enkele vakgebieden w a a r o p a a n b o d van Nederlandse deskundigen v o o r uitzending naar o n t w i k k e l i n g s l a n d e n niet of nauwelijks aanwezig is, kan het aanbod van suppletiedeskundigen v o l d o e n d e aan de t o e n e m e n d e vraag t e g e m o e t k o m e n . 34. In het kader van de tripartite s a m e n w e r k i n g s p r o g r a m m a ' s met Joegoslavië w o r d e n cursussen georganiseerd v o o r deelnemers uit Soedan, Tanzania, Bangladesh en Sri Lanka. Bovendien w o r d e n seminars en cursussen gegeven ten behoeve van een wisselende samenstelling van deelnemers uit een groter aantal o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . Ter v o o r b e r e i d i n g van eventuele s a m e n w e r k i n g tussen Nederland en Israël ten behoeve van projecten v o o r o n t w i k k e l i n g s l a n d e n v o n d e n dit jaar identificatie-missies plaats in Col o m b i a , Malawi en Peru. In dit laatste land neemt Nederland ook de kosten van twee Israëlische deskundigen voor zijn rekening.
Tweede Kamer.zïtting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
12
Voorts is er met Nederlandse steun in Israël een aantal cursussen georganiseerd ten behoeve van w e d e r o m een wisselende samenstelling deelnemers uit een groot aantal o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . Ook in ontwikkelingslanden zelf v o n d e n in het kader van de Nederlands-Israëlische s a m e n w e r k i n g cursussen plaats, namelijk in Lesotho, M a l a w i , Thailand, Korea en de Philippijnen. 35. De keuze van projecten in het kader van het s a m e n w e r k i n g s p r o g r a m ma met Yoegoslavië geeft geen indicatie o m t r e n t het Nederlandse standpunt over arbeidersparticipatie naar Joegoslavisch m o d e l . Bij de keuze van projecten w o r d t zoveel mogelijk afgegaan op de prioriteitenstelling van de betrokken o n t w i k k e l i n g s l a n d e n en de bekende Nederlandse beleidsuitgangspunten. Overigens m o e t w o r d e n o p g e m e r k t dat de belangstelling v o o r arbeidersparticipatie niet tot Joegoslavië is beperkt maar dat ook meerdere landen w a a r o n d e r Sri Lanka, Jamaica, Peru en Tanzania bepaalde v o r m e n van arbeidersparticipatie hebben ingevoerd of v o o r n e m e n s z i j n dit te doen. Deze landen hebben interesse g e t o o n d in een uitwisseling van ervaringen en een studie van de p r o b l e m e n die zich daarbij v o o r d o e n . Het Joegoslavische m o del verdient daarbij aandacht, o m d a t er relatief lang mee is gewerkt. 36. De bijdragen van f 20 m i n . aan het UNDP g e n o e m d op blz. 83 en 91 van de m e m o r i e van t o e l i c h t i n g zijn niet dezelfde. Eerstgenoemd bedrag is een extra bijdrage ter bestrijding van de liquiditeitscrisis van UNDP, boven het v o o r 1976 begrote bedrag ad f 120 m i n . (cat. Il-a). Hiervan is, net zoals gebruikelijk is v o o r d e normale jaarlijkse bijdrage, de besteding - onder toezicht van de UNDP Beheersraad waar Nederland lid van is - g e h e e l aan de UNDP A d m i n i s t r a t e u r overgelaten. Het betreft hier zuivere multilaterale kanalisering van ontwikkelingsgelden. Het tweede bedrag, bestemd v o o r uitgave aan projecten die Nederland gezamenlijk met UNDP concipieert en uitvoert (zogenaamde multi-bi projecten), is een g e m e n g d e kanalisering van ontwikkelingsgelden met de navolgende karakteristieken: - Er bestaat een sterkere greep door de d o n o r op de besteding, en tevens w o r d t gebruik gemaakt van de v o o r d e l e n van UNDP betrokkenheid (expertise en zoveel mogelijk inpassing in de multilaterale l a n d e n p r o g r a m m e r i n g ) . - Deze h u l p v o r m is experimenteel. - De gelden leiden niet in 1976 doch gespreid over enkele jaren tot uitgaven. Ofschoon ook andere landen de multi-bi s a m e n w e r k i n g s v o r m kennen, heeft Nederland met dit e x p e r i m e n t een bijzonder initiatief g e n o m e n ; bij de keuze van de projecten w o r d t namelijk een versterkte oriëntering van het multilaterale fonds op de armste groepen gestimuleerd en een stap gezet op de w e g naar betere coördinatie tussen de bilaterale en multilaterale hulpstromen. In de hierbijgaande staat 1 van de bijdragen van alle d o n o r s aan UNDP in de drie laatste jaren is de eerstgenoemde extra bijdrage van f 20 m i n . nog niet o p g e n o m e n . Verscheidene andere landen gaven eveneens extra bijdragen 2 . Het tweede bedrag, b e s t e m d v o o r multi-bi projecten, behoort niet in deze jaarstaten.
1 2
Zie bijlage 1. Zie bijlage 2.
37. UNFPA stelt zich in beginsel neutraal op ten aanzien van de doelstellingen van het bevolkingsbeleid van de hulpaanvragende landen. Het Fonds ver strekt slechts bijstand in o v e r e e n s t e m m i n g met enige elementaire, internationaal aanvaarde beleidslijnen v o o r f i n a n c i ë l e en technische hulp, terwijl als additioneel beginsel geldt dat UNFPA alleen die activiteiten ondersteunt die o n t w o r p e n zijn voor v r i j w i l l i g e participatie van de bevolking, in het bijzonder waar het geboortenregeling betreft. Dit beginsel w o r d t gestipuleerd in de h u l p o v e r e e n k o m s t e n tussen UNFPA en de ontvangende landen. A l d u s w o r den uitspraken van de Wereldbevolkingsconferentie te Boekarest en de AI-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
13
g e m e n e Vergadering van de VN g e v o l g d w e l k e de soevereiniteit van de landen inzake h u n bevolkingsbeleid o n d e r k e n n e n , doch daaraan tevens v e r b i n den dat de o m v a n g van het gezin tot de vrije keuze van het ouderpaar behoort. Bij eventuele inbreuken op het beginsel van v r i j w i l l i g e participatie van de b e v o l k i n g kan UNFPA de hulp opschorten c.q. niet continueren. 38. Per 16 september j l . dienden u i t e e n totaal van 106 landen de bestuurders van nog 84 landen v o o r eind 1976 hun goedkeuring te hechten aan de IFC-kapitaalsverhoging. De voorgestelde IFC-kapitaalsverhoging beoogt het IFC-aandelenkapitaal op te voeren van 110 tot 650 m i n . dollar. Het Nederlandse aandeel in deze IFC-kapitaalstoename van 540 m i n . dollar is 11,4 m i n . dollar berekend op basis van de door Nederland gefinancierde fractie van het aandelenkapitaal van het IFC te v e r m e n i g v u l d i g e n met de v o o r g e stelde IFC-kapitaalstoename. Zodra de kapitaalsverhoging f o r m e e l r o n d is, dient het bedrag dat daarmee g e m o e i d is in zijn geheel te w o r d e n gestort. 39. In j u n i j l . w e r d o v e r e e n s t e m m i n g bereikt tussen de drie landengroepen (rijke l a n d e n , olieproducerende landen en ontwikkelingslanden) over de tekst van de o p r i c h t i n g s o v e r e e n k o m s t van het IFAD. De o v e r e e n k o m s t kan evenwel pas v o o r o n d e r t e k e n i n g w o r d e n opengesteld als het doelbedrag van $ 1 m l d . aan o n v o o r w a a r d e l i j k e toezeggingen in convertibele valuta is bereikt. Het f o n d s kan vervolgens eerst operationeel w o r d e n indien de ins t r u m e n t e n van ratificatie, t o e t r e d i n g , etc. van ten minste 32 landen verdeeld over de drie categorieën in de v e r h o u d i n g 6 : 6 : 24 zijn gedeponeerd en de gezamenlijke bijdragen ten minste $ 750 m i n . bedragen. Het totaal van de toezeggingen bedroeg per u l t i m o september ca. $ 965 m i n . , te w e t e n categorie l $ 535 m i n . , categorie II $ 4 2 0 m i n . (waarvan $ 4 0 0 m i n . uit het OPEC-Fund en $ 20 m i n . extra bijdrage van Iran) en categorie III $10mln. Verwacht m a g w o r d e n , dat het ontbrekende bedrag v a n $ 35 m i n . voor het einde van dit jaar zal w o r d e n toegezegd. Een verdeelsleutel tussen de bijdragen van de t w e e grootste d o n o r g r o e pen (cat. I en II) van ongeveer 550/450 zal v e r m o e d e l i j k aanvaardbaar zijn voor beide g r o e p e n . 40 en 4 1 . Ter vergelijking met de v o o r Nederland op blz. 88 van de m e m o rie verstrekte gegevens over het aandeel in de u i t v o e r i n g van EOF-projecten m o g e het v o l g e n d e overzicht van het aandeel van andere lid-staten dienen. De a a n d u i d i n g «pre feasibilities studies» is hierbij vervangen door «technische s a m e n w e r k i n g » . In het Nederlandse geval had de technische s a m e n w e r k i n g echter v o o r n a m e l i j k het karaktervan v o o r b e r e i d e n d e projectstudies. (1) aanbestede werken
(2) aanbestede leveranties
(3) technische samenwerking
(1) + (2) + (3) in relatie tot totaal
(4) financiële bijdrage
Duitsland
1e EOF 2e EOF 3e EOF
3,41 18,17 8,62
19,86 18,07 11,01
19,83 25,78 24,33
6,59 19,66 11,89
34,41 33,77 33,17
België
1e EOF 2e EOF 3e EOF
2,21 6,24 5,71
5,13 8,29 7,97
13,84 9,94 13,65
3,61 7,32 7,55
12,04 9,45 8,88
Frankrijk
1e EOF 2e EOF 3e EOF
46,21 45,66 45,28
37,43 39,57 45,30
24,64 28,57 30,87
43,30 41,27 42,68
34,41 33,77 33,17
Italië
1e EOF 2e EOF 3e EOF
14,62 8,04 14,61
8,86 15,24 6,11
21,03 14,11 17,44
14,76 10,45 13,61
6,88 13,70 15,62
Luxemburg
1e EOF 2e EOF 3e EOF
0,21 0,57 0,46
0,01 0,04 2,59
1,40 1,54 2,00
0,36 0,67 1,11
0,22 0,27 0,26
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
14
42. In 1957 werd door de regeringen van Cambodja, Laos, Thailand en Zuid-Vietnam een samenwerkingsverband gesticht, genaamd «The CommitteeforCo-ordination of Investigationsof the Lower Mekong Basin», kortweg de Mekong Commissie. De juridische grondslag van dit samenwerkingsverband is het Statuut van de Commissie. Met de vier lid-staten traden in de loop der jaren een groot aantal zogenaamde «medewerkende staten» (ca. 25), waaronder Nederland, in een netwerk van internationale overeenkorrv sten ter bevordering van de doelstellingen van de Mekong Commissie; kortheidshalve kan men die samenvatten als technische en financiële samenwerking ter bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling in het drainagegebied van de lagere Mekong (Lower Mekong Basin) op basis van een hydrologisch samenhangend pakket van nationale en grensoverschrijdende studies en projecten. Sedert de machtsovername in drie van de vier lid-staten in 1975 bestaat een onduidelijke situatie met betrekking tot het al of niet juridische voortbestaan van de Mekong Commissie, te wijten aan het feit dat de nieuwe regeringen van Cambodja, Laos en het herenigd Vietnam zich ervan onthouden hebben officiële definitieve uitspraken te doen over hun bereidheid al of niet het samenwerkingsverband - met eventuele wijziging van enige bepalingen in het Statuut - met lid-staten en medewerkende staten voort te zetten. Zij hebben kennelijk bedenktijd nodig en zijn bovendien geconfronteerd met andere dringende prioriteiten in deze eerste naoorlogse periode. In de praktijk is in elk geval sprake van een schorsing van de uitvoering van het Statuut. Met name Nederland heeft zich bij verschillende gelegenheden ingezet om een hervatting van het samenwerkingsverband te bespoedigen; zo is, met deze opzet voor ogen, door een Nederlands initiatief een groep landen bereid gevonden om het voorlopig voortbestaan van het waardevolle Mekong Secretariaat te financieren. In de huidige situatie kunnen geen nieuwe gezamenlijke projecten door de vier lidstaten meer worden bestudeerd en goedgekeurd. Het is uiteraard wel mogelijk projecten die indertijd in onderlinge samenwerking werden voorbereid, thans nationaal uit te voeren, terwijl donorlanden in bilaterale overeenkomsten daaraan kunnen medewerken. Nederland voert thans dan ook ter zake bilateraal overleg met Thailand, Laos en Vietnam. Met Kambodja is nog geen contact mogelijk gebleken. Er wordt naar gestreefd bedoelde bilaterale uitvoering van projecten, die verband houden met de hydrologische eenheid van de Mekongrivier en zijn voedingsstromen, toch een multilateraal cachet te geven door zoveel mogelijke inschakeling van het Mekong Secretariaat, zodat een rudiment van de samenwerking der oeverstaten behouden blijft totdat zij een besluit ten principale over het voortbestaan van de Mekong Commissie zullen hebben genomen. De vraag of de bevolking van Zuid-Vietnam het in een herenigd Vietnam moeilijker heeft dan onder het oude regime kan de Regering, wegens het ontbreken van voldoende objectieve gegevens, in zijn algemeenheid niet beantwoorden. 43. De uittocht van het Portugese kader uit Angola en Mozambique heeft tot ernstige ontwrichting van het bestuur aldaar geleid. In diverse bronnen wordt melding gemaakt van een uittocht van circa 80-90% van de Portugezen. Behalve door Cuba wordt ook bilaterale hulp verstrekt door enkele Oost-Europese en Aziatische landen. In West-Europa wordt behalve door Nederland met name hulp gegeven door de Skandinavische landen en Portugal. Een aantal andere landen geeft bijdragen via de Verenigde Naties en haar gespecialiseerde organisaties. Door Nederland wordt een aantal deskundigen uitgezonden naar Mozambique, speciaal ten behoeve van de Universiteit te Maputo in het kader van het suppletie-programma, op welk programma alle ontwikkelingslanden een beroep kunnen doen. In het kader van de samenwerking tussen Nederland en Mozambique lastens de fondsen in Categorie III i «Wederopbouwhulp aan recent onafhanke-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
15
lijk geworden gebieden in Afrika» is door Mozambique vooral gevraagd om financiering van goederen en door lokale ondernemers uit te voeren projecten. Voor zover om deskundigen is verzocht betreft dit vooral de financiering van door Mozambique uit Portugal te contracteren experts. Ten behoeve van Angola is naast de noodhulp, voedselhulp en voorziening van transportmiddelen waarvoor recentelijk f 20 min. is toegezegd, een project voorde oprichting van sociale centra te Luanda in uitvoering, waarvoor 1 deskudige vanuit Nederland voor 1 a 2 jaar is uitgezonden. Officiële bronnen die voor beantwoording van vragen inzake schending van de rechten van de mens worden geraadpleegd, waaronder die van Amnesty International, verschaffen nog geen informatie over deze landen. Het inwinnen van eigen informatie door Nederland wordt bemoeilijkt, omdat Nederland in Angola nog geen en in Mozambique slechts zeer recentelijk een diplomatieke post heeft geopend. 44. Het grootste deel van de totale Nederlandse voedselhulp wordt uitgevoerd door de EEG. Om een inzicht te krijgen in de praktijk van de voedselhulpzendingen en de distributie hiervan in de betrokken landen heeft de Nederlandse Regering een studieopdracht verleend aan het ISMOG, zijnde het Instituut voor Sociaal-economische studies van minder ontwikkelde landen. In het kader van deze praktisch gerichte studie zijn drie landenbezoeken afgelegd te weten Niger, Opper-Volta en Sri Lanka. Er zullen bezoeken aan Bangladesh en Egypte volgen. De resultaten kunnen voor de uitvoering van de Nederlandse voedselhulp van belang zijn en zullen worden gebruikt om een betere distributie van de voedselhulp te bevorderen. Om te bereiken dat de allerarmsten de voedselhulp ontvangen kanaliseert Nederland een belangrijk deel van zijn nationale bijdrage aan de Voedselhulp Conventie via het WFPin de vorm van «food forwork»-projecten. Van het totale beschikbare bedrag ad f 154 min. zal in 1977 f 35 min. door Nederland zelf worden uitgevoerd, zijnde 22,7%. Behalve de voedselhulp zoals deze incat. IV wordt vermeld, wordt er ieder jaar in overleg met de particuliere organisaties een deel van de begrotingscategorie «medefinanciering particuliere organisaties» bestemd voor voedselhulpprogramma's. Het percentage van het totale bedrag dat door andere EEG-landen wordt besteed aan het nationale programma is op korte termijn niet verkrijgbaar. Voor wat betreft de nationale graanhulp leveren alle lidstaten een zelfde percentuele bijdrage; nl. 45% van hun totale verplichting krachtens de Food Aid Convention. 45. De Nederlandse Regering streeft er naar de EG-voedselhulp zoveel mogelijk via projecten en institutionele voedingsprogramma's voor scholen en ziekenhuizen te leiden. Hierbij zal naar haar mening in toenemende mate gebruik dienen te worden gemaakt van organisaties als het WFP en andere internationale organisaties, alsmede de NGO's. Daarnaast wordt voedselhulp, als aanvulling op nationale tekorten, vaak verspreid via de normale distributiekanalen in het ontvangende land. In de EG is afgesproken dat in dergelijke gevallen via het gebruik van tegenwaardefondsen de aandacht primair moet komen te liggen op verbetering van de distributie, opslagfaciliteiten en de benodigde infrastructuur, als mede plattelandsontwikkeling. In beide gevallen zal de inbreng van de ontvangende landen bestaan uit vervoerskosten en lokale kosten financiering voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. 46. Het nieuwe EG-Commissievoorstel behelst een globale driejarenplanning van voedselhulp waarbij een minimum- en een maximumtonnage wordt gehanteerd. Het ligt in de bedoeling ieder jaar het volume nader te bepalen waarbij de geldende tekortsituatie in ontwikkelingslanden ons inziens een belangrijke rol zal moeten spelen. Hoewel er momenteel geen sprake is van afstemming van de produktie van de Europese landbouw en de behoeften van ontwikkelingslanden is het streven van de Nederlandse Regering er op gericht om hier in de toekomst wel toe te komen.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
16
47. Het begrotingsbedrag 1976 v o o r Categorie V e (vrijwilligers), ad f 28 m i n . , zal v o o r ongeveer f 5 m i n . niet w o r d e n uitgeput, als gevolg van het achterblijven van de uitzending van v r i j w i l l i g e r s bij de planning. Gebruik makend van de m o g e l i j k h e i d die artikel 24 van de Comptabiliteitswet biedt, zal dit bedrag w o r d e n overgeheveld naar het v o l g e n d e begrotingsjaar. Bij de opstelling van de begroting 1977 w e r d met bovenstaande rekening g e h o u d e n , zodat v o o r 1977 in totaal ± f 30 m i n . beschikbaar zal zijn. Van dit bedrag is ongeveer 1 0 % gereserveerd v o o r de h o n o r e r i n g van suppletieaanvragen d o o r vrijwilligers die via het J o n g e r e n Vrijwilligers Corps zijn of w o r d e n uitgezonden. Over de contractuele en financiële u i t w e r k i n g van e.e.a. w o r d t overleg gepleegd met het JVC. Een concrete uitspraak over zowel aantallen te suppleren v r i j w i l l i g e r s als over de uiteindelijke hieruit v o o r t v l o e i e n d e kosten is op dit m o m e n t echter prematuur, o m d a t dit vraagstuk tevens s a m e n h a n g t met de studie over de rechtspositieverbetering dat SNV-vrijwilligers. De v e r w a c h t i n g is overigens zeer gerechtvaardigd dat de kosten, v e r b o n den aan «een g r o o t a a n b o d van projecten en (JVC)vrijwilligers» geheel uit de b e g r o t i n g 1977 zullen kunnen w o r d e n bestreden. 48. De w e r v i n g van v r i j w i l l i g e r s v o o r SNV w o r d t extra bemoeilijkt d o o r de o n g u n s t i g e werkgelegenheidssituatie in ons land, omdat - zoals onderzoekingen hebben a a n g e t o o n d - bij een o n g u n s t i g e werkgelegenheidssituatie de m o b i l i t e i t van de mensen afneemt. Met dit gegeven heeft iedere personeelswervende instantie op dit ogenblik rekening te h o u d e n , met name v o o r wat betreft tijdelijke buitenlandse contracten. 49. Het beleid van de SNV is er op gericht de inzet van vrijwilligers met name te doen plaatsvinden in de meest achtergestelde landen in de derde wereld. Ten einde daarbij het v r i j w i l l i g e r s w e r k zo veel mogelijk ten goede te doen komen v a n a r m e d o e l g r o e p e n , richt de SNV haar activiteiten o p die landen w a a r v a n de ontwikkelingspolitiek zodanig is, dat verwacht mag w o r d e n dat het effect ervan een gunstige u i t w e r k i n g heeft op het v o o r u i t h e l p e n van gen o e m d e d o e l g r o e p e n . Inzetten in landen met een dergelijke ontwikkelingspolitiek v o r m e n gezamenlijk het «reguliere» p r o g r a m m a van de SNV, ter onderscheiding van inzetten onder het zogenaamde «bijzondere» p r o g r a m ma en het n o o d h u l p p r o g r a m m a . Ter toelichting m o g e dienen dat tot op heden alle vrijwilligers w e r d e n uitgezonden onder het «reguliere» p r o g r a m m a met uitzondering van een drietal vrijwilligers die uitgezonden w e r d e n onder het zogenaamde n o o d h u l p p r o g r a m m a . Inzetten onder het «bijzondere» prog r a m m a hebben nog niet plaatsgevonden. Voor een nadere t o e l i c h t i n g ten aanzien van het onderscheid tussen «regulier» en «bijzonder» m o g e w o r d e n verwezen naar paragraaf 5.3 van de nota Bilaterale O n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g . 50. V o o r inzetten van v r i j w i l l i g e r s in het kader van het «reguliere» prog r a m m a van de SNV komen in a a n m e r k i n g die landen die het meest a r m zijn en die een ontwikkelingspolitiek voeren welke gebaseerd is op een rechtvaardiger v e r d e l i n g en o p e e n zo groot mogelijke mate van «self reliance». Naar de m e n i n g van het stichtingsbestuur v o l d o e t noch Brazilië, noch Nigeria aan alle, voor het «reguliere» S N V - p r o g r a m m a geldende criteria, reden w a a r o m deze landen niet langer binnen dit p r o g r a m m a passen. Tegenover het w e g v a l l e n van g e n o e m d e landen uit het «reguliere» S N V - p r o g r a m m a , staat dat de SNV thans doende is andere landen juist in dit p r o g r a m m a op te n e m e n , w a a r b i j van «nieuwe» concentraties van vrijwilligers sprake zou kunnen w o r d e n indien de lokale behoefte daartoe zou blijken. 51. Ten aanzien van de post personele en materiële uitgaven Ministerie van Buitenlandse Zaken kan w o r d e n o p g e m e r k t dat zich geen w i j z i g i n g heeft voorgedaan ten opzichte van het gestelde in de m e m o r i e van toelichting bij de b e g r o t i n g v o o r 1976.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
17
Deze hield in dat binnen het plafond voor Ontwikkelingssamenwerking drie personele en materiële uitgaven werden opgenomen welke gedaan werden in verband met de activiteiten van de diverse onderdelen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de Ontwikkelingssamenwerking. De specificatie van deze post voor 1977 luidt a.v.: personele uitgaven materiële uitgaven en aanschaffingen restuitgaven
f
42 596 800 12 618 000 809 000
f
56 023 800
52. De met de SOSV gemaakte afspraken zijn bijgevoegd. De Minister van Buitenlandse Zaken, M. van der Stoel De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
18
Bijlage bij antwoord
Duits memorandum betreffende een actieprogramma voor een sterkere in-
op vraag 10
tegratie van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap 1. Inleiding 1.1.
Doel
De Bondsregering is er zich van bewust dat het ontwikkelingsbeleid van de lid-staten van de Europese Gemeenschappen ingevolge de u i t b r e i d i n g aan belang heeft g e w o n n e n . Nu de handelspolitiek c o m m u n a u t a i r is gemaakt en ook aanzienlijke v o o r u i t g a n g is geboekt bij de s a m e n w e r k i n g o p het gebied van de buitenlandse politiek en de buitenlandse e c o n o m i s c h e politiek, is volgens de Bondsregering het m o m e n t aangebroken o m - in overe e n s t e m m i n g met de v o o r u i t g a n g op andere gebieden - ook de integratie van het ontwikkelingsbeleid d o o r een verdergaande coördinatie en harmonisatie te s t i m u l e r e n . Daarom dienen volgens de Duitse Bondsregering - uitgaande van de desbetreffende resolutie van de Raad, van 16 juli 1 9 7 4 - v o o r de coördinatie en de harmonisatie van het ontwikkelingsbeleid van de verschillende lid-staten o n d e r l i n g en in s a m e n h a n g met het reeds bestaande c o m m u n a u t a i r e ontwikkelingsbeleid, aanzienlijke inspanningen te w o r d e n gedaan ten einde de w e g te effenen naar een meer c o m m u n a u t a i r beleid inzake ontwikkelingshulp. De Bondsregering ziet ook, ja juist in het ontwikkelingsbeleid een van de gebieden die etappegewijs - via stelselmatige overheveling van bilaterale hulp - onder de v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d van de Gemeenschap m o e t e n w o r den gebracht, nadat het nationaal ontwikkelingsbeleid van de lid-staten systematisch is geïntegreerd en de nodige o v e r e e n s t e m m i n g is bereikt over de grondslagen van een c o m m u n a u t a i r beleid. Door alle bestaande o n t w i k k e l i n g s h u l p nog verder te bundelen en steeds meer op een gemeenschappelijk doel af te s t e m m e n , moet burgers van de Gemeenschap ook duidelijk w o r d e n gemaakt dat op dit gebied aanzienlijke v o o r u i t g a n g mogelijk is en dat het ontwikkelingsbeleid een n i e u w e dimensie krijgt. 1.2. Geleidelijk
naar meer
samenwerking
Ten einde de geleidelijke overdracht van nog meer bevoegdheden op het stuk van het ontwikkelingsbeleid aan de Gemeenschap v o o r te bereiden, moet volgens de Duitse Bondsregering o n v e r w i j l d een aanvang w o r d e n gemaakt met een intensievere coördinatie van de verschillende hulpactiviteiten van de lid-staten o n d e r l i n g , alsook met betrekking tot het ontreden van de Gemeenschap. In dit s t a d i u m zouden de lid-staten nog a u t o n o o m kunnen beslissen over de v e r d e l i n g van de hulp. Door middel van open uitwisseling van informatie over v o o r g e n o m e n bilaterale h u l p v e r l e n i n g en met i n a c h t n e m i n g van de hulpverlening door de Europese Gemeenschappen, moeten de grondslagen v o o r de b e s l u i t v o r m i n g bij de nationale planning echter w o r d e n verbeterd en de onderlinge afhankelijkheid van het bilaterale overleg meer in het licht w o r d e n gesteld. Op g r o n d van de ervaring met deze intensievere s a m e n w e r k i n g zou - geleidelijk aan en nog voor het aflopen van de Overeenkomst van Lomé - als volgende stap moeten w o r d e n gedacht aan harmonisatie van het beleid van de verschillende lid-staten. De verdeling van de ter beschikking staande hulp over de landen en gebieden zou dan gezamenlijk w o r d e n gepland, w a a r b i j ook gemeenschappelijke grondslagen moeten w o r d e n vastgesteld voor de opzet van de financiële en technische s a m e n w e r k i n g . Op bepaalde gebieden zal het noodzakelijk blijken al spoedig tot harmonisatie over te g a a n , in andere gevallen zal hiervoor een bepaald tijdschema moeten w o r d e n vastgesteld.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
19
Zodoende zouden de v o o r w a a r d e n w o r d e n geschapen o m ook de verschillende instrumenten en m i d d e l e n geleidelijk aan naar de G e m e e n s c h a p over te hevelen en het ontwikkelingsbeleid - tegelijk met de n o d i g e v o o r u i t gang op andere gebieden - geleidelijk verder te i n t e g r e r e n . 1.3.
Organisatie
Het opzetten en uitvoeren van de in dit a c t i e p r o g r a m m a vervatte integratiemaatregelen op de verschillende actieterreinen van het nationale en het c o m m u n a u t a i r e ontwikkelingsbeleid vergt een aantal v o o r b e r e i d e n d e maatregelen, vooral van organisatorische aard. Deze maatregelen zouden d o o r de C o m m i s s i e van de Europese Gemeenschappen m o e t e n w o r d e n genomen. 1.4. Europees jaarverslag
over de samenwerking
met
ontwikkelingslanden
Gezien het belang van de public relations inzake o n t w i k k e l i n g s b e l e i d en een betere presentatie van het beleid tegenover de o n t w i k k e l i n g s l a n d e n , is de Bondsregering van m e n i n g dat de o n t w i k k e l i n g van de algemene economische betrekkingen tussen de EG (lid-staten en Gemeenschap) en de ontwikkelingslanden zou moeten w o r d e n w e e r g e g e v e n in een jaarverslag over de s a m e n w e r k i n g . In dit Europees algemeen verslag zouden niet alleen de nationale en de c o m m u n a u t a i r e o n t w i k k e l i n g s h u l p exportkredieten, particuliere investeringen en hulp van niet-overheidsorganisaties en de a a n w e n d i n g daarvan (volgens g e b i e d e n , landen en sectoren) aan bod m o e t e n k o m e n , maar vooral zouden hierin de o n t w i k k e l i n g van de handelsbetrekkingen en van de industriële, wetenschappelijke en technische s a m e n w e r k i n g , alsook de doeltreffendheid van de a l g e m e n e en preferentiële handelsbevorderende maatregelen van de EG in het licht moeten w o r d e n gesteld. 2. Coördinatie 2.1. Coördinatie de landen
van de hulp met betrekking
tot de afzonderlijke
begunstig-
Gezien het praktische belang zou een aanvang moeten w o r d e n gemaakt met de coördinatie van de hulp aan de afzonderlijke o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . 2.1.1. Coördinatie
op
ACS-niveau
De Overeenkomst van Lomé biedt een geschikt u i t g a n g s p u n t o m reeds in de fase van de planning te streven naar coördinatie van de h u l p p r o g r a m ma's voor de afzonderlijke partnerlanden w a a r de c o m m u n a u t a i r e h u l p en de bilaterale hulp van de lid-staten op elkaar zijn a f g e s t e m d . Door deze coördinatie moet ook w o r d e n bereikt dat enerzijds een ongewenste en wellicht aan de werkelijke behoeften van het begunstigde land onaangepaste c u m u l a t i e van hulp w o r d t v o o r k o m e n en anderzijds de h u l p w o r d t uitgebreid daar waar zich tegenstrijdige en v a n u i t het o o g p u n t van ontwikkelingspolitiek ongewenste tendensen aftekenen. Hierdoor w o r d e n ook de kansen op een e v e n w i c h t i g e geografische v e r d e l i n g verbeterd. Deze coördinatie dient verder ook een intensievere s a m e n w e r k i n g op het stuk van de sectoriële verdeling van de o n t w i k k e l i n g s h u l p te behelzen. Hier dient het streven er in de eerste plaats op gericht te zijn o m tot afspraken te komen over de eventuele gebieden w a a r o p h u l p kan w o r d e n verleend — eventueel ook over de taakverdeling - en o m daarbij ook rekening te h o u d e n met de respectieve mogelijkheden in de lid-staten. A l d u s zou het gehele sam e n w e r k i n g s a a n b o d van de Gemeenschap en van de lid-staten kunnen w o r d e n gerationaliseerd en verbeterd. Voor de latere verdere coördinatie zou er allereerst naar moeten w o r d e n gestreefd o m v o o r de afzonderlijke begunstigde landen, met i n a c h t n e m i n g
Tweede K a m e r z i t t i n g 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 1 0 0 hoofdstuk V, nr. 15
20
van ontwikkelingspolitieke criteria, te k o m e n tot zoveel mogelijk gelijke v o o r w a a r d e n . Hierbij zouden aan de armste en door de oliecrisis het meest getroffen landen zeer gunstige h u l p v o o r w a a r d e n m o e t e n w o r d e n toegekend en bij leningen principieel soortgelijke v o o r w a a r d e n w o r d e n toegepast als door de IDA. Dit vergt t i j d i g overleg tussen de v e r a n t w o o r d e l i j k e diensten van de C o m missie en die lid-staten die het betrokken ACS-land bilaterale hulp v e r l e n e n . De Bondsregering stelt dan ook voor dit - op de afzonderlijke begunstigde landen afgestemde - overleg in c o ö r d i n a t i e c o m m i s s i e s te doen plaatsvind e n , die zich elk met een groep landen bezighouden. De Bondsregering ziet zeer wel de moeilijkheden in verband met de wenselijkheid van meerjarige h u l p t o e z e g g i n g e n , de beperktheid van geschikte projecten, de opnamecapaciteit van de begunstigde landen en de uiteenlopende belangen. Zij is echter van oordeel dat de tijd rijp is o m ermee te b e g i n n e n , het heterogene karakter van de tot dusver verleende hulp te v e r v a n g e n door een betere coördinatie, met het o o g op een grotere doeltreffendheid en een beter e v e n w i c h t van de beperkte m i d d e l e n . Dit proces van geleidelijk grotere coördinatie vergt ook intensievere sam e n w e r k i n g tussen de betrokken buitenlandse v e r t e g e n w o o r d i g i n g e n van de lid-staten in de ACS-landen en de g e m a c h t i g d e van de Commissie, alsook regelmatige rapportage over het o n t w i k k e l i n g s b e l e i d . 2.1.2. Coördinatie
in het
Middellandse-Zeegebied
Bij de i n w e r k i n g t r e d i n g van de Middellandse-Zeeovereenkomsten zouden uiteraard ook v o o r de nieuwe partnerlanden dergelijke Commissies m o e t e n w o r d e n opgericht, ten einde ook in dit gebied het verwezenlijken van de vorengenoemde doelstellingen te intensiveren. 2.1.3. Coördinatie
van de hulp aan de overige
landen
In 1977 m o e t er bovendien mee begonnen w o r d e n , de coördinatie tot enkele concentratielanden buiten de b o v e n g e n o e m d e gebieden uit te breiden en steeds meer andere landen bij de h u l p v e r l e n i n g te betrekken. 2.2. Coördinatie
op internationaal
2.2.1. Gemeenschappelijk
standpunt
niveau op internationale
Conferenties
Dit g e b i e d , w a a r de Gemeenschap de laatste tijd steeds meer tot gezamenlijke standpunten kon k o m e n , moet verder w o r d e n uitgebreid. Een gemeenschappelijk beleid en een gemeenschappelijk optreden op het gebied van de economische s a m e n w e r k i n g met de ontwikkelingslanden kunnen stoelen op het huidige c o m m u n a u t a i r e beleid en bieden relatief de beste kansen o m te komen tot een billijke belangencompensatie tussen geïndustrialiseerde en o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . De Bondsregering wijst er in dit verband op dat efficiënt optreden naar buiten slechts dan g e w a a r b o r g d is w a n neer het op gemeenschappelijke onderhandelingsposities berust, ook al m o gen de moeilijkheden in dit verband niet w o r d e n onderschat. 2.2.2. Gemeenschappelijk
standpunt
ten aanzien van
consolidaties
De o m v a n g van de schuldenlast van m e n i g ontwikkelingsland is zorgwekkend. In het kader van multilaterale consolidatieonderhandelingen zou de Gemeenschap er o n v e r w i j l d naar moeten streven o m haar s t a n d p u n t ten aanzien van de consolidatie van overheidskredieten te coördineren en o m in het kader van een latere harmonisatie er o v e r e e n s t e m m i n g over te bereiken dat daarbij rentevoeten w o r d e n toegepast die bij toekomstige leningen w o r den aangeboden.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
21
2.3. Coördinatie heidsorganisaties
van de samenwerking
tussen vrijwilligers-
en niet- over-
Volgens de Bondsregering moeten ook deze t w e e soorten organisaties bij de versterkte s a m e n w e r k i n g betrokken w o r d e n . Ten aanzien van de vrijwilligersorganisaties w o r d t voorgesteld dat de C o m m i s s i e nog in 1976 een eerste i n f o r m a t i e v e r g a d e r i n g belegt ten einde de g r o n d s l a g e n te leggen voor een beter gecoördineerde s a m e n w e r k i n g . Duitsland zou het ten zeerste toejuichen als het streven naar grotere o n derlinge s a m e n w e r k i n g van verleners van particuliere ontwikkelingshulp in een Europees kader kan w o r d e n geplaatst. 3. Harmonisatie van het ontwikkelingsbeleid Ofschoon de algemene harmonisatie - zoals uiteengezet - als volgende stap noodzakelijkerwijs aansluit bij een versterkte coördinatie en de tots t a n d b r e n g i n g van gemeenschappelijke beginselen en v o o r w a a r d e n inzake ontwikkelingsbeleid tot doel heeft, dient men het volgens de Bondsregering toch eens te w o r d e n o v e r e e n snelle u n i f o r m e r i n g op t w e e gebieden w a a r o p m o m e n t e e l een behoefte aan harmonisatie bestaat. 3.1. Gebieden
waarop momenteel
3.1.1. Technische
hulp tegen
behoefte
aan harmonisatie
bestaat
vergoeding
De Bondsregering is er steeds voorstander van dat alle nieuwe i n s t r u m e n ten van meet af aan onder een c o m m u n a u t a i r e regeling vallen. Dat geldt vooral v o o r de zogenaamde technische hulp tegen v e r g o e d i n g . V a n w e g e de financiële draagkracht van een aantal ontwikkelingslanden kan een d e e l n e m i n g in de kosten namelijk dienstig lijken, o p d a t de beperkte m i d delen van de o n t w i k k e l i n g s h u l p door de overheid bij v o o r r a n g aan armere landen kan w o r d e n besteed. Daartoe stelt de Bondsregering als eerste stap voor o m tot o v e r e e n s t e m m i n g te k o m e n over de landen die hiervoor in aanm e r k i n g k o m e n en van w i e een volledige of althans gedeeltelijke betaling kan w o r d e n gevraagd. Hier kan w o r d e n gedacht aan de OPEC-Staten en - in een eerste s t a d i u m - aan andere ontwikkelingslanden met een inkomen per h o o f d van de bevolking van meer dan 1000 US $. Tevens m o e t w o r d e n vastgesteld welke soort maatregelen onder deze harmonisatie zou moeten vallen. Bij de v o o r w a a r d e n die dienen te w o r d e n vastgesteld zouden de landen kunnen w o r d e n verdeeld over de v o l g e n d e categorieën: - het d o n o r l a n d neemt alle kosten voor de uitgezonden vaklieden voor zijn rekening, terwijl het partnerland de kosten draagt v o o r b o u w - en materiaalaankopen - het partnerland neemt ook deel in de personeelskosten - het partnerland neemt alle personeelskosten v o o r zijn rekening. 3.1.2. Harmonisatie
op het stuk van de niet aan leveranties
gebonden
hulp
De Bondsregering is van m e n i n g dat de Gemeenschap zich nieuwe inspanningen moet getroosten voor de gerechtvaardigde w e n s van de ontwikkelingslanden op dit punt, zoals ook in de Slotresolutie van de 7e Buitengew o n e A l g e m e n e Vergadering van de Verenigde Naties is vastgelegd. Daartoe zijn de tot nog toe in het kader van het DAC gesloten gedeeltelijke overeenkomsten niet toereikend. De Bondsregering is sinds lang voorstander van een algemene o n g e b o n den hulp en blijft dit doe! ook verder nastreven. Zij is zich daarbij alleszins bewust van de economische en politieke moeilijkheden in de Gemeenschap en stelt dan ook een geleidelijke procedure voor, w a a r b i j teruggang ten opzichte van de huidige stand van zaken ten d e t r i m e n t e van de ontwikkelingslanden dient te w o r d e n v e r m e d e n .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
22
Zodoende zou in het eerste jaar (1976) een ongebonden gedeelte van minstens 40% moeten worden bereikt dat ieder jaar met 20% moet toenemen. Te gelegener tijd zou dan overeenstemming moeten worden bereikt over het vraagstuk van de gemotiveerde en precies af te bakenen uitzonderingen. Indien ook deze algemene oplossing die etappegewijs moet worden verwezenlijkt, momenteel niet haalbaar is, zou er als overgangsoplossing voor de bilaterale hulp kunnen worden voorzien in deelneming van ondernemingen uit de lid-staten van de EG en de ontwikkelingslanden aan aanbestedingen. Er zou kunnen worden overwogen om deze overgangsregeling, op basis van wederkerigheid, uit te breiden tot andere DAC-leden die daartoe bereid zijn. 3.2. Algemene
harmonisatiegebieden
3.2.1. Harmonisatie van het
ontwikkelingsbeleid
Vanaf een nog nader te bepalen tijdstip moet dan op basis van de ervaring met de verstrekte coördinatie de harmonisatie van het beleid zelf ter hand worden genomen. Daartoe moet allereerst gestreefd worden naar overeenstemming over de communautaire beginselen inzake ontwikkelingsbeleid, met name over de subsidiëring, de bijstandsvoorwaarden, de geografische verdeling en ook met betrekking tot het beleid in multilaterale organisaties voor ontwikkelingshulp. 3.2.2. Inachtneming van andere
financieringsinstrumenten
De verdeling van de totale (bilaterale en communautaire) ontwikkelingshulp moet worden gezien in nauwe samenhang met andere financieringsinstrumenten, ten einde rekening te houden met de belangen van de Gemeenschap op het gebied van de buitenlandse economie en het ontwikkelingsbeleid. Zoals de Commissie in haar mededeling van november 1974 heeft uiteengezet, neemt het belang van de conventionele ontwikkelingshulp, in het bijzonder in de betrekkingen met de meer gevorderde ontwikkelingslanden, af ten voordele van andere financieringsinstrumenten. De Bondsregering juicht deze ontwikkeling toe. Volgens haar is het dan ook bij de verdeling van de hulp over de afzonderlijke (meer ontwikkelde) begunstigde landen nodig dat ook met de andere financieringsinstrumenten rekening wordt gehouden. Ook op dit gebied moet de harmonisatie worden voortgezet, ook al werden de inspanningen op bepaalde gebieden tot dusver nog niet met succes bekroond. 4. Communautarisatie van het ontwikkelingsbeleid als einddoel Volgens de Bondsregering moet er uit de geleidelijke overgang van de coördinatie naar de harmonisatie een ontwikkeling op gang komen, die op lange termijn moet leiden tot een toeneming van het communautaire karakter van het ontwikkelingsbeleid. Met dit memorandum, dat als een afgerond geheel dient te worden beschouwd, ligt het in de bedoeling van de Bondsregering, om op dit einddoel af te gaan.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 100 hoofdstuk V, nr. 15
23
B i j l a g e bij a n t w o o r d Op v r a a g 3 6
UNDP Contributions pledged, all countries for 1974, 1975 and 1976 a) (US Dollars) Country
1974
1975
1976
Algeria Argentina Australia
136,500 4,678 391,000 850,000 3,421,092
143,325 7,317 430,000 954,459 3,534,597
7,317 473,000 1,050,000 b)
Austria Bahamas Bahrain Bangladesh Barbados
2,500,000 10,000 10,000 75,000 17,250
2,907,640 10,000 13,000 78,750 19,838
3,200,000 b) 13,000 78,750 19,838
Belgium Bhutan Bolivia Botswana Brazil
5,769,231 2,300
7,300,792 2,300
9,102,564 2,645 34,500 9,227 1,500,000
Afghanistan
Al ban ia
Bulgaria Burma Barundi Byalerussian Soviet Socialist Republic Canada Central African Republic Chad Chile China Colombia Congo Costa Rica Cuba Cyprus Czechoslovakia Benin (formerly Dahomey) Democratie Yemen Denmark Dominican Republic
-
11,458 1,300,000 131,394 100,000 12,658 1 73,522
-
11,204 1,300,000 208,333 100,000 b) 191,489
22,371,134 6,437 2,000 375,000 2,200,000
24,000,000 b) b) 375,000
500,000 10,905 5,000 148,160 45,070
500,000 10,905 10,000 1 70,387
1,134,380 4,000 2,000 33,584,932 25,000
1,289,134 2,000 2,300 39,383,917 30,000
-
-
-
241,667 100,000 b) 177,632 28,217,822 7,955 b) 375,000 2,233,503 500,000 22,422 15,000 232,263 256 1,200,686 6,818
-
39,108,910 30,000
Ecuador Egypt El Salvador Equatorial Guinea
150,000 523,895 17,250 4,274
150,000 562,228 17,250 b)
150,000 562,228 25,000 b)
Ethiopia
126,060
107,300
114,600
Fiji Finland France Gabon Gambia
11,000 4,415,584 10,000,000 57,500 5,139
11,000 5,571,429 10,459,770 62,727 5,000
11,000 5,657,895 10,000,000 b) 5,750
German Democratie Republic Germany, Federal Republic of Ghana Greece Guatemala Guyana Haïti Holy See Honduras
772,308 24,383,667 260,000 460,000 27,000 140,147 2,300 2,000 17,250
845,957 29,362,615 299,000 460,000 27,000 155,897 2,645 2,000 19,836
784,314 30,384,615 299,000 460,000 27,000 140,439 3,450 b) b)
240,964 72,076 3,750 000 300,000 1,000,000
289,157 64,587 3,750,000 360,000 4,000,000
Hungary Iceland India Indonesia Iran
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
415,851 72,042 3,700,000 460,000 4,000,000
24
Country Iraq Ireland Israël Italy Ivory Coast
1974
1975
1976
345,000 553,945 242,000 B.650,000 110,000
500,000 491,702 242,000 5,650,000 119,625
508,475 589,431 242,000 5,301,915 b)
110,000 14,000,000 66,000 90,416 21,622
110,000 19,000,000 70,000 78,207 21,622
133,113 21,000,000 80,500 79,170 b)
Kuwait Lao People's Dem. Rep. Lebanon Lesotho Liberia
350,000 12,321 160,000 15,000 80,000
400,000 17,250 207,489 20,000 88,000
500,000 17,250 b) 20,000 88,000
Libyan Arab Republic Luxembourg Madagascar Malawi Malaysia
350,000 69,270 29,417 11,500 100,000
500,000 80,282 32,535 13,000 100,000
b) 73,077 32,091 14,950 100,000
Jamaica Japan Jordan Kenya Khmer Republic
Maldives Mali Malta Mauritania Mauritius Mexico Monaco Mongolia Morocco Nepal Netherlands New Zealand Nicaragua Niger Nigeria Norway Oman Pakistan Panama Paraguay Per.; Philippines Poland Qatar Republic of Korea Rep. of South Viet-Nam Romania Rwanda Saudi Arabia Senegal Sierra Leone Singapore Somalia Spain Sri Lanka Sudan Swaziland Sweden Switzerland Syrian Arab Republic Thailand Togo
1,440 11,500 11,050
-
1,500 b) 12,431
-
b) b) 12,346 2,273
4,025 550,000
4,450 605,000
4,825 14,000 304,155 30,000 27,815,934
4,933 15,344 337,500 30,000 38,685,731
4,989 17,645 327,670 35,000 44,943,820
1,473,359 37,500
2,293,578 37,500
2,127,772 40,000 9,091 813,008 21,286,232 65,000
-
b)
-
-
162,602 13,096,691 54,500
300,000 18,518,546 60,000
590,217 150,000 10,000 250,000 500,000 806,552 200,000 300,000 22,000
678,753 180,000 10,000 275,000 500,000 867,207 200,000 300,000 25,000
402,414 10,000 1,500,000 86,250 75,000
482,897 10,000 1,500,000 100,000 75,000
685,714 10,000 2,500,000 114,066 75,000
100,000 4,607 660,000 180,000 187,000
100,000 5,021 720,000 180,000 187,000
100,000 5,776 720,000 180,000 187,000
8,721 36,363,636 6,500,000 27,397
10,174 51,724,329 7,150,000 31,507
9,285 51,252,847 7,900,000 31,507
408,825 6,167
470,149 10,138
470,149 10,000
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
484,563 207,000 10,000 275,000 500,000 975,928 200,000 300,000 b)
25
Country
1974
Trinidad en Tobago Tunesia Turkey Uganda Ukranian Soviet Socialist Repu blies Union of Soviet Socialist Republics United Arab Emirates United Kingdom United Republic of Cameroon United Republic of Tanzania United States Upper Volta
Zaire Zambia Estimated Pledges
115,000 207,000 765,765
42,194 443,805 3,470,437 240,000 22,026,870 54,000 98,453 70,000,000
49,226 476,723 3,829,787 500,000 24,917,342 54,000 85,158 77,897,000 5,000
207,350 920,000 1,650 3,000 1,168,000
238,452 1,500,000 2,951 5,000 1,343,000
250,000 139,752
300,000 139,374
—
—
337,477,129
a) As of 2 3 M a r c h 1976. Excluding pledges totalling $7.8 million for 1974, and $11.0 million for 1975 and $6.9 million for 1976 for the benefit of least-developed countries. b) Pledges not yet reported as of 23 March 1976. c) Includes pledges not yet reported but anticipated based upon countries noted in footnote (a).
1976
100,000 207,000 765,765
-
Uruguay Venezuela Western Samon Yemen Yugoslavia
Total
1975
406,472,723
112,076 207,000 765,765 49,261 444,079 3,552,632 500,000 26,262,626 56,818 86,207 b) 5,170 274,221 1,500,000 6,667 2,967 1,544,700 b) 139,375 104,855,612 c) 451,339,248
d) The pledges of countries denominated in national currencies are translated to US dollar equivalent by using the UN rate of exchange on the date of payment. The unpaid amounts have been converted into their dollar equivalent by applying the U N rate of exchange as at 31 December 1975.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 100 hoofdstuk V, nr. 15
26
Bijlage 2 bij antwoord op vraag 52
In 1976 werden de volgende extra-bijdragen aan UNDP verstrekt: in 1000$ Bhoetan Birma Cuba Cyprus Guatemala India Libië Mexico Nederland Noorwegen Roemenië Saoedi-Arabië Verenigd K o n i n k r i j k Zweden
1,0 10,0 30,7 2,2 10,0 300,0 250,0 395,0 7 299,3 1 811,6 23,8 5 000,0 5 309,7 5 630,6 26 073,9
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
Bijlage bij antwoord op vraag 52
Afspraken tussen de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Nederlandse vakcentrales N V V , NKV en CNV omtrent de besteding van ontwikkelingsgelden via de Nederlandse en internationale vakbeweging. 1. Inleiding De Nederlandse v a k b e w e g i n g en de Minister v o o r O n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g zijn het erover eens dat lokale v a k b e w e g i n g e n een belangrijke bijdrage m o e t e n kunnen leveren aan de emancipatie v a n de v e r p a u p e r d e arme massa's in de o n t w i k k e l i n g s l a n d e n en aan m a a t s c h a p p i j v o r m i n g in het algemeen in die l a n d e n . De activiteiten richten zich in eerste instantie op de a l l e r a r m s t e n , los van de vraag of m e n al dan niet georganiseerd is. 2. Verantwoordelijkheid De v a k b e w e g i n g is v e r a n t w o o r d e l i j k v o o r de keuze v a n de prioriteiten en v o o r de concrete extra activiteiten die door haar o n d e r n o m e n w o r d e n met behulp v a n de gelden o n t v a n g e n uit de Nederlandse o n t w i k k e l i n g s h u l p . De acceptatie van de activiteiten geschiedt d o o r de Minister. De Minister kan een activiteit afwijzen, w a n n e e r deze naar zijn o o r d e e l niet strookt m e t de in de i n l e i d i n g vastgestelde u i t g a n g s p u n t e n of o p g r o n d van bijzondere politieke b e l e i d s o v e r w e g i n g e n . Voordat de Minister afwijst treedt hij in overleg met de SOSV. Overigens staat de v a k b e w e g i n g open voor suggesties v a n de zijde van de Minister o m t r e n t activiteiten die o n d e r n o m e n zouden w o r d e n met de extra gelden. 3. Omschrijving en rapportering activiteiten De v a k b e w e g i n g neemt o p zich v o o r 1 september een activiteitenpakket aan de Minister aan te b i e d e n , dat b e s t e m d is gefinancierd te w o r d e n in het daarop v o l g e n d e jaar m e t behulp van de o n t w i k k e l i n g s g e l d e n , die door de Minister v o o r dat jaar ter beschikking v a n de v a k b e w e g i n g zijn gesteld. De o m s c h r i j v i n g v a n de diverse activiteiten draagt een a l g e m e e n karakter. Dit sluit aan bij het feit dat de v a k b e w e g i n g in het a l g e m e e n beter geholpen is m e t d o e l b i j d r a g e n en p r o g r a m m a s t e u n dan m e t steun per afzonderlijk project. De v a k b e w e g i n g neemt eveneens o p zich o m aan de Minister in algemene t e r m e n te rapporteren over de o n d e r n o m e n extra activiteiten betaald uit de Nederlandse o n t w i k k e l i n g s h u l p . Deze rapportage v i n d t in het a l g e m e e n plaats tegelijk met de presentatie van nieuwe p l a n n e n . Is o p dat tijdstip nog geen rapportage beschikbaar bij v o o r b e e l d o m d a t de activiteit nog gaande is, dan zal zo s p o e d i g m o g e l i j k daarna gerapporteerd w o r d e n . 4. Continuïteit In principe w i l l e n zowel de Minister v o o r O n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g als de Nederlandse vakcentrales het kanaliseren v a n o n t w i k k e l i n g s h u l p g e l d e n via de v a k b e w e g i n g na 1975 c o n t i n u e r e n . Effectuering v a n deze principiële bereidheid hangt echter m e d e af v a n de ervaring die zowel de minister als de vakcentrales in de k o m e n d e tijd o p d o e n . 5. Advisering De Minister kan een i n g e d i e n d voorstel voor nader advies v o o r l e g g e n aan een vaktechnische adviesinstantie, in overleg met en na g o e d k e u r i n g van de SOSV.
Tweede K a m e r z i t t i n g 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
28
6. Apparaatskosten De drie vakcentrales hebben niet het voornemen om nationaal een eigen projectenbureau uitte bouwen. Zij hebben eraan meegewerkt dat in het kader van de internationale vakcentrales IVVV en WVA zulke bureaus gecreëerd en uitgebouwd werden. Het is mede daarom ongewenst om in Nederland een extra uitbreiding van het apparaat door te voeren ter voorbereiding, uitvoering en coördinatie van extra activiteiten die in het kader van IVVV, WVA, aangesloten organisaties, beroepssecretariaten en vakinternationales ondernomen worden. Bovendien is in Brussel bij WVA en IVVV reeds jarenlange ervaring opgedaan en kunnen in mondiaal perspectief prioriteiten gesteld worden. De vakcentrales willen de bestaande nationale voorzieningen handhaven om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen en te houden in de extra activiteiten die via de internationale vakbeweging ondernomen worden. Dit wordt nodig geacht in verband met de aanbieding van en toelichting op dit activiteitenpakket bij de Minister door de drie vakcentrales. Daarnaast willen de vakcentrales zelf activiteiten ondersteunen van organisaties, die niet met IVVV en WVA geaffilieerd zijn en die de vakcentrales toch graag willen heipen (bij voorbeeld in Zuidelijk Afrika). In principe kunnen de werkelijk gemaakte kosten voor voorbereiding, begeleiding en eventuele nazorg van het programma door de vakbondsinstantie die de kosten maakt, in rekening gebracht worden. 7. Publikatie1 Normaal zal er gepubliceerd worden over nationaal en/of internationaal geplande of ondernomen activiteiten. Er zal niet tot publikatie worden overgegaan indien dit op bezwaren kan stuiten bij de te steunen vakbonden of vakcentrale, bij voorbeeld in verband met de positie ten opzichte van de overheid of in verband met de aard van de activiteit. Publiciteit heeft tevens tot doel de leden nauwer te betrekken bij deze vorm van hulpverlening. 8. Overmaken van het geld door de Minister De Minister stort het geld in het Fonds Sociale Projecten van de SOSV. De SOSV maakt dit geld dan over aan de IVVV, WVA of andere organisaties, waar de drie Nederlandse vakcentrales zelf activiteiten van ondersteunen. De Minister zal het geld aan het Fonds Sociale Projecten van de SOSV overmaken in januari van het betreffende jaar ineens of in fasen afhankelijk van: - het tijdstip waarop de diverse activiteiten in het betreffende jaar plaatsvinden; - de hoeveelheid geld en het tijdsbeslag van de activiteit. Om de uitvoering zo flexibel mogelijk te doen verlopen lijkt het wenselijk het geld in niet te veel fasen uit te keren. 9. Eigen bijdrage Om te benadrukken dat de extra activiteiten die met behulp van Nederlandse ontwikkelingshulp ondernomen worden, door de vakbeweging van grote betekenis worden geacht en tot de wezenlijke vakbondstaken gerekend worden, zal er zoveel mogelijk naar gestreefd worden de betreffende organisatie een eigen bijdrage te laten leveren. De grootte van de eigen bijdrage kan variëren evenals de aard (geld, goederen, kennis, mankracht, combinaties, etc). 1
Zie voorts bijgevoegde briefwisseling met betrekking tot publikatie.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk V, nr. 15
29
Bijlage Verdeling bedrag 1975 IVVV: ± f 1 min. WVA: ± 1 min. SOSV: ± 1 min. De verdeelsleutel wordt elk jaar opnieuw vastgesteld. Leidraad voor de verdeling van de gelden over IVVV, WVA en SOSV is de mogelijkheid om de activiteiten te kunnen uitvoeren en de prioriteit die de diverse activiteiten hebben. De SOSV neemt voor 1975 een relatief groot deel van het bedrag voor haar rekening, omdat in het verleden een aantal verzoeken uit IVVV en WVA-kring rechtstreeks bij SOSV zijn ingediend. Deze verzoeken zal de SOSV voor 1975 rechtstreeks geheel of gedeeltelijk trachten te honoreren naast de verzoeken die rechtstreeks zijn binnengekomen van organisaties die niet met IVVV en WVA verbonden zijn.
Tweede Kamerzitting 1976-1977,14100 hoofdstuk V, nr. 15
30
STICHTING ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VAKBEWEGING Aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, drs. J. Pronk, Plein 23, Den Haag. Utrecht, 8 april 1975
Mijnheer de minister, Naar aanleiding van uw brief d.d. 26 februari, kenmerk DGIS - 51931, omtrent de gemaakte afspraken voor publikatie van vakbondsactiviteiten in ontwikkelingslanden, die mede door Nederlandse ontwikkelingshulp worden ondersteund, kunnen wij u mededelen dat wij het volledig eens zijn met uw interpretatie van de betreffende afspraak.
Met vriendelijke groeten, Namens de SOSV: P. J. C. Tegelaar, voorzitter.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 100 hoofdstuk V, nr. 15
31
Aan: Het Bestuur der Stichting Ontwikkelingssamenwerking Vakbeweging, Ravellaan 1, UTRECHT Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking, 26 februari 1975
Na doorlezing van de afspraken welke tussen de Nederlandse Vakcentrales en mij zijn getroffen over de besteding van ontwikkelingsgelden via de Nederlandse en Internationale Vakbeweging, zou ik graag op een punt nog willen terugkomen, dat mogelijk aanleiding zou kunnen geven tot misverstanden en onnodige kritiek. Het betreft hier punt 7 van de afspraken betreffende publikatie. Wanneer onder dit punt gesteld wordt, dat onder bepaalde omstandigheden niet tot publikatie wordt overgegaan, wil ik dit zo interpreteren, dat aan de desbetreffende activiteiten geen opzettelijke of in het oog lopende publiciteit wordt gegeven, doch dat dit uiteraard niet kan impliceren, dat de Staten-Generaal niet op de gebruikelijke, openbare wijze omtrent de besteding van overheidsgelden aan bedoelde activiteiten zullen worden ingelicht. Ik vertrouw erop, dat U het met deze interpretatie eens bent.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking J. P. Pronk
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 100 hoofdstuk V, nr. 15
32