Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 31 oktober 2003 Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doe ik u hierbij de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 november 2003 toekomen ten behoeve van het Algemeen Overleg van 5 november a.s. De Raad hoopt tot een politiek akkoord te komen over de verordening inzake het gemeenschapsoctrooi en de richtlijn betreffende wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorvoertuigen. Daarnaast zal onder andere gesproken worden over het definitieve voorstel voor een wetgevend pakket inzake chemische stoffen, dat de Europese Commissie tijdens deze Raad zal presenteren. Verder zal een debat plaatsvinden over de richtlijn ter voorkoming van oneerlijke handelspraktijken. Tenslotte zal de Raad conclusies aannemen over de mededeling van de Europese Commissie inzake het loopbaanperspectief van onderzoekers binnen de Europese Onderzoeksruimte. De Minister van Economische Zaken, L. J. Brinkhorst
KST71416 0304tkkst21501-30-25 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
1
Agenda en besluitvorming van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 november 2003 Agenda Onderwerp
Besluitvorming
• • • • • • • •
Uitwisseling van gedachten Politiek akkoord Politiek akkoord Beleidsdebat Politiek akkoord Raadsresolutie Presentatie Commissie Uitwisseling van gedachten/ Raadsresolutie
Follow-up ER: Concurrentievermogen en groei Verordening gemeenschapsoctrooi Richtlijn WA-verzekeringen motorvoertuigen Richtlijn oneerlijke handelspraktijken Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit Implementatie nieuwe aanpak richtlijnen Verordening chemische stoffen Europese Onderzoeksruimte (ERA): loopbaanperspectieven onderzoekers
Follow-up ER: Verbeteren van het concurrentievermogen en de groei
Uitwisseling van gedachten Op verzoek van Nederland zal de Raad spreken over de uitkomsten van de Europese Raad van 16/17 oktober jl., waar gesproken is over initiatieven om het groeivermogen van de Europese economie te bevorderen. De discussie over het stimuleren van de economische groei in de EU is tijdens de afgelopen ER uitgemond in de erkenning van het belang van investeringen, conform het groeiinitiatief van de Commissie. Betrokken actoren (Commissie, de Europese Investeringsbank en de betrokken Raadsformaties) zijn verzocht hier verder uitvoering aan te geven, teneinde in de ER van december aanstaande concrete besluiten te kunnen nemen. Dit moet de vorm krijgen van een «snelstartprogramma» met een lijst van mogelijke projecten. Nederland is er voorstander van dat de Raad voor Concurrentievermogen een bijdrage levert aan deze lijst met projecten, met name ten aanzien van dat deel dat ingaat op projecten die liggen op het terrein van stimuleren van onderzoek en ontwikkeling. Verordening gemeenschapsoctrooi
Politiek akkoord De Raad streeft naar een politiek akkoord over de tekst voor de verordening inzake het Gemeenschapsoctrooi. Op 3 maart jl. heeft de Raad een lang verwacht akkoord op hoofdlijnen bereikt over de belangrijkste thema’s in de discussie rond het Gemeenschapsoctrooi. Dit akkoord op hoofdlijnen moet verder worden uitgewerkt in een verordeningtekst voordat het Gemeenschapsoctrooi feitelijk kan worden ingevoerd. In de onderhandelingen over de verordeningstekst onder Italiaans voorzitterschap is gebleken dat de lidstaten met name over de verplichte vertalingen van mening verschillen. De discussie rond de verplichte vertalingen kent een viertal aspecten. Een eerste aspect betreft de vraag binnen welke termijn vertalingen van de samenvatting van het octrooi in alle officiële gemeenschapstalen beschikbaar moeten zijn. De Nederlandse voorkeur gaat uit naar een zo lang mogelijke termijn. De (naar verwachting) geringe beschikbaarheid van vertalers voor sommige talen maakt een dergelijke periode haast noodzakelijk. Sommige lidstaten wensen hier een kortere termijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
2
Een tweede aspect betreft de taalversie die de authentieke tekst van het octrooi vormt. Nederland en veel andere lidstaten wijzen op het unitaire karakter van het Gemeenschapsoctrooi. De uitleg van de inhoud moet in de hele EU identiek zijn. Teneinde interpretatieverschillen te voorkomen, dient er per octrooi slechts één authentieke, juridisch bindende taalversie te zijn. Waarmerking van vertaling door de octrooigemachtigde vormt een derde aspect van de discussie rond de vertalingen. Nederland is van mening dat waarmerking niet nodig is aangezien in de praktijk is gebleken dat dit geen garanties biedt voor de kwaliteit van de vertaling. Bovendien worden vertalingen zelden geconsulteerd terwijl waarmerking wel hoge extra kosten en administratieve lasten met zich meebrengt. Het vierde en laatste aspect van de discussie rond de vertalingen spitst zich toe op de hoogte van schadevergoedingen bij inbreuken op een octrooi als gevolg van onjuiste vertalingen. Nederland is van mening dat inbreuken op basis van een abusievelijk onjuiste vertaling van een samenvatting van een octrooi minder zwaar bestraft dienen te worden. Het is de aan de rechter om te beoordelen of een inbreuk te goeder trouw heeft plaatsgevonden, veroorzaakt door een onjuiste vertaling van bepalende elementen uit het octrooi. Nederland stelt zich in de onderhandeling flexibel op. Invoering van het Gemeenschapsoctrooi is van groot belang. Uitgangspunt voor Nederland is dat verdere vertraging voorkomen moet worden. Richtlijn verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorvoertuigen
Politiek akkoord De Raad streeft naar een politiek akkoord over de vijfde richtlijn inzake verzekering wettelijke aansprakelijkheid van motorvoertuigen («Wamrichtlijn»). Voornaamste doel van het richtlijnvoorstel (COM(2002)244 def, BNC-fiche 22 112, nr. 241, fiche 4) is verbetering van de in het kader van de verplichte verzekering geboden bescherming van slachtoffers van ongelukken met motorrijtuigen. Dit dient onder meer bereikt te worden door verhoging van de minimumbedragen bij uitkering van schade voor de verplichte verzekering. Verder beoogt de richtlijn lacunes en onduidelijkheden in de bestaande regelgeving weg te nemen. Het Europees Parlement heeft op 22 oktober jl. de eerste lezing afgerond en ongeveer 25 amendementen aangenomen. De belangrijkste discussiepunten zijn (1) de minimumbedragen bij schadevergoeding en (2) de verzekeringsdekking van fietsers en voetgangers. Wat de minimumbedragen aan schadevergoeding betreft, wil de Commissie in geval van lichamelijk letsel een bedrag per slachtoffer, terwijl het EP de voorkeur geeft aan een minimumbedrag per ongeval. Nederland is voorstander van een minimumbedrag per ongeval. Wat betreft de dekking van fietsers en voetgangers is het EP van mening dat het een delicaat onderwerp betreft dat beter in afzonderlijke regelgeving kan worden geregeld. Nederland is het op dit punt met het EP eens: het voorstel begeeft zich hiermee op het terrein van de verkeersaansprakelijkheid, hetgeen een aangelegenheid van de lidstaten zelf is. Ten aanzien van de discussie over de minimumbedragen zijn de meningen binnen de Raad nog verdeeld. Wel is de verwachting dat het richtlijnonderdeel over de bescherming van fietsers en voetgangers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
3
geschrapt zal worden, aangezien het overgrote deel van de lidstaten (waaronder Nederland) en het EP zich tegen het betreffende artikel verzetten. Richtlijn oneerlijke handelspraktijken
Beleidsdebat op hoofdlijnen De Raad zal spreken over het voorstel voor een richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken. Doel van het richtlijnvoorstel (COM(2003)356def., BNC-fiche 22 112, nr. 287, fiche 13) is het wegwerken van belemmeringen voor het (grensoverschrijdend) aanbod van goederen en diensten aan consumenten. Daartoe bevat het richtlijnvoorstel een algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van consumenten schaden. Dit verbod wordt in het voorstel nader uitgewerkt voor de categorieën «misleidende handelspraktijken» en «agressieve handelspraktijken». In een bijlage bij het voorstel is een opsomming opgenomen van handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Het richtlijnvoorstel behoort tot een pakket van communautaire (ontwerp)wetgeving die de bescherming van de consument moet verbeteren. Hiertoe behoort ook het Commissievoorstel voor een verordening betreffende administratieve samenwerking op het gebied van consumentenbescherming, dat nog niet in de Raad van 10 november a.s. wordt besproken. Nederland staat positief ten opzichte van het doel van het richtlijnvoorstel: het vervolmaken van de Europese interne markt, ook voor consumenten, door harmonisatie van verschillende regelgeving. Wel zet Nederland vraagtekens bij de voorgestelde wijze van aanpak: de richtlijn hanteert verschillende en onduidelijke begrippen. Samen met andere lidstaten zal Nederland de Commissie aansporen deze onduidelijke begrippen, zoals «professionele toewijding» of «uitnodiging tot aankoop» beter te definiëren, zodat het risico van interpretatieverschillen tussen de lidstaten, maar ook in de dagelijks praktijk binnen een land, verminderd wordt. Uiteenlopende interpretatie komt immers de door de Commissie beoogde harmonisatie en bescherming voor de consument niet ten goede. Het voorstel kan ook een verzwaring van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg hebben door de informatieverplichtingen die worden voorgesteld. De Nederlandse inzet is er uiteindelijk op gericht om tot regelgeving te komen die voor consumenten daadwerkelijk effectief is, duidelijkheid schept voor het bedrijfsleven en inpasbaar is in de Nederlandse situatie. Binnenkort zal de Kamer uitgebreider schriftelijk door de Staatssecretaris van Economische Zaken worden geïnformeerd over het richtlijnvoorstel. Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit
Politiek akkoord De Raad streeft naar een politiek akkoord over de nieuwe richtlijn betreffende het regelen van het ongestoord samenwerken van alle elektrische en elektronische apparaten (COM (2002)759, BNC-fiche 22 112, nr. 264, fiche 3). Deze richtlijn beoogt duidelijker en eenvoudiger te zijn dan de bestaande regelgeving. Het Europees Parlement heeft de eerste lezing van het voorstel nog niet afgerond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
4
Onder elektronische compatibiliteit wordt verstaan het «ongestoord samenwerken» van uitrustingen. Dit zijn alle elektrische en elektronische apparaten of installaties, van scheerapparaat tot radarinstallatie. Nederland heeft zich bij de behandeling van de richtlijn steeds een sterk voorstander getoond van het minimaliseren van de administratieve lasten en kosten voor het bedrijfsleven en de toezichthoudende instanties. Het voorstel van de Commissie bevat volgens Nederland echter elementen die juist een verhoging van kosten en administratieve lasten veroorzaken. Zo zouden bedrijven volgens het voorstel nu ook compatibiliteit moeten aantonen van kabels en conductoren, daar waar deze voorheen uitgesloten waren. De praktische noodzaak van deze uitbreiding van het toepassingsgebied is volgens Nederland niet aangetoond en daarom onwenselijk. Aan het beoogde doel (de bestaande regelgeving duidelijker en eenvoudiger maken) wordt bovendien onvoldoende invulling gegeven. Nederland zal echter een akkoord niet in de weg staan indien een meerderheid van de lidstaten kan instemmen met het voorstel, mits gegarandeerd is dat de lastendruk voor het bedrijfsleven en toezichthouders niet disproportioneel wordt vergroot. Mededeling Verbetering tenuitvoerlegging van nieuwe-aanpakrichtlijnen
Raadsresolutie De Raad zal een resolutie aannemen over de Mededeling van de Europese Commissie (COM(2003)240 def., BNC-fiche 22 112, nr. 285, fiche 2) waarin wordt gesuggereerd om de richtlijnen die volgens de zogenaamde «nieuwe aanpak» (Europese harmonisatie van producteisen, controle ervan door nationale keuringsinstanties) tot stand zijn gekomen, onderling beter op elkaar aan te laten sluiten en de bijbehorende systematiek van conformiteitbeoordeling door private keuringsinstellingen (notified bodies) en markttoezicht te versterken. De voorgestelde maatregelen betreffen onder meer: • harmonisatie van de definities in de nieuwe «aanpak»richtlijnen; mogelijk een aanvullende nieuwe horizontale richtlijn • vereenvoudiging notificatieprocedure notified bodies • harmonisatie van de aanwijzingscriteria voor notified bodies • administratieve samenwerking tussen de autoriteiten belast met markttoezicht. Nederland steunt in het algemeen deze voorstellen. In de conceptRaadsresolutie zoals op het moment van schrijven voorligt wordt echter nog onvoldoende rekening gehouden met subsidiariteit. De uitwerking van de voorwaarden voor het aanwijzen van keuringsinstellingen is volgens Nederland de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Nederland staat in beginsel positief tegenover de invoering van een horizontale richtlijn, maar dan dient wel eerst het nut en de noodzaak ervan aangetoond te worden; ook mag het niet leiden tot meer bureaucratie. Tenslotte is Nederland vooralsnog niet overtuigd van het nut van het verplicht voorschrijven van sancties, zoals de Commissie in de Mededeling voorstelt. Verordening Chemische Stoffen
Presentatie door de Commissie De Commissie zal het definitieve voorstel voor een verordening inzake chemische stoffen presenteren. Hierin wordt een nieuw wetgevingspakket
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
5
voorgesteld ter regulering van de aanwending van chemische stoffen binnen de EU (REACH: Registration, Evaluation, Authorisation of Chemicals). Doelstelling van het Commissie voorstel is de belangen van milieu en gezondheid te dienen, zonder de concurrentiepositie en het innovatievermogen van het Europese bedrijfsleven te raken. Voorts moet de voorgestelde verordening meer eenheid brengen in de bestaande EU-regelgeving voor chemische stoffen. Ook moet de verordening resulteren in meer transparantie in de eigenschappen en risico’s van de stoffen. Volgens het voorstel zullen niet overheden, maar bedrijven voortaan verantwoordelijk zijn voor het leveren van informatie om de toelaatbaarheid van stoffen te kunnen beoordelen. De Commissie heeft een eerdere conceptversie van haar voorstel (van mei jl.) aanzienlijk aangepast. Aanleiding voor deze aanpassingen is het grote aantal reacties dat in kader van een internetconsultatie bij de Commissie is binnengekomen op basis van het eerste conceptvoorstel. Bovendien bleek uit een eigen «Business Impact Study» van de Commissie dat de kosten voor het Europese bedrijfsleven op basis van het eerdere voorstel aanmerkelijk hoger zouden uitvallen dan in eerste instantie ingeschat (volgens de Commissiestudie: ongeveer 7 miljard euro over 11 jaar). Daarmee zouden de berekende kosten de voor het bedrijfsleven de verwachte maatschappelijke baten van het voorstel overtreffen. De belangrijkste wijzigingen in het huidige Commissievoorstel zijn: 1. Het aantal verplichtingen voor het bedrijfsleven is aanzienlijk teruggebracht, met name voor het MKB en voor de bedrijven die chemische stoffen verwerken (zgn. «down-stream-users»). 2. Een verdere aanpassing betreft het voorlopig buiten de werking van het nieuwe wetgevingspakket plaatsen van een grote groep van polymeren. Het gaat hierbij om een grote schakering van verwante chemische stoffen, die vrijwel allemaal ongevaarlijk zijn. 3. Hoewel de Commissie vasthoudt aan haar methode van prioriteren op basis van hoeveelheden, zijn de testvereisten voor stoffen die in kleine hoeveelheden op de markt komen, sterk beperkt. Bedrijven worden wel verplicht meer aandacht te schenken aan milieuvriendelijke alternatieven. 4. Het voorstel schenkt meer aandacht aan bescherming van bedrijfsvertrouwelijke informatie en innovatie-inspanningen van ondernemingen. Stoffen die in kader van R&D worden ontwikkeld en niet direct voor toepassing op de markt bestemd zijn, worden de eerste tien jaren uitgezonderd van de registratieplicht. 5. De rol van het Europese Chemieagentschap te Ispra (Italië) wordt aanzienlijk versterkt: lidstaten worden niet meer belast met de administratieve taken binnen het registratieproces van stoffen. Nederland neemt met belangstelling kennis van het Commissievoorstel en verwelkomt de open wijze waarop de Commissie via internet commentaar heeft gevraagd op de eerdere versie van haar voorstel. Nederland is het eens met de uitgangspunten en doelstellingen van het gewijzigde Commissievoorstel. Belangrijk is een level-playing field binnen de EU te creëren op het gebied van chemische stoffen. Nederland onderstreept het belang van conformiteit met WTO-verplichtingen en OESOafspraken. Twijfels blijven bestaan over de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van de huidige voorstellen, met name op het punt van de door de Commissie voorgestelde methode van prioritering van stoffen. Ook worden vraagtekens gezet bij de hoeveelheid informatie die bedrijven moeten verzamelen, respectievelijk beschikbaar moeten stellen aan over-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
6
heden. Nederland zal veel aandacht schenken aan de verhouding tussen kosten en baten van het voorstel. Mededeling loopbaanperspectief onderzoekers in de Europese Onderzoeksruimte
Uitwisseling van gedachten/Raadsresolutie De Commissie heeft september jl. een Mededeling uitgebracht over de loopbaanvooruitzichten van onderzoekers binnen de Europese Onderzoeksruimte (COM(2003)436 def., betreffende BNC-fche heeft nog geen Kamerstuknummer). Tijdens de Raad zal hierover een resolutie worden aangenomen. De Europese Commissie heeft becijferd dat de Europese Unie 700 000 extra onderzoekers nodig heeft om de Europese kenniseconomie te versterken en de Lissabon-doelstellingen te halen. Daarom is het dringend noodzakelijk het imago van onderzoekers te verbeteren, meer jonge mensen voor een wetenschappelijke loopbaan te interesseren en de mobiliteit van onderzoekers binnen Europa te bevorderen. De Commissie geeft in de Mededeling een analyse van loopbaanvooruitzichten in de EU en stelt op grond hiervan een breed scala aan maatregelen voor die als oogmerk hebben de nationale systemen voor werving en loopbaanbeleid van onderzoekers EU-breed open te stellen. Voorgestelde instrumenten zijn onder andere een «Europees Onderzoekers Handvest», een «Gedragscode voor de aanstelling van onderzoekers» en een gemeenschappelijke wijze van beoordeling en vastlegging van de vaardigheden, kwalificaties en prestaties van onderzoekers. De Commissiemededeling is complementair aan lopende communautaire en nationale acties gericht op het bevorderen van mobiliteit van onderzoekers en kan tegen deze achtergrond door Nederland worden verwelkomd. De onderwerpen die de Commissie aan de orde stelt zoals aanstelling, salariëring en beoordeling van onderzoekers, behoren echter tot de autonomie van hoger onderwijsinstellingen dan wel bedrijven. Nederland kan instemmen met een Raadsresolutie die met dit gegeven voldoende rekening houden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 25
7