Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23 4OO X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk X (Ministerie van Def ensie) voor het jaar 1994
Nr. 47
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 9 maart 1994 De vaste Commissie voor Defensie1 heeft op 24 februari 1994 mondeüng overleg gevoerd met de Minister en de Staatssecretaris van Defensie over hun brief van 25 januari 1994 over werkgelegenheid in Kerkrade (kamerstuk 23 400-X, nr. 33). Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Stemerdink (PvdA), Buurmeijer (PvdA), Mateman (CDA), Van Houwelingen (CDA), Blaauw (VVD), voorzitter, Van Vlijmen (CDA), Leerling (RPF), Korthals (WD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (WD), De Kok (CDA), Vos (PvdA), Janmaat (Centrum– democraten), Eisma (D66), Van Traa (PvdA), J. H. van den Berg (PvdA), Ter Veer (D66), Achttienribbe-Buijs (PvdA), Koffeman (CDA), Zijlstra (PvdA), Valk (PvdA), Hillen (CDA), ondervoorzitter, Leers (CDA), Sipkes (Groen– Links) en Van Dijk (CDA). Plv. leden: Huys (PvdA), Quint Maagdenberg (PvdA), De Graaf (CDA), Esselink (CDA), Dees (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van Dis (SGP), Van Hoof (VVD), Weisglas (WD), Janmaat-Abee (CDA), Melkert (PvdA), Tommel (D66), Schoots (PvdA), E. van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Lonink (PvdA), Ockels, Paulis (CDA), Van der Linden (CDA), Van Ojik (GroenLinks) en Eisses-Timmerman (CDAI.
De heer Koffeman (CDA) constateerde dat de brief begint met een analyse van het spreidingsbeleid van rijksdiensten, maar dat dit een debat op integraal niveau vergt, omdat Defensie niet de enige drager daarvan is. In dat debat zou de kracht moeten worden onderzocht van de stelling dat verlies aan arbeidsplaatsen niet zonder meer aanspraak op vervangende werkgelegenheid betekent. Hij vroeg zich af of er wat Kerkrade betreft niet sprake is van verplaatsing van een gespreide dienst naar elders. Zijns inziens zijn er goede argumenten om de directie Dienstplichtzaken (DDPL) intact te laten, zij het mee veranderend met de wijzigingen die na de Prioriteitennota in de krijgsmacht worden aangebracht. In algemene zin was hij het eens met de stelling dat er geen werkgelegenheid van elders naar Kerkrade moet worden overgebracht, dus dat geen gaten met gaten moeten worden gevuld. Dat is niet aan de orde, ook al omdat in het kader van de werving voor het beroepsleger ruim 100 nieuwe personeelsleden zullen worden aangetrokken. Herhaaldelijk is door zijn fractie gewezen op de functie van de directie Dienstplichtzaken bij de werving. De heer Koffeman stemde in met de regionale wervingsstructuur die de regering voor ogen heeft. Die opzet heeft in andere sectoren in de samenleving bewezen doelmatig te zijn. De «etalages» van de «banen– winkels» zijn vooral bedoeld voor aanmelding, waarna het echte wervingswerk volgt dat efficiënt moet worden georganiseerd. In dit verband is een centrale aanpak voor de drie krijgsmachtdelen gewenst. Daarbij kan Kerkrade naadloos worden betrokken. De hiertegen door de regering aangevoerde argumenten zijn niet overtuigend, mede gegeven de inzet van de directie Dienstplichtzaken bij de werving voor de Lucht– mobiele brigade en het Korps mariniers. In het perspectief van de defensie-nieuwe-stijl komen nieuwe aandachtspunten naar voren. Niet alleen de aanmelding, maar ook de
412363F ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
afmelding vereist een speciale begeleiding. De inschrijving en registratie van dienstplichtigen vereist blijvende aandacht, niet alleen als wervingsbron, maar ook als garantie voor reactivering van de opkomst– plicht als de nood aan de man komt. De heer Koffeman onderschreef dan ook de gedachtengang van de dienstcommissie DDPL over de grond– slagen voor de databank, neergelegd in haar notitie. De vier hoofdpunten van de dienstcommissie passen goed in de analyse die hij zelf had gemaakt. Die vier hoofdpunten zijn: registratie van dienstplichtigen, efficiënte verwerking en afhandeling van sollicitaties, informatiebron ten behoeve van het decentrale wervingsnetwerk en begeleiding van BBT'ers bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt. Er is dus alle reden voor een nadere bezinning door het ministerie ter zake. Misschien zijn er meer werksoorten in te passen in de combinatie van centrale efficiency met decentrale doelmatigheid. De heer Koffeman verwachtte op niet al te lange termijn nadere voorstellen van regeringswege die meer dan de thans voorgelegde voorstellen uitdrukking geven aan de specifieke verantwoordelijkheid ter zake van het ministerie van Defensie. Hij zei tot slot te overwegen om zo nodig in de plenaire vergadering een motie hierover in te dienen. De heer Zijlstra (PvdA) stelde vast dat de opschorting van de dienst– plicht leidttot het vrijwel opheffen van de directie Dienstplichtzaken en datterwijl het gaat om een gespreide rijksdienst en rijksdiensten zijn gespreid naar gebieden met een zwakke werkgelegenheidsstructuur. Daarom moet worden geprobeerd voor dit gebied vervangende arbeid te vinden, zeker in het licht van de door hem geschilderde specifieke situatie in oostelijk Zuid-Limburg, waarvan het Platform rijksdiensten oostelijk Zuid-Limburg heeft geconcludeerd dat er 2500 arbeidsplaatsen verloren dreigen te gaan (36% van de arbeidsplaatsen van de gespreide rijks– diensten). De fractieleiders van CDA en PvdA in de Tweede Kamer hebben al in een eerder stadium uitgesproken, dat het niet aanvaardbaar is dat Limburg onevenredig zwaar wordt getroffen vergeleken met andere regio's. De heer Zijlstra uitte zijn waardering voor het feit dat de dienst– commissie van de directie Dienstplichtzaken zich niet onbetuigd heeft gelaten in de discussie. Onderzoek van rijkswege naar de mogelijkheid van vervangende arbeid voor deze directie leverde een negatieve conclusie op, die hij evenwel niet deelde. De krijgsmachtdelen en de centrale organisatie hebben helaas negatief gereageerd op suggestie van de dienstcommissie om te komen tot een defensiedatabank ten behoeve van werving, selectie en uitplaatsing van personeel. De interne correspondentie binnen Defensie doet onaangenaam aan en herinnert aan de spreiding van de rijksdiensten in de jaren tachtig, toen de Haagse bureaucratie vocht tegen de regio. Destijds wilde het personeel niet verhuizen naar de regio en thans wil het personeel niet meer weg uit de regio (Kerkrade), maar de zwakke werkgelegenheidssituatie in de regio is onveranderd. Doordat de politieke wil daartoe bestond, was spreiding destijds mogelijk. Omdat het niet effectief is gebleken om ambtenaren te vragen te zoeken naar vervangende werkgelegenheid, zal er voor een andere aanpak moeten worden gekozen. De regering zal haar eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. In de brief staat dat de economische problemen in regio's die bovenmatig worden getroffen door een verlies aan arbeidsplaatsen, een verantwoordelijkheid zijn van het kabinet als geheel. Het is dan ook de vraag hoe de regering reageert op de getallen die het platform heeft genoemd. Het gaat erom dat de politiek de wil toont tot het geheel of gedeeltelijk in stand houden van «Kerkrade». Daartoe moet de politiek een keuze maken en de uitvoering daarvan afdwingen. Het voorstel van de dienstcommissie is in dat kader een belangrijke aanzet. Meer samen– werking tussen de krijgsmachtdelen zou ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
De heer Zijlstra kon niet akkoord gaan met de opheffing van de directie Dienstplichtzaken indien er geen sprake is van volledige of gedeeltelijke vervangende werkgelegenheid. Mevrouw Van Heemskerck Pillis-Duvekot (WD) herinnerde eraan dat toen de afschaffing van de dienstplicht twee jaar geleden voor het eerst aan de orde kwam en vervolgens aan de orde was bij de behan– deling van de Prioriteitennota en andere gelegenheden, vanuit de Kamer naar voren is gebracht dat de directie Dienstplichtzaken zou moeten worden gehandhaafd, eventueel met andere taken. Op 10 november jl. heeft mevrouw Van Heemskerck, mede namens verschillende collega's, in een gesprek met de staatssecretaris nog eens aangedrongen op een oplossing voor deze directie. Vervolgens verscheen de brief van de minister-president aan de secretarissen-generaal van alle ministeries met de mededeling dat de tien jaar geleden ingezette spreiding van de rijksdiensten is afgerond en dat daarom, indien een situatie verandert, niet meer behoeft te worden gecompenseerd. Mevrouw Van Heemskerck meende dat het probleem niet moeilijk op te lossen was, omdat vele verantwoordelijken (minister-president, staatssecretaris, betrokken gedeputeerde, burgemeester van Heerlen en anderen) tot dezelfde partij (CDA) behoren. De heer Koffeman vroeg mevrouw Van Heemskerck of zij met een mondeling overleg over Kerkrade of met een verkiezingscampagne bezig was. Mevrouw Van Heemskerck Pillis-Duvekot antwoordde dat beide het geval was. Het is heel duidelijk wat de Kamer wil en daarom was ook zij voornemens om bij een onvoldoende toezegging van de regering de Kamer te verzoeken het verslag van dit mondeling overleg op de agenda te plaatsen. Zij herhaalde dat de Kamer er al twee jaar geleden op heeft gewezen dat er een probleem in Kerkrade zou komen en dat daarvoor een oplossing zou moeten worden gevonden. Er is dan ook alle aanleiding voor de regering om nog eens te bekijken wat er moet gebeuren. Dat er, zoals in de brief staat, minderfinanciële middelen zijn dan oorspronkelijk was voorzien, geldt op vele terreinen. Wat heeft het gesprek van de regio met de staatssecretaris van Economische Zaken opgeleverd? Het is goed dat er wordt gezocht naar maatregelen die de sociale en economische infrastructuur versterken in regio's die bovenmatig worden getroffen door een verlies aan arbeidsplaatsen, maar het is bekend dat in dit geval op dit moment de oplossing alleen kan worden gevonden bij Defensie. Defensie zal dan ook, zoals de Kamer al twee jaar geleden vroeg, naar een oplossing toe moeten werken. Tot slot complimenteerde mevrouw Van Heemskerck de directie Dienstplichtzaken en de dienstcommissie DDPL met hun stijl van debatteren: constructief oplossingen aandragend, opbouwend en van niveau. Antwoord van de regering
De minister merkte op - naar aanleiding van de opmerkingen over het op de plenaire agenda laten plaatsen van het verslag van het mondeling overleg - dat hij een open gedachtenwisseling wenste tussen regering en Kamer, waarbij men naar elkaars argumenten luistert. Hij ontkende dat er al twee jaar over deze materie wordt gesproken. Immers, het voornemen tot afschaffing van de opkomstplicht is bekendgemaakt in de Prioriteitennota die op 8 januari 1993 is uitgekomen. Hij stelde vast dat de bewindslieden van Defensie niet verantwoordelijk zijn voor het spreidingsbeleid, noch voor het regionaal werkgelegenheids–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
beleid. De staatssecretaris van Economische Zaken vervult daarbij een coördinerende rol. Het spreidingsbeleid is in 1990 afgerond, wat niet wegneemt dat de regering verplicht is om te reageren op een negatieve ontwikkeling van de regionale werkgelegenheid, zeker indien zich elkaar versterkende cumulatieve negatieve effecten voordoen, zoals in Zuid-Limburg. Er is dan ook een brief van de staatssecretaris van Economische Zaken op handen over de ontwikkeling van de werkgele– genheid in (Zuid-)Limburg. In dat opzicht betreurde de minister het dat dit mondeling overleg nu wordt gehouden. Hij wees erop dat al enige jaren geleden is besloten Defensie uit te zonderen van deelname aan de Grote efficiency operatie (GEO) vanwege het eigen interne reductie– en herstructureringsproces dat al gaande was. De plannen, neergelegd in de Defensienota en de Prioriteitennota, mochten zich verheugen in brede instemming van de Kamer. In verband met de verkleining van de krijgsmacht en de concentratie van activiteiten worden er over het hele land kazernes, werkplaatsen en diensten opgeheven. Het verlies aan werkgelegenheid is niet alleen voelbaar in traditioneel militaire regio's, zoals Den Helder en de Veluwe, maar ook in plaatsen als Den Haag, Middelburg, Woerden, Emmen en Kerkrade. Na de verschijning van de Prioriteitennota heeft het ministerie grote aandacht geschonken aan de positie van het personeel van de op te heffen directie Dienstplichtzaken. Met deed dat via een mobiliteitscentrum en medewerking aan werknemers die de organisatie wilden verlaten, omdat zij een andere betrekking hadden gevonden. In 1993 hebben 35 personeelsleden een andere baan gevonden. Er is voorts een scholings– en bemiddelingsproject opgezet om medewerkers van de directie te plaatsen bij lagere overheden. Daarnaast is er een versnelde automatiseringsopleiding opgezet voor werknemers van de directie. Met behulp van deze instrumenten en de andere instrumenten van het Sociaal beleidskader wordt aldus getracht de pijn voor het betrokken personeel zo beperkt mogelijk te houden. De huidige taken van de directie Dienstplicht– zaken zullen overigens nog enkele jaren moeten worden uitgevoerd, zodat de medewerkers nog enkele jaren de tijd hebben om zich op de arbeids– markt te oriënteren. Voortijdig vertrek van personeel betekent wel, voor zover noodzakelijk, opvulling van vacatures door tijdelijke arbeids– krachten. Het daarbij onvermijdelijke kwaliteitsverlies is volgens de minister een aanvaardbare prijs voor een goed sociaal beleid. De staatssecretaris zei dat regionale belangen geen doorslaggevende factor kunnen zijn bij het uitvoeren van de herstructurering. Er moet zo doelmatig mogelijk worden omgesprongen met de middelen om een zo goed mogelijke krijgsmacht in stand te kunnen houden. Daarbij kunnen pijnlijke keuzes, zoals die betreffende de directie Dienstpiichtzaken, niet uit de weg worden gegaan. Immers, met het opschorten van de opkomst– plicht vervalt de bestaansreden van deze directie. Het is, zoals in de brief staat, uitermate moeilijk om in een sterk krimpende organisatie activi– teiten of diensten te vinden die uitbreiden of nieuw zijn en op afstand kunnen worden bestuurd. De defensie-aanwezigheid in de regio oostelijk Zuid-Limburg heeft een bijzonder kenmerk: Defensie kan geen invloed uitoefenen op de omvang en samenstelling van het grootste deel van de door het platform aan Defensie toegerekende arbeidsplaatsen, omdat dat deel (o.a. NAVO-opslagplaatsen) voor verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten komt. Hoewel Defensie niet verantwoordelijk is voor de omvang van dit personeelsbestand, heeft zij wel de rechtspositionele verantwoor– delijkheid voor het personeel, zodat bij verdwijning van arbeidsplaatsen het Sociaal beleidskader van toepassing is. De 150 arbeidsplaatsen die verdwijnen bij de dienst Zorg postaktieve militairen (DZPM) zullen naar verwachting voor een belangrijk deel behouden blijven voor de regio, omdat een deel van deze dienst wordt overgeheveld naar de uitvoerings–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
organisatie voor de sociale zekerheid, waarvan het hoofd– en administra– tiekantoor waarschijnlijk in Heerlen zal worden gevestigd. De staatssecretaris gaf aan waarom verplaatsing van bestaande werkgelegenheid van de ene regio naar de andere regio inderdaad geen oplossing is. Binnen de defensie-organisatie zijn uitgebreide inventari– saties gehouden om na te gaan of er op de een of andere manier arbeidsplaatsen in deze regio kunnen worden gehandhaafd. De defensie– organisatie is nog volop in beweging. Het is dan ook niet uitgesloten dat er te zijner tijd werkzaamheden zullen blijken te zijn die in Kerkrade of omgeving kunnen worden gesitueerd. De dienstcommissie van de directie heeft hiervoor een aantal suggesties gedaan. De dienstcommissie heeft onder meer voorgesteld om in Kerkrade een defensiedatabank te vestigen met de vier al genoemde taken. Het handhaven van de dienstplicht betekent inderdaad dat er in de toekomst nog enige daarmee samenhan– gendetaken van vooral administratieve aard zullen moeten worden uitgevoerd. Niet duidelijk is om welke taken het gaat en waar die het beste kunnen worden uitgevoerd. Wel duidelijk is, dat er slechts een beperkt aantal arbeidsplaatsen mee is gemoeid. Zodra daarover helderheid bestaat, zal de Kamer worden geïnformeerd over de omvang van die taken en de locatie waar deze kunnen worden uitgevoerd, waarbij Kerkrade de voorkeur heeft. In samenhang met het besluit om de directie Dienstplichtzaken op te heffen, is onder andere onderzocht of de directie een rol zou kunnen spelen bij de werving van personeel voor de vrijwilligerskrijgsmacht. Uit dit onderzoek bleek daartegen een aantal zwaarwegende argumenten te bestaan. Waar de werving van vitaal belang is voor een vrijwilligers– krijgsmacht, moet de wervingsorganisatie optimaal voorbereid zijn op haar taak. Om de afstand tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zo klein mogelijkte doen zijn, za! de wervingsorganisatie gedecentraliseerd worden in de vorm van een netwerk van regionale baneninformatiecentra om in direct contact te kunnen komen met werkzoekenden op de regionale arbeidsmarkt. In deze centra zullen militairen werken. De opbouw van de wervingsorganisatie is al gaande. Over drie maanden opent de Koninklijke landmacht het eerste baneninformatiecentrum, terwijl de directie Dienstplichtzaken nog tot 1998 belast is met het voorzien van de krijgsmacht van dienstplichtigen. Het voorstel om alleen de administratieve werkzaamheden, verband houdend met de werving, in Kerkrade onder te brengen, stuit eveneens op bezwaar, omdat het scheiden van de wervingsactiviteiten en de daarbij behorende administratieve handelingen zou leiden tot een verlies aan doelmatigheid van de werving, terwijl bovendien het risico bestaat dat de sollicitatieprocedure daardoor wordt verlengd, wat van negatieve invloed kan zijn op de wervingsresultaten. Waar de wervingsresultaten van cruciaal belang zijn voor een nieuwe krijgsmacht, kunnen er geen risico's worden genomen door te experimenteren met de wervingsorganisatie. Het is juist dat de directie een ondersteunende rol speelt bij de werving van personeel voor de Luchtmobiele brigade. Die rol moet evenwel niet worden overschat. Thans wordt op de waarschuwingsoproep aan dienstplichtigen vermeld dat men kan opteren voor een contract als BBT'er, wat leidt tot een groot aantal sollicitanten voor de Luchtmobiele brigade. Als de opkomstplicht komt te vervallen, zal voor velen ook de motivatie vervallen om te kiezen voor een BBT-contract. Direct mailing op basis van registratiegegevens voor de dienstplicht is strijdig met de Wet op de persoonsregistratie. De dienstcommissie ziet een taak voor de directie in begeleiding van BBT'ers gedurende hun contract (vooral op het gebied van studies en cursussen) en bij de teruggeleiding naar de arbeidsmarkt. Wat geldt voor de werving van personeel geldt ook voor het aanbieden van opleidingen en vooral voor teruggeleiding van militairen naar de arbeidsmarkt na beëindiging van hun contract. Daarvoor is maatwerk nodig: individuele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
begeleiding en afstemming op de regionale arbeidsmarkt. Niet voor niets is de arbeidsvoorzieningsorganisatie sterk regionaal opgezet. Het beleid is erop gericht BBT'ers opleidingsmogelijkheden te bieden die terugkeer naar de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Daartoe dient te worden aangesloten bij de regionale of lokale personeelsbehoefte. Onderzocht wordt op welke wijze Defensie gebruik kan maken van de kennis en ervaring van regionale besturen voor de arbeidsvoorziening. Een goede begeleiding bij de terugkeer op de arbeidsmarkt van de zogenaamde BBT'ers is een element van het zogenaamde volumebeleid, dat geldt als een van de hoofddoelstellingen van het kabinet. Bij die begeleiding is thans het bureau Bemiddeling overgang burgermaatschappij actief, welk bureau inmiddels is ondergebracht bij de herplaatsingsorganisatie, die overtollig geworden defensiemedewerkers begeleidt bij het zoeken naar ander werk. Deze organisatie kent een centrale sturing vanuit Den Haag en regionale steunpunten, verspreid over het land. De nieuwe geïntegreerde organisatie zal zich dus bezighouden met zowel overtollige medewerkers als uitstromende BBT'ers. De integratie zal midden 1994 voltooid zijn. Een centrale bemoeienis vanuit Kerkrade bij de begeleiding van BBT'ers zou haaks staan op de in gang gezette ontwikkelingen en zou geen meerwaarde hebben. Er zijn nog andere mogelijke werkzaamheden voor de directie bezien, maar alle opties worden al elders uitgevoerd of zullen elders worden uitgevoerd. De administratieve werkzaamheden voor de aanstelling van BBT'ers bij de Koninklijke landmacht worden in Den Haag uitgevoerd, maar na 1995 wordt het personeelsbeheer gedecentraliseerd naar de regionale commando's. In het kader van de reorganisatie van het nationaal commando wordt onderzocht of het mogelijk is een liaison-cel te vestigen in Maastricht. Zolang de reorganisatie nog niet is afgerond, kan hierover geen defini– tieve uitspraak worden gedaan. Een projectgroep gaat na welke omvang, taken en organisatie de militair geneeskundige verzorging in de toekomst dient te hebben en hoe het nieuwe zorgsysteem moet worden bekostigd. Mocht worden gekozen voor een publiekrechtelijk verzekeringsstelsel met een eigen uitvoerings– organisatie van Defensie, eventueel samen met anderen, dan zou oostelijk Zuid-Limburg als een van de eerste regio's voor vestiging van die organisatie in beschouwing worden genomen. De gedachten hierover bevinden zich evenwel nog in een zeer pril stadium. Besluitvorming is niet voor het eind van dit jaar te verwachten. De staatssecretaris gaf een opsomming van aantallen burgerfuncties die in verband met de inkrimping van de krijgsmacht in verschillende plaatsen verloren gaan. Daarnaast verdwijnen er vele militaire functies. De VS zullen binnenkort een POMS-site sluiten, met alle gevolgen van dien voor de lokale werkgelegenheid. De mogelijkheden om Kerkrade te bedienen met vervangende werkgelegenheid zijn uiterst beperkt. Oefenterreinen en luchtmacht– of marinefaciliteiten kunnen er niet worden gerealiseerd en worden er waarschijnlijk ook niet gewenst. De administra– tieve diensten zijn voor een belangrijk deel al gespreid. Bij de Haagse staven vervallen er in 1994 en 1995 vele honderden arbeidsplaatsen. Het is dan ook de vraag of in alle redelijkheid van Defensie kan worden verlangd voor Kerkrade een uitzondering te maken. De Kamer kan ervan op aan dat de regering het besluit tot opheffing van de directie Dienstplichtzaken niet lichtvaardig heeft genomen en alle alternatieven heeft gewogen. Echter, een organisatie waarvan de bestaansreden is vervallen, heeft geen toekomst. Er zou natuurlijk wel een besluit over vervangende werkgelegenheid kunnen worden geforceerd. Defensie zou ook kunstmatig werkgelegenheid in stand kunnen houden in Zuid-Limburg of een bestaand dienstonderdeel kunnen aanwijzen om daar naartoe te verhuizen, maar daartegen zou de betrokken regio weer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
protesteren. Met dat alles is niemand gebaat, aldus besloot de staatsse– cretaris zijn antwoord. Nadere gedachtenwisseling De heer Koffeman had respect voor de wijze waarop door het ministerie in de afgelopen jaren bij de reorganisatie is omgegaan met het personeelsbeleid. Deze discussie is ook wat hem betreft niet per definitie een opmaat tot een plenair debat, maar een mogelijkheid tot uitwisseling van argumenten. Hij had evenwel het gevoel dat de door hem aange– voerde argumenten niet zijn weerlegd door de argumenten van de bewindslieden. Zijn fractie is uitgegaan en gaat nog steeds uit van een functionele positie van de directie Dienstplichtzaken. De door hem aangegeven lijn, die afwijkt van die van de bewindslieden, was al bekend uit formele en informele debatten. Deze lijn komt overeen met die in de notitie van de dienstcommissie DDPL. Hoewel de organisatie wel moet meeveranderen, is zijns inziens het bestaansrecht niet aan de DDPL ontvallen. De heer Koffeman wachtte de informatie af over de resterende taken met betrekking tot de dienstplicht. De werving is inderdaad van vitaal belang en moet daarom worden gedecentraliseerd, maar werving is, zoals hij al stelde, meer dan «alleen maar» de presentatie en aanmelding. Als de door de regering gekozen weg wordt gevolgd, zal op het moment waarop dit blijkt, de dienst verdwenen zijn die de kiem in zich had van mogelijkheden in het heie spectrum. Dat leek hem kapitaalvernietiging en niet passend in de door de bewindslieden beleden lijn van het sociaal beleid. De stelling, dat men geen risico wil lopen door te experimenteren met de wervingsorganisatie, bagatelliseert als het ware de ervaring met een dergelijk systeem bij andere instellingen, zoals de politie. De staatssecretaris beriep zich op onderzoek. De heer Koffeman baseerde zich op de praktijk van alle dag en was ervan overtuigd dat er geen sprake is van experimenteerzucht die schade zou doen aan de achilleshiel van het beroepsleger. De regering stelt dat begeleiding van de BBT'ers door de DDPL haaks staat op in gang gezette ontwikkelingen. De heer Koffeman had al met argumenten duidelijk gemaakt het niet met die ontwikkelingen eens te zijn. Hij wilde de regering alle ruimte geven voor het genereren van nieuwe werksoorten die van belang zouden kunnen zijn voor de discussie over de werkgelegenheid van de DDPL. Echter, hij kon niet anders dan constateren dat zijn argumenten niet wezenlijk zijn weerlegd. Hij verwachtte dan ook op niet al te lange termijn nadere voorstellen van regeringswege, die meer dan op dit moment het geval is, uitdrukking geven aan de specifieke verantwoordelijkheid van Defensie met betrekking tot het spreidingsbeleid en de rol van de DDPL. De heer Zijlstra stelde vast dat er nogal wat antwoorden zijn gegeven op vragen die niet zijn gesteld. Zijns inziens is er sprake van een a-politieke benadering en van voorbijgaan aan de verantwoordelijkheid van de regering voor de bijzondere situatie in Zuid-Limburg, gelet op het feit dat het om een gespreide rijksdienst gaat. Een vergelijking met andere gebieden gaat dan ook niet op. De toekomstige defensie-organisatie zal uit 70 000 mensen bestaan. De heer Zijlstra vermocht niet in te zien dat het niet mogelijk zou zijn om een aantal taken van die defensie-organisatie onderte brengen in Kerkrade, zodat er aldaar circa 115 of 120 arbeidsplaatsen gehandhaafd kunnen worden. Hij wilde de regering geen vrijheid van handelen geven op basis van de opmerking dat aan het eind van het jaar duidelijkheid kan worden gegeven over het zorgsysteem, met het risico dat er dan toch geen arbeidsplaatsen blijken te kunnen worden gecreëerd. De regering moet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47
zijns inziens uitspreken, bereid te zijn de intentie van de Kamer te ondersteunen tot het behoud van een bepaald aantal arbeidsplaatsen in Kerkrade. Als dat niet het geval is, blijft de Kamer niets anders over dan daarover zelf een uitspraak te doen. Mevrouw Van Heemskerck Pillis-Duvekot herhaalde dat de discussie over de dienstpiicht en dus over Kerkrade ruim twee jaar geleden is begonnen. Uiteraard moeten geen gaten met gaten worden gedicht. De Kamer heeft er al geruime tijd voor gepleit om een aantal zaken als taak op te dragen aan de directie Dienstplichtzaken. Dat zo'n omschakeling al die tijd niet in te passen zou zijn geweest in de DDPL is bijna onacceptabel. Ongetwijfeld zijn de intenties van de bewindslieden bij het zoeken naar oplossingen oprecht, maar zij hebben nog geen concrete zaken opgeleverd. Twee weken geleden heeft Limburg zich tegen opheffing van het AID uitgesproken. In Kerkrade heeft men recht op duidelijkheid. Het zou niet zo wrang zijn om als Kamer thans voor de zoveelste keer vast te moeten houden aan een al vaker uitgesproken intentie, wanneer niet de komende week gemeenteraadsverkiezingen werden gehouden en in mei Tweede– Kamerverkiezingen. Mevrouw Van Heemskerck was voornemens de Kamer te verzoeken het verslag van dit overleg op de plenaire agenda te plaatsen. De staatssecretaris noemde het een handicap dat over de werkgele– genheid in Zuid-Limburg moet worden gesproken zonder de (op handen zijnde) brief van de staatssecretaris van Economische Zaken daarover. Regionale onevenwichtigheden in de werkgelegenheid moeten worden geanalyseerd en daarvoor zal een passend antwoord moeten worden gezocht in samenspraak tussen de regering en de Kamer als geheel. De staatssecretaris had er geen bezwaar tegen om de opzet van de wervingsorganisatie van Defensie te vergelijken met de wervings– organisatie die in andere overheidsdiensten is of wordt ontwikkeld, maar voegde eraan toe dat een andere opzet niet per definitie arbeidspiaatsen voor Kerkrade behoeftte betekenen, Men niet kan eisen dat de wervings– organisatie zodanig wordt opgebouwd, dat deze in een bepaalde plaats (Kerkrade) kan worden gesitueerd. Hij zegde toe de ontwikkelingen in de organisatie van de krijgsmacht te zullen laten doorlichten om te bezien of nadere voorstellen mogelijk zijn, ervan uitgaande dat bij de oplossing van dit probleem de maatstaf van efficiency even strak moet worden gehanteerd als bij de oplossing van elk ander probleem bij Defensie. Getracht zal worden bij dat doorlichten een zodanig tempo aan te houden dat eventuele nadere voorstellen zullen kunnen worden ingediend binnen het tijdsbestek waarbinnen beslissingen moeten worden genomen. De heer Zijlstra wenste op korte termijn de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken te ontvangen om te kunnen bepalen of het verslag van dit mondeling overleg op de plenaire agenda van de Kamer moet worden gezet. Graag ontving hij ook een brief van de bewindslieden van Defensie met daarin zwart op wit de in dit overleg gedane toezeg– gingen. De voorzitter stelde vast dat deze wens door de gehele commissie werd onderschreven. De voorzitter van de vaste commissie, Blaauw De griffier van de vaste commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 X, nr. 47