Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financie¨n (IXB) voor het jaar 1996
Nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 27 december 1995 Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel inzake de wisselkantoren is op verzoek van de Tweede Kamer, toegezegd om de Kamer te informeren over de gang van zaken met betrekking tot deze wet (Handelingen II, 1994/1995, blz. 7-273). Bijgaand doe ik u, mede namens de Minister van Justitie, de informatie toekomen, die mede is gebaseerd op gegevens afkomstig van de Nederlandsche Bank als toezichthouder op de wisselkantoren. De Minister van Financie¨n, G. Zalm
6K0060 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 IXB, nr. 18
1
WET INZAKE DE WISSELKANTOREN; STAND VAN ZAKEN 1. Inleiding Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet inzake de wisselkantoren (Wwk) heeft de Minister van Financie¨n op verzoek van leden van de Tweede Kamer toegezegd om haar te informeren over de werking van de Wwk (Handelingen II, 1994/1995, blz. 7-273). Met name het aantal wisselkantoren dat een verzoek tot registratie heeft ingediend, de inschrijvingen etc. Conform deze toezegging wordt onderstaand inzicht gegeven in de uitvoering over de periode vanaf de inwerkingtreding van de Wet per 1 januari tot 15 november 1995. De wisselkantoren in Nederland hebben – volgens een schatting van de Nederlandsche Bank – een jaarlijkse omzet van enige miljarden guldens. Daarmee vormen zij een niet te verwaarlozen element van het financie¨le stelsel. Het wisselen van valuta is op zichzelf een volledig legale vorm van economische bedrijvigheid. Het was de afgelopen jaren echter steeds duidelijker geworden dat in een gedeelte van deze bedrijfstak misdrijfgeld werd witgewassen, waardoor de integriteit van het Nederlandse financie¨le stelsel zou kunnen worden aangetast. Aangezien het van groot belang is dat er vertrouwen bestaat in de financie¨le dienstverlening, moet voorkomen worden dat niet-bonafide instellingen dit vertrouwen aantasten. Regering en Staten-Generaal waren dan ook eensgezind in de opvatting dat een wettelijke regeling ten aanzien van wisselkantoren tot stand diende te worden gebracht. Dit heeft geleid tot de Wet inzake de wisselkantoren, die op 1 januari 1995 in werking is getreden. Deze wet beoogt de hierboven gesignaleerde leemte in de regelgeving op te heffen. Het hoofddoel, naast de bescherming van het financie¨le stelsel in Nederland, is dan ook het tegengaan van het witwassen van misdrijfgelden. De integriteit van het financie¨le stelsel is alleen gewaarborgd als malafide instellingen de toegang tot de markt wordt ontzegd. In dit verband vormt het wisselen van geld een eerste stap voor criminele organisaties bij het verhullen van de herkomst van hun geld. Het bestrijden van het witwassen van crimineel verkregen vermogens is een onmisbaar element van de crimininaliteitsbestrijding in het algemeen, en de strijd tegen de georganiseerde misdaad in het bijzonder. De wet voorziet daartoe in de volgende elementen. Er is een registratieplicht voor wisselkantoren en voor niet-geregistreerde instellingen is het verboden om als wisselkantoor werkzaam te zijn. De Nederlandsche Bank N.V. heeft als taak om de registratie van de wisselkantoren te voeren en toezicht uit te oefenen op de wisselkantoren. Aan de registratie wordt een aantal eisen gesteld waaraan het wisselkantoor moet voldoen, alvorens er inschrijving volgt in het register. Eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van de bestuurders en van degenen die het beleid (mede)bepalen, alsmede van degenen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn hen te benoemen of te ontslaan. De antecedenten worden door de Nederlandsche Bank onderzocht teneinde de betrouwbaarheid van voornoemde personen te toetsen. Voorts dienen de bedrijfsvoering en de administratieve organisatie van een wisselkantoor aan bepaalde eisen te voldoen. Tenslotte is in de wet voorzien in de mogelijkheid om geregistreerde wisselkantoren onder bepaalde omstandigheden uit het register te schrappen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 IXB, nr. 18
2
2. Registratie De Nederlandsche Bank heeft tot 15 november 1995 79 aanvragen tot inschrijving in het register van wisselkantoren ontvangen. Hiervan zijn inmiddels 29 kantoren ingeschreven in het register van wisselkantoren. Voorts werden 15 aanvragen om verschillende redenen niet in behandeling genomen en zijn 9 verzoeken tot registratie afgewezen. Tegen 8 van deze afwijzingen is vervolgens een bezwaarschrift ingediend. Afgezien van de bezwaarschriften zijn in totaal nog 26 aanvragen in behandeling. De genoemde aantallen met betrekking tot de aanvragen worden onderstaand nogmaals overzichtelijk weergegeven. Overzicht aantallen inschrijvingen, afwijzingen etc. – Aantal inschrijvingen – Niet in behandeling genomen – Afwijzingen (waartegen ge´e´n bezwaarschrift) – Afwijzingen (wel bezwaarschrift) – In behandeling Totaal aantal aanvragen
29 15 1 8 26 79
Bron: de Nederlandsche Bank
Aangaande bestaande wisselkantoren wordt opgemerkt dat deze de mogelijkheid hadden om tot 1 maart 1995 een aanvraag tot inschrijving in het register in te dienen bij de Nederlandsche Bank. Deze wisselkantoren vallen onder de overgangsregeling: zolang door de Nederlandsche Bank niet is beslist op het verzoek tot inschrijving (ingediend voor 1 maart 1995), mag het wisselkantoor zijn wisselactiviteiten voortzetten. Ten aanzien van de geregistreerde wisselkantoren is de Nederlandsche Bank begonnen met de reguliere toezichtbezoeken, met als doel nadere uitleg over de aan de Nederlandsche Bank gezonden rapportages, de beoordeling van de administratieve organisatie en de bedrijfsvoering. Hierbij wordt met name mede gelet op naleving van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Identificatie bij financie¨le dienstverlening. 3. Bezwaarschriften en beroepsprocedures Zoals in de inleiding is aangegeven vormen de betrouwbaarheid van e´e´n of meer van de bestuurders respectievelijk beleidsbepalers van het wisselkantoor (het zogenaamde antecedentenonderzoek), alsmede de voorziene bedrijfsvoering of de administratieve organisatie, twee van de toetsingscriteria voor inschrijving het register. Achterliggende redenen hierbij zijn het voorkomen van aantasting van de integriteit van het financie¨le stelsels, het vermoeden dat men zich schuldig maakt of zal maken aan heling van geld en het oordeel dat de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie onvoldoende is om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Het antecedentenonderzoek wordt voor zover mogelijk mede gebaseerd op relevante strafrechtelijke gegevens uit politieregisters, waartoe de Nederlandsche Bank zelf geen toegang heeft. De Nederlandsche Bank heeft in dit verband met de Landelijk Officier van Justitie (LOvJ) afgesproken dat zij ten behoeve van het antecedentenonderzoek de LOvJ in het kader van de aanvragen van de betrokken wisselkantoren om advies verzoekt. De LOvJ raadpleegt de justitie¨le en politie¨le registers en brengt vervolgens via een standaardbrief een advies uit aan de Nederlandsche Bank. In deze brief geeft de LOvJ niet aan op welke concrete informatie hij zich baseert, doch geeft hij slechts aan of er op grond van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 IXB, nr. 18
3
het antecedentenonderzoek redenen aanwezig zijn een inschrijving te weigeren. Uit de hierboven genoemde tabel volgt dat de Nederlandsche Bank tot 15 november 1995 9 verzoeken tot registratie als wisselkantoor heeft afgewezen. In acht van deze gevallen was op basis van een negatief advies van de Landelijke Officier van Justitie (LOvJ) geoordeeld dat de betrouwbaarheid van de bestuurders niet was gewaarborgd. In e´e´n geval was sprake van een ontoereikende administratieve organisatie. Tegen de afwijzingen zijn in 8 gevallen bezwaarschriften ingediend bij de Nederlandsche Bank. Op 7 juli 1995 wees de president van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) een drietal verzoeken toe om een voorlopige voorziening op het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag op grond van het betrouwbaarheidscriterium. Daarbij werd tevens het besluit van de Nederlandsche Bank tot afwijzing van de aanvraag geschorst. Voorts werd bepaald dat de Nederlandsche Bank de betrokken wisselkantoren moet behandelen «als ware zij ingeschreven». De President heeft hierbij geoordeeld dat de omstandigheid dat de Nederlandsche Bank geen toegang heeft tot de genoemde registers haar overigens niet ontslaat van de plicht om de beslissing zorgvuldig voor te bereiden en behoorlijk te motiveren. Uit deze beslissing volgt dat de Nederlandsche Bank zich bij een afwijzing niet alleen mag baseren op informatie die zij van de LOvJ heeft gekregen, doch dat zij zich met betrekking tot alle aspecten een oordeel dient te vormen ten aanzien van de vraag of voldaan is aan de eisen van de Wwk. De Nederlandsche Bank handelt in overeenstemming met deze uitspraken. 4. Optreden ECD In overleg met de ECD en de LOvJ zijn door de Nederlandsche Bank bij vier kantoren te Amsterdam overtredingen van de Wwk vastgesteld. Nadat deze kantoren eerst door de Nederlandsche Bank waren gewaarschuwd, is van deze overtredingen door de Nederlandsche Bank aangifte gedaan bij de ECD. Door de ECD is daarop in samenwerking met de politie van Amsterdam bij de desbetreffende kantoren proces-verbaal opgemaakt. Op basis van deze processen-verbaal heeft de Officier van Justitie (OvJ) te Amsterdam tijdens een zitting van de raadkamer van de rechtbank op 1 juni 1995 stillegging van deze kantoren gevorderd. De rechtbank heeft in alle vier de gevallen de vordering van de OvJ toegewezen en daarmee de stillegging van genoemde kantoren bevolen, voor zover het door de Wwk verboden gedragingen betreft. De kantoren zullen zich onthouden van gedragingen verboden op grond van de Wwk. Na deze uitspraak zijn twee kantoren vrijwillig gesloten. De overige twee kantoren zijn opnieuw bezocht door de ECD in samenwerking met de politie van Amsterdam. De ECD heeft daarbij slechts bij e´e´n van de twee kantoren een overtreding van het verbod van artikel 4, eerste lid, Wwk, kunnen vaststellen. Na dit optreden in Amsterdam heeft de ECD inmiddels in de rest van het land bij verschillende kantoren een overtreding van de Wwk vastgesteld en processen-verbaal opgemaakt. 5. Vrijstelling en ontheffing In de wet is als bevoegdheid van de Minister van Financie¨n en van de Minister van Justitie vastgelegd dat zij vrijstelling kunnen verlenen van het in de Wwk neergelegde verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 IXB, nr. 18
4
Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt om hotels die aan de gestelde voorwaarden voldoen vrij te stellen. De Tweede Kamer is conform haar verzoek vo´o´r inwerkingtreding van deze vrijstellingsregeling bij brief van 2 februari 1995 van de inhoud van de regeling op de hoogte gesteld. De vrijstellingsregeling houdt in dat vrijstelling van het verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn wordt verleend aan hotels die, met inachtneming van de regels van de daartoe door Horeca Nederland opgerichte Stichting G.E. van Goor, zijn ingeschreven in het daartoe door deze Stichting bijgehouden register. Het gaat hierbij om het verrichten van wisseltransacties met een tegenwaarde welke ten hoogste f 1 000,– per gast per overnachting bedraagt, met natuurlijke personen aan wie tevens door het hotel tegen betaling logies wordt verstrekt. Bij de Stichting G.E. Van Goor zijn 110 aanvragen tot registratie ingediend. Tot op heden zijn 38 hotels in het register van de Stichting ingeschreven. De overige aanvragen zijn nog in behandeling. Opgemerkt wordt dat alleen de 38 hotels die in het register van de Stichting zijn ingeschreven onder de vrijstellingsregeling vallen en gerechtigd zijn tot wisselactiviteiten onder de vrijstelling. Naast de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen bestaat nog de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn. Bij ministerie¨le regeling is bepaald dat in alle gevallen van een verzoek om ontheffing de Nederlandsche Bank beslist namens de Minister van Financie¨n en de Minister van Justitie, waarbij het verzoek om ontheffing aan een drietal voorwaarden moet voldoen. Het verzoek om ontheffing wordt ingewilligd indien: * er niet redelijkerwijs volledig kan worden voldaan aan de verplichtingen die uit hoofde van de Wwk aan wisselkantoren die zijn ingeschreven in het register zijn opgelegd; * er evenmin redelijkerwijs gebruik kan worden gemaakt van een vrijstellingsregeling; en * de doeleinden die de Wwk beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. Tot op heden is er geen ontheffing verleend van het verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn. 5. Conclusie De Wwk heeft, naast de bescherming van het financie¨le stelsel in Nederland, als hoofddoel het witwassen van misdaadgelden tegen te gaan door malafide instellingen de toegang tot de markt te ontzeggen. Door invoering van de Wwk is het verboden om als wisselkantoor werkzaam te zijn, tenzij het wisselkantoor is ingeschreven in het register dat wordt gehouden door de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank oefent in dit verband toezicht uit op de wisselkantoren. Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen worden eisen gesteld aan de betrouwbaarheid van de bestuurders en beleidsbepalers, aan de bedrijfsvoering en de administratieve organisatie. Wat betreft het oordeel over de betrouwbaarheid wordt aangetekend dat dit – naast een advies van de LOvJ inzake relevante strafrechtelijke gegevens – gebaseerd zal moeten zijn op door de Bank zelf waargenomen feiten en omstandigheden en op informatie verkregen door informatie-uitwisseling met andere (inter)nationale toezichthouders. Zowel ondergetekenden als de Nederlandsche Bank zijn in zijn algemeenheid van mening dat de Bank op dit moment voldoende instrumenten heeft om haar taak als toezichthouder op de wisselkantoren uit te oefenen, gelet op de sanerende werking die de Wwk beoogt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 IXB, nr. 18
5