Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk X (Ministerie van Defensie) voor het jaar 1992
Nr. 53
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 4 februari 1992 De vaste Commissie voor defensie' heeft op 24 oktober 1991 en 20 november 1991 mondeling overleg gevoerd met de minister van Defensie over: - het rapport Geweld in de krijgsmacht (MRK 20) (21 555, nr. 3); - het rapport Homoseksualiteit en krijgsmacht (MRK 21) (21 800-X, nr. 42); - het rapport Zelfevaluatie MRK, periode 1980-1990 (21 800 X, nr. 43); - de Voortgangsrapportage over de integratie van vrouwen in de krijgsmacht (22 300-X, nr. 7).
Van het overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie Samenstelling: Leden: Stemerdink (PvdA), Gualthèrie van Weezel (CDA), Frinking (CDA) ondervoor– zitter, Buurmeijer (PvdA), Mateman (CDA), Van Houwelingen (CDA), Blaauw (VVD), voorzitter, Van Vlijmen (CDA), Leerling (RPF), Korthals (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), De Kok (CDA), Vos (PvdA), Janmaat (Centrumdemocraten), Eisma (D66), Van Traa (PvdA), J. H. van den Berg (PvdA), Ter Veer (D66), Achttienribbe– Buijs (PvdA), Koffeman (CDA), Zijlstra (PvdA), Valk (PvdA), Hillen (CDA) en Sipkes (Groen Links). Plv leden: Huys (PvdA), Van der Linden (CDA), Aarts (CDA), Quint Maagdenberg (PvdA), De Graaf (CDA), Esselink (CDA), Dees (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van Dis (SGP), Van Hoof (VVD), Weisglas (VVD), Janmaat-Abee (CDA), Melkert (PvdA), Tommel (D66), Schoots (PvdA), E van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Vacature PvdA, Krajenbrink (CDA), Lonink (PvdA), Witkamp-Ockels (PvdA), Paulis (CDA) en Beckers-de Bruijn (Groen Links)
De heer De Kok (CDA) dacht bij de term «geweld in de krijgsmacht» onwillekeurig aan de situatie in de krijgsmacht in de Sovjet-Unie. Zwaar geweld komt in Nederland zelden in de krijgsmacht voor, maar de wel voorkomende vormen van geweld zouden mogelijk kunnen escaleren. Daarom moet er aandacht aan worden besteed. De in de brief genoemde maatregelen bestrijken de hele scala van mogelijkheden. Gegeven de aard van de krijgsmacht is er regelmatig onvoldoende werk om een hele dag tnee te vullen, waardoor verveling kan ontstaan die kan uitlopen op geweld. Misschien is het mogelijk om in zo'n geval de werkplek te verlaten. Over het algemeen wordt weinig aandacht besteed aan het «geweld» tijdens oefeningen, zoals extra strafexercities. Daar zit meer achter dan wordt aangenomen. Het is opmerkelijk dat er niets over in de brief staat. De heer De Kok veronderstelde dat instelling van een sociaal inspectie-orgaan niet wordt overwogen. Hij ging er ook van uit dat bij de keuringen voor KMA, KIM en KMS nu al nadrukkelijk wordt gelet op leidinggevende capaciteiten. In de opleiding zou meer aandacht kunnen worden besteed aan de factor geweld. Steunt de minister de aanbeveling van de belangenverenigingen om een mentor aan te wijzen voor jonge leidinggevenden?
211893F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
1
Het is uitstekend dat een 06-nummer (laagdrempelig) is ingesteld voor klachten over geweld in de krijgsmacht. In 1988 is het beleid inzake uitsluiten van dienstplicht in verband met een strafrechtelijk verleden bijgesteld. Wat is het beleid op dit ogenblik? Het zou niet juist zijn, wanneer een strafrechtelijk verleden iemand van dienst uitsluit. De heer De Kok veronderstelde dat de minister zijn voordeel heeft gedaan met de vele goede adviezen van de Maatschappelijke raad voor de krijgsmacht (MRK) en dat hij deze in zijn beleid heeft verwerkt. De vraag is of adviesorganen als de MRK de ruimte moeten hebben om ongevraagd advies te geven, aangezien dit zelfgenererend werkt en ongevraagde adviezen vaak in een diepe la belanden. Dit punt kan bij de behandeling van de raamwet worden aangescherpt. Is het overigens mogelijk dat de Kamer, bij voorbeeld via de raamwet, de gelegenheid krijgt om in incidentele gevallen een adviesorgaan als de MRK te vragen binnen enkele dagen een advies uit te brengen? De heer De Kok wees erop dat een aantal adviesraden min of meer drijft op de ambtelijke assistentie en dat bij te nadrukkelijke assistentie de adviezen min of meer worden geschreven door de ambtenaren van de minister. Dit punt verdient de aandacht. De heer De Kok memoreerde dat de CDA-fractie indertijd heeft ingestemd met het opnemen van vrouwen in de krijgsmacht op voorwaarde dat zij aan de eisen voldoen. Als vrouwen dat niet kunnen en het aantal vrouwen in de krijgsmacht daardoor zeer gering blijft, is het experiment mislukt. De vrouwen moeten zich aanpassen aan de krijgs– macht en niet andersom. De heer Krajenbrink (CDA) prees de aandacht van het ministerie voor de kwestie homoseksualiteit en de zorgvuldige aanpak daarvan. Gepro– beerd wordt de mentaliteit van met name de leiding ten aanzien van de homoseksualiteit te beïnvloeden. Waar intolerantie vooral op de werkvloer pleegt te bestaan, is beïnvloeding van de mentaliteit in lagere rangen ook noodzakelijk. De heer Krajenbrink vroeg wat precies de taak is van de ambtelijke advies– en coördinatiegroep. Is er contact met de stichting Homoseksua– liteit en krijgsmacht? Hij steunde verhoging van het subsidie. Waarmee houdt de onderzoekswerkgroep Homostudies in Utrecht zich bezig? Betekent de zinsnede «meer specifieke kennis toevoegen bij de hulpver– lening» dat er meer of andere mensen komen? Wanneer iemand zegt dat hij homoseksueel is, wordt hij gemakkelijk afgekeurd, misschien mede door het grote aanbod dienstplichtigen. Homoseksualiteit als zodanig mag geen reden voor afkeuring zijn, ook niet als betrokkene zelf vanwege zijn geaardheid problemen voorziet. Er moet wel serieus met hem over gesproken worden, maar ook anderen die worden opgeroepen kunnen reden hebben om problemen te voorzien. Het is waar dat homoseksualiteit op zich vroeger reden was voor afkeuring, wat een diskwalificatie van de homoseksualiteit als zodanig was. De heer Krajenbrink constateerde dat de versnelde justitiële procedure voor alle geweldsvoorvallen geldt. Naar aanleiding van de zin «De seksuele geaardheid is alleen dan relevante informatie, wanneer deze geaardheid tot zodanig gedrag aanleiding geeft dat betrokkene chantabel is» stelde hij dat iemands gedrag aanleiding kan geven tot een onderzoek, waarbij de seksuele geaardheid van betrokkene irrelevant is. De heer Krajenbrink memoreerde dat hij ooit een pleidooi heeft gehouden voor een onderzoek naar dienstplicht voor vrouwen. De aanpak van de kwestie «vrouw in de krijgsmacht» is te waarderen. Misschien zijn inderdaad alle mogelijkheden voor instroom van vrouwen gebruikt, maar de belangstelling van vrouwen voor de krijgsmacht blijft
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr 53
achter. Het schijnt moeilijk te zijn om de kortverbandvrouwen (KVC-vrouwen) na de contractperiode te houden. Het streven zal erop gericht moeten zijn, die continuering te bereiken. Is het streefpercentage (8) wel realistisch gegeven de geïnventariseerde problemen? Wat zijn de streefgetallen voor 1991 en 1992? Wat zijn de criteria om het aantal vrouwen in hogere rangen te doen toenemen? Inderdaad moet de wens om een snelle en horizontale doorstroming te bereiken, niet ertoe leiden dat wordt afgeweken van de reguliere eisen voor bekwaamheid. De vraag is dan ook of het wel verstandig is dat voor een aantal functies de eisen met betrekking tot praktisch en technisch inzicht zijn versoepeld en dat de op die eisen gerichte tests voor een aantal functies eventueel geheel zullen vervallen. Wordt zo niet afgeweken van het beginsel dat elke functie ook open staat voor vrouwen, zo zij aan de reguliere eisen kunnen voldoen? De praktijk is dat vrouwen terechtkomen in de kantine, administratieve functies en dergelijke. Zijn er ook vrouwen in gevechtsfuncties? Een belangrijk probleem is dat nogal wat vrouwen het gevoel hebben dat zij niet geaccepteerd worden door hun mannelijke collega's, wat vrouwen kan weerhouden toe te treden tot het militaire apparaat. Een ander probleem is dat een kwart van de KVC-vrouwen stelt te worden lastig gevallen door mannelijke collega's. Wat denkt de minister aan beide problemen te doen? Doordat vacatures ingevolge herstructurering meestal intern worden vervuld, zijn er vrijwel geen mogelijkheden voor vrouwen tot horizontaal instromen. De heer Krajenbrink herinnerde aan zijn motie van juni 1989, waarin verruiming van die mogelijkheden werd gevraagd. Uit welke post wordt de uitbreiding van de kinderopvang met 30 kindplaatsen betaald? Hoe worden die kindplaatsen geografisch gespreid? Wordt op dit vlak zo uitvoering gegeven aan de motie? Ten slotte vroeg de heer Krajenbrink welke garanties de vrouwen die willen doorstromen, zullen worden gegeven om te voorkomen dat zij na enige tijd teleurgesteld in de burgermaatschappij terugkeren. De heer Ter Veer (D66) achtte het juist dat het thema «geweld in de krijgsmacht» centraal is gesteld, hoewel er geen sprake is van grote problemen. Het is noodzakelijk alert te blijven op ongewenste geweldsui– tingen, omdat dit soort uitwassen zou kunnen voorkomen in het leefverband waarin dienstplichtigen verkeren. Het gevaar van het uitroepen van het jaar 1990 tot het jaar van het leiderschap is, dat in volgende jaren de neiging zal bestaan om de aandacht te laten verslappen. Getracht wordt leidinggevende capaciteiten bij het dienstplichtig personeel beter tot gelding te brengen. Dit streven wordt ten dele achterhaald door het voornemen niet langer dienstplichtigen, maar beroepskrachten pelotonscommandant te laten worden. Is er contact met de belangenorganisaties over de 06-nummers? Wanneer de commissie dienstplicht besluit tot een andere termijn van dienen, bij voorbeeld vier maanden, zal het probleem van leegloop en verveling op de middellange termijn vermoedelijk kleiner worden. De heer Ter Veer stipte aan dat een aantal keren wachtlopende dienstplich– tigen met bruut geweld zijn gedwongen hun wapens af te geven. Hij sprak lovend over de wijze waarop MRK en minister het onderwerp «homoseksualiteit in de krijgsmacht» hebben benaderd. Het verdient aanbeveling met het maken van een voorlichtingsbrochure te wachten totdat het onderzoek van het NIZO is afgerond. De heer Ter Veer noemde, sprekend over de zelfevaluatie van de MRK, «zelfevaluatie» een curieus woord, niet voorkomend in Van Dale. Een van de conclusies was dat er sprake is van ondervertegenwoordiging van vrouwen, etnische minderheden en jongeren en dat relevante politieke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
richtingen ontbreken. Gaat de raad daar iets aan doen en, zo ja, wordt daar al aan gewerkt? Heeft de MRK een programma van werkbezoeken? Genereert de MRK zelf onderwerpen voor adviezen, of worden adviezen uitgebracht op basis van de maatschappelijke discussie? In het algemeen oordeelde de heer Ter Veer positief over het functioneren van de MRK en zijn adviezen. De belangstelling van vrouwen voor de krijgsmacht is gering. Veron– dersteld wordt dat de werving verbetering behoeft, maar het curieuze is dat bij marechaussee en marine de werving succesvoller is. De vraag is waarom de voorkeur uitgaat naar die twee sectoren. De aard van het werk bij de landmacht en de (fysieke) eisen die worden gesteld, werpen kennelijk drempels op. Jammer genoeg is het experiment bij de KMA niet goed uitgepakt, waardoor het streven naar vergroting van het aantal vrouwen in leidinggevende functies in de krijgsmacht schade heeft opgelopen. De heer Ter Veer vroeg of de 400 functies die voor deeltijdvervulling in aanmerking komen, ook door mannen kunnen worden vervuld. Het leek hem lastig om de extra kindplaatsen zinnig over het land te verdelen. In de Nederlandse krijgsmacht lijkt 5% een natuurlijk maximum te zijn voor de deelname van vrouwen. Kan Nederland wat dat betreft iets leren van de Verenigde Staten? Tot slot kon hij zich voorstellen dat door de commissie dienstplicht ook wordt gekeken naar de consequenties voor de vrouw in de krijgsmacht. Hij onderschreef het standpunt, dat sprake is van een dienstrécht voor vrouwen in plaats van een dienstplicht. Mevrouw Sipkes (Groen Links) was het opgevallen dat er absoluut niets schort aan het zelfbeeld van Defensie. Gesteld wordt dat vrouwen door een vertekend beeld van Defensie niet veel zin hebben om in dienst te gaan, dat homoseksuelen soms een dubbelleven leiden uit angst voor (vermeende) discriminatie en dat ernstige vormen van geweld in de krijgsmacht niet veelvuldig meer voorkomen. Wat moet worden verstaan onder «niet veelvuldig» en onder «ernstige»? Het is op zich positief dat er geen ernstige vormen van geweld meer zijn, maar het leidt de aandacht af van de lichtere vormen van geweld die dagelijks voorkomen, zoals intimidaties en vernederingen. Een en ander wordt enigszins gebagatelli– seerd door de opmerking dat overal ruw taalgebruik, seksisme en derge– lijke voorkomen. Het is evenwel een unicum voor een overheidsapparaat dat bij Defensie 80% van het personeel van 25 jaar of jonger te maken heeft gehad met lichtere vormen van geweld. Waarom komt in analyses van de oorzaken hiervan het speciale karakter van Defensie niet naar voren? Immers, Defensie is duidelijk autoritair en hiërarchisch. De krijgs– macht is de enige plek in Nederland waar men het gebruik van geweld oefent en wordt voorbereid op stress-situaties, die hopelijk nooit zullen voorkomen. Dat dit spanningen veroorzaakt die zich ontladen, is psycho– logisch gezien uiterst verklaarbaar. Speelt dit aspect een rol bij de opleiding en de beleidsvoorlichting? Doordat training en opleiding meer taakgericht worden (luchtmobiele brigade gaat trainen op snelle inzet– baarheid voor de aanval) zullen druk en spanningen toenemen, wat tot meer geweld kan leiden. Welke stappen worden, naast die inzake werving en selectie, overwogen om dit risico te verkleinen? Mevrouw Sipkes vroeg zich af of het afnemen van geweldsexcessen een gevolg is geweest van de aandacht van de media of van het beleid. Als oorzaken voor geweld worden onder andere te grote slaapzalen en het kazerneleven aangevoerd. Waarom worden de slaapzalen niet omgebouwd tot eenpersoonskamers? Zij zou overigens wel zoveel willen bezuinigen dat slechts een zeer beperkt aantal eenpersoonskamers nodig zou zijn. Kan niet worden geregeld dat dienstplichtigen zo dicht bij huis worden gelegerd, dat zij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
thuis kunnen gaan slapen? Waarom wordt in het kader van het tegengaan van leegloop en verveling het maandagochtendappel niet verschoven? Het kwam mevrouw Sipkes voor dat het nogal moeilijk is om als onder– geschikte bij de direct verantwoordelijke officier te klagen over bij voorbeeld intimidatie. Waar de officier verantwoordelijk is voor de sfeer, betekent zo'n klacht in wezen dat diens beleid heeft gefaald. Dat lijkt een onoverkomelijke drempel. Waarom wordt de suggestie om een sociaal inspectieteam in te stellen, niet door de regering overgenomen? Als een overtreding is begaan, wordt onmiddellijk de marechaussee ingeschakeld. Is dat wel de goede manier om een andere mentaliteit te bereiken? Het geheel is analoog aan het denken in de krijgsmacht strikt hiërarchisch georganiseerd: als ervoor wordt gezorgd dat de superieuren het beter doen, dan lukt het vanzelf wel. Op de opleidingsinstituten zal meer aandacht worden besteed aan de factor geweld. Krijgen de afgestudeerden dan ook de kans om het geleerde in praktijk te brengen, of zullen zij problemen ondervinden van de gevestigde orde, waarin zij terechtkomen? Zullen zij worden begeleid? Homoseksualiteit mag op zich zelf geen reden zijn voor afkeuring, aldus mevrouw Sipkes, maar iemand die extra problemen verwacht vanwege zijn homoseksualiteit moet niet in dienst hoeven. Zij ging ervan uit dat het probleem «homoseksualiteit in de krijgsrnacht» een onderdeel vormt van het algemene geweldsprobleem in de krijgsmacht. Er dient een meer algemeen emancipatiebeleid te worden gevoerd. Is aanstelling mogelijk van vertrouwenspersonen voor homoseksuelen in de krijgs– macht, analoog aan het instituut vertrouwensvrouwen voor vrouwen in de krijgsmacht? Voor vrouwen in de krijgsmacht wordt integratie nagestreefd met als belangrijkste doelstelling verhoging van de deelneming op alle niveaus en bevordering van instroom. Dat beleid schijnt te falen. Mevrouw Sipkes betreurde dat niet, aangezien zij jarenlang heeft bepleit om als vrouw absoluut te weigeren actief te worden in de krijgsmacht. In de stukken wordt gesuggereerd dat vrouwen een onjuist beeld van de krijgsmacht hebben en dat dit zal veranderen als zij in aanraking komen met de moderne adequate krijgsmacht. Onvoldoende wordt onderkend dat vrouwen een cultuurschok ervaren als zij tot de krijgsmacht toetreden. Er wordt praktisch geen melding gemaakt van het probleem van ongewenste intimiteiten, terwijl de kans daarop in zo'n typische mannen– maatschappij juist groot lijkt, zeker gegeven het feit dat de meeste vrouwen in de krijgsmacht ondergeschikte functies vervullen en in de burgermaatschappij geldt: hoe lager in rangorde, hoe groter de kans op ongewenste seksuele intimiteiten. Speelt dat probleem helemaal niet binnen de krijgsmacht? Uit het rapport van de inspecteur-generaal krijgt men de indruk dat de vertrouwensvrouwen vooral problemen over zakgeld worden voorgelegd. Mevrouw Sipkes vroeg vervolgens om hoeveel deeltijdbanen het gaat bij de 400 functies die voor deeltijdvervulling in aanmerking komen. Zij vernam dat het schoeisel van de vrouwen nu in orde is. Naar aanleiding van de door de MRK gewenste betere afspiegeling stelde zij ten slotte de vraag, welke van de ontbrekende groeperingen (vrouwen, minderheden, bepaalde politieke partijen) de minister zou willen kiezen. Mevrouw Achttienribbe-Buijs (PvdA) meende te mogen stellen dat de krijgsmacht een afspiegeling behoort te zijn van de maatschappij, wat betekent dat er ook soortgelijke problemen bestaan, zoals geweld, leegloop, verveling, taalgebruik en gedrag. Die komen in de krijgsmacht in versterkte mate naar voren. Hieraan kan wel iets worden gedaan, waarbij een probleem is dat de onderdelen van de krijgsmacht van elkaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
verschillen. De maatschappij hervormen is minder gemakkelijk. Op sommige punten is er sprake van directe samenhang tussen leegloop, verveling, uitwassen van geweld (ook tegen homoseksuelen) en benadering van vrouwen. Een boodschap van Kamer en bewindslieden van Defensie is rechtstreekser over te brengen aan de krijgsmacht en zal daarin directer resultaat hebben dan in de maatschappij als geheel. Mevrouw Achttienribbe sloot zich aan bij de al gemaakte opmerkingen over het leiderschap. Hoe verhoudt zich het geadverteerde avontuurlijke karakter van het werken in de krijgsmacht met de algemeen bekende leegloop en verveling? Trekken die advertenties? Gaat men bij de werving rekening houden met de vandaag aan de orde zijnde problemen? Het 06-nummer voor klachten over geweld biedt anonimiteit, wat zinvol kan zijn, omdat klagen bij een hogergeplaatste zich kan keren tegen de klager, zodat deze niet zijn verhaal kan halen en de zaak niet wordt opgelost. Dat geldt overigens ook in de maatschappij. In het verlengde van het 06-nummer dient het instituut vertrouwensvrouw te blijven bestaan, opdat men onbelemmerd problemen kan aankaarten. De VVDM heeft aanbevelingen gedaan voor het tegengaan van leegloop en verveling. Wordt daar iets mee gedaan? Als de functie van een beroepsmilitair kennelijk zo weinig inhoudt dat hij er een eigen bedrijf naast kan hebben, moet die functie ter discussie staan. Mag een beroepsmilitair er wel een eigen bedrijf op na houden? Mevrouw Achttienribbe pleitte voor initiatieven tegen leegloop en verveling vanuit de groep zelf. Als een dienstplichtige tijd over heeft - dat kan per onderdeel verschillen - moet er ruimte zijn voor studie of sport ter voorkoming van verveling en daaruit voortvloeiend geweld. Wat zijn de organisatorische en rechtspositionele problemen die de minister weerhouden van het verschuiven van het maandagochtendappel? In het kader van o.a. ruw taalgebruik wordt de neutraliserende werking genoemd die vrouwen zouden kunnen hebben. In een aantal zaken wordt de rol van vrouwen in krijgsmachtonderdelen essentieel geacht, maar daarvan wordt niet een dusdanig punt gemaakt dat vrouwen de kans krijgen die rol te vervullen. Mevrouw Achttienribbe sloot zich aan bij hetgeen o.a. door de heer Krajenbrink is gezegd over de relatie tussen strafrechtelijk verleden en dienstplicht. Zij onderschreef de stelling dat kritische bezinning op de voorstellen inzake het alcoholmatigingsbeleid noodzakelijk blijft. Zij sprak de hoop uit dat de door haar gedane suggesties over het geweld in de krijgsmacht worden gevolgd, opdat in een volgend overleg over dit onderwerp andere conclusies kunnen worden getrokken. De mentaliteit inzake homoseksualiteit die onder bepaalde omstandig– heden in bepaalde groepen in de burgermaatschappij een rol speelt, werkt inderdaad door en kan excessen bevorderen. Mevrouw Achttien– ribbe bepleitte daarom het instituut van vertrouwenspersoon. Zij was het niet eens met mevrouw Sipkes dat iemand die denkt dat zijn homosek– sualiteit problemen zal opleveren, niet in dienst hoeft. Bij gebrek aan cijfers is niet te beoordelen of binnen de krijgsmacht vaker sprake is van geweld tegen homoseksuelen dan in de samenleving als geheel. De MRK heeft een aantal aanbevelingen gedaan voor de opleidingen. Het is essentieel voor het, ongeacht geaardheid, goed kunnen functio– neren in de krijgsmacht dat leidinggevenden duidelijk maken dat mensen moeten worden geaccepteerd zoals zij zijn. Wat de veiligheidsonder– zoeken betreft, stelde mevrouw Achttienribbe dat iemand slechts chantabel is voor zover hij dat zelf denkt te zijn. Aangezien er op enig moment toch veiligheidsrisico's kunnen optreden, wilde zij graag weten hoeveel geheime zaken er nog zijn in de thans bestaande situatie met veranderde vijandsbeelden. Zij had niets toe te voegen aan de door anderen gemaakte opmer– kingen over de zelfevaluatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
Mevrouw Achttienribbe stelde ten slotte vast dat het ene krijgsmacht– onderdeel wervender voor vrouwen is dan het andere. In dit verband memoreerde zij het vrouwonvriendelijke commentaar in het blad Marine– nieuws bij een foto van de griffier van de commissie en haarzelf in een boot. Voor haar golden deeltijdarbeid en kinderopvang niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen binnen de krijgsmacht. Er moeten serieuze pogingen worden ondernomen om ook in relatie tot betaald ouderschapsverlof in de krijgsmacht een goed emancipatorisch beleid te voeren. De heer Korthats (VVD) was zeer verheugd dat, hoewel men in het leger wordt opgeleid tot het werken met geweld, aard en omvang van het geweld in de krijgsmacht meevallen vergeleken met die in gelijk– soortige groeperingen in de samenleving. Die opvoedkundige werking is blijkbaar een van de weinige voordelen van de dienstplicht. De opleiding van de meerdere zal gericht moeten zijn op snel leren ingrijpen. Veron– derstellend dat dit in het verleden ook het geval is geweest, vroeg de heer Korthals wat er dan tegenwoordig minder aan wordt gedaan. Zijn er opleidingen aan te wijzen die tot een beter resultaat leiden? Men dient zich te realiseren dat de krijgsmacht een andere functie heeft dan andere instituties en organen in de samenleving en dat daarbij ook het collectief straffen een functie heeft. In een leger streeft men groepsvorming na. Collectief straffen wordt wel gebruikt om de groep als zodanig te treffen en daarbinnen correcties tot stand te brengen. De militaire dienst brengt inderdaad interne spanningen met zich. Daarom zou dienstplicht wel eens zwaarder zou kunnen zijn dan vervan– gende dienstplicht en daarom mag vervangende dienstplicht wel wat langer zijn dan de militaire dienstplicht, aldus de heer Korthals. Hij was het uiteraard eens met het 06-nummer. Algemeen komen als oorzaak voor geweld in de krijgsmacht naar voren leegloop en verveling, een al jaren aan de gang zijnd proces. Daar moet wel daadwerkelijk iets aan gebeuren. Het is verkeerd om jonge mensen te verplichten in dienst te gaan, wanneer zij daar niet beter, maar slechter van worden. Wat zal in de nabije toekomst worden gedaan om dit zoveel mogelijk te voorkomen? De minister stemt terecht niet in met het voorstel van MRK en VVDM om dan 's maandags maar later te beginnen. Het is organisatorisch niet te verwezenlijken en betekent dat de dienstplicht als zodanig niet meer serieus genomen wordt. Wat het taalgebruik betreft, stelde de heer Korthals voorop dat het taalgebruik in de samenleving als geheel wel verbeterd zou kunnen worden. Zijns inziens is het zo langzamerhand een misvatting dat door de aanwezigheid van vrouwen het taalgebruik zal verbeteren. Hij vreesde dat de mannen zich in hun taalgebruik niet veel gelegen laten liggen aan de aanwezigheid van vrouwen en dat die zich juist meer aan het taalgebruik van de mannen zullen aanpassen. Hij gaf toe dat dit een onbewezen stelling is, maar achtte evenzeer niet bewezen dat de invloed van vrouwen een gunstig effect heeft op het taalgebruik van militairen. In de opleiding zal moeten worden benadrukt dat het taalgebruik van meerderen correct dient te zijn. De heer Korthals noemde de aanbevelingen van MRK 20 over het algemeen nuttig, maar meende dat 90% van de aangedragen oplos– singen tamelijk vanzelfsprekend is. Hij vroeg zich af waarom daar zo'n duur onderzoek voor nodig was. Hij achtte het opvallend dat het streefpercentage vrouwen in de krijgs– macht zo moeilijk te bereiken is. Algemeen bestaat de wens de maatschappij volledig te transformeren in de krijgsmacht. De krijgsmacht heeft evenwel een zeer specifieke functie. Gegeven de hiërarchie, het andere regime en het geringe aantal erin werkzame vrouwen is het niet verrassend dat vrouwen er niet in grote aantallen bij willen horen. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
karakter van de krijgsmacht moet daarom worden veranderd. De heer Korthals vond het in bepaalde gevallen onzin dat vrouwen moeten marcheren of stormbaanlopen. Vrouwen kunnen het tempo van de groep remmen, wat spanningen kan geven. Er zijn ook specifieke functies in de krijgsmacht die geen grote fysieke inspanning vergen en dus door vrouwen kunnen worden vervuld. Het karakter van de krijgsmacht verandert. De krijgsmacht wordt meer technologisch en minder fysiek gericht, zodat bij voorbeeld minder behoeft te worden gemarcheerd. In beginsel zijn alle functies wel voor vrouwen toegankelijk en door hen te vervullen, maar er wordt waarschijnlijk in de praktijk te weinig rekening mee gehouden. Het is nog te zeer een inpassen van vrouwen in die mannenmaatschappij, terwijl juist het karakter van die maatschappij zou moeten worden veranderd. Dat betekent het doorlichten van het eisen– pakket. Vervolgens stelde de heer Korthals de positieve discriminatie van vrouwen voor hogere rangen aan de orde. Wil men vrouwen in de krijgs– macht serieus nemen, dan moet worden getracht hen ook hogere functies te doen vervullen, waarbij wat hem betreft wel enige voorrang aan vrouwen mag worden gegeven. Echter, dat heeft negatieve nevenef– fecten voor de mannelijke collega's die zo'n functie daardoor niet kunnen vervullen, wat weerstanden oproept. Er moet met de nodige voorzich– tigheid worden gehandeld. De VVD is nooit voorstander geweest van discriminatie, negatieve noch positieve. Positieve discriminatie werkt uiteindelijk vaak als een boemerang: er komen een paar vrouwen in hogere rangen, maar op den duur zijn de mannen ontevreden en keren zij zich tegen de vrouwen. Verandering van het karakter van de krijgsmacht kan ertoe leiden dat vrouwen zich erin thuis gaan voelen, er volledig in opgenomen worden en niet bedreigend zijn voor mannen. Het steeds belangrijker worden van de technologie in de krijgsmacht maakt een grotere rol voor vrouwen mogelijk. De heer Korthals vond dat homoseksuelen in de krijgsmacht moeten kunnen worden opgenomen. In het begin zal daartoe advisering en ondersteuning nodig zijn. Als wordt aanvaard dat homoseksuelen ook in dienst moeten, moet de overheid de voorwaarden scheppen voor een goed functioneren van mensen met die geaardheid. Dan is er geen reden om homoseksuelen die zeggen problemen te voorzien vanwege hun geaardheid, niet in dienst te laten gaan. Als de overheid er niet in slaagt te voldoen aan de voorwaarde dat een ieder zich veilig moet kunnen voelen in de krijgsmacht, dan kunnen homoseksuelen niet in dienst. Mocht mevrouw Sipkes gelijk hebben dat in de huidige situatie dienst– plichtigen terecht problemen vanwege hun geaardheid kunnen vrezen, dan zou in die gevallen voorzichtigheid moeten worden betracht, maar het streven moet erop gericht zijn dat iedereen op dezelfde wijze in dienst kan en dat iedereen zich veilig en tevreden kan voelen in de krijgs– macht. Ten slotte zei de heer Korthals, sprekend over de zelfevaluatie van de MRK, bevreesd te zijn dat de MRK bezig is alle elementen van de maatschappij over te brengen naar de krijgsmacht. Men kan ook proberen een positief beeld van de krijgsmacht bij de maatschappij te vestigen. Er moet tegen worden gewaakt dat de samenleving alleen maar bestaat uit adviesinstanties. Vooralsnog kan men op de huidige wijze doorgaan; daar is nog geen wettelijke basis voor nodig. Verder wachtte hij de discussie over de raamwet af. Antwoord van de minister
De Minister memoreerde dat hij bij verschillende gelegenheden heeft vastgesteld dat de adviezen die de MRK, gevraagd en ongevraagd, heeft gegeven waardevolle bouwstenen waren en zijn voor het formuleren van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
beleid over het betreffende onderwerp. Hij onderschreef, net als kennelijk de Kamer, de conclusie van de MRK dat zijn adviezen een aantoonbare invloed hebben op het defensiebeleid. In overleg met het presidium van de MRK zal worden bezien wat er kan worden gedaan aan het opheffen van de ondervertegenwoordiging van vrouwen, etnische minderheden en jongeren. Aangezien de MRK een adviescommissie van de regering is, kan de Kamer de raad niet rechtstreeks om advies vragen, maar wanneer zij een bepaald onderwerp diepgaand onderzocht wil zien, weegt die wens uiteraard zwaar bij de formulering van 's ministers adviesaanvrage. Dat is staatsrechtelijk de juiste gang van zaken. Indien de Kamer in de raamwet een formulering wil opnemen om rechtstreeks advies te kunnen vragen, is dat haar verantwoordelijkheid. De minister had gezien het waardevolle karakter van de ongevraagde adviezen van de MRK, bij voorbeeld over de status van dienstplichtigen, het nieuwe personeelsbeleid en de Defen– sienota, geen reden voor de vrees dat de mogelijkheid van het ongevraagd geven van adviezen in dezen zelfgenererend werkt. Dat neemt overigens niet weg dat dit in z'n algemeenheid natuurlijk wel mogelijk is. De MRK heeft thans zoveel werk, dat er geen tijd is voor ongevraagde adviezen. De minister had geen aanwijzing dat ambtelijke adviseurs een onevenredig grote invloed hebben op de MRK. Het MRK-advies over geweld in de krijgsmacht is uitgebracht naar aanleiding van de resultaten van het door de commissie-Drenth verrichte grote onderzoek naar en de beleidsaanbevelingen over geweld in de krijgsmacht. Geconstateerd kon worden dat in de krijgsmacht vormen van zeer zwaar geweld, zoals steken met een scherp voorwerp of dwingen tot seksuele handelingen, niet of nauwelijks voorkomen, dat vormen van zwaar geweld, zoals het verspreiden van leugens en het aantasten van eigendommen, weinig voorkomen en dat belediging door gelijken een relatief veel voorkomende lichte vorm van geweld is. Het probleem dient serieus genomen te worden en krachtig aangepakt te worden. Het krijgt trouwens al jaren veel aandacht. In dat kader is in 1988 een coördinatieteam ingesteld om op korte termijn te adviseren over passende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geweld. Het onderzoek naar geweld in de krijgsmacht heeft f 800 000 gekost en heeft duidelijk gemaakt wat omvang en aard van het geweld in de krijgs– macht zijn, zodat duidelijk gefundeerd conclusies kunnen worden getrokken. Het onderzoek heeft allerlei wilde verhalen over geweld in de krijgsmacht uit de wereld geholpen en is daarom zeker nuttig geweest, zelfs al zou 90% van de aangedragen oplossingen tamelijk vanzelf– sprekend zijn. Het ministerie van Defensie heeft een specifieke grote verantwoorde– lijkheid voor het welbevinden van het personeel, omdat defensieper– soneel leef– en werkomstandigheden heeft die nogal afwijken van die van de doorsnee werknemer. Juist daarom moet ervoor worden gezorgd dat de militair gevrijwaard blijft van fysieke of psychische aantasting van zijn persoon. Het eerder genoemde coördinatieteam heeft in dat kader een aantal belangrijke maatregelen aanbevolen, die inmiddels vrijwel allemaal zijn gerealiseerd. De aanbevelingen van de commissie-Drenth waren niet allemaal gelijk aan die van het coördinatieteam, maar stonden er ook niet haaks op. Dat gold ook voor de aanbevelingen van de MRK. Het gaat bij die aanbevelingen om het leiderschap, het voorkomen van leegloop en verveling, aandacht voor de leef– en werkomgeving, hulpverlening en controle op de regelgeving. Het onderwerp goed leiderschap krijgt tradi– tioneel veel aandacht in de opleidingen. In het kader van de verwezen– lijking van een beleid ter voorkoming van geweld worden goed leider– schap en de voorbeeldfunctie die daarvan uitgaat, nog meer beklem– toond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
De minister achtte het overigens niet nodig om een sociaal inspectie-orgaan in te stellen, zoals in het MRK-rapport wordt aanbe– volen. Immers, inspecties zijn in wezen momentopnames waar naar toe kan worden gewerkt, zodat een vertekend beeld van de sociale werke– lijkheid kan worden gegeven. Het accent dient te liggen op het ontwik– kelen van de attitude die blijvend passend leiderschap waarborgt. Er is een duidelijk verband tussen de kwaliteit van het leiderschap en de mate waarin leegloop, verveling en eventueel geweld zich voordoen. Het terug– dringen van leegloop en verveling betekent het elimineren van een bron van geweld. Daarom moet op alle uitvoerende niveaus daaraan worden gewerkt. Aangezien geen waterdichte garantie kan worden gegeven dat nooit meer geweldsincidenten in de krijgsmacht zullen voorkomen, achtte de minister een goede hulpverleningsorganisatie noodzakelijk om in de incidentele gevallen waarin zich toch geweld voordoet, de nadelige gevolgen voor het slachtoffer tot het minimum te beperken. De defensie-organisatie beschikt thans over een toereikende hulpverlenings– organisatie. leder, die deel uitmaakt van de defensie-organisatie, dient te weten dat geweld moet worden voorkomen. In de Dienstplichtwet is vermeld dat uitsluiting van militaire dienst plaatsvindt bij een vrijheidsstraf van zes maanden of meer. Over het algemeen heeft uitsluiting betrekking op dienstplichtigen die hun eerste oefening al achter de rug hebben. Geweldsvoorkoming en –bestrijding zijn geïntegreerd in een breed scala van opleidingen, in het bijzonder in de leiderschapstrainingen. Een laagdrempelige voorziening als het 06-nummer levert weinig meldingen op: 44 sinds de instelling in 1988. AVNM en VVDM bleken verleden jaar weinig behoefte aan deze voorziening te hebben. Zij pleitten wel voor een betere voorlichting over de verschillende mogelijkheden van hulpver– lening. Die wens is gehonoreerd. De bevoegdheden van de lagere commandanten om leegloop en verveling te voorkomen, zijn verruimd. De minister wees erop dat volgens het nieuwe militair straf– en tucht– recht niet meer collectief mag worden gestraft. Een zogeheten «opvoed– kundige maatregel» mag alleen bestaan uit het op correcte wijze doen herhalen van een eerder foutief uitgevoerde handeling. Er is geen enkele aanwijzing dat, zoals wel eens wordt gesuggereerd, er in de krijgsmacht een directe relatie bestaat tussen fysiek geweld en homoseksualiteit. Waar er tussen krijgsmacht en maatschappij niet zo'n groot verschil is inzake de acceptatie van homoseksualiteit, moet niet de indruk worden gewekt dat in de krijgsmacht op het gebied van de homoseksualiteit alles ideaal is; er zal ongetwijfeld wel eens sprake zijn van scheldpartijen en beledigingen. Wel kan worden gesteld dat de krijgsmacht de goede weg bewandelt naar het uiteindelijke doel: de volledige integratie en acceptatie van de homoseksuele of lesbische militair in de krijgsmacht. Daarbij zijn de twee belangrijkste uitgangs– punten voor het personeelsbeleid: de individuele verantwoordelijkheid voor het functioneren in de organisatie én de verantwoordelijkheid van de organisatie voor het scheppen van condities, die het het individu mogelijk maken, zich naar eigen vermogen te ontwikkelen en ontplooien. De seksuele geaardheid mag uiteraard geen punt van onderscheid zijn. Bij aanstelling wordt dan ook uitsluitend gekeken naar voldoende geschiktheid. Dat geldt ook voor functietoewijzing gedurende de verdere loopbaan. Seksuele geaardheid is ook geen relevante informatie bij een veiligheidsonderzoek. Bij zo'n onderzoek is uitsluitend relevant het gedrag, waardoor iemand chantabel is of kan zijn. Dienstplichtigen worden niet op grond van hun seksuele geaardheid afgekeurd. Wel kan een dienstplichtige die op grond van zijn geaardheid zelf problemen verwacht, buitengewoon dienstplichtig worden verklaard. Die problemen kunnen voortkomen uit de seksuele geaardheid, maar kunnen ook andere bronnen hebben. Aan de buitengewoon dienst–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
10
plichtig-verklaring gaat een zorgvuldig psychologisch onderzoek vooraf. Dat is een van de redenen waarom bij de indelingsraden psychologen worden geplaatst. Bij de aanpak van het integratiebeleid moet wel worden beseft, dat de acceptatie van homoseksuele militairen nog van velen een mentaliteits– verandering vraagt. Er zijn nogal wat drempels die moeten worden geslecht. Op ambtelijk niveau vindt regelmatig overleg plaats met verte– genwoordigers van de stichting Homoseksualiteit en krijgsmacht (SHK). Dit overleg is voor de defensie-organisatie een goede bron van infor– matie voor de formulering en uitvoering van het beleid. Twee maanden geleden heeft de minister de bestuursleden van de SHK in een gesprek gevraagd om hem rechtstreeks te informeren als er misstanden worden gesignaleerd. Bij de ontwikkeling van lesmateriaal wordt contact gezocht met externe instanties, zoals de SHK. Meer specifieke kennis wordt verschaft via bijscholing. Op het gebied van de hulpverlening wordt gewerkt aan het oprichten van een projectbureau dat deel gaat uitmaken van de Maatschappelijke dienst defensie Het belang van de aanwezigheid van homoseksuele hulpverleners wordt, zeker vanuit de perceptie van de potentiële cliënt, erkend. Echter, uitgangspunt moet blijven dat bij de aanstelling niet de seksuele geaardheid, maar de geschiktheid voor de functie doorslaggevend is. Eind dit jaar zal een voorlichtingsbrochure, opgesteld in samenwerking met de SHK, gereed zijn en op ruime schaal worden verspreid. Het voordeel van een brochure is, dat die gemakkelijk kan worden geactualiseerd In 1992 worden de resultaten verwacht van het onderzoek dat door het Nederlands Instituut voor sociaal seksuolo– gisch onderzoek wordt uitgevoerd naar de positie van homoseksuele militairen in de krijgsmacht. Bij brief van 11 oktober is de Kamer uitvoerig ingelicht over de stand van zaken betreffende de vrouw in de krijgsmacht. Na een aanvankelijk voorspoedig begin groeit het aantal vrouwen nog maar langzaam, mede doordat moet worden geworven in het segment van de arbeidsmarkt waar de concurrentie het grootst is, omdat vrouwen met een technische opleiding schaars zijn. Om het verloop af te remmen en de herintreding te bevorderen, zullen daartoe relevante maatregelen worden geïntensi– veerd. Het doel is en blijft, het aandeel van de vrouwen in de krijgsmacht in 1993 op 8% te brengen. Juist om de druk op de ketel te houden, worden aanvullende maatregelen genomen. De minister wees erop dat er wel degelijk een ombudsman is, namelijk de inspecteur-generaal der krijgsmacht (IGK). In zijn ombudsfunctie voor de vrouw wordt hij gesteund door de coördinatoren voor het emancipa– tiebeleid (de vroegere vertrouwensvrouwen). Sedert 1 januari 1991 bestaat voor militair personeel de mogelijkheid van ouderschapsverlof. Hiervan hebben tot nu toe 10 vrouwen en 31 mannen gebruik gemaakt. Of de belangenverenigingen een nieuw voorstel voorgelegd zal worden, hangt mede af van de arbeidsvoorwaar– delijke ruimte. Op dit moment is er behoefte aan ongeveer 30 extra plaatsen voor kinderopvang. Mocht de behoefte groter worden, dan zal daarin worden voorzien. De minister memoreerde dat men wordt benoemd in een functie en dat aan die functie een rang is verbonden. Voor een functie komt men in aanmerking als men aan de daarvoor geldende eisen voldoet. De wens tot snellere doorstroming van vrouwen mag inderdaad niet tot verlaging van de normen leiden. Slechts in geval van incidentele tekorten in de organisatie op gebieden waarop specifieke deskundigheid wordt vereist, kan horizontale instroming plaatsvinden. Van de 17 verzoeken van mannen tot horizontale instroming zijn er 9 gehonoreerd. De 5 verzoeken van vrouwen zijn alle gehonoreerd. Horizontale instroming geschiedt op basis van vrijwilligheid. Actief werven voor horizontale instroming is iets
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
11
anders dan het creëren van de condities waaronder die horizontale instroming mogelijk is. Er kan ook niet een zodanige prioriteit aan horizontale instroming worden toegekend, dat de functie-eisen moeten worden verlaagd. In de eerstvolgende rapportage zal uiteen worden gezet hoe inhoud wordt gegeven aan de motie-Krajenbrink uit 1989. Dat er zo weinig vrouwen in hogere rangen zijn, komt niet zozeer voort uit ongeschiktheid voor de daaraan verbonden functies als wel uit de voorkeur van veel vrouwen om slechts voor een beperkte tijd in de krijgs– macht werkzaam te zijn. Met het instrument van de KVV wordt niet het beoogde doel bereikt, namelijk dat vrouwen na een contract van vier jaar voor onbepaalde tijd bijtekenen. De minister merkte op dat deeltijdfuncties niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen bestemd zijn, maar dat vrouwen de voorkeur genieten indien zij voldoen aan de geschiktheidseisen. Hij wees erop dat het verschijnsel van de ongewenste intimiteiten niet een specifiek probleem van de krijgsmacht is, maar dat het zoveel mogelijk moet worden voorkomen en met kracht moet worden bestreden. In het kader van het beleid tegen geweld in de krijgsmacht zijn daartoe maatregelen genomen. In het algemeen worden vrouwen niet minder in gevechtsfuncties geplaatst dan mannen. Door oorzaken buiten de defensie-organisatie om, komen vrouwen we! weinig voor in technische functies. In een modernere krijgsmacht wordt het onderscheid tussen gevechtsfuncties en niet-gevechtsfuncties betrekkelijk, omdat een militair dan in vrijwel iedere functie in gevechtsacties betrokken kan worden. Uiteraard dient de plaats van de vrouw in de krijgsmacht een volwaardige te zijn en moet het beleid erop gericht zijn dit te verwezenlijken. Echter, ook een technisch zeer geavanceerde krijgsmacht stelt hoge fysieke eisen als zij in actie is: lange dagen en een zware taakuitoefening. Dat betekent dat ook de vrouwen goed opgeleid en goed getraind moeten zijn, zowel technisch als fysiek. Tot slot verwees de minister voor het antwoord op de vraag over het met bruut geweld afnemen van wapens van wachtlopende dienstplich– tigen, naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de heer Vos over dit onderwerp. Nadere gedachtenwisseling Mevrouw Achttienribbe (PvdA) bleef erbij dat, ook al heeft de minister de onderscheiden onderwerpen afzonderlijk behandeld, leider– schap en voorbeeldfunctie verband hebben met alle onderwerpen. Als voorbeeld noemde zij lichte vormen van geweld tegenover homosek– suelen die op den duur in zware vormen van geweld kunnen ontaarden wanneer het leiderschap niet goed is. Training en het goede voorbeeld ten spijt blijkt in de praktijk, dat aan mensen van wie bekend is dat zij homoseksueel zijn, het advies wordt gegeven om bepaalde functies niet te bekleden. Het is goed bedoeld, maar geeft wel een bepaalde menta– liteit weer. Het bestaat niet dat er, zoals wel wordt gezegd, op een lucht– machtbasis of in een grote kazerne geen homoseksuelen zijn. lemand die homoseksueel is, moet daarvoor uit kunnen komen zonder zich bedreigd te voelen. Het zal niet gemakkelijk zijn, maar er zal een goed beleid moeten worden gevoerd waardoor via training en goed leiderschap geweld tegen homoseksuelen in welke vorm ook, wordt uitgebannen. Er is haar veel aan gelegen dat de mensen elkaar in de toekomst accepteren zoals zij zijn. Het is dan ook nuttig dat andere ministers die in deze zin de maatschappij zouden kunnen beïnvloeden, dat ook proberen te doen. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de positie van vrouwen in de krijgsmacht, mede naar aanleiding van vragen van het Eerste-Kamerlid mevrouw Tiesinga over het verloop onder vrouwen aan de KMA.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
12
Mevrouw Achttienribbe zou dat onderzoek graag verbreed willen zien en memoreerde in dat verband de motie over het bevorderen van de horizontale instroom van vrouwen in hogere functies. Dit zal problemen opleveren, maar die zullen ongetwijfeld wel opgelost worden. Zij herinnerde aan haar vragen over leegloop en verveling onder beroepsmilitairen. Zij ging ervan uit, dat net zoals het schoeisel aan de vrouwelijke leest is aangepast, ook bij het opzetten van programma's zou kunnen worden gekomen tot specifiek op vrouwen gerichte eisen, zonder dat er sprake is van een afgezwakte vorm van wat mannen moeten doen. De heer Krajenbrink (CDA) stemde ermee in dat de krijgsmacht op de goede weg is betreffende de homoseksualiteit. De aanvullende maatregelen kunnen daartoe ook een bijdrage leveren. Mentaliteitsbeïn– vloeding is van belang en daarop richten zich de maatregelen met name. Dat geldt vooral voor de hogere kaders, terwijl de intolerantieproble– matiek zich juist voordoet in de lagere rangen. Een directer beïnvloeding van die lagere rangen zou van groot belang kunnen zijn. De heer Krajenbrink waarschuwde dat hij alert is op de uitvoering van de afspraak over de horizontale instroming. Ook van vrouwen in hogere functies gaat een voorbeeldwerking uit. Het kan daarom zinnig zijn om meer functies open te stellen voor sollicitanten van buiten. Natuurlijk moet de krijgsmacht zich niet aan de vrouw aanpassen, al mag het apparaat wel vrouwvriendelijk worden. Echter, een feit is dat de huidige functie-eisen vaak zijn opgesteld in tijden waarin er nog geen sprake was van functievervulling door vrouwen. Herijking zou zinvol kunnen zijn en zou ertoe kunnen leiden dat er meer functies voor vrouwen bereikbaar worden. Er wordt wel gesuggereerd dat vrouwen niet gemakkelijk toetreden tot de krijgsmacht omdat het militaire apparaat steeds technischer wordt en vrouwen niet vaak een technische opleiding hebben. Echter, bij de marine, een relatief technisch onderdeel, lukt de instroom van vrouwen relatief goed. Op welk begrotingsonderdeel staan de kosten van de 30 kindopvang– plaatsen en hoe worden die plaatsen geografisch gespreid? De heer Krajenbrink stelde tot slot, dat zijns inziens het geweld in de krijgsmacht zal afnemen evenredig aan de toename van het aantal vrouwen. De Minister beaamde dat goed leiderschap en voorbeeldfunctie van belang zijn voor het functioneren van de defensie-organisatie als geheel en niet alleen voor bepaalde onderdelen. Inderdaad moeten mensen voor hun geaardheid uit kunnen komen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun persoonlijk functioneren of voor hun carriéreperspectief binnen de krijgs– macht. Echter, een feit is dat ook zogenaamde F-side-jongeren in dienst komen, die intolerant zijn jegens homoseksuelen. Op dat moment zijn natuurlijk goed leiderschap en voorbeeldfunctie van belang. De minister wees erop dat actieve werving voor horizontale instroming wat moeilijk is in een inkrimpend apparaat als de krijgsmacht, waarbinnen wordt geprobeerd ontslagen te voorkomen door herplaatsing. De verkleining van de krijgsmacht is evenwel geen reden om het positieve actieplan of de taakstelling van 8% te laten vervallen, maar beperkt het instrumentarium wel. Niet alleen bij de marine zijn verhoudingsgewijs veel vrouwen, maar ook in de huidige opleiding voor helikopterpiloot. Het maakt natuurlijk wel wat uit of men de knoppen van een systeem bedient of aan het systeem zelf sleutelt. Dit in reactie op het technische niveau van het potentieel aan vrouwen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
13
Uiteraard staan de 30 kinderopvangplaatsen op de P-begroting onder een afzonderlijk artikel. De aanvullende maatregelen zullen binnen het budget van de P-begroting gefinancierd worden, aldus besloot de minister zijn antwoord. De voorzitter van de commissie, Blaauw De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 X, nr. 53
14