Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1974-1975
12 4 7 6 (R 9 1 7 )
Goedkeuring van het op 4 mei 1971 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op deweg(Trb. 1971,118)
Nr. 6
Bijlage bij de memorie van antwoord Toelichtend rapport door Eric W. Essen A. Inleiding 1. Tijdens haar Tiende zitting heeft de Haagse Conferentie, op voorstel van de delegatie van het Verenigd Koninkrijk, de Staatscommissie en het Permanent Bureau verzocht na te gaan of het wenselijk zou zijn om het vraagstuk van de rechterlijke bevoegdheid en van de toepasselijke wet inzake onrechtmatige daden (delicten en oneigenlijke delicten) op de agenda te plaatsen van de Elfde zitting (1968) of van een van de volgende zittingen (slotakte, deel B, onder IV, 1a). 2. Ter uitvoering van die beslissing is het Permanent Bureau begonnen met voorbereidende werkzaamheden en in januari 1967 zond het aan de regeringen twee documenten, te weten: a. werkdocument no. 1 getiteld Memorandum betreffende onrechtmatige daden in het internationaal privaatrecht, opgesteld door de heer Bernard M. Dutoit, destijds secretaris bij het Permanent Bureau; b. werkdocument no. 2 met een vragenlijst gericht aan de regeringen. Het Permanent Bureau verzocht vervolgens de regeringen hun opmerkingen in te dienen. Deze werden opgenomen in werkdocument no. 3 dat werd toegezonden aan de leden van de Speciale Commissie die was belast met het bespreken van de antwoorden op de vragenlijst. 3. De Speciale Commissie vergaderde in het kantoor van het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie van 16 tot 21 oktober 1967 en van 22 april tot 4 mei 1968. Als voorzitter werd benoemd de heer Y. Loussouarn, hoogleraar aan de juridische en economische faculteit te Parijs en als vicevoorzitters werden benoemd de heer K. M. H. Newman, Assistant Solicitor, Lord Chancellor's Office, House of Lords, en voor de tweede zitting, die de heer Newman niet kon bijwonen, de heer W. L. M. Reese, Director Parker School of Foreign and Comparative Law, Columbia Law School. In de loop van de tweede zitting werd ondergetekende belast met het opstellen van het verslag van de Speciale Commissie. 4. Daar uit de besprekingen van de Speciale Commissie was gebleken dat het gebied van de onrechtmatige daad te uitgestrekt en te heterogeen is om in een enkel verdrag te worden behandeld, werd besloten in de eerste plaats de ongevallen in het wegverkeer in studie te nemen en het vraagstuk van de aansprakelijkheid van fabrikanten voor hun produkten (products liability) laterte behandelen. De werkzaamheden van de Speciale Commissie met be- .
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12 476 (R 917), nrs. 5-6
5
trekking tot het eerste onderwerp hebben geleid tot het opstellen van een voorontwerp voor een verdrag inzake de wet welke van toepassing is op ongevallen in het wegverkeer. In dit verband zij opgemerkt dat de Haagse Conferentie tijdens haar Elfde zitting de Staatscommissie en het Permanent Bureau heeft verzocht na te gaan of het wenselijk is om het vraagstuk van de aansprakelijkheid van fabrikanten voor hun produkten op de agenda te plaatsen van de Twaalfde zitting of van een van de volgende zittingen 1. 5. De Tweede Commissie van de Elfde zitting van de Conferentie kreeg opdracht om, uitgaande van het door de Speciale Commissie uitgewerkte voorontwerp alsmede van de door de regeringen ingediende opmerkingen met betrekking tot dat voorontwerp, een definitief ontwerp uit te werken. Als voorzitter trad op de heer Y. Loussouarn, terwijl de heren W. L. M. Reese en E. W. Essen eveneens weer respectievelijk vice-voorzitter en rapporteur waren. Hoewel het voorontwerp in grote lijnen is gehandhaafd, heeft de Commissie er toch enige wijzigingen in aangebracht en heeft zij een ontwerpverdrag inzake de wet welke van toepassing is op ongevallen in het wegverkeer voorgelegd aan de voltallige vergadering die haar goedkeuring hieraan hechtte.
B. Algemeen overzicht 1. Het Verdrag heeft uitsluitend betrekking op de wet welke van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer. Regels omtrent de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op dit gebied zijn niet in het Verdrag opgenomen. 2. Het Verdrag bestaat uit 21 artikelen waarvan de eerste twee het toepassingsgebied ervan omschrijven. In artikel 3 wordt de hoofdregel aangegeven en in de artikelen 4 tot en met 6 staan de uitzonderingen daarop. Artikel 7 behandelt het belang van plaatselijke verkeers- en veiligheidsvoorschriften, artikel 8 bepaalt de werkingssfeer van de van toepassing zijnde wet en artikel 9 heeft betrekking op de rechtstreekse vordering. Artikel 10 bevat de traditionele bepaling betreffende de openbare orde. Krachtens artikel 11 vormt het Verdrag een eenvormige wet van internationaal privaatrecht zonder enige beperking. In de artikelen 12 tot en met 14 worden vraagstukken aan de orde gesteld die zich voordoen met betrekking tot landen waar meer dan één rechtsstelsel bestaat. Artikel 15 regelt de verhouding tussen het Verdrag en andere verdragen terwijl in de artikelen 16 tot en met 21 de slotbepalingen zijn opgenomen. 3. Volgens artikel 1 heeft het Verdrag ten doel te bepalen welke wet van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer en wel ongeacht voor welke rechter vorderingen ter zake dienen te worden gebracht. Onder ongeval in het wegverkeer wordt in het Verdrag verstaan een ongeval waarbij één of meer al dan niet gemotoriseerde voertuigen zijn betrokken en dat verband houdt met verkeer op de openbare weg, op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts vooreen beperkt aantal personen die het recht hebben om erte komen. Men heeft het echter wenselijk geacht om, in artikel 2, van het toepassingsgebied van het Verdrag iedere aangelegenheid uitte sluiten die betrekking heeft op de aansprakelijkheid van fabrikanten, verkopers en herstellers van voertuigen, de aansprakelijkheid van de eigenaar van de verkeersweg of 1 Slotakte, Deel C, onder a. (zie rubriek J van Trb. 1969,94).
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
6
van elke andere persoon die verantwoordelijk is voor het onderhoud daarvan of voor de veiligheid van de gebruikers en de aansprakelijkheid voor handelingen van derden, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de eigenaar van het voertuig of van de principaal of meester. Het Verdrag is ook niet van toepassing op regresvorderingen tussen aansprakelijke personen, op regresvorderingen en subrogaties voor zover hierbij verzekeraars zijn betrokken, noch op vorderingen, daaronder begrepen regresvorderingen, die worden ingesteld door of tegen instellingen op het gebied van de sociale zekerheid, sociale verzekering of soortgelijke instellingen en door of tegen openbare waarborgfondsen voor automobielen, noch op de uitsluiting van de aansprakelijkheid zoals die is neergelegd in de wet waardoor deze instellingen worden beheerst. 4. In artikel 3 wordt de hoofdregel van het Verdrag gegeven, namelijk dat de wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden van toepassing is, zoals in de meeste Lid-Staten van de Haagse Conferentie gebruikelijk is. Het bepalen van de plaats van handeling levert bij verkeersongevallen nauwelijks moeilijkheden op, omdat de plaats van de onrechtmatige handeling bijna altijd dezelfde is als die waar de schade is ontstaan. Voor de uitzonderlijke gevallen waarin die twee plaatsen niet dezelfde zijn, heeft de Conferentie gekozen voor de plaats van het ongeval, dat wil zeggen de plaats waar het schadeveroorzakende feit is geschied, omdat deze het gemakkelijkste te bepalen is. Het beginsel dat bij de werkzaamheden van de Conferentie voorop gestaan heeft, was het maken van een verdrag dat niet alleen bestemd is voor de rechter, maar vooral voor de rechtzoekende en zijn raadsman, aangezien bijna alle uit ongevallen voortvloeiende geschillen worden geregeld zonder tussenkomst van de rechter. Daarom moet de oplossing eenvoudig, nauwkeurig en gemakkelijk toe te passen zijn. 5. De Conferentie heeft het niet wenselijk geacht de regel van de toepasselijkheid van de wet van de plaats van het ongeval zonder enige uitzondering te aanvaarden. Voor bepaalde gevallen waarin de aanknopingspunten wijzen in de richting van een andere wet dan die van de plaats van het delict, heeft zij gemeend een bijzondere regeling te moeten invoeren welke tot toepassing van die wet leidt. Die uitzonderingen, welke een nieuwe bijdrage vormen voor de oplossing van de wetsconflicten inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid, zijn opgenomen in de artikelen 4, 5 en 6. 5.1. In het voorontwerp waren de uitzonderingen voornamelijk gebaseerd op het bestaan van een gemeenschappelijke verblijfplaats van de betrokken partijen in een ander land dan dat waar het ongeval had plaatsgevonden. Hoewel in het definitieve ontwerp het criterium van de gewone verblijfplaats als bijkomend element wordt gehandhaafd, wordt daarin toch de voorkeur gegeven aan de plaats waar het voertuig of de voertuigen is of zijn geregistreerd. Dit criterium biedt het voordeel dat het gemakkelijk kan worden vastgesteld en dat het een bepaald aantal aanknopingspunten in zich verenigt. Het land van registratie is namelijk over het algemeen het land waar de bestuurder en de eigenaar hun gewone verblijfplaats hebben en waar de verzekeringsmaatschappij is gevestigd. Het werd echter noodzakelijk geacht de gewone verblijfplaats als aanvullend criterium te handhaven. Enerzijds wordt de registratie slechts in aanmerking genomen wanneer zij overeenstemt met de gewone verblijfplaats van de eigenaar of van de houder of van de bestuurder van het voertuig. Zonder een dergelijke overeenstemming zou de registratie in wezen haar betekenis als aanknopingspunt verliezen. Anderzijds speelt de gewone verblijfplaats een zekere rol met betrekking tot de passagiers en de personen die zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig of de voertuigen bevinden. Ten aanzien van laatstbedoelde personen moet hun gewone verblijfplaats en de plaats van registratie dezelfde zijn, wil er een uitzondering zijn op de lex loei. Voor de passagier die het slachtoffer is geworden van het on-
3
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476(R917), nrs. 5-6
7
geval, treedt de wet van het land van registratie niet in de plaats van de wet van net land waar het ongeval is geschied wanneer de passagier zijn gewone verblijfplaats in laatstbedoeld land had. 5.2. Het Verdrag verschilt eveneens van het voorontwerp voor zover een bijzondere regeling inzake personenvervoer niet is gehandhaafd. In het voorontwerp kwam namelijk een artikel voor betreffende het kosteloze vervoer en een ander artikel betreffende het vervoer tegen betaling, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de interne relatie enerzijds, te weten de relatie tussen de vervoerder en de vervoerde, en de externe relatie anderzijds, te weten de relatie bij voorbeeld tussen een persoon in het voertuig en een persoon buiten het voertuig. Volgens die regeling werd in het voorontwerp ruimte gelaten voor de toepassing van wetten die verschillend konden zijn voor bij voorbeeld een passagier en de bestuurder enerzijds, en de passagier en de bestuurder van een ander voertuig anderzijds, zelfs indien al deze personen bij hetzelfde ongeval waren betrokken. Deze pluraliteit is niet gehandhaafd in de definitieve tekst van het Verdrag, die veeleer wordt gekenmerkt door een versterking van het eenheidsbeginsel. Dezelfde conf lictenregel is van toepassing op de interne en externe relaties en alle mededaders zijn onderworpen aan dezelfde wet ten aanzien van hun aansprakelijkheid jegens ieder slachtoffer. Een andere oplossing zou de verdeling van de aansprakelijkheid onmogelijk hebben gemaakt. Indien er daarentegen twee of meer slachtoffers zijn, wordt ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk bepaald welke wet van toepassing is. Het recht van ieder slachtoffer kan namelijk los van dat van de andere slachtoffers worden bepaald, zelfs indien dezen hun vorderingen voor dezelfde rechtbank brengen. Deze oplossing 2 biedt het voordeel dat men weet waaraan men zich te nouden heeft, want ieder slachtoffer kan zich op zijn eigen geval richten zonder zich te moeten afvragen of andere slachtoffers al dan niet een vordering zullen indienen en waar hun respectieve gewone verblijfplaats zich eventueel bevindt. Door de bijzondere regeling inzake personenvervoer weg te laten, is, vergeleken met het voorontwerp, de lex loei een grotere rol toebedeeld. 5.3. Bij het vaststellen van de uitzonderingen op de lex loei, maakt het Verdrag een onderscheid tussen de door personen en voertuigen geleden schade enerzijds en de schade aan goederen anderzijds, waarover respectievelijk de artikelen 4 en 5 gaan. 5.4. In verband met de ingewikkeldheid van de stof moest men in artikel 4 de verschillende mogelijke gevallen onderscheiden waarbij van het eenvoudigste naar het ingewikkeldste geval werd toegewerkt. In artikel 4 onder a) wordt het geval behandeld waarin een enkel voertuig bij het ongeval is betrokken en waarin dat voertuig is geregistreerd in een andere Staat dan die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden. In dat geval is de interne wet van de Staat van registratie van toepassing op de aansprakelijkheid: - jegens de bestuurder, houder, eigenaar of elke andere persoon die enig recht heeft op het voertuig zonder acht te slaan op hun gewoon verblijf, - jegens een slachtoffer dat passagier was, indien het zijn gewoon verblijf had in een andere Staat dan in die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden en
2
Zie Batiffol, 'La Onzième session de la Conférence de la Haye de droit international privé', Revue critique de droit international privé, 1969, 233 en Loussouarn 'La Convention de La Haye sur la loi applicable en matière d'accidents de la circulation routière', Clunet, 1967, 17.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476(R917), nrs. 5-6
8
- jegens een slachtoffer dat zich ter plaatse van het ongeval buiten het voertuig bevond, indien het zijn gewoon verblijf had in de Staat van registratie. In artikel 4 onder b) wordt het geval behandeld waarin twee of meer voertuigen bij het ongeval zijn betrokken. In dat geval is het in artikel 4 onder a) bepaalde slechts van toepassing indien alle voertuigen zijn geregistreerd in dezelfde Staat. Om de toepassing van de lex loei ter zijde te stellen moet er dus eenheid van registratie bestaan. In artikel 4 onder c) wordt het geval behandeld waarin een of meer personen die zich ter plaatse van het ongeval buiten het (de) voertuig(en) bevonden, bij het ongeval betrokken zijn en aansprakelijk zouden kunnen zijn. In dat geval wordt in plaats van de lex loei de wet van de Staat van registratie toegepast, mits al die personen hun gewoon verblijf hadden in de Staat van registratie van het voertuig dat betrokken is, of de voertuigen die betrokken zijn, bij het ongeval. 5.5. Voor de schade aan goederen maakt artikel 5 een onderscheid tussen in een voertuig vervoerde goederen en goederen die zich er buiten bevinden. De vervoerde goederen worden in twee categorieën verdeeld, naargelang het goed toebehoort aan de passagier-in welk geval de aansprakelijkheid wordt beheerst door dezelfde wet als die welke van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens de passagier - of aan een andere persoon. In dit laatste geval gelden met betrekking tot de aansprakelijkheid jegens de eigenaar van het voertuig de bepalingen van de wet waarop een beroep wordt gedaan. Wat betreft de aansprakelijkheid voor schade aan goederen die zich buiten het (de) voertuig(en) bevinden, is in beginsel de plaatselijke wet van toepassing, behalve ten aanzien van persoonlijke bezittingen van het slachtoffer: deze zijn onderworpen aan de wet waarin de aansprakelijkheid jegens dat slachtoffer voor zijn lichamelijk letsel wordt geregeld. 5.6. Voor de voertuigen die niet zijn geregistreerd of waarvan de registratie geen betekenis heeft treedt, krachtens het bepaalde in artikel 6, de interne wet van de Staat waarin zij hun gewone standplaats hebben in de plaats van de wet van de Staat van registratie. 6. Indien de wet die van toepassing is een andere wet is dan die van de plaats van het ongeval, dan dient er, volgens het bepaalde in artikel 7, bij het vaststellen van de aansprakelijkheid toch rekening te worden gehouden met de verkeers- en veiligheidsvoorschriften die ten tijde en ter plaatse van het ongeval van kracht waren. 7. In artikel 8 wordt de werkingssfeer van de toepasselijke wet aangegeven. De Conferentie heeft besloten de werkingssfeer van de toepasselijke wet zo ruim mogelijk te maken. Hiertoe behoort alles wat volgens het burgerlijk recht behoort tot de delictuele aansprakelijkheid. Zo bepaalt de van toepassing zijnde wet bij voorbeeld de voorwaarden en de omvang van de aansprakelijkheid, de gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid alsook elke beperking en verdeling van aansprakelijkheid, het bestaan en de aard van letsel of schade die voor vergoeding in aanmerking komen, op welke wijze en in welke omvang de schade moet worden vergoed, de overdracht of overgang van het recht op schadevergoeding, welke personen recht hebben op vergoeding van persoonlijk door hen geleden schade, de aansprakelijkheid van de principaal voor handelingen van degene die voor hem optreedt, de termijn voor de verjaring of het verval van een aanspraak op schadevergoeding, alsmede het tijdstip van aanvang van die termijn en van zijn stuiting of schorsing. 8. Een apart artikel, namelijk artikel 9, is gewijd aan de rechtstreekse vordering die het slachtoffer kan instellen tegen de verzekeraar van de aansprakelijke partij, ten einde het slachtoffer in het grootst mogelijke aantal gevallen vergoeding van schade te gunnen. Zodoende wordt deze vordering niet alleen toegestaan wanneer hierin wordt voorzien door de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid, maar ook wanneer de vordering wordt toe-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917),nrs. 5-6
9
gestaan krachtens de wet van het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden, zelfs indien laatstbedoelde wet niet de wet is die de aansprakelijkheid beheerst. In dit laatste geval wordt dus de terugkeer tot het beginsel van de wet van de plaats van het ongeval toegestaan ten gunste van de rechtstreekse vordering. Indien ten slotte geen enkele van die wetten dit recht kent, kan dit recht worden uitgeoefend indien het wordt toegestaan door de wet die de verzekeringsovereenkomst beheerst. 9. Overeenkomstig de praktijk van de Haagse Conferentie, is de bepaling betreffende de openbare orde, die is opgenomen in artikel 10, zeer restrictief en kan een van toepassing verklaarde wet slechts ter zijde worden gesteld indien haar toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. 10. De bepaling van de openbare orde is onder meer aanvaard als veiligheidsklep, gelet op de bepalingen van artikel 11 die van het Verdrag een eenvormige wet van internationaal privaatrecht zonder enige beperking maken. De toepassing van de artikelen 1 t o t e n met 10 van het Verdrag is mitsdien niet afhankelijk van enig vereiste van wederkerigheid. Het Verdrag vindt toepassing, zelfs indien de van toepassing zijnde wet niet de wet van een Verdragsluitende Staat is. 11. De artikelen 12 tot en met 14 beogen de oplossing van verschillende vraagstukken die zich voordoen met betrekking tot de Staten waar meer dan één rechtsstelsel bestaat. 11.1. Ingevolge artikel 12 wordt elk gebiedsdeel van een Staat waar meer dan één rechtsstelsel bestaat, voor de toepassing van de artikelen 2 tot en met 11, beschouwd als een Staat wanneer dat gebiedsdeel een eigen rechtsstelsel heeft met betrekking tot de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer. 11.2. Ten einde te voorkomen dat Staten, waar meer dan één rechtsstelsel bestaat, verplicht zouden zijn het Verdrag ook toe te passen op ongevallen die op hun eigen grondgebied hebben plaatsgevonden, wordt in artikel 13 bepaald dat een dergelijke Staat niet gehouden is dit Verdrag toe te passen op ongevallen die op zijn grondgebied hebben plaatsgevonden, wanneer daarbij slechts voertuigen zijn betrokken die alleen in de deelgebieden van die Staat zijn geregistreerd. 11.3. Artikel 14 bevat een federale bepaling krachtens welke een Staat waar meer dan één rechtsstelsel geldt, kan verklaren dat de werking van het Verdrag zich uitstrekt tot elk van die rechtsstelsels dan wel slechts tot één of enkele daarvan; hij kan deze verklaring te allen tijde wijzigen. 12. Ten slotte werd het noodzakelijk geacht om zoveel mogelijk te vermijden dat verschillende verdragen met elkaar in tegenspraak zouden komen. Daartoe is in artikel 15 bepaald dat dit Verdrag geen inbreuk maakt op andere verdragen waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen worden en waarin op bijzondere gebieden de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor een ongeval in het wegverkeer wordt geregeld.
C. Toelichting bij de artikelen. Preambule 1. Overeenkomstig de praktijk van de Haagse Conferentie is de preambule zeer kort. Hierin zijn twee hoofddoelen te onderscheiden. Ten eerste is het de bedoeling aan te tonen dat het Verdrag slechts een gedeelte van het terrein van de onrechtmatige daden bestrijkt. Dit terrein is namelijk te uitge-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
10
breid en te heterogeen om doeltreffend in één enkel verdrag te kunnen worden behandeld. Het Verdrag geeft alleen regels voor het oplossen van de wetsconflicten die betrekking hebben op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid inzake ongevallen in het wegverkeer. Bij de aanvaarding van deze beperking heeft de Conferentie zich laten leiden door de overweging dat dit de meest voorkomende onrechtmatige daden zijn en dat het vinden van een oplossing voor de problemen van de wetsconflicten in de praktijk de meest dringende noodzaak is gebleken in verband met de snelle groei van het internationale wegverkeer. Het vraagstuk van de van toepassing zijnde wet inzake ongevallen in het wegverkeer biedt tevens het voordeel dat het gemakkelijk kan worden afgebakend en dat het zonder al te veel moeite eenvormig kan worden gemaakt. 2. Uit de preambule blijkt voorts dat het Verdrag alleen betrekking heeft op het bepalen van de toepasselijke wet. De vraagstukken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van ongevallen in het wegverkeer zijn in het Verdrag buiten beschouwing gelaten. Beide laatste aangelegenheden worden namelijk behandeld in het Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Tijdens de Elfde zitting is niet gesproken over de schets van het ontwerpverdrag, zoals die is uitgewerkt door het Permanent Bureau op grond van de richtlijnen die werden verstrekt door een subcommissie welke bijeen kwam tijdens de zitting van april/mei 1968 van de Speciale Commissie inzake onrechtmatige daad. Artikel 1 1. Dit artikel omschrijft het toepassingsgebied van het Verdrag. 2. In de eerste alinea waarin de bewoordingen van de preambule worden overgenomen, wordt vastgesteld dat het Verdrag de wet bepaalt welke van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid welke voortvloeit uit een ongeval in het wegverkeer. 2.1. Het Verdrag heeft alleen betrekking op de wet die van toepassing is op de burgerrechtelijke aansprakelijkheid zulks in tegenstelling tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Naar aanleiding van de vraag of de van toepassing zijnde wet ook van toepassing blijft wanneer de vordering tot vergoeding van door een delict ontstane schade voor een strafrechter wordt gebracht, heeft de Conferentie gemeend dat de van toepassing zijnde wet zeker niet door een andere kan worden vervangen wanneer het slachtoffer of zijn rechthebbenden zich in een strafproces civiele partij stellen. Het verband dat bestaat tussen de burgerrechtelijke vordering en de strafvordering heeft hoofdzakelijk betrekking op de procedure en neemt niet weg dat de burgerrechtelijke vordering haar eigen karakter behoudt. De wet die krachtens het Verdrag op die vordering van toepassing is, moet dus van toepassing blijven, ook voor de strafrechter. De zinsnede 'en wel ongeacht voor welke rechter vorderingen ter zake dienen te worden gebracht' impliceert die oplossing. De formulering is zeer ruim gesteld en dekt zelfs het geval waarin de vordering tot schadevergoeding in een administratieve procedure zou worden beslecht. 2.2. Het is gebruikelijk de kwesties op het gebied van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid te splitsen in twee duidelijk van elkaar te onderscheiden groepen: enerzijds de kwesties die betrekking hebben op de contractuele aansprakelijkheid en anderzijds de kwesties die betrekking hebben op de niet-contractuele aansprakelijkheid. Deze indeling is eveneens aangehouden in het Verdrag, dat alleen op de niet-contractuele aansprakelijkheid van toepassing is.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
11
De gebruikte aanduiding houdt in dat binnen de werkingssfeer van het Verdrag niet alleen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid valt van een persoon wegens schade die hij door zijn schuld, nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakt aan derden maar ook de risicoaansprakelijkheid. 2.3. Aangezien het Verdrag zich beperkt tot de niet-contractuele aansprakelijkheid, is het de vraag wat hier precies onder verstaan wordt. De Conferentie heeft het niet wenselijk geacht daaromtrent een bepaling in het Verdrag op te nemen; daarom moeten opdat punt de algemene regels van conflictenrecht van ieder der Verdragsluitende Staten worden toegepast en in de meeste gevallen wordt dus de kwalificatie eraan gegeven door de lex fori 2.4. Deze oplossing heeft echter het nadeel dat het Verdrag - naar gelang van de kwalificatie - de deur opent voor een verschillende toepassing in het bijzonder voor personenvervoer. Gewoonlijk wordt een onderscheid gemaakt tussen kosteloos vervoer en vervoer tegen betaling. Voor het kosteloos vervoer, waarbijervan uit wordt gegaan dat er tussen de vervoerder en de vervoerde geen overeenkomst bestaat, en dat bijgevolg binnen de werkingssfeer van het Verdrag valt, lijkt de kans op uiteenlopende interpretaties niet erg groot aangezien het begrip 'kosteloos vervoer' van land tot land niet veel schijnt te verschillen. Om van kosteloos vervoer te kunnen spreken moet in beginsel de vervoerde in het voertuig 'par complaisance et gratuitement' (uit welwillendheid en zonder betaling) zijn meegenomen (artikel 59 van de federale wet van de Zwitserse Bondsstaat op het wegverkeer). In sommige landen wordt aan dit criterium streng de hand gehouden terwijl in andere landen als kosteloos vervoer wordt aangemerkt het vervoer dat niet geheel gratis is, bij voorbeeld het vervoer van een persoon die met de bestuurder een gedeelte van de kosten deelt. Het verschil in opvatting is groter met betrekking tot het vervoer tegen betaling. Dit begrip vormt het tegenovergestelde van het begrip 'kosteloos vervoer'. Voorwaarde voor het vervoer tegen betaling is dus dat ertussen de aansprakelijke partij en het slachtoffer een overeenkomst is gesloten. Typerend hiervoor is het vervoer per autobus. In beginsel bestaat er een vervoersovereenkomst wanneer geen der partijen aan de ander kosteloos een dienst heeft willen bewijzen. Wanneer er met betrekking tot de aansprakelijkheid een uitdrukkelijke clausule is opgenomen, dan blijkt algemeen te worden aangenomen dat de uit die clausule voortvloeiende aansprakelijkheid contractueel is en derhalve buiten de werkingssfeer van het Verdrag valt. In andere gevallen zou de interpretatie minder eenvormig kunnen zijn. Aangezien de aansprakelijkheid van de betaalde vervoerder, in Frankrijk bij voorbeeld, als contractueel wordt beschouwd, ook al ontbreekt een uitdrukkelijke clausule, zal de Franse rechter in deze het Verdrag niet toepassen. In andere landen zal men het Verdrag wel toepassen omdat men er van uit gaat dat het een delictuele aansprakelijkheid betreft. Andere rechtsstelsels voorzien in de mogelijkheid van een keuze tussen contractuele aansprakelijkheid en delictuele aansprakelijkheid en maken het het slachtoffer mogelijk zich te beroepen hetzij op de wet van de overeenkomst, wanneer het slachtoffer ervan uit gaat dat het een contractuele aansprakelijkheid betreft, hetzij op de door het Verdrag aangewezen wet, indien het slachtoffer aanvoert dat het hier gaat om delictuele aansprakelijkheid. In andere stelsels ten slotte is het mogelijk zich gelijktijdig op beide wetten te beroepen (bij voorbeeld in het Zwitsers recht). Dit verschil in opvatting kan, binnen dit beperkt bestek, aanleiding geven tot een gebrekkige toepassing van het Verdrag, wat voor het slachtoffer in zekere mate de mogelijkheid tot 'forum shopping' zou openen. Er dient echter op te worden gewezen dat dit veeleer theoretische dan praktische bezwaren lijken. Zij zijn trouwens niet te vermijden wanneer men het eenmaal onaanvaardbaar acht de kwalificatie aan de nationale rechters voor te schrijven. Bovendien zou het Verdrag een groot gedeelte van zijn praktisch nut verliezen indien men het personen- of goederenvervoer had uitgesloten.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R917), nrs. 5-6
1?
2.5. Het Verdrag biedt geen oplossing voor de vraag of partijen mogen kiezen welke wet van toepassing zal zijn. Het hangt dus van de lex fori af of een overeenkomst waarbij wordt vastgesteld welke wet van toepassing is, tot gevolg zal hebben dat alle betrekkingen tussen partijen een contractueel karakter krijgen of in ieder geval zijn onderworpen aan de wet van de overeenkomst, dan wel of een gedeelte van hun betrekkingen niet-contractueel kan zijn en derhalve is onderworpen aan de regels van het Verdrag, ongeacht de keuze van de partijen. Het hangt ook van de lex fori af of partijen bij een geschil inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid het na het ongeval eens kunnen worden over de van toepassing zijnde wet en of een dergelijke overeenstemming uitdrukkelijk moet zijn dan wel stilzwijgend mag zijn. 2.6. Het Verdrag is niet in strijd met het stelsel van het internationale verzekeringsbewijs, de zogeheten groene kaart, aangezien dit stelsel alleen een verplichting van de verzekeraar inhoudt om de aansprakelijkheid van de verzekerde jegens derden te dekken, zoals deze aansprakelijkheid wordt omschreven door de wet die ter zake van toepassing kan zijn. 2.7. Het Verdrag spreekt zich niet uit over het vraagstuk van cumulatie van contractuele aansprakelijkheid en delictuele aansprakelijkheid. Daaruit volgt dat, indien volgens de normen van het forum het slachtoffer de keus heeft tussen een contractuele vordering en een vordering uit onrechtmatige daad, het slachtoffer zelf kan kiezen volgens welke aansprakelijkheid het de vordering instelt. Indien bij voorbeeld de wet van de overeenkomst aan de benadeelde tegemoet komt, dan zal deze gebruik maken van de vordering betreffende de contractuele aansprakelijkheid; indien daarentegen in de overeenkomst een beperking van de aansprakelijkheid is opgenomen, dan zou bij een vordering uit onrechtmatige daad het Verdrag worden toegepast om te bepalen welke wet hierop van toepassing is. 3. De tweede alinea geeft een omschrijving van de uitdrukking 'ongeval' in het wegverkeer. 3.1. Het begrip 'ongeval' zelf wordt niet omschreven. Het wordt gebruikt in de gewone betekenis van het woord, te weten een gebeurtenis waarbij schade of letsel wordt veroorzaakt. Indien tijdens een vervoer de bagage van een passagier verloren gaat, is er geen sprake van een ongeval in het wegverkeer. Dit geval valt dus buiten de werkingssfeer van het Verdrag. 3.2. Het Verdrag heeft alleen betrekking op het verkeer op de weg (hetgeen in de Engelse term 'traffic' ligt besloten) zodat lucht- en spoorwegverkeer, binnenvaart en zeevaart buiten het toepassingsgebied van het Verdrag vallen. Deze onderwerpen zijn immers reeds behandeld in een aantal verdragen waarin de mogelijkheid van wetsconflicten met betrekking tot de daarmee verband houdende delicten vrijwel volledig wordt uitgesloten. Bovendien onthoudt de Haagse Conferentie zich traditiegetrouw van inmenging op het gebied van meer gespecialiseerde organisaties. Er dient nu reeds op te worden gewezen, dat ten aanzien van de verhouding tussen dit Verdrag en andere verdragen waarin op bijzondere gebieden de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor een ongeval in het wegverkeer wordt geregeld, artikel 15 van toepassing is. Krachtens dat artikel maakt dit Verdrag geen inbreuk op die andere, bijzondere verdragen 3.3. De aanduiding 'waarbij... betrokken zijn' (een ongeval waarbij één of meer voertuigen betrokken zijn) werd gekozen ten einde het Verdrag niet te beperken tot het geval waarin het voertuig een actieve rol speelde bij het ongeval. Het Verdrag omvat dus ook de schade die is geleden of veroorzaakt door een niet aan het verkeer deelnemend voertuig. Zo dekt het Verdrag de schade die aan een niet aan het verkeer deelnemend voertuig is veroorzaakt door een voetganger, een dier of een voor-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
13
werp, of omgekeerd de schade die door een niet aan het verkeer deelnemend voertuig is toegebracht aan een weggebruiker. De omschrijving is dus ruim gesteld. 3.4. Ook het begrip voertuig heeft een ruime betekenis en omvat elk vervoermiddel al dan niet met eigen beweegkracht. De schade kan dus zowel verband houden met een gemotoriseerd voertuig als met een fiets, een slee, een kinderwagen, een aanhangwagen, zelfs als deze niet is vastgekoppeld, enz. Hetzelfde geldt voor een met paard bespannen voertuig, of voor een loslopend dier, mits het beschouwd kan worden als een vervoermiddel, dat wil zeggen als het dient voor het vervoer van een persoon of van een voorwerp. Het Verdrag heeft eveneens betrekking op ongevallen waarbij een aan rails gebonden voertuig is betrokken, indien het aan het wegverkeer deelneemt, bijvoorbeeld ingeval van schade die wordt veroorzaakt door een tram of door een trein opeen spoorwegovergang. A fortiori vallen de trolleybussen die niet op rails rijden maar langs kabels, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag. In de toekomst zouden, gezien de gebruikte formulering, ook de luchtkussenvoertuigen die zich over de grond voortbewegen, hieronder vallen. 3.5. Het ongeval moet verband houden met het verkeer. Dit begrip dat niet nader omschreven is, houdt over het algemeen in dat van de voertuigen of van de personen die bij het ongeval betrokken zijn, er ten minste één in beweging moet zijn geweest. Er is evenwel erkend dat het begrip ook op de openbare weg geparkeerde voertuigen kon omvatten. Het Verdrag dekt eveneens het geval waarin de schade wordt veroorzaakt buiten de openbare weg, bij voorbeeld wanneer een voertuig van de weg raakt en een huis beschadigt. Ook wordt als verkeersongeval beschouwd de schade veroorzaakt door stenen welke door een rijdende wagen tegen een huis worden geslingerd. Het Verdrag dekt daarentegen niet het geval waarin oproerlingen geparkeerde wagens met stenen bekogelen of wanneer een stilstaande wagen, waarin een lading springstof is aangebracht, ontploft. De uitdrukking 'verband houden met het verkeer' heeft dus een ruime betekenis en de Conferentie verwacht dat hieraan een ruime uitleg wordt gegeven. Een verband tussen oorzaak en gevolg wordt niet vereist. 3.6. Bij het formuleren van de omschrijving van de plaats van het ongeval heeft de Conferentie zich laten leiden door de tekst van artikel 2, eerste lid, van bijlage 1 bij de Europese Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. In navolging van die bepaling doelt de tekst van dit Verdrag op het verkeer op 'de openbare weg, op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een beperkt aantal personen die het recht hebben om er te komen'. Deze opsomming omvat ongeveer alle plaatsen waar een voertuig zich kan bevinden, zoals bij voorbeeld havens, stations, binnenplaatsen van fabrieken of warenhuizen, kampeerplaatsen en andere plaatsen waar personen mogen komen. De definitie dekt, naar mag worden aangenomen, ook een ongeval in een voor voertuigen verboden straat. Artikel 2 1. In dit artikel wordt in 6 nummers aangegeven welke aangelegenheden worden uitgesloten van het toepassingsgebied van het Verdrag. 2. Volgens no. 1 is het Verdrag niet van toepassing op de aansprakelijkheid van fabrikanten, verkopers of herstellers van voertuigen. Men was van oordeel dat de bijzondere aard van dit onderwerp, dat doet denken aan het Amerikaanse begrip 'products liability', niet toelaat dat het Verdrag betreffende verkeersongevallen op de weg ook de aansprakelijkheid van autofabrikanten voor schade ontstaan door gebreken van hun produkten,
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
14
enz. zou dekken. Bovendien dient nog te worden vermeld dat tijdens de Elfde zitting aan de Staatscommissie en het Permanent Bureau het verzoek is gedaan om na te gaan of het wenselijk is het vraagstuk van de aansprakelijkheid van fabrikanten voor hun produkten op de agenda van de Twaalfde of van een van de volgende zittingen te plaatsen. De uitsluiting heeft niet alleen betrekking op de aansprakelijkheid van degene die het voertuig in zijn geheel heeft vervaardigd of verkocht, maar ook op de aansprakelijkheid van de fabrikant, de verkoper, enz. van een onderdeel van het voertuig, bij voorbeeld de fabrikant van een band. 3. Volgens no. 2 is het Verdrag niet van toepassing op de aansprakelijkheid van de eigenaar van een verkeersweg of van elke andere persoon die verantwoordelijkisvoor het onderhoud daarvan of voor de veiligheid van de gebruikers. Aangezien het in de meeste gevallen gaat om de aansprakelijkheid van een openbare dienst van een Staat, van een andere overheidsinstelling of van een onderneming die overheidswerkzaamheden uitvoert, ten aanzien waarvan het niet denkbaar is dat een andere wet zou worden toegepast dan die van de Staat waar het ongeval heeft plaatsgevonden, heeft men er de voorkeur aan gegeven deze aangelegenheid buiten de werkingssfeer van het Verdrag te houden. De tweede zinsnede is toegevoegd om de gevallen te dekken waarin de per soon die verantwoordelijk is voor het onderhoud, niet de eigenaar is, maar een huurder, een vruchtgebruiker, enz. Door de zinsnede 'de veiligheid van de gebruikers' is rekening gehouden met de omstandigheid dat in bepaalde landen, zoals de Bondsrepubliek Duitsland, de wetgeving een onderscheid maakt tussen de aansprakelijkheid voor het in goede staat houden van de weg en de aansprakelijkheid voor de veiligheid op de weg. 4. Krachtens het bepaalde onder no. 3 is het Verdrag niet van toepassing op de aansprakelijkheid voor handelingen van derden, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de eigenaar van het voertuig of van de principaal of de meester. Men heeft het namelijk niet wenselijk geacht die aangelegenheid in het Verdrag te regelen, in het bijzonder omdat de kwestie van de aansprakelijkheid van de ouders voor hun kinderen of van de man voor zijn vrouw, enz. nauw verband houdt met het familierecht. 4.1. Het begrip aansprakelijkheid voor handelingen van derden isinhetVerdrag niet nader uitgewerkt. Deze aanduiding is ontleend aan de klassificatie op grond van artikel 1384 van het Franse Burgerlijk Wetboek dat met name betrekking heeft op de aansprakelijkheid van de vader en de moeder voor de daden van hun kinderen, de aansprakelijkheid die onderwijskrachten, begeleiders en leiders van vakantiekolonies hebben voor kinderen die onder hun toezicht staan, de aansprakelijkheid van ambachtslieden voor hun leerlingen en de aansprakelijkheid van meesters en principalen voor de personen die zij in huishoudelijke of andere dienst hebben. De kwalificatie van dit begrip wordt bepaald door de algemene conflicten regels, d.w.z. in de meeste gevallen door de lex fori op grond van de aldus gegeven voorbeelden. 4.2. In het bijzonder ten aanzien van de aansprakelijkheid van de ouders voor de daden van hun kinderen, was de Conferentie van mening dat die te allen tijde buiten het Verdrag moet worden gehouden, zelfs in de landen waar het niet rechtstreeks gaat om een aansprakelijkheid voor handelingen van derden. In het Duitse recht bijvoorbeeld, zijn de ouders aansprakelijk voor hun eigen tekortkoming omdat zij onvoldoende toezicht op de kinderen hebben gehouden. In het Franse recht daarentegen worden de ouders geacht onvoldoende toezicht op de kinderen te hebben gehouden, doch zij kunnen het bewijs van het tegendeel leveren. In ieder geval zijn de ouders zowel volgens het Duitse als volgens het Franse recht aansprakelijk voor de daden van de kinderen, want zij kunnen slechts aansprakelijk worden gesteld indien door de kinderen schade is veroorzaakt.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
15
leder vraagstuk met betrekking tot de hoedanigheid van ouder of kind valt buiten het Verdrag. De wet regelt, volgens de normen van het forum, het persoonlijk statuut en beslist bij voorbeeld over de meerderjarigheid. Er dient op te worden gewezen dat alles wat betrekking heeft op de aansprakelijkheid voor zaken binnen de werkingssfeer van het Verdrag blijft en het meest praktische voorbeeld in dat verband is de aansprakelijkheid van de eigenaar van een dier voor de schade die het dier veroorzaakt. 4.3. Het feit dat de aansprakelijkheid van de ouders voor daden van hun kinderen wordt uitgesloten, betekent niet dat het Verdrag nooit van toepassing zal zijn op ongevallen veroorzaakt door kinderen. Die ongevallen zijn gedekt, maar de gewone verblijfplaats van de ouders wordt, bij voorbeeld in de gevallen bedoeld in artikel 4, onder c, niet in aanmerking genomen voor het vaststellen van de wet die van toepassing zal zijn op de aansprakelijkheid, en de wet die krachtens het Verdrag van toepassing is, is niet bepalend voor de vraag of en in welke mate de ouders voor de daden van het kind aansprakelijk zijn, (maar het gemene recht kan te allen tijde die aangelegenheid aan dezelfde wet onderwerpen). Indien de ouders eigenaar van het voertuig zijn, zou trouwens hun aansprakelijkheid uit dien hoofde kunnen worden gedekt. Indien de vader principaal van zijn minderjarige zoon is, kan eveneens het bepaalde in artikel 8, onder no. 7 van toepassing zijn. 4.4. Aangezien in sommige landen de aansprakelijkheid van de eigenaar van het voertuig valt onder het begrip aansprakelijkheid voor daden van derden, was het noodzakelijk uitdrukkelijk te vermelden dat de aansprakelijkheid van de eigenaar - die op dit gebied essentieel is - door het Verdrag volledig wordt gedekt. 4.5. In afwijking van de uitzondering bedoeld onder no. 3 is het verdrag eveneens van toepassing op de aansprakelijkheid van de principaal voor de persoon die hij in dienst heeft en die een ongeval heeft veroorzaakt. Dat de principaal wordt onderworpen aan de wet die van toepassing is volgens het Verdrag, wordt trouwens bevestigd door het bepaalde onder no. 7 van artikel 8. Voor het begrip principaal zie hieronder artikel 8, no. 10. 5. In no. 4 van artikel 2 wordt bepaald dat het Verdrag niet van toepassing is op regresvorderingen tussen aansprakelijke personen. 5.1. Ondanks het feit dat het Verdrag berust op het beginsel van de eenheid van de toepasselijke wet wat betreft de aansprakelijkheid van de personen die een ongeval veroorzaakt hebben, kunnen er zich gevallen voordoen waarin de aansprakelijkheid van de verschillende mededaders wordt beheerst door verschillende wetten. Dit is bij voorbeeld het geval indien tengevolge van een ongeval dat veroorzaakt is door meer dan een persoon en dat meer dan een slachtoffer heeft gemaakt, deze laatsten niet dezelfde personen dagvaarden. In dergelijke gevallen wordt het zo ingewikkeld te bepalen welke wet van toepassing is op de regresvordering tussen de mededaders, dat men het betervond dit buiten beschouwing te laten. Doorhet kiezen van die oplossing, heeft de Conferentie ook in aanmerking genomen dat het vraagstuk van de regresvorderingen tussen personen die mede aansprakelijk zijn, in de Common Law wordt geacht een quasi-contractueel karakter te hebben. Van het toepassingsgebied van het Verdrag wordt dus uitgesloten ieder vraagstuk inzake regresvorderingen tussen aansprakelijke personen, zelfs in de gevallen waarin de aansprakelijkheid van de mededaders onder een en dezelfde wet valt. 6. Op het gebied van verzekeringen doet zich met betreking tot regresvorderingen een bijzonder vraagstuk voor. Zo is er bij voorbeeld het geval waarin de verzekeraar tegenover de persoon die de schade heeft veroor-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917),nrs. 5-6
16
zaakt, treedt in de rechten van het slachtoffer (subrogatie) dat hij schadeloos heeft gesteld, en het geval waarin de verzekerde die het ongeval heeft veroorzaakt een regresvordering tegen zijn eigen verzekeraar instelt, omdat hij zelf de benadeelde schadeloos heeft gesteld. Daar al die vraagstukken een contractueel karakter hebben, heeft de Conferentie besloten hen uitdrukkelijk buiten het toepassingsgebied van het Verdrag te houden. Deze uitsluiting is te vinden onder no. 5 van artikel 2. 6.1. Krachtens het bepaalde onder no. 6 is het Verdrag ook niet van toepassing op vorderingen, daaronder begrepen regresvorderingen, die worden ingesteld door of tegen instellingen op het gebied van de sociale zekerheid, sociale verzekering of soortgelijke instellingen en door of tegen openbare waarborgfondsen voor automobielen, noch op de uitsluiting van de aansprakelijkheid zoals die is neergelegd in de wet waardoor deze instellingen worden beheerst. Deze gevallen ressorteren namelijk over het algemeen onder het publiekrecht. 6.2. Wat de waarborgfondsen voor automobielen betreft, dient erop te worden gewezen dat in de stichting van dergelijke fondsen is voorzien door artikel 9 van het Europees Verdrag betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, met het doel de benadeelde schadeloos te stellen wanneer een derde burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de schadeen wanneer de verzekeringsplicht niet is nagekomen of wanneer de identiteit van de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon niet is vastgesteld, alsook in gevallen van uitsluiting van de normale verzekering, te weten wanneer de persoon zich door diefstal of met geweld dan wel gewoon zonder toestemming van de eigenaar of de houder, van het voertuig heeft meester gemaakt. Alleen de vorderingen en regresvorderingen met betrekking tot de openbare waarborgfondsen voor automobielen vallen buiten het toepassingsgebied van dit verdrag. De particuliere fondsen, zoals die bij voorbeeld bestaan in de Bondsrepubliek Duitsland of Zweden, zijn dus gedekt door het Verdrag. Artikel 3 1. In dit artikel wordt de hoofdregel van het Verdrag gegeven, namelijk dat de interne wet van de Staat op welks grondgebied een ongeval heeft plaatsgevonden van toepassing is. 2. Door aldus de op het gebied van onrechtmatige daden klassieke oplossing van de toepassing van de lex loei delicti commissi te kiezen, volgt het Verdrag de praktijk van de meeste Lid-Staten van de Haagse Conferentie. Dit beginsel wordt erkend in de wetgeving of de rechtspraak van de volgende landen: België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjechoslowakije, Joegoslavië,Zweden, Zwitserland en waarschijnlijk ook Finland. In de Verenigde Staten gold eveneens reeds lang dat in het algemeen de plaatselijke wet van toepassing is; de uitspraak Babcock contra Jackson 12 N.Y. 2d 473, 191 N.E. 2d 279, 240 N.Y.S. 2d 743 (1963) kan daarin echter verandering hebben gebracht. 3. Bij het aanvaarden van die regel heeft de Conferentie geen theoretische beweegredenen daarvoor gegeven. Er is noch verwezen naar de gedachte dat het bij ongevallen in het wegverkeer gaat om een niet-contractuele verplichting die slechts kan worden bepaald door haar oorsprong d.w.z. het juridisch feit waaruit zij ontstaat, noch naar de gedachte dat een persoon die zich in een bepaald land bevindt tegen schade moet worden beschermd op grond van de in dat land van kracht zijnde wet en dat de aansprakelijke partij aan dezelfde verplichting tot schadevergoeding dient te zijn onderworpen als de anderen. De Conferentie heeft veeleer duidelijkheid in de zaak willen
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
17
brengen dooreen eenvoudige, duidelijke en gemakkelijk toe te passen regel te aanvaarden. De Conferentie ging er namelijk van uit dat zij een verdrag moest ontwerpen dat niet alleen bestemd was voor de rechter, maar vooral voor de rechtzoekenden en hun raadslieden opdat zij na een ongeval gemakkelijker konden uitmaken wat hun rechten zijn. Als voorbeeld zij vermeld dat uit een recent onderzoek dat is ingesteld door Zwitserse verzekeraars en dat door de Zwitserse afgevaardigde, de heer Panchaud, aan de Conferentie is voorgelegd, blijkt dat in Zwitserland op de 1000 ongevallen met schade er 995 worden geregeld zonder tussenkomst van de rechter. Daarom moet de oplossing duidelijk en praktisch zijn. Met het aanvaarden van artikel 3 heeft de Conferentie zich gekant tegen de tendens welke in de eerste plaats in de doctrine tot uiting is gekomen, namelijk om zich te verwijderen van de lex loei. In het bijzonder de voorstellen om zelfs op zeer beperkte gebieden het beginsel van de 'proper law of the tort' in te voeren, kregen een koel onthaal. Doch de regel keert zich ook tegen het stelsel van de landen, zoals bij voorbeeld Canada, Israël, Japan, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die, met verschillende varianten, de lex loei en de lex fori combineren. 4. Een van de voordelen van een verdrag dat beperkt blijft tot ongevallen in het wegverkeer is dat de in aanmerking te nemen plaats gemakkelijk te bepalen is, aangezien de plaats van handeling bijna altijd dezelfde is als die waar de schade is ontstaan. Het uitzonderlijke geval waarin deze plaatsen niet dezelfde zouden zijn, is naar de mening van de Conferentie geen aparte regeling waard. Gelet op deze overweging en gezien het feit dat de plaats van de gebeurtenis waardoor schade is ontstaan het gemakkelijkst is te bepalen bij verkeersongevallen, heeft de Conferentie die plaats gekozen als voornaamste criterium voor het vaststellen van de toe te passen wet, ook in de zeldzame gevallen waarin de schade niet op die plaats is ontstaan. Ten einde die gedachte tot uitdrukking te brengen, verwijst het Verdrag naar de interne wet van de Staat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. Wordt bij voorbeeld iemand aangereden door een auto, waarbij de gevolgen van het ongeval eerst bij zijn thuiskomst aan het licht treden, dan is het logisch dat de wet van de plaats van het ongeval, en niet de wet van de woonplaats van het slachtoffer, van toepassing zal zijn. Indien een Oostenrijker in Frankrijk door een voertuig wordt aangereden, dan wordt de morele schade die door zijn in Oostenrijk wonende verwanten bij het vernemen van dit bericht wordt geleden, eveneens vastgesteld overeenkomstig de Franse wet. Een ander grensgeval betreft het ongeval te Martelange, in België, waareen Franse vrachtwagen die gas vervoerde, op 100 meter van de Luxemburgse grens ontplofte, hetgeen in Luxemburg schade veroorzaakte. Hoewel de schade in Luxemburg was aangericht, heeft men in overeenstemming met het Verdrag aangenomen dat niet de Luxemburgse wet van toepassing zou zijn, aangezien de gebeurtenis waardoor de schade was veroorzaakt, in België had plaatsgevonden. 5. Artikel 3 bepaalt dat de van toepassing zijnde wet de interne wet is van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen dat er geen sprake van kan zijn de conflictenregels van de door dit artikel aangewezen wet te raadplegen om zich dan eventueel te beroepen op herverwijzing door die regels naar de wet van een andere Staat. De oplossing sluit aan bij de algemene praktijk van de Haagse Conferentie die zich ten doel stelt om iedere mogelijkheid van herverwijzing uit te sluiten in verdragen die er juist op gericht zijn de conflicten tussen verschillende stelsels uit te schakelen. 6. De Conferentie heeft zich ertoe beperkt het vraagstuk van de wetsconflicten ruimtelijk te regelen. Het vraagstuk van de wetsconflicten in de tijd is niet in het Verdrag opgelost; volgens de regels die in dat verband over het algemeen worden gevolgd, wordt de oplossing van dat vraagstuk dus overgelaten aan de overgangsbepalingen van de wet die krachtens het Verdrag van toepassing wordt verklaard.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
18
7. Er dient op te worden gewezen dat het voorontwerp een bijzondere regel bevatte met betrekking tot het geval waarin het ongeval niet geheel op het grondgebied van een enkele Staat heeft plaatsgevonden. Het betrof dus niet het geval waarin de oorzaak van het ongeval aan de ene kant van de grens ligt en het gevolg ervan aan de andere kant (zoals bij het ongeval van Martelange genoemd onder punt 4 hierboven). Het betrof veeleer het ongeval dat plaatsvindt op een plaats waar twee wetten tegelijkertijd van toepassing zijn, zonder dat is uit te maken aan welke wet de voorkeur gegeven dient te worden, ofwel het ongeval dat met geen enkel bepaald land in verband is te brengen omdat niet kan worden bepaald waar het heeft plaatsgevonden. Dit is met name het geval met een ongeval dat precies op de grens gebeurt of, zoals de Luxemburgse deskundige heeft opgemerkt, met een ongeval dat op een internationale plaats gebeurt, bij voorbeeld het drielandenpunt tussen België, Luxemburg en Frankrijk, of in een condominium, bij voorbeeld een weg die zowel aan België als aan Luxemburg toebehoort. Voor die gevallen werd in het voorontwerp gepleit voor de toepassing van het rechtsstelsel dat alle omstandigheden van het ongeval ( en de gevolgen ervan) in aanmerking genomen, het meest geschikt zou zijn. Er is evenwel besloten die bepaling te laten vallen, aangezien enerzijds de bedoelde gevallen uitzonderingsgevallen waren en anderzijds de bepaling, die was beïnvloed door het begrip 'proper law of the tort', duister was en geen houvast bood bij het vaststellen van de van toepassing zijnde wet. Artikel
4
1. De Conferentie was van oordeel dat zij de regel van de toepassing van de lex loei delicti commissi niet zonder enige uitzondering kon aanvaarden. Voor bepaalde gevallen waarin de aanknopingspunten wijzen in de richting van een andere wet dan die van de plaats van het delict, heeft zij gemeend een bijzondere regeling te moeten invoeren ten gunste van bedoelde wet. Die uitzonderingen, welke een nieuwe bijdrage leveren aan de oplossing van de wetsconflieten inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid, zijn opgenomen in de artikelen 4, 5 en 6. 2. In het voorontwerp waren de uitzonderingen hoofdzakelijk gebaseerd op het bestaan van een gemeenschappelijke verblijfplaats van de betrokken partijen in een ander land dan dat waar het ongeval had plaatsgevonden. Die oplossing is evenwel te ingewikkeld gebleken. Het zou inderdaad moeilijk zijn de van toepassing zijnde wet vast te stellen volgens de gewone verblijfplaats van heel verschillende personen als de bestuurder, de eigenaar, de huurder, de passagier, enz. 3. Ten einde de uitzonderingen beter te bepalen en te beperken, werd besloten de registratie van de betrokken voertuigen als basis-criterium voor de uitzonderingen te nemen. Het voordeel van de registratie is dat het voor het vaststellen van de vantoepassing zijnde wet een gemakkelijker te hanteren criterium is dan de gewone verblijfplaats. Verder is de Staat van registratie meestal dezelfde als die waar de bestuurder en de eigenaar hun gewone verblijfplaats hebben en de verzekeringsmaatschappij is gevestigd. Het criterium van de registratie heeft dus het voordeel een bepaald aantal aanknopingspunten in zich te verenigen. Aangezien echter de registratie een louter formeel criterium is, achtte men het noodzakelijk om hieraan in bepaalde gevallen het reële criterium van de gewone verblijfplaats toe te voegen. Zoals blijkt uit het slot van artikel 6, dat beoogt registraties die geen betekenis hebben buiten beschouwing te laten, wordt het criterium van registratie alleen in aanmerking genomen indien het dezelfde plaats betreft als de gewone verblijfplaats van de eigenaar, de nouder of de bestuurder van het voertuig. Bovendien vond men het nodig de gewone verblijfplaats in zekere mate als aanknopingspunt te houden voor bepaalde personen die een toevallige
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12476 (R917), nrs. 5-6
19
of in het geheel geen relatie met het voertuig hebben, zoals bij voorbeeld de passagier en de personen die zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig bevinden. Ten aanzien van laatstgenoemde personen dient hun gewone verblijfplaats en de plaats van registratie dezelfde te zijn, wil er een uitzondering bestaan op de lex loei. De gewone verblijfplaats van de passagier die het slachtoffer is geworden, speelt bij het vaststellen van de van toepassing zijnde wet slechts rechtstreeks een rol als deze ligt in het land van het ongeval. In dat geval vormt de gewone verblijfplaats het tegenwicht voor de in een ander land verrichte registratie met als gevolg dat de zaak weer valt onder de wet van de plaats van het ongeval. Daarentegen worden de bestuurder, de houder, de eigenaar en ieder ander persoon die enig recht heeft op het voertuig, behoudens het bepaalde in artikel 6, in beginsel allen vereenzelvigd met het voertuig. 4. Het voorontwerp van de Speciale Commissie stelde een afzonderlijke regeling voor van de niet-contractuele aansprakelijkheid inzake personenvervoer. Deze regeling, vervat in de artikelen 4 (kosteloos vervoer) en 5 (vervoer tegen betaling) - (zie eveneens artikel 1, onder 2.4. hierboven), maakte een onderscheid tussen enerzijds de interne relatie, te weten de relatie tussen de vervoerder en de vervoerde, en anderzijds de externe relatie, te weten de relatie tussen verschillende bij het ongeval betrokken voertuigen of tussen de bestuurder en de passagier van een ander voertuig of tussen een bestuurder en een voetganger. Op grond van deze regeling was het volgens het voorontwerp mogelijk dat erten aanzien van bij voorbeeld een passagier en zijn eigen bestuurder enerzijds en de passagier en de bestuurder van een ander voertuig anderzijds, verschillende wetten zouden worden toegepast, zelfs indien al die personen bij hetzelfde ongeval waren betrokken. Deze pluraliteit is niet gehandhaafd in de definitieve tekst van het Verdrag die veeleer wordt gekenmerkt door het eenheidsbeginsel. De bijzondere regels betreffende het vervoer zijn vervallen en dezelfde conflicten regel is van toepassing op de interne en de externe relaties. Zodoende zijn de personen die betrokken zijn bij eenzelfde ongeval allen onderworpen aan dezelfde wet wat betreft hun aansprakelijkheid jegens het slachtoffer. Om praktische redenen is het eenheidsbeginsel evenwel beperkt tot de relatie tussen de mededaders van het ongeval en ieder slachtoffer afzonderlijk. Indien er meer slachtoffers zijn, dan wordt de van toepassing zijnde wet ten aanzien van elk van hen afzonderlijk vastgesteld. 5. Artikel 4 geeft dus uitzonderingen op het algemene beginsel van de toepassing van de wet van het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Het vormt - met artikel 5 - de meest oorspronkelijke inbreng van het Verdrag door te vermijden dat de plaatselijke wet van toepassing zou zijn wanneer alle partijen bij een ongeval behoren tot een ander land dan dat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. De gedachte is simpel maar de toepassing ervan is gebleken niet zo eenvoudig te zijn vanwege de ingewikkeldheid van de materie en men moest de gevallen groeperen, van het eenvoudigste tot het ingewikkeldste. Daarom behandelt het artikel afzonderlijk het geval waarin één voertuig is betrokken en vervolgens dat waarin meer voertuigen zijn betrokken bij het ongeval en ten slotte het geval waarin personen die zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig of de voertuigen bevonden, bij het ongeval betrokken zijn. 6. Artikel 4 heeft alleen betrekking op de aansprakelijkheid voor schade aan personen en voertuigen, terwijl artikel 5, zoals we zullen zien, betrekking heeft op de aansprakelijkheid voor andere materiële schade. 7. Artikel 4 heeft betrekking op voertuigen of personen die bij het ongeval betrokken zijn (Frans: 'impliquer').
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
20
7.1. De term 'impliqué', die in de Franse tekst van het Verdrag is gebruikt, kan twee betekenissen hebben 3 . In de eerste betekenis sluit de term het begrip schuld in. In die betekenis zou een voertuig bij het ongeval betrokken zijn (impliqué), wanneer de aansprakelijkheid waartoe het voertuig aanleiding kan geven, in het geding is. Maar in het gewone taalgebruik kan het woord 'impliquer' ook een meer neutrale, meer objectieve betekenis hebben. In de laatste betekenis is een bij het ongeval betrokken voertuig een voertuig dat moet worden beschouwd als 'inclus dans l'accident', 'concerné par l'accident', 'ayant pris part a l'accident' of 'y ayant joué un röle'. De Zwitserse federale wet op het wegverkeer van 19 december 1958 gebruikt deze term dan ook zowel voor personen die aansprakelijk ('responsables') zijn of die aansprakelijk gesteld kunnen worden ('a mettre en cause') als voor personen die geenszins aansprakelijk zijn 4 . 7.2. In artikel 4 van het Verdrag worden beide betekenissen gebruikt. Onder de letters a) en b) heeft de uitdrukking 'betrokken zijn bij' (impliqué) een neutrale, objectieve betekenis die in het Engels wordt weergegeven met het woord 'involved' waarvan de betekenis geen enkele twijfel in dat opzicht laat bestaan. Onder de letter c) daarentegen wordt aan de uitdrukking 'betrokken zijn bij' (impliqué) de subjectieve betekenis van schuld verbonden, hetgeen verklaart waarom in het Engels de uitdrukking 'involved and may be liable' wordt gebruikt. 7.3. Men zou kunnen aanvoeren dat de term 'impliqué' in alle gevallen een mogelijke aansprakelijkheid ('mise en cause') veronderstelt. Hiermede zou dan zijn toegegeven dat er tussen de Engelse en Franse tekst hinderlijke verschillen bestaan waardoor het kiezen tussen deze twee teksten een moeilijke zaak zou worden waarvan de praktische gevolgen duidelijk tot uiting zouden komen. Om een voorbeeld te geven: een voertuig dat in land A is geregistreerd, in land C geheel volgens de voorschriften is geparkeerd of stilstaat voor een rood stoplicht, wordt aangereden door een voertuig dat is geregistreerd in land B. Objectief gezien, zijn er bij het ongeval twee voertuigen betrokken, het ene actief en het andere passief, en dus wordt de wet van land C - de plaats van het delict - toegepast, omdat de voertuigen in verschillende landen zijn geregistreerd. Ten aanzien van de schuldvraag, is er daarentegen maar één voertuig bij het ongeval betrokken (impliqué) en wel het voertuig dat de aanrijding heeft veroorzaakt. Indien van die betekenis zou worden uitgegaan, zou de wet van land A, waar dit voertuig is geregistreerd, moeten worden toegepast. 7.4. Wij zijn van oordeel dat het Verdrag die laatste betekenis niet in alle gevallen wil opleggen. Met het bepaalde onder letter a) van artikel 4 wordt het geval beoogd waarin volgens de in de politierapporten vastgestelde toedracht, één enkel voertuig bij het ongeval is betrokken. Dit is het eenvoudige geval van een voertuig dat tegen een boom rijdt of een voetganger aanrijdt. Onder letter b) wordt het geval beoogd waarin twee of meer voertuigen zijn betrokken bij het ongeval; het eenvoudigste voorbeeld hiervan is een 3 Zie P. Robert, Dictionnaire alphabétique et analogiquede la languefrancaise. Impliquer: engager (quelqu'un) dans une affaire facheuse; mettre en cause une accusation (impliquer une personne dans une affaire; être impliqué dans un proces); maar hetzelfde woordenboek verwijst eveneens naar de werkwoorden 'contenir', 'inclure'.
4
Zie bijvoorbeeld artikel 51, tweede lid, tweede en derde zin: 'Ceux qui sont impliqués dans l'accident, mais en premier lieu les conducteurs de véhicules, avertiront la police. Toutes les personnes impliquées, y compris les passagers, doivent prêter leur concours a la reconstitution des faits.' Het is een feit dat niet alle personen waarvan gezegd wordt dat ze bij het ongeval betrokken ('impliqués') zijn, zoals de passagier bijvoorbeeld, ook aansprakelijk gesteld kunnen worden ('a mettre en cause'). Anderzijds wordt in artikel 60, tweede lid, van dezelfde wet gesproken van 'responsables impliqués'.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12476(R917), nrs. 5-6
21
botsing tussen twee voertuigen, zelfs wanneer een van beide voertuigen geheel volgens de voorschriften is geparkeerd. Aan de term 'betrokken zijn bij'(impliqué) wordt alleen het begrip schuld verbonden in het onder letter c) bedoelde geval dat trouwens geen betrekking heeft op voertuigen, maar op natuurlijke personen, voetgangers, ten aanzien van wie een subjectief onderzoek begrijpelijk is, al was het maar om de voetgangers die bij het ongeval een rol hebben gespeeld te onderscheiden van de gewone getuigen van het ongeval. 7.5. Naast het argument dat is ontleend aan de Engelse tekst 'involved' onder de letters a) en b), 'involved and may be liable' onder letter c), kan men een logisch argument aanvoeren om onze interpretatie kracht bij te zetten. De 'aansprakelijkheid van een voertuig' is in sommige wetten een objectieve aansprakelijkheid. Ingeval van een botsing bij voorbeeld zou het mogelijk zijn dat men niet weet of een voertuig aansprakelijk kan worden gesteld alvorens de van toepassing zijnde wet te hebben geraadpleegd waarbij bij voorbeeld een objectieve aansprakelijkheid wordt vastgesteld, terwijl men het aansprakelijk stellen zou laten meespelen bij het vaststellen van de wet die van toepassing is. Juist om niet in een dergelijke vicieuze cirkel terecht te komen, heeft men er bij de Elfde zitting de voorkeur aan gegeven het woord 'impliqué - involved' in de objectieve betekenis op te vatten in plaats van er de betekenisvan 'veroorzaker van het ongeval' aan te hechten zoals in artikel 3 van het door de Speciale Commissie uitgewerkte voorontwerp. In het onder lettere) bedoelde geval waaraan het begrip schuld wel is verbonden, gaat het, zoals men kan zien, om natuurlijke personen en niet om voertuigen; in dat geval is de aansprakelijkheid zelden objectief en wordteen bepaalde beoordeling van de rol van de betrokken persoon verondersteld, ongeacht welke wet van toepassing is. Zo dient er, zoals gezegd, direct al een onderscheid gemaakt te worden tussen de mogelijke schuldigen en de gewone getuigen wier verblijfplaats buiten beschouwing dient te worden gelaten bij het zoeken naar de wet die van toepassing is. 8. Artikel 4 heeft alleen betrekking op de gevallen waarin het (de) betrokken voertuig(en) is(zijn) geregistreerd. Ongevallen waarbij voertuigen zijn betrokken die niet zijn geregistreerd alsmede bepaalde gevallen waarin de registratie in meer dan één land is geschied of geen betekenis heeft, worden behandeld in artikel 6. Opgemerkt dient te worden dat ook de in artikel 6 genoemde voertuigen in aanmerking genomen moeten worden voor het vaststellen van de wet die van toepassing is. Door toepassing van artikel 4 in verband met artikel 6 zal een ongeval waarbij een auto en een fiets zijn betrokken, vallen onder het bepaalde onder letter b) van artikel 4. 9. Onder letter a) van artikel 4 wordt het geval behandeld waarin bij het ongeval één enkel voertuig is betrokken. Indien dit voertuig is geregistreerd in een andere Staat dan die op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden, is de interne wet van de Staat van registratie van toepassing op de aansprakelijkheid, onder bepaalde voorwaarden die verschillen naar gelang de omstandigheden. Daarom is het bepaalde onder letter a) onderverdeeld in verschillende punten waarin de aansprakelijkheid afzonderlijk wordt geregeld, in de eerste plaats jegens de bestuurder, houder, eigenaar of elke andere persoon die enig recht heeft op het voertuig, vervolgens jegens een slachtoffer dat passagier was en ten slotte jegens een slachtoffer dat zich ter plaatse van het ongeval buiten het voertuig bevond. Ten slotte is er een bepaling voor het geval er twee of meer slachtoffers zijn. 9.1. In het eerste onderdeel van letter a) wordt de aansprakelijkheid geregeld jegens de bestuurder, houder, eigenaar of elke andere persoon die enig recht heeft op het voertuig. 9.1.1. Wanneer die personen schade lijden, dan vallen de vorderingen die zij instellen onder de interne wet van de Staat van registratie, zonder dat er re-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476(R917), nrs. 5-6
22
kening wordt gehouden met hun gewone verblijfplaats. Indien bij voorbeeld een voertuig dat is geregistreerd in Zweden en dat wordt bestuurd door een andere persoon dan de eigenaar, in Denemarken tegen een boom rijdt, dan wordt door de Zweedse wet bepaald hoe de aansprakelijkheid tussen de bestuurder en de eigenaar moet worden geregeld. Wanneer de registratie als criterium wordt genomen voor het bepalen welke wet van toepassing is, dan heeft dit onder andere als voordeel dat daardoor de betrekkingen tussen de bestuurder, de houder en de eigenaar van het voertuig niet worden gescheiden. Deze personen worden dus, uit het oogpunt van de van toepassing zijnde wet, volledig vereenzelvigd met het voertuig. De vorderingen die de bestuurder tegen de eigenaar of die de eigenaar tegen de bestuurder zou kunnen instellen, hebben dus geen aanknopingspunt met de plaatselijke wet. De banden met het land van registratie zijn over het algemeen reëler, aangezien die personen gewoonlijk in dat land hun verblijfplaats hebben. Zelfs indien dit niet het geval was, bij voorbeeld indien het voertuig is gehuurd tijdens een bezoek aan een vreemd land, zou het aanknopingspunt met de wet van het land van registratie toch voor de hand liggen, daar deze wet over het algemeen ook de wet is waaronder de huurovereenkomst valt. Bovendien wordt de verzekering gewoonlijk gesloten in het land van registratie. 9.1.2. De houder is de persoon die de feitelijke beschikking heeft over het voertuig zonder aanspraak te maken op het bezit ervan. De houder kan over het voertuig beschikken bij voorbeeld wanneer hij het op afbetaling heeft gekocht of als hij het op grond van een overeenkomst in huur of in onderpand heeft. 9.1.3. In het eerste onderdeel van letter a) wordt het geval bedoeld waarin de bestuurder, de houder of de eigenaar tot de slachtoffers behoren. Er dient op te worden gewezen dat uit de bepalingen van het tweede en derde onderdeel van letter a) indirect volgt dat deze personen als aansprakelijke personen eveneens met het voertuig worden vereenzelvigd. Wat hiervoor is gezegd, geldt met name voor de eigenaar slechts in die speciale hoedanigheid. Indien hij als passagier letsel heeft opgelopen, valt hij onder de regel die van toepassing is op de passagiers die tot de slachtoffers behoren, en indien hij letsel heeft opgelopen op de plaats van het ongeval buiten het voertuig, valt hij onder de bepalingen van het derde onderdeel van letter a). 9.2. In het tweede onderdeel van letter a) wordt de aansprakelijkheid behandeld jegens een slachtoffer dat passagier van het voertuig was. 9.2.1. Deze aansprakelijkheid wordt geregeld door de wet van het land van registratie indien de passagier zijn gewone verblijfplaats had in een ander land dan dat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. Door de verleden tijd te gebruiken (die passagier was) wordt verwezen naar het ogenblik van het ongeval om te bepalen of het slachtoffer op dat tijdstip zijn gewone verblijfplaats in het land van registratie of in een derde land had. Aangezien het vrij weinig voorkomt dat de passagier woont in het land van het ongeval, betekent de regel de facto dat de interne relatie (zie onder 4 hierboven) als hoofdregel is onderworpen aan de wet van het land van registratie, wanneer bij het ongeval één enkel voertuig is betrokken. Ten aanzien van de passagier is de plaats van het ongeval op zichzelf geen aanknopingspunt. Deze dient samen te vallen met de gewone verblijfplaats van de passagier, wil de plaatselijke wet van toepassing zijn. Voor de overige gevallen, namelijk wanneer de passagier woont in een ander land dan dat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden, bestaat er een nauwer verband met de wet van het land van registratie, want de passagier en de voor het voertuig aansprakelijke persoon hebben over het algemeen
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R917), nrs. 5-6
23
hun gewone verblijfplaats in dat land waar gewoonlijk ook de verzekering is gesloten. Bovendien kan de passagier voorzien dat de wet van het land van registratie van toepassing zal zijn en kan hij zich daarnaar richten. Alleen in geval van groepsreizen of bij ander collectief vervoer, kan die wet willekeurig lijken. De partijen hebben evenwel de mogelijkheid bij het sluiten van de vervoersovereenkomst gezamenlijk vast te stellen welke wet van toepassing zal zijn. Ten aanzien van lifters wordt verondersteld dat zij, wanneer zij in een auto stappen, van tevoren instemmen met de eventuele toepassing van de wet waaronder het voertuig valt. Bovendien is de lifter beschermd doordat de lex loei wordt toegepast wanneer de passagier zijn gewone verblijfplaats heeft in het land van het ongeval. 9.2.2. Het - overigens zeldzame - geval waarin de passagier het ongeval mede heeft veroorzaakt, werd niet belangrijk genoeg gevonden om uitdrukkelijk in het Verdrag te behandelen. Het stilzwijgen daaromtrent brengt met zich mede dat de gewone verblijfplaats van de passagier die het ongeval mede veroorzaakt heeft, niet in aanmerking wordt genomen voor het vaststellen van de van toepassing zijnde wet. De schuldige passagier wordt dus, evenals de bestuurder, volkomen vereenzelvigd met het voertuig; hij heeft namelijk de besturing ervan beïnvloed. 9.2.3. De uitdrukking 'gewone verblijfplaats' is in wezen een feitelijk begrip en gaat uit van een zekere stabiliteit in de duur en in het voornemen. 9.3. Het derde onderdeel van letter a) regelt de aansprakelijkheid jegens een slachtoffer dat zich ter plaatse van het ongeval buiten het voertuig bevond. Het betreft hier in feite voornamelijk de voetganger. Voor dat geval is de toepassing van de lex loei uiteraard de algemene regel. Een uitzondering ten gunste van de wet van het land van registratie werd alleen verantwoord gevonden in het geval waarin het slachtoffer op het tijdstip van het ongeval zijn gewone verblijfplaats had in het land van registratie. In dat geval wordt de zaak over het algemeen dan ook in dat laatste land geregeld. De regel betreft alleen de slachtoffers die zich op de plaats van het ongeval bevonden op het ogenblik waarop het ongeval plaatsvond dat wil zeggen 'de directe slachtoffers'. De andere personen die recht hebben op vergoeding van de schade welke zij indirect mochten hebben geleden ten gevolge van de schade die het directe slachtoffer heeft geleden, bij voorbeeld op grond van de regels inzake vergoeding van immateriële schade of schade ontstaan door het overlijden of het arbeidsongeschikt worden van een andere persoon, worden, voor het vaststellen van de van toepassing zijnde wet, volkomen gelijkgesteld met het directe slachtoffer. Hun vorderingen vallen dus onder de wet die van toepassing is of zou zijn geweest op de aansprakelijkheid jegens het directe slachtoffer. Uit de tekst blijkt echter dat de gewone verblijfplaats van een indirect slachtoffer in aanmerking moet worden genomen, indien dit slachtoffer op de plaats van het ongeval aanwezig was. De wet die van toepassing wordt verklaard op grond van de gewone verblijfplaats van het directe slachtoffer bepaalt, krachtens het bepaalde in artikel 8, no. 6, welke personen verder recht hebben op schadevergoeding. 9.4. In de laatste volzin van letter a) wordt het geval bedoeld waarin er twee of meer slachtoffers zijn. In dat geval wordt de van toepassing zijnde wet ten aanzien van elk slachtoffer afzonderlijk vastgesteld. Het is dus mogelijk dat de wet van het land van registratie van toepassing is op de aansprakelijkheid voor de aan de bestuurder of aan het voertuig toegebrachte schade, terwijl de lex loei van toepassing is op de uit hetzelfde ongeval ontstane aansprakelijkheid jegens een lifter en een voetganger die beiden hun gewone verblijfplaats hadden in het land van het ongeval. In tegenstelling tot het geval waarin twee of meer personen mededaders van het ongeval zijn en waarin dezelfde wet van toepas-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12 476 (R917), nrs. 5-6
24
sing is op allen die het ongeval hebben veroorzaakt, heeft men het dus wenselijk geacht om, voor het geval er twee of meer slachtoffers zijn, een regel aan te nemen waarbij mogelijk wordt gemaakt dat er op die slachtoffers eventueel verschillende wetten van toepassing zijn. De slachtoffers die een vordering instellen, kunnen namelijk uit de aard der zaak meer los van elkaar optreden dan de mededaders van het ongeval die als gedaagden optreden; voor laatstgenoemden dient er uit praktische overwegingen en overwegingen in verband met de rechtspleging een eenheid te bestaan; bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van elk der mededaders, moet rekening worden gehouden met de aansprakelijkheid van de andere personen. Uit het voorgaande blijkt dat letter a) van toepassing kan zijn zelfs indien er twee of meer aansprakelijke personen zijn, mits die personen als bestuurder, houder, eigenaar of passagier te maken hebben met het betrokken voertuig. Voor de van toepassing zijnde wet worden zij allen vereenzelvigd met het voertuig en zij worden, ongeacht hun gewone verblijfplaats, onderworpen aan de wet van het land van registratie. Voor het geval waarin één van de personen die het ongeval hebben veroorzaakt een voetganger is, moge worden verwezen naar de toelichting op letter c) (zie onder 11 hieronder). Ten slotte is er het geval waarin één of meer van de mededaders van het ongeval, tegelijk ook slachtoffer van het ongeval zijn. In de eerste plaats dient erop gewezen te worden dat een slachtoffer dat heeft bijgedragen aan zijn eigen schade niet moet worden beschouwd als een van de personen die het ongeval hebben veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 4. Het betreft hier immers alleen de schuld die het slachtoffer met anderen deelt. Onder 'mededader' dient dan ook te worden verstaan een persoon die aansprakelijk is voor een schade die is toegebracht aan een derde. Wanneer één van de mededaders van het ongeval ook het slachtoffer van het ongeval is dan wordt voor het vaststellen van de van toepassing zijnde wet alleen zijn hoedanigheid als dader in aanmerking genomen en geldt dus het eenheidsbeginsel. Daardoor kan er alleen sprake zijn van pluraliteit van toe te passen wetten indien er ten minste twee slachtoffers zijn die niet tegelijk ook mededaders van het ongeval zijn. 10. Letter b) van artikel 4 behandelt het geval waarin twee of meer voertuigen bij het ongeval zijn betrokken, ongeacht of zij zijn geregistreerd (zie onder 8 hierboven). In dat geval is het bepaalde onder letter a) waarbij een uitzondering wordt gemaakt op de lex loei, alleen van toepassing als alle betrokken voertuigen zijn geregistreerd of eventueel standplaats hebben in eenzelfde land dat niet het land is waar het ongeval heeft plaatsgevonden. In letter b) wordt een absolute eenheid tussen de voertuigen ingevoerd. Als maar één van de betrokken voertuigen is geregistreerd in een derde land of in het land van het ongeval, wordt de lex loei van toepassing op alle voertuigen en personen die bij het ongeval zijn betrokken. Indien bij het ongeval ook personen zijn betrokken die zich op de plaats van het ongeval buiten de voertuigen bevonden, is het bepaalde in letter b) slechts van toepassing als deze personen uitsluitend slachtoffer zijn en niet eveneens aansprakelijk zijn voor het ongeval. De toepassing van het bepaalde onder letter b) levert nauwelijks moeilijkheden op. Deze bepaling houdt in dat wanneer alle voertuigen die zijn betrokken bij het ongeval zijn geregistreerd in hetzelfde land, de wet van het land van registratie van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens de bestuurders, de houders, de eigenaars of elke andere persoon die enig recht heeft op één van de betrokken voertuigen, zonder verdere voorwaarden. Wat de aansprakelijkheid betreft jegens een slachtoffer dat passagier was, is het bovendien vereist dat dit slachtoffer zijn gewone verblijfplaats heeft in een ander land dan het land van het ongeval. Ten aanzien van de aansprakelijkheid jegens een slachtoffer dat voetganger was, is de wet van het land van registratie slechts van toepassing indien deze voetganger zijn gewone verblijfplaats had in het land van registratie.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
25
Onder letter b) heeft de vereiste eenheid alleen betrekking op de voertuigen. Wanneer er twee of meer slachtoffers zijn, is het mogelijk dat de wet van het land van registratie wordt toegepast bij voorbeeld op de aansprakelijkheid jegens een passagier die verblijft in het land van registratie, terwijl de lex loei van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens een andere passagier die zijn gewone verblijfplaats heeft in het land van het ongeval. 11. Onder letter c) van artikel 4 wordt het geval bedoeld waarin één of meer personen, die zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig of de voertuigen bevonden, een ongeval veroorzaken. Deze derden kunnen de enige personen zijn die voor het ongeval aansprakelijk zijn, of alleen maar mededaders zijn. In dat geval is het bepaalde onder de letters a) en b) slechts van toepassing als alle derde personen, op het ogenblik van het ongeval, hun gewone verblijfplaats hadden in het land van registratie. Anders dient op alle bij het ongeval betrokken personen de lex loei te worden toegepast. 11.1. Zoals hierboven onder 7.5 is vermeld, slaat de in de Franse tekst onder letter c) gebruikte verwijzing naar 'personen ... die bij het ongeval zijn betrokken en aansprakelijk zouden kunnen zijn' (impliqués) op personen die aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld (zie onder 7.1 hierboven). Dit blijkt duidelijk uit de Engelse tekst waarin wordt gesteld: 'are involved in the accident and may be liable'. Als er maar één persoon is die als aansprakelijke partij of als slachtoffer bij het ongeval is betrokken en die die derde persoon aansprakelijk stelt, dan is het bepaalde onder letter c) van toepassing. 11.2. De verwijzing naar personen die zich ter plaatse van het ongeval buiten het voertuig of de voertuigen bevinden, heeft in de eerste plaats betrekking op voetgangers, maar kan ook slaan op de begeleider van een kudde dieren of op de eigenaar van een hond. Wat dit laatste geval betreft dient te worden opgemerkt dat, indien een koe of een hond in afwezigheid van de begeleider of de eigenaar een ongeval veroorzaakt, het bepaalde onder letter c) niet van toepassing is. Daarom wordt, voor het vaststellen van de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens de slachtoffers van het ongeval niet de gewone verblijfplaats van de eigenaar in aanmerking genomen, maar alleen de onder de letters a) en b) genoemde criteria. De schade die aan een voertuig wordt toegebracht door een dier zonder begeleider valt dus in beginsel onder de wet van het land van registratie. 11.3. Overeenkomstig de laatste volzin van letter c), is het daarin bepaalde van toepassing zelfs indien de personen die zich buiten het voertuig bevinden tevens slachtoffers zijn van het ongeval. De volzin kan overbodig lijken vanwege het bepaalde in het derde onderdeel van letter a), doch is ter verduidelijking toegevoegd en herinnert ook aan het algemene beginsel volgens hetwelk de aansprakelijkheid van de persoon die een ongeval veroorzaakt en die tevens slachtoffer is, wordt beoordeeld naar de hoedanigheid welke die persoon heeft als veroorzaker van het ongeval. De volzin duidt dus op een teruggrijpen naar de eenheid. Gewoonlijk wordt de van toepassing zijnde wet ten aanzien van elk slachtoffer afzonderlijk vastgesteld volgens de pluraliteitsregel, maar wanneer een slachtoffer tevens behoort tot de mededaders van het ongeval, keert men terug tot het beginsel van de eenheid van wetten die van toepassing zijn op alle mededaders van het ongeval. Laten wij aannemen dat in Nederland door een Belgisch voertuig drie voetgangers worden aangereden waarvan er één in Nederland en de beide andere in België wonen. Op de Nederlandse voetganger is dan de plaatselijke wet van toepassing en op de Belgische voetgangers de Belgische wet. Maar indien de Nederlandse voetganger behoort tot de personen die schade hebben berokkend aan één van de Belgische voetgangers, dan geldt weer de lex loei in de betrekkingen tussen de bestuurder, de Nederlander en de bedoelde Belg. Aan het slot van letter e) wordt deze eenheidsregel nog eens bevestigd. Alleen de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de andere Belgische voetganger blijft onderworpen aan de Belgische wet.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
26
12. Artikel 4 komt dus op verschillende manieren tot de regel van eenheid van de wetten die van toepassing zijn op de personen die gezamenlijk een ongeval hebben veroorzaakt, en wel door als voorwaarde voor een uitzondering op de lex loei te stellen dat alle voertuigen in hetzelfde land zijn geregistreerd, door de bestuurders, houders, eigenaars en passagiers als aansprakelijke personen met de voertuigen te vereenzelvigen en door als voorwaarde te stellen dat de mededaders van het ongeval die zich op de plaats van het ongeval buiten het (de) voertuig(en) bevonden, hun woonplaats hebben in het land van registratie. 13. De onder letter a) vervatte regel waarbij wordt gesteld dat de wet van het land van registratie van toepassing is wanneer één enkel voertuig bij het ongeval is betrokken, bevat een ver strekkende uitzondering op het beginsel van de toepassing van de lex loei. In de gevallen bedoeld onder de letters b) en c), namelijk wanneer twee of meer voertuigen zijn betrokken bij het ongeval of wanneer personen die zich buiten de voertuigen bevonden erbij zijn betrokken, zal er in de praktijk daarentegen vrij weinig van de lex loei worden afgeweken. Artikel
5
1. Dit artikel betreft de schade aan andere goederen dan voertuigen. 2. De eerste alinea van artikel 5 heeft betrekking op de goederen die zich bevinden in het voertuig en die toebehoren aan een passagier of die hem zijn toevertrouwd. Indien deze goederen worden beschadigd bij een verkeersongeval, dan beheerst de wet die krachtens het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens de passagier, ook de aansprakelijkheid voor de aan deze goederen toegebrachte schade. Het doet er niet toe of de bagage van de passagier aan hem dan wel aan een andere persoon toebehoort, bij voorbeeld op grond van een overeenkomst betreffende koop op afbetaling of omdat zij hem anderszins zijn toevertrouwd. Het spreekt vanzelf dat onder goederen van de passagier eveneens worden verstaan de kleren en verdere persoonlijke bezittingen die hij bij zich heeft. De aldus omschreven bagage van de passagier wordt dus uit het oogpunt van de van toepassing zijnde wet volledig gelijkgesteld met de passagier zelf. 2.1. Uit de formulering van de eerste alinea blijkt dat deze alinea alleen van toepassing is op de goederen die worden vervoerd in hetzelfde voertuig als de passagier. Indien de goederen van de passagier worden vervoerd in een ander voertuig dan hetwelk de passagier vervoert, is dus de tweede alinea van artikel 5 van toepassing op de aansprakelijkheid voor de schade aan bedoelde goederen, zelfs indien beide voertuigen bij hetzelfde ongeval zijn betrokken. 2.2. Er dient aan te worden herinnerd dat het Verdrag alleen van toepassing is bij een ongeval in het wegverkeer. Indien de bagage van de passagier tijdens het vervoer verloren is gegaan zonder dat er een ongeval heeft plaatsgevonden, is het Verdrag dus niet van toepassing. 3. De tweede alinea van artikel 5 heeft betrekking op de door het voertuig vervoerde goederen die niet aan de passagier toebehoren of die hem niet zijn toevertrouwd. Het betreft hier voorwerpen die toebehoren aan een derde buiten het voertuig en die zijn toevertrouwd aan de vervoerder, de bestuurder of de eigenaar van het voertuig, of iemand anders die niet tot de passagiers behoort. Aangezien de bestuurder niet wordt beschouwd als passagier, worden de goederen die de bestuurder toebehoren en die zich in het voertuig bevinden, eveneens gedekt door de tweede alinea. Hetzelfde geldt voor de goederen van de eigenaar van het voertuig, behalve indien de eige-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
27
naar passagier is, in welk geval de eerste alinea van toepassing is. De aansprakelijkheid voor de schade aan die goederen valt onder de wet die krachtens de artikelen 3 en 4 van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens de eigenaar van het voertuig. Deze goederen worden dus gelijkgesteld met het voertuig. Er mag namelijk worden verondersteld dat degene die zijn goederen aan de bestuurder heeft toevertrouwd, bereid is zich te onderwerpen aan de wet die op het voertuig van toepassing is. 4. In dit verband zij eraan herinnerd dat dit Verdrag, opgrond van artikel 15, voorrang toekent aan de bijzondere verdragen, zoals bij voorbeeld het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR). 5. De derde alinea van artikel 5 regelt de aansprakelijkheid voor schade aan goederen die zich buiten het voertuig of de voertuigen bevinden zoals bij voorbeeld bomen, dieren, gebouwen. In dat geval wordt gewoonlijk de lex loei toegepast, hetgeen onvermijdelijk lijkt bij schade aan onroerend goed. 5.1. Het is evenwel noodzakelijk gebleken een bijzondere regel op te nemen voor schade aan kleren en andere persoonlijke bezittingen van een slachtoffer buiten het voertuig. Indien de kleren zijn beschadigd, heeft het slachtoffer namelijk gewoonlijk ook lichamelijk letsel opgelopen. Krachtens het derde onderdeel onder letter a) van artikel 4, is echter de wet van het land van registratie van toepassing op de aansprakelijkheid - voor lichamelijk letsel jegens een slachtoffer dat zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig bevond, indien dat slachtoffer zijn gewone verblijfplaats in het land van registratie heeft. Om niet de verwarde situatie te krijgen dat de wet van het land van registratie wordt toegepast voor het lichamelijk letsel en de lex loei voor de materiële schade, is bepaald dat de aansprakelijkheid voor schade aan persoonlijke bezittingen van een dergelijk slachtoffer is onderworpen aan de interne wet van het land van registratie wanneer deze wet van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens het slachtoffer krachtens artikel 4. 5.2. Het begrip persoonlijke bezittingen moet in ruime zin worden opgevat. Hieronder worden niet alleen verstaan kleren, een fototoestel, een tas enz., maar ook de aan het slachtoffer toevertrouwde voorwerpen, zelfs indien deze een grote waarde vertegenwoordigen, zoals diamanten. 6. De betekenisvan artikel 5 kan worden verduidelijkt door het volgende voorbeeld. In Holland vindt een ongeval plaats tussen twee Belgische voertuigen. In één van de voertuigen zit een Hollandse passagier. De voertuigen beschadigen een huis aan de rand van de weg en brengen schade toe aan de passagieren aan een Belg die tijdelijk het huis heeft gehuurd. De eerste alinea van artikel 5 bepaalt welke wet van toepassing is op de bagage van de passagier. Dit is de Nederlandse wet, want de passagier woont in het land waar het ongeval heeft plaatsgehad. Ten aanzien van de aan de bestuurder toevertrouwde bagage wordt op grond van de tweede alinea de Belgische wet toegepast, want beide voertuigen zijn in België geregistreerd. Met toepassing van het bepaalde in de derde alinea, wordt de aan het huistoegebrachte schade beoordeeld volgens de lex loei, terwijl de aansprakelijkheid voor het letsel van de Belgische huurder die zijn gewone verblijfplaats in België heeft, valt onder de Belgische wet. Hetzelfde geldt voor zijn kleren en zijn fototoestel. Artikel 6 1. Dit artikel heeft betrekking op voertuigen die niet zijn geregistreerd of waarvan de registratie geen betekenis heeft.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
28
2. Indien een voertuig niet is geregistreerd - hetzij omdat er geen verplichting tot registratie bestaat, zoals bij voorbeeld voor rijwielen of voor met paarden bespannen wagens enz., hetzij omdat het een voertuig betreft dat wel geregistreerd zou moeten zijn, maar het niet is - kan de registratie uiteraard niet als aanknopingspunt dienen. Hetzelfde geldt indien het voertuig in twee of meer landen is geregistreerd, zoals dit veelvuldig voorkomt in Canada waar vrachtwagens moeten zijn geregistreerd in alle provinciën waar zij doorrijden. In die gevallen wordt de wet van het land van registratie vervangen door de interne wet van het land waar zij hun gewone standplaats hebben. Er werd namelijk de voorkeur aan gegeven om voor die voertuigen een objectief criterium te nemen zoals de gewone standplaats en niet een persoonlijk criterium, zoals de gewone verblijfplaats van de eigenaar, de houder of de bestuurder. Het objectieve criterium ligt dichter bij dat van de registratie. Dit criterium is ook gekozen door de Europese Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Meestal zal de gewone standplaats samenvallen met de gewone verblijfplaats van de eigenaar. 3. Het criterium van de gewone standplaats is eveneens van toepassing indien de registratie geen betekenis heeft of alleen maar van formele aard is, namelijk wanneer noch de eigenaar noch de houder noch de bestuurder van het voertuig op het ogenblik van het ongeval hun gewone verblijfplaats hadden in het land van registratie. Dit geldt bij voorbeeld voor in het buitenland gelegerde militairen wier wagen weliswaar een plaatselijk nummerbord heeft maar die hun gewone verblijfplaats hebben in het land van herkomst. Hetzelfde geldt voor de douaneplaten die aan de Zwitserse grens aan buitenlandse toeristen worden toegekend. Een ander voorbeeld is dat van de toerist die ter plaatse een auto koopt om deze bij zijn vertrek weer te verkopen. In dat geval heeft de eigenaar evenmin zijn gewone verblijfplaats in het land waar het voertuig is geregistreerd. Hetzelfde geval doet zich voor wanneer het voertuig een voorlopige internationale registratie heeft. 4. In al die voorbeelden wordt verwezen naar de wet van het land van de gewone standplaats. Voor een voertuig dat pas is gekocht, kan het echter moeilijk zijn te bepalen welke die standplaats is. Nemen wij het volgende geval: een persoon die zijn gewone verblijfplaats in Zweden heeft koopt tijdens een bezoek aan Duitsland een wagen waarmee hij op de terugweg in Denemarken een ongeval krijgt. De Duitse registratie kan niet in aanmerking worden genomen, want de eigenaar die tegelijk houder en bestuurder is, heeft zijn gewone verblijfplaats niet in Duitsland. Men zou dus terug moeten grijpen naar het criterium van de gewone standplaats. Dit criterium kan evenwel ook niet worden gehanteerd omdat het voertuig Duitsland voorgoed heeft verlaten en nog niet in Zweden is aangekomen. De aanknopingspunten lijken toch te wijzen in de richting van Zweden, welk land, gezien de gewone verblijfplaats van de eigenaar, a priori beschouwd zou kunnen worden als het land waar het voertuig zijn gewone standplaats heeft; men zou ook kunnen teruggrijpen naar het grondbeginsel volgens hetwelk de lex loei van toepassing is. Artikel 7 1. Dit artikel bepaalt welke invloed de plaatselijke wet heeft op de aansprakelijkheid. 2. Het stelt als regel vast dat, ongeacht welke wet van toepassing is, bij het bepalen van de aansprakelijkheid rekening dient te worden gehouden met de verkeers- en veiligheidsvoorschriften die ter plaatse en ten tijde van het ongeval van krachtwaren.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
29
3. Artikel 7 is dus alleen van belang voor het geval dat, ingevolge de artikelen 4 tot en met 6, de van toepassing zijnde wet een andere wet is dan die van de plaats van het ongeval. In een dergelijk geval leek het voor de hand te liggen, dat bij het vaststellen van de aansprakelijkheid rekening dient te worden gehouden met die verkeersvoorschriften, hoewel die verkeersvoorschriften zijn onderworpen aan een wet die niet meer kan worden verward met de wet inzake de aansprakelijkheid. 4. De term 'voorschrift' is in ruime zin gebruikten kan slaan op wetten, reglementen en zelfs gemeenteverordeningen. 5. De veiligheidsvoorschriften hebben niet alleen betrekking op de technische eisen waaraan het voertuig moet voldoen maar ook bij voorbeeld op de regeling inzake de beperking van de werktijden van beroepschauffeurs, het percentage alcohol dat is toegestaan bij de bestuurder, enz. 6. De plaatselijke verkeers- en veiligheidsvoorschriften zijn slechts een feitelijk gegeven waarmede de rechter evenwel rekening dient te houden. De verwijzing naar de 'verkeers- en veiligheidsvoorschriften' dekt evenwel verschillende begrippen waarvoor de toepassing van de lex loei niet altijd met dezelfde kracht spreekt. Er zijn tal van gradaties en de plaatselijke wet is niet de enige die in aanmerking komt. Daarom is een soepele formulering gekozen die de rechter in zijn beoordeling veel ruimte laat. 6.1. Voor bij voorbeeld de voorschriften inzake eenrichtingverkeer of voorrang, of het links dan wel rechts rijden, is het niet denkbaar dat er naar een andere wet zal worden verwezen dan naar de wet van de plaats van het ongeval. 6.2. Indien er volgens de plaatselijke wet een snelheidsbeperking bestaat, dient eveneens rekening te worden gehouden met een overtreding van dat voorschrift, zelfs indien de van toepassing zijnde wet niet een dergelijke bepaling kent. 6.3. Indien daarentegen de plaatselijke wet geen voorschrift inzake snelheidsbeperking bevat dan kan de rechter niettemin van oordeel zijn dat de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door, gelet op de omstandigheden,tesnel te rijden. Er dient dus te worden opgemerkt dat in een dergelijk geval geen beroep kan worden gedaan op de plaatselijke wet om de bestuurder niet aansprakelijk te stellen vooreen handeling die, vanuit het oogpunt van de van toepassing zijnde wet, onrechtmatig is. 6.4. Vervolgens is er het geval waarin de wet inzake de aansprakelijkheid meer eisen blijkt te stellen dan de wet van de plaats van het ongeval. Indien bij voorbeeld niet door deze laatste wet maar wel door de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid mistlampen worden vereist dan, zo meende men, zou de rechter in het ontbreken van die mistlampen een onrechtmatigheid kunnen zien, bij voorbeeld door te oordelen dat de bestuurder minder snel had moeten rijden omdat hij geen mistlampen had. Een dergelijke situatie komt voor in het volgende voorbeeld: een bus krijgt in het buitenland een ongeluk. Volgens de plaatselijke wet is het niet vereist dat de chauffeur van de bus regelmatig wordt afgelost. Daarentegen zou de chauffeur, volgens de wet die wordt verondersteld van toepassing te zijn op de aansprakelijkheid, om de zes uur moeten worden afgelost. Hoewel in de plaatselijke wet niet een dergelijk vereiste voorkomt, kan de rechter bij het vaststellen van de aansprakelijkheid, zich richten naar de wet van het land van registratie. 6.5. De plaatselijke wet en de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid bepalen dus gezamenlijk in hoeverre de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt een onrechtmatige handeling heeft verricht. De plaatselijke ver-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476(R917), nrs. 5-6
30
keersvoorschriften vormen een gegeven waarmee rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van de gehele situatie. Bij deze beoordeling wordt wel de van toepassing zijnde wet gevolgd, maar op grond van defeitelijke gegevens die onder meer aan de hand van de plaatselijke wet naar voren worden gebracht. Deze wet wordt dus slechts gebruikt om de rechter enkele feitelijke gegevens te leveren en om hem in staat te stellen de wet toe te passen die betrekking heeft op de aansprakelijkheid. Artikel 8 1. Dit artikel bepaalt de werkingssfeer van de van toepassing zijnde wet. 2. De Conferentie heeft besloten de van toepassing zijnde wet een zo ruim mogelijke werkingssfeer te geven. Het zou immers zinloos geweest zijn eerst een wet te ontwerpen die in beginsel de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid regelt, om dan vervolgens tal van kwesties met betrekking tot de aansprakelijkheid aan de werkingssfeer ervan te onttrekken. Al wat het burgerlijk recht rekent tot de delictuele aansprakelijkheid behoudens de met name genoemde uitzonderingen in artikel 2, valt dus binnen deze werkingssfeer. Men heeft het bijzonder wenselijk geacht, zulks in tegenstelling tot bepaalde rechtsstelsels, te voorkomen dat de van toepassing zijnde wetten worden gescheiden, want er bestaat vaak een verband tussen het schuldvereiste en de omvang van de schadevergoeding. Zo zal bij voorbeeld een wet krachtens welke de schuld moet worden bewezen, een volledige schadevergoeding toekennen, terwijl een andere wet krachtens welke de schuld niet hoeft te worden bewezen, het bedrag van de schadevergoeding zal beperken. De van toepassing zijnde wet uiteenhalen en de aansprakelijkheid en de schadevergoeding los van elkaar beoordelen, zou alleen maar kunnen leiden tot een onbevredigende oplossing. Doordat in artikel 8 de eenheid van de toe te passen wetten wordt bewaard, wordt aan bepaalde bestaande opvattingen voorbijgegaan. 3. De Conferentie heeft het niet wenselijk geacht een uitputtende opsomming te geven van alle onderwerpen die worden bestreken door de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid, maar heeft zich beperkt tot een globale opsomming (zie de aanduiding 'in het bijzonder') ten einde niet onopzettelijk een belangrijk onderwerp uitte sluiten. Artikel 8 noemt dus alleen bij wijze van voorbeeld bepaalde onderwerpen die vallen onder de van toepassing zijnde wet. 4. Onder no. 1 van artikel 8 worden de voorwaarden en de omvang van de aansprakelijkheid genoemd. Het betreft dus elementen die inherent zijn aan de aansprakelijkheid, te weten de positieve voorwaarden ervan. 4.1. Met voorwaarden van de aansprakelijkheid hebben we bij voorbeeld te maken, indien de aansprakelijkheid op schuld berust of indien het gaat om een objectieve aansprakelijkheid, de omschrijving van de schuld, met inbegrip van de vraag of het nalaten van iets op dezelfde wijze als het doen van iets kan worden aangemerkt als schuld, het bestaan van een feit waardoor aansprakelijkheid ontstaat, de vermoedens omtrent aansprakelijkheid en de bewijslast als materieel element, het verband tussen de onrechtmatige daad en de veroorzaakte schade, de aansprakelijke personen, enz. 4.2. Opgemerkt dient te worden dat volgens het bepaalde onder no. 3 van artikel 2, het ontwerp niet van toepassing is op de aansprakelijkheid voor handelingen van derden, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de eigenaar van het voertuig en de aansprakelijkheid van de principaal of meester (zie artikel 2 onder 4.1 tot en met 4.3.). 4.3. De verwijzing naar de omvang van de aansprakelijkheid betreft onder meer de wettelijke beperkingen hiervan en geeft aan dat de wet, die krach-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
31
tens het Verdrag van toepassing wordt verklaard op de aansprakelijkheid, bepaalt tot hoever de aansprakelijkheid eventueel reikt. Onder dit punt vallen eveneens de vraagstukken van de compensatoire interessen alsmede de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de mededaders van het ongeval. Er dient evenwel aan te worden herinnerd dat krachtens het bepaalde onder no. 4 van artikel 2, het Verdrag niet van toepassing is op regresvorderingen tussen aansprakelijke personen. 4.4. Er dient te worden opgemerkt dat prealabele kwesties niet vallen onder de wet die van toepassing is krachtens het Verdrag. Zo is bij voorbeeld de omschrijving van de eigenaar geen kwestie van aansprakelijkheid maar betreft dit het reëel statuut. Hier zullen de regels van het internationale privaatrecht met betrekking tot het reëel statuut worden gevolgd. Hetzelfde geldt voor de bekwaamheid; de nationale wet of de wet van de woonplaats en niet de wet inzake de aansprakelijkheid, bepaalt wie bekwaam en wie onbekwaam is. Het Verdrag heeft alleen betrekking op de aansprakelijkheid en niet op het personeel of reëel statuut. 5. Volgens no. 2 van artikel 8, bepaalt de van toepassing verklaarde wet eveneens de gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid alsook elke beperking en verdeling van aansprakelijkheid. Deze bepaling verwijst dus naar de elementen die inherent zijn aan de aansprakelijkheid, te weten de voorwaarden voor uitsluiting. 5.1. Tot de gronden voor uitsluiting rekent men bij voorbeeld overmacht, met inbegrip van noodtoestand en optreden door derden, alsmede de uitsluitende schuld van het slachtoffer. De toepasbaarheid van de Amerikaanse 'guest statutes' waarbij de persoon die een kosteloos vervoer verzorgt, niet aansprakelijk kan worden gesteld jegens zijn passagier, en de ontvankelijkheid van de vorderingen tussen echtgenoten die in beginsel in bepaalde landen van de Common Law wordt verworpen, zouden ook onder deze bepaling moeten vallen. Vermeld dient te worden dat opgrond van het bepaalde onder no. 6 van artikel 2, de regels van uitsluiting van aansprakelijkheid die zijn vervat in het recht inzake sociale zekerheid, buiten het Verdrag vallen. Ten aanzien van de geldigheid van de clausules tot uitsluiting van delictuele aansprakelijkheid of tot beperking van de aansprakelijkheid, had het redactiecomité voorgesteld de formulering 'wettelijke gronden voor uitsluiting' te gebruiken ten einde de contractuele gronden voor uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid er buiten te laten. Ten slotte werd besloten het woord 'wettelijke' uit de tekst te laten. Uit de aangenomen tekst blijkt dan ook dat de vraag of dergelijke clausules tot uitsluiting geldig zijn, eveneens valt binnen de werkingssfeervan de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid. 5.2. Voor het begrip 'verdeling van de aansprakelijkheid' kan verwezen worden naar de gevallen waarin het slachtoffer mede schuldig is: in die gevallen wordt de aansprakelijkheid voor de schade gedeeld tussen de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt en het slachtoffer, eventueel in verhouding tot de ernst van de door beide personen verrichte onrechtmatige handelingen. 6. Volgens no. 3 van artikel 8 bepaalt de van toepassing verklaarde wet het bestaan en de aard van het letsel of de schade die voor vergoeding in aanmerking komen. 6.1. Volgens deze wet wordt dus bepaald of er schade bestaat die aanleiding kan geven tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede van welke aard de te vergoeden schade is: lichamelijk letsel, materiële schade of immateriële schade. De van toepassing verklaarde wet bepaalt eveneens de soorten schade waarvoor het slachtoffer vergoeding kan vragen, zoals de door het slachtoffer geleden verliezen en gederfde winsten (damnum emergens, lucrum cessans), alsmede, zoals volgt uit no. 4 van artikel 8, de waardering van die verschillende schade-elementen.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
32
6.2. Ten aanzien van het vraagstuk van de wet die van toepassing is op de bewijslast, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het bewijzen van de aansprakelijkheid en het bewijzen van de schade. Als element van het materiële recht hangt de bewijslast voor de aansprakelijkheid af van de wet die op de aansprakelijkheid van toepassing is. Bestaat er vermoeden van aansprakelijkheid, dan valt dit onder het bepaalde in no. 1 van artikel 8, betreffende de voorwaarden van de aansprakelijkheid (zie 4.1 hierboven). Daarentegen betreft het bewijs van de schade, alsmede de verschillende wijzen waarop dit kan worden geleverd, het bewijs van een feit en wordt beheerst door de lex fori. 7. No. 4 van artikel 8 betreft de wijze waarop en in welke omvang de schade moet worden vergoed. (Het Engelse woord 'damages' komt overeen met het Franse 'dommages et interets', hetgeen dus betekent vergoeding van de schade). Het bleek namelijk nodig te zijn dit punt uitdrukkelijk te vermelden, aangezien het vaststellen van de omvang van de vergoeding momenteel in bepaalde landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, wordt geregeld door de lex fori. 7.1. De van toepassing zijnde wet bepaalt dus op welke wijze de schade moet worden vergoed, namelijk of de schade in natura moet worden hersteld dan wel met een gelijkwaardig geldbedrag moet worden vergoed, alsmede op welke wijze het bedrag van de schadevergoeding moet worden berekend. 7.2. Meer in het bijzonder ten aanzien van de omvang van de schade, is tijdens de beraadslagingen van de Speciale Commissie met nadruk gesteld dat, indien de lex fori een maximumgrens voor de schadevergoeding vaststelt terwijl de buitenlandse wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid, een dergelijke maximumgrens niet kent, de rechter de buitenlandse wet dient te volgen. De vergoeding is dus niet gebonden aan een maximum; maar dat neemt niet weg dat de rechter het bedrag van de schadevergoeding kan vaststellen volgens zijn eigen overtuiging. Indien in bepaalde landen de immateriële schade wordt vastgesteld aan de hand van tabellen die in de praktijk zijn ontstaan, zou de rechter die de zaak behandelt zich daaraan zoveel mogelijk dienen te houden. Een ander voorbeeld van de reikwijdte van het beginsel van de toepassing van de regels betreffende de omvang van de vergoeding uit de toepasselijke wet is het volgende: de rechter die de Zwitserse wet zou moeten toepassen zou, los van de inhoud van de lex fori, van de door die wetgeving geboden mogelijkheid gebruik kunnen maken om de schadevergoeding te verminderen, indien de persoon die de schade heeft veroorzaakt, in financiële moeilijkheden mocht komen of indien het slachtoffer welgesteld is. 8. No. 5 van artikel 8 heeft betrekking op de overdracht of overgang van het recht op schadevergoeding. Zoals duidelijk uit de Engelse tekst blijkt ('the question whether a rightto damages may beassigned or inherited') dekt de bepaling de overdracht bij akte van cessie en de overgang wegens erfopvolging. In dit laatste geval gaat het er dus om te weten of een vordering kan worden ingesteld door een rechtverkrijgende van het slachtoffer - niet voor zichzelf ten einde een vergoeding te krijgen voorde schade die hem indirect is toegebracht door het overlijden van het slachtoffer (zie no. 6 van artikel 8), maar als erfgenaam ten einde vergoeding te krijgen voor het lichamelijk letsel of de materiële schade die het slachtoffer zelf eerst heeft geleden. 8.1. In de eerste plaats valt aan te nemen dat de wet die de erfopvolging van het slachtoffer beheerst moet worden toegepast om de hoedanigheid van erfgenaam te bepalen, een vraagstuk dat eerst opgelost dient te worden voordat de vordering kan worden ingesteld.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
33
8.2. Minder duidelijkheid bestond er ten aanzien van de overgang van de vordering. In de Speciale Commissie waren twee stromingen naar voren gekomen: volgens de ene zou de erfopvolgingswet van toepassing moeten zijn, terwijl volgens de andere de overgang veeleer behoorde te vallen onder de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid. Deze laatste opvatting is bij de Conferentie van doorslaggevende betekenis geweest. Deze oplossing is van bijzonder belang in verband met de tussen de landen van de Common Law en de continentale landen bestaande verschillen van opvatting omtrent de overgang van het recht op schadevergoeding. Hoewel het verzet van de Common Law-landen tegen de ontvankelijkheid van de opvordering van de nalatenschap op verschillende punten gewijzigd is, zijn er nog verschillen in opvatting blijven bestaan ten aanzien van de voorwaarden waaronder de erfgenamen de vordering kunnen instellen. 8.3. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat het vraagstuk van de overgang op de erfgenamen van de op de overledene rustende verplichting tot schadevergoeding, alleen kan worden geregeld door de wet die de erfopvolging beheerst. 9. Volgens no. 6 van artikel 8, bepaalt de van toepassing verklaarde wet ook welke personen recht hebben op vergoeding van persoonlijk door hen geleden schade. Deze bepaling heeft in het bijzonder betrekking op de vraag of een andere persoon dan het 'directe slachtoffer' (zie artikel 4, 9.3) vergoeding kan krijgen voor het nadeel dat hem indirect is toegebracht ten gevolge van de schade die het slachtoffer heeft getroffen. Het komt zeer dikwijls voor dat de immateriële schade het gevolg is van een schade die door een derde is geleden; wanneer bij voorbeeld iemand dooreen ongeval komtteoverlijden, wordt een andere persoon leed aangedaan. Maar iets dergelijks komt ook voor bij materiële schade. Dit is het geval bij kinderen die leefden van de arbeid van hun vader die is omgekomen bij een verkeersongeval. Die kinderen zijn dus rechtstreeks benadeeld en wanneer zij de autobestuurder door wie hun vader om het leven is gekomen, in rechte vervolgen dan doen zij dit voor zich persoonlijk en eisen zij vergoeding voor hun eigen schade. Wanneer in de tekst staat dat hij die vergoeding vraagt persoonlijk schade moet hebben geleden, wil dat niet zeggen dat een rechtspersoon die wordt gevormd door een groep van personen geen vergoeding zou kunnen krijgen voor schade die is geleden in het geheel van de belangen dat die rechtspersoon vertegenwoordigt. De vraag of een vordering tot schadevergoeding ingesteld door een rechtspersoon ontvankelijk is, hangt dus mede af van de wet die van toepassing wordt verklaard op de aansprakelijkheid. Uit het bepaalde in no. 6 van artikel 2 volgt echter dat de toepasselijke wet niet van toepassing is op vorderingen en regresvorderingen die verband houden met de sociale zekerheid. 10. Ingevolge het bepaalde in no. 7 van artikel 8, bepaalt de van toepassing verklaarde wet de aansprakelijkheid van de principaal voor de handelingen van degene die voor hem optreedt. 10.1. Deze vermelding, welke een overbodige herhaling kan lijken van het bepaalde in no. 3 van artikel 2, is eraan toegevoegd ter wille van de duidelijkheid en om een leemte te vermijden. Zij dekt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon voor zijn organen. De regel volgens welke de wet, die van toepassing is op de aansprakelijkheid van een ondergeschikte die een ongeval veroorzaakt, eveneens de aansprakelijkheid van de principaal hiervoor regelt, sluit aan bij het grondbeginsel van het Verdrag, volgens welk beginsel er, ten aanzien van de verschillende mededaders van het ongeval, eenheid van toe te passen wetten moet zijn.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12476 (R917), nrs. 5-6
34
10.2. Het begrip 'principaal' dat het Verdrag gebruikt, is niet bekend in alle rechtsstelsels welke zijn vertegenwoordigd in het raam van de Haagse Conferentie. Om uitte leggen wat de betekenisvan deze term in het Verdrag is, kan het nuttig zijn te illustreren welke betekenis deze term heeft in het Franse interne recht waar het begrip meer is ontwikkeld. Zeer in het algemeen heeft het begrip 'principaal' betrekking op degene die iemand anders opdraagt om voor zijn rekening en onderzijn leiding bepaalde handelingen uitte voeren. In artikel 1384 van de Franse Code Civil wordt namelijk bepaald dat de meesters en de principalen aansprakelijk zijn voor de schade die wordt veroorzaakt door hun bedienden en ondergeschikten in de functies waarvoor zij hen hebben aangenomen. De term 'meester' (maitre) betreft slechts een bijzondere categorie principalen wier ondergeschikten bedienden zijn of in de huishouding werkzaam zijn, dat wil zeggen alle personeel dat tegen betaling in dienst is van een bepaald persoon of is aangesteld voor het verrichten van huishoudelijke bezigheden. Ten aanzien van de hoedanigheden die vereist zijn voor het bestaan van de relatie tussen principalen en ondergeschikten, zijn de Franse rechtsleer en rechtspraak het er kennelijk over eens dat er in wezen maar één essentiële voorwaarde bestaat, namelijk dat er een relatie van ondergeschiktheid moet bestaan. Het is daarentegen van weinig belang of de principaal al dan niet een loon uitbetaalt aan de ondergeschikte; bovendien behoeft de principaal niet door een contract aan zijn ondergeschikte te zijn verbonden. Ook lijkt de klassieke voorwaarde dat de principaal zijn ondergeschikte dient te hebben gekozen, niet meer door de jurisprudentie te worden gehandhaafd. Zo kan iemand die een wagen met chauffeur huurt, voorde handelingen van deze chauffeur aansprakelijk zijn, hoewel er geen vrije keus was ten aanzien van de persoon van de chauffeur. Ter illustratie van het beginsel van ondergeschiktheid dienen nog andere gevallen van de rechtspraak te worden aangehaald die in het bijzonder betrekking hebben op het verkeer: het feit dat een inzittende van een auto zelf niet kan rijden, neemt niet weg dat hij de principaal van de chauffeur is wanneer deze laatste onder zijn bevelen staat; er is eveneens beslist dat er van ondergeschiktheid sprake is wanneer het een vader betreft wiens kind de wagen bestuurt; daarentegen wordt hij die zijn wagen aan iemand toevertrouwt en deze daarbij de opdracht geeft die wagen te verkopen, niet beschouwd als de principaal en kan daarom niet worden verplicht de schade te vergoeden die mocht ontstaan bij een ongeval tijdens een proefrit; ook wordt de eigenaar van een auto die een garagehouder opdracht geeft een reparatie uitte voeren, niet de principaal van de garagehouder noch van de werklieden van de laatstgenoemde die met de wagen een proefrit maken. De betekenis van het begrip principaal wordt ook verduidelijkt door de Engelse tekst waarin wordt gesproken van 'principal' en 'master'. 11. Krachtens no. 8 van artikel 8, bepaalt de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid de termijn voor de verjaring of het verval van een aanspraak op schadevergoeding alsmede het tijdstip van aanvang van die termijn en van zijn stuiting of schorsing. Onder verjaring wordt in het Verdrag verstaan, in tegenstelling tot de acquisitieve verjaring, de extinctieve verjaring die in het algemeen kan worden omschreven als een wijze waarop een recht vervalt ten gevolge van het niet uitoefenen van dit recht vóór het verstrijken van een door de wet vastgesteld tijdvak. De verjaring dient in ruime zin te worden opgevat waarbij de korte verjaringen niet uitgesloten zijn. Om duidelijk te laten uitkomen dat verjaring hierin ruime zin moet worden opgevat, spreekt het Verdrag bovendien van verval; de Engelse tekst spreek* tegelijkertijd van 'prescription' en 'limitation'. Bij het begrip 'verval' dat voorkomt in de rechtsstelsels die op de Code Civil zijn gebaseerd, wordt verwezen naar het teloor gaan van een recht of van een vordering doordat dit recht of deze vordering niet is uitgeoefend binnen de termijn onder de door de rechter, de wet of de verdragen vastgestelde voorwaarden. In de rechtspleging wordt verval gewoonlijk uitsluiting genoemd. De tekst heeft slechts betrekking op het verval dat is gegrond op het verstrijken van een termijn en de gevallen waarin men een recht kan verliezen op een andere wijze dan door het verstrijken van een termijn zijn daarin dus niet begrepen.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs 5-6
35
Het spreekt vanzelf dat de regel ook van toepassing is op de verjaring en het verval bij een rechtstreekse vordering die in het volgende artikel aan de orde komt. Het beginsel volgens hetwelk de verjaring in ruime zin wordt onderworpen aan de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid, is zeker nuttig te noemen. Het geeft op dat gebied zekerheid door een eind te maken aan de aloude tegenstelling tussen degenen die menen dat op die aangelegenheid de lex fori moet worden toegepast, omdat zij betrekking heeft op de rechtspleging en degenen die vinden dat de wet die de aansprakelijkheid regelt, moet worden toegepast, omdat zij van oordeel zijn dat deze aangelegenheid verband houdt met het wezen van de aansprakelijkheid. Artikel 9 1. Dit artikel regelt de rechtstreekse vordering tot schadevergoeding die de gelaedeerden hebben op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. 2. In sommige landen wordt het recht dat het directe slachtoffer en de andere benadeelden hebben om rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke partij een vordering tot schadevergoeding in te stellen afzonderlijk geregeld, dat wil zeggen los van de betrekkingen die de benadeelde mocht hebben met de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt. In andere landen zijn de rechten die de benadeelde heeft tegenover de verzekeraar en tegenover de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt van identieke aard. Men heeft het dan ook wenselijk geacht de vraag naar het bestaan van dat recht uitdrukkelijk te onderwerpen aan de wet die de aansprakelijkheid beheerst. In de eerste alinea van artikel 9 wordt dus bepaald dat degelaedeerden een rechtstreekse vordering tot schadevergoeding op de verzekeraar van de aansprakelijke partij hebben, indien zij dit recht bezitten krachtens de overeenkomstig de artikelen 3, 4 of 5 van toepassing zijnde wet. De verzekeraar waar het om gaat is natuurlijk niet de verzekeraar van het slachtoffer, maar de verzekeraar van de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of van de persoon die anderszins aansprakelijk is voor de door het ongeval veroorzaakte schade. De aanduiding 'van de aansprakelijke partij' naast het woord 'de verzekeraar' duidt er bovendien op dat het een aansprakelijkheidsverzekering betreft en geen verzekering van zaakschade. 3. De Conferentie heeft het wenselijk geacht de benadeelden zo ruim mogelijk de gelegenheid te bieden een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeraar en heeft willen voorkomen dat een dergelijk recht teniet zou worden gedaan door de werking van het Verdrag. Zou de van toepassing zijnde wet de wet van de Staat van registratie zijn en zou deze wet dat recht niet kennen terwijl dit recht wel bestaat volgens de wet van de plaats van het ongeval, dan volgt daaruit dat, wanneer alleen de wet van de Staat van registratie zou worden toegepast, het slachtoffer daardoor het recht zou worden ontzegd dat het zou hebben gehad als het Verdrag niet had bestaan. Om een dergelijk onbevredigend resultaat te voorkomen, heeft de Conferentie het tweede lid ingevoegd krachtens hetwelk de rechtstreekse vordering toch kan worden ingesteld indien zulks wordt toegestaan door de interne wet van de Staat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. De terugkeer naar het beginsel van de wet van de plaats van het ongeval wordt dus toegestaan ten gunste van het slachtoffer. 4. Wanneer ten slotte geen van beide wetten de rechtstreekse vordering toestaat, blijft deze toch mogelijk krachtens het bepaalde in het derde lid van artikel 9, wanneer hierin is voorzien door de wet die de verzekeringsovereenkomst beheerst.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
36
5. Uit artikel 9, dat zo is opgesteld dat er achtereenvolgens verschillende gevallen worden onderscheiden, volgt dat indien alle drie wetten een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar toestaan, het slachtoffer niet die wet kan kiezen waardoor het meest gunstige stelsel op hem van toepassing zou zijn. De wetten moeten worden toegepast in de door de tekst aangegeven volgorde. 6. Zoals is vermeld onder no. 11 van artikel 8, is de regel van dat artikel betreffende de verjaring eveneens van toepassing op de verjaring en het verval vaneen rechtstreekse vordering. In dit verband dient te worden gewezen op de regel van materiële aard in artikel 8 van bijlage I van de Europese Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, ingevolge welke regel elke vordering die de benadeelde op grond van zijn eigen recht tegen de verzekeraar instelt, verjaart twee jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Artikel 10 1. Dit artikel heeft betrekking op de openbare orde. 2. Overeenkomstig de praktijk van de Haagse Conferentie is het artikel zeer beperkt gehouden en bepaalt dat een volgens dit Verdrag van toepassing zijnde wet slechts ter zijde kan worden gesteld indien haar toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. 3. De Conferentie heeft de rechters tot voorzichtigheid willen aanzetten en heeft willen voorkomen dat ervan de uitzondering van de openbare orde veel gebruikzou worden gemaakt. Uit de gebruikte formulering blijkt dat de rechtbanken van de Verdragsluitende landen alleen in ernstige gevallen zich mogen beroepen op het begrip openbare orde, namelijk wanneer de toepassing van een buitenlandse wet overduidelijk inbreuk zou maken op de grondbeginselen van het recht of van dezeden van het land van het forum. In een dergelijk geval mag er slechts op zeer beperkte punten worden afgezien van toepassing van de buitenlandse wet. 4. Er is op gewezen dat niet als strijdig met de openbare orde mag worden beschouwd een buitenlandse wettelijke bepaling die weliswaar aan het slachtoffer het recht toekent op vergoeding van de schade die is veroorzaakt door een ongeval, doch de omvang van deze schadevergoeding anders zou vaststellen dan de lex fori. Artikel 71 1. Dit artikel geeft aan het Verdrag het statuut van een eenvormige wet inzakeinternationaal privaatrecht. 2. Men heeft het namelijk niet wenselijk geacht het toepassingsgebied van het Verdrag te beperken, noch ratione loei noch ratione personae, noch volgens de wetten die van toepassing zullen worden. Wanneer het Verdrag eenmaal in werking is getreden ten aanzien van een Verdragsluitend land, is het in dat land van toepassing, zelfs indien het ongeval heeft plaatsgevonden in een niet-Verdragsluitende Staat of indien er, naast de onderdanen van de Verdragsluitende landen of de personen die hun gewone verblijfplaats in die landen hadden, nog andere personen bij betrokken waren. Het Verdrag is zelfs van toepassing indien de van toepassing zijnde wet niet de wet is van een Verdragsluitend land. De toepassing van de belangrijkste bepalingen van het Verdrag, namelijk de artikelen 1 tot en met 10, geschiedt dus onafhankelijk van enig vereiste van wederkerigheid. 3. De landen waarin het Verdrag in werking treedt, stellen het in de plaats van hun internationaal privaatrecht ten opzichte van alle landen; het recht dat op het Verdrag berust en het gewone recht zullen geen dualiteit vormen.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
37
4. De gevolgde lijn is niet nieuw; de Conferentie heeft reeds twee verdragen met algemene strekking opgesteld tot eenmaking van conflictenregels. Het betreft allereerst het Verdrag van 15 juli 1955 nopens de op de internationale koop van roerende, lichamelijke zaken toepasselijke wet en voorts het Verdrag van 5 oktober 1961 betreffende de wetsconflieten inzake de vorm van uiterste wilsbeschikkingen. Beide Verdragen zijn in werking getreden en hebben dus wat deze onderwerpen betreft de plaats ingenomen van het internationaal privaatrecht van de Verdragsluitende landen 5 . 5. De wijze waarop de nationale conflictenregels worden vervangen door de regels die op het Verdrag berusten, is afhankelijk van de grondwettelijke normen van de Verdragsluitende landen. In sommige landen, zoals Frankrijk, treden de nieuwe conflicten regels in werking direct na de afkondiging van het Verdrag 6 , in andere landen daarentegen worden zij door middel van een uitvoeringswet in de interne rechtsorde ingevoegd 7 . 6. Zoals reeds gezegd, kan de rechter van een Verdragsluitende Staat, krachtens het Verdrag worden verplicht wetten van niet-Verdragsluitende landen toe te passen: bij voorbeeld indien in Ruritanië een ongeval plaatsvindt tussen een Frans voertuig en een Zweeds voertuig, zal de Franse of Zweedse rechter de wet van Ruritanië moeten toepassen. Maar hetzelfde geldt ook indien het ongeval heeft plaatsgevonden in Frankrijk of in Zweden, terwijl daarbij maar een enkel voertuig is betrokken dat in Ruritanië is geregistreerd. Deze verplichting om, op grond van het Verdrag, alle ter wereld bestaande wetten inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid toe te passen, geeft een bijzondere betekenis aan de in artikel 10 opgenomen bepaling betreffende de openbare orde. De Lid-Staten van de Conferentie zijn geen vreemden voor elkaar en weten dat hun interne wetgeving geen onaanvaardbare bepalingen bevat. Maar de wereld is groot en de nationale wetgevingen worden steeds talrijker. Om een extreem voorbeeld te geven: het zou kunnen voorkomen dat een van toepassing zijnde buitenlandse wet aan de aansprakelijkheid bepaalde beperkingen oplegt die verschillen naar gelang van het ras, de godsdienst of de huidskleur van de slachtoffers. Een zodanige discriminerende wetgeving zou vermoedelijk in botsing komen met de openbare orde van de Verdragsluitende Staten en dan zou het bepaalde in artikel 10 kunnen worden toegepast. Artikel 12 1. De artikelen 12 tot en met 14 bevatten een drietal bepalingen met betrekking tot landen met meer dan één rechtsstelsel.
5 Wat betreft het Verdrag nopens de internationale koop, zie Ph. Malaurie, Unification du droit et conflits de lois, door het Franse Comité voor internationaal privaatrecht, 1964-1966, blz.83e.v.; Ph. Kahn, Journal du droit international, 1966, blz. 304 e.v.; Droz, Revue critique de droit international privé, 1964, blz. 669; Y. Loussouarn en J. D. Bredin, Droit du commerce international, 1969, blz. 663 e.v. (zie voor tekst en vertaling van het Verdrag Trb. 1955, 83). Voor het Verdrag betreffende uiterste wilsbeschikkingen, zie G. Droz, Les nouvelles règles de conflit francaises en matière de forme des testaments, Revue critique ded.i.p. 1968, in het bijzonder blz. 20 e.v. (zie voor de tekst van dat Verdrag Trb. 1960,170, blz. 9 e.v.). 6
7 Zie bijvoorbeeld voor het verdrag nopens de internationale koop de Zweedse wet van 4 juni 1964 (S.F.S. 1964: 528-529) waarin de artikelen 1 t/m 6 van het Verdrag zijn overgenomen en voor het Verdrag betreffende de uiterste wilsbeschikkingen, de Engelse Will's Act 1963 en de Ierse Succession Act 1965 die de vorm hebben van nationale bepalingen van internationaal privaatrecht maar waarbij toch de beginselen van het Verdrag worden overgenomen.
Zie Droz, Revue critique 1968 t.a.p. blz. 21.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
38
2. Hier wordt in de eerste plaats de vraag aan de orde gesteld welke wet in een dergelijk land, bij voorbeeld de Verenigde Staten van Amerika, waar geen eenvormige wetgeving bestaat en waar de verschillende gebiedsdelen binnen dat land hun eigen privaatrecht hebben, beschouwd moet worden als de interne wet die van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid. Artikel 12 geeft de oplossing voordat probleem door te bepalen dat elk gebiedsdeel van een Staat waar meer dan één rechtsstelsel bestaat, voor de toepassing van de artikelen 2 tot en met 11 wordt beschouwd als een Staat, wanneer dat gebiedsdeel een eigen rechtsstelsel heeft met betrekking tot de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer. 3. Dit artikel heeft in de eerste plaats betrekking op landen zoals Canada, de Verenigde Staten van Amerika, het Verenigd Koninkrijk en Joegoslavië. Aangezien het Verdrag uitsluitend bepaalt welke wet van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer, volgt daaruit dat de verwijzing naar Staten met meer dan één rechtsstelsel uitsluitend betrekking heeft op landen waar geen eenheid is gebracht in de regel van de niet-contractuele aansprakelijkheid op dat gebied. In dat opzicht moet Zwitserland bij voorbeeld beschouwd worden als een land met één rechtsstelsel, ook al verschillen de regels voor bepaalde andere aangelegenheden, zoals het procesrecht, van kanton tot kanton. Ook is het niet van belang wanneer twee gemeenten of twee provincies van een zelfde Staat waar overigens maar één rechtsstelsel bestaat administratieve voorschriften hebben die enigszins van elkaar verschillen. Het verschil moet betrekking hebben op de belangrijkste regels inzake de aansprakelijkheid. 4. Ter illustratie van destrekking van artikel 12 kan worden vermeld dat hierin, voor wat betreft artikel 3, als van toepassing zijnde wet wordt aangewezen de interne wet van het gebiedsdeel waar het ongeval heeft plaatsgevonden en, ten aanzien van artikel 4, de interne wet van het gebiedsdeel waar het voertuig is geregistreerd. Indien de voertuigen niet regionaal maar - zoals dit meer en meer gebruikelijk is - centraal worden geregistreerd voor het hele land, dan wordt, met toepassing van het beginsel vervat in artikel 6 betreffende de registratie in meer dan één land, rekening gehouden met de wet van het gebiedsdeel waar het voertuig, op het tijdstip van het ongeval, zijn gewone standplaats had. Een andere complicatie komt voort uit het registratiesysteem dat van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk waar de registratie plaatselijk geschiedt door de County Councils die aan elk gemotoriseerd voertuig een registratieteken toekennen waarbij onder meer de plaatselijke autoriteit wordt vermeld die de registratie heeft uitgevoerd. Dit registratie-teken alsmede de bijbehorende nummerborden, worden zolang het voertuig bestaat, nooit veranderd. Indien een dergelijk voertuig dat is geregistreerd in Londen, wordt verkocht aan iemand die in Glasgow woont, dan is het bepaalde in de tweede volzin van artikel 6 van toepassing. Indien, in dit geval, op het tijdstip van het ongeval, noch de eigenaar, noch de houder noch de bestuurder van het voertuig hun gewone verblijfplaats hadden in het gebiedsdeel van registratie, te weten Engeland (Londen), dan moet worden verwezen naar de interne wet van het gebiedsdeel waar het voertuig zijn gewone standplaats had, namelijk de Schotse wet. Artikel 13 1. Dit artikel heeft ten doel te voorkomen dat het voorgaande artikel dubbelzinnig zou kunnen worden uitgelegd. 2. De tekst van artikel 12 is inderdaad dubbelzinnig en wel zo, dat deze zou kunnen worden uitgelegd alsof een land met meer dan één rechtsstelsel ver-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476 (R917), nrs. 5-6
39
plicht zou zijn dit Verdrag toe te passen zelfs op ongevallen binnenslands, bij voorbeeld op het ongeval dat in het Verenigd Koninkrijk plaatsvindt en waarbij twee aldaar wonende personen zijn betrokken. Om een dergelijke interpretatie te voorkomen heeft men, op verzoek van de afvaardiging van het Verenigd Koninkrijk, artikel 13 ingevoegd waarin wordt bepaald dat een Staat waar meer dan één rechtsstelsel bestaat, niet is gehouden dit Verdrag toe te passen op ongevallen die op zijn grondgebied hebben plaatsgevonden, wanneer daarbij slechts voertuigen zijn betrokken die in de deelgebieden van die Staat zijn geregistreerd. Een dergelijk land is daarom niet gehouden zijn interregionale conflictenregels voor bedoelde ongevallen te wijzigen. 3. Dat kan in zeldzame en theoretische gevallen onverwachte gevolgen hebben. Nemen we het geval van twee Nederlandse gezinnen die overeenkomen om samen een reis door het Verenigd Koninkrijk te maken. In Edinburgh huren zij twee auto's en bij aankomst in Londen raken beide auto's met elkaar in botsing. Indien de zaak voor een Engelse rechter wordt gebracht, dan zal deze de Engelse wet toepassen krachtens het bepaalde in artikel 13 en het is dan mogelijk dat naar zijn mening 'the proper lawof the tort' de Nederlandse wet is. Indien daarentegen de zaak voor een Nederlandse rechter wordt gebracht, is deze verplicht de artikelen 4, letter b) en 12 van het Verdrag toe te passen en dientengevolge de Schotse wet. Artikel 14 1. Dit artikel bevat een federale bepaling. 2. Om redenen van grondwettelijke aard zijn sommige bondsstaten niet geheel vrij om elk van hun deelstaten te binden aan de verplichtingen van een internationaal verdrag. Deze deelstaten moeten ten aanzien van deze verdragen als onafhankelijk van elkaar worden beschouwd. Een bijzondere bepaling was dus noodzakelijk om die deelstaten de mogelijkheid te bieden dit verdrag te bekrachtigen. 3. Ingevolge deze bepaling kan een Staat waar meer dan één rechtsstelsel bestaat, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging of toetreding verklaren, dat de werking van dit Verdrag zich uitstrekt tot elk van die rechtsstelsels, dan wel slechts tot één of enkele daarvan; hij kan deze verklaring teallen tijde wijzigen door het afleggen van een nieuwe verklaring. Deze verklaringen worden ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland en dienen uitdrukkelijk de rechtsstelsels aan te geven, waarop het Verdrag van toepassing is. 4. Het artikel bevat geen bepaling betreffende het van kracht worden van de verklaringen. Een verklaring die wordt afgelegd op het tijdstip van ondertekening, bekrachtigingof toetreding, wordt uiteraard pas van kracht op de dag waarop het Verdrag in werking treedt ten aanzien van het land dat de verklaring aflegt. De latere verklaringen die een uitbreiding of een beperking van hetterritoriale toepassingsgebied van het Verdrag kunnen inhouden, lijken - zo mag worden aangenomen, omdat er terzake niets is bepaald - van kracht te moeten worden zodra de verklaring ter kennis is gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Ten aanzien van de uitbreiding zou men ook kunnen denken aan een overeenkomstige toepassing van alinea 3 van artikel 19. Artikel 15 1. Dit artikel heeft betrekking op het vraagstuk van de verdragsconflicten.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 476 (R 917), nrs. 5-6
40
2. Het bepaalt dat dit Verdrag geen inbreuk maakt op andere verdragen waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen worden en waarin op bijzondere gebieden de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor een verkeersongeval wordt geregeld. 3. Deze bepaling vervult een dubbele functie: enerzijds waarborgt zij de geldigheid van reeds aangenomen verdragen en anderzijds verschaft zij de Verdragsluitende Staten de mogelijkheid om in de toekomst, niettegenstaande dit Verdrag, zowel bilaterale als multilaterale verdragen te sluiten. De aandacht dient er evenwel op te worden gevestigd dat artikel 15 niet doelt op andere verdragen in het algemeen, maaralleen op de verdragen waardoor, ten aanzien van bijzondere aangelegenheden, de aansprakelijkheid wordt geregeld die in dit Verdrag wordt behandeld. Zo wijkt het Verdrag van Genèvevan 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) af van dit Verdrag voor zover het onder meer aangelegenheden regelt met betrekking tot de niet-contractuele aansprakelijkheid. Hetzelfde geldt voor het in voorbereiding zijnde verdrag betreffende de Overeenkomst tot internationaal vervoer van reizigers en bagage over de weg (CVR) alsmede voor bij voorbeeld het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, het aanvullend Verdrag van 31 januari 1963 en het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, enz. Indien daarentegen twee Staten die partij zijn bij dit Verdrag, besluiten samen een bilateraal verdrag aan te gaan inzake ongevallen in het wegverkeer in het algemeen, dan zou dat bilaterale verdrag geen voorrang hebben boven dit Verdrag, omdat de werkingssfeer ervan precies dezelfde zou zijn. Artikel 16 1. De artikelen 16 tot en met 21 bevatten de slotbepalingen. 2. Artikel 16 heeft betrekking op de ondertekening en de bekrachtiging. 3. In de artikelen 16 en 18 wordt aangegeven hoe een land partij kan worden bij het Verdrag. Artikel 16 heeft betrekking op de Staten die vertegenwoordigd waren op de Elfde zitting van de Conferentie, terwijl artikel 18 betrekking heeft op de landen die niet op die zitting waren vertegenwoordigd. 4. De voornaamste redenen waarom aan beide categorieën landen twee verschillende artikelen zijn gewijd, zijn: (i) alleen de landen vertegenwoordigd op de Elfde zitting kunnen het Verdrag ondertekenen; (ii) die landen kunnen vervolgens het Verdrag bekrachtigen, terwijl de landen die niet op bedoelde zitting vertegenwoordigd waren, alleen tot het Verdrag kunnen toetreden; (iii) alleen de bekrachtigingen door de op de zitting vertegenwoordigde landen worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van het minimum aantal bekrachtigingen dat vereist is voor de eerste inwerkingtreding van het Verdrag; (iv) door de verdeling in twee artikelen wordt het gemakkelijker vast te stellen welke landen tot het Verdrag kunnen toetreden. 5. Zo bepaalt artikel 16 dat het Verdrag ter ondertekening openstaat voor de Staten vertegenwoordigd op de Elfde zitting van de Conferentie, dat het dient te worden bekrachtigd, en dat de akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Artikel 17 1. Dit artikel behandelt de inwerkingtreding van het Verdrag.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476(R917), nrs. 5-6
41
2. De eerste alinea heeft betrekking op de eerste inwerkingtreding van het Verdrag. Deze vindt plaats op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging. 3. De tweede alinea die betrekking heeft op de inwerkingtreding van het Verdrag voor Staten die het daarna bekrachtigen, bepaalt dat voor elke ondertekenende Staat die het Verdrag daarna bekrachtigt, het Verdrag in werking treedt op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging. Artikel 18 1. Dit artikel heeft betrekking op de toetredingen tot het Verdrag door de landen die niet vertegenwoordigd zijn geweest op de Elfde zitting van de Conferentie (zie ook onder artikel 16). 2. Ten einde aan te sluiten bij wat gangbaar is in andere recente internationale instrumenten, in het bijzonder die welke in het kader van de Verenigde Naties zijn opgesteld, is het systeem van toetreding enigszins gewijzigd in vergelijking tot de vorige verdragen van de Conferentie. Volgens de nieuwe tekst vervat in de eerste alinea, staat het Verdrag niet volledig open voor toetreding van iedere Staat die niet vertegenwoordigd was op de Elfde zitting van de Conferentie, maar staat het alleen open voor toetreding van een Staat die Lid is van deze Conferentie of van de Verenigde Naties of van een van haar gespecialiseerde organisaties of die Partij is bij het Statuut van het lnternationaal Gerechtshof. De toetreding kan slechts geschieden nadat het Verdrag krachtens het bepaalde in de eerste alinea van artikel 17 in werking is getreden. 3. Volgens het tweede lid van artikel 18 dient de akte van toetreding te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Krachtens het derde lid treedt het verdrag voor een toetredende Staat in werking op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van zijn akte van toetreding. Dit heeft ten gevolge dat vanaf die datum de nationale conflictenregels vervangen moeten worden door de conflictenregels zoals die vervat zijn in het Verdrag. 4. Op grond van het vierde lid heeft de toetreding echter slechts gevolg ten aanzien van de betrekkingen tussen de toetredende Staat en de Verdragsluitende Staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden. Die oplossing, die vereist dat de Staten uitdrukkelijk hun goedkeuring geven aan toetreding werd verkozen boven het oude systeem waarbij zij verplicht waren verzet aan te tekenen indien zij niet wilden dat de toetreding van kracht zou worden. Het oude systeem kon namelijk aanleiding geven tot negatieve verklaringen van politieke aard en de Conferentie heeft dit willen voorkomen. De uitdrukking 'Verdragsluitende Staten' omvat ook de Staten die tot het Verdrag zijn toegetreden. De aanvaarding is dus eveneens een voorwaarde voor het ontstaan van een verdragsrelatie tussen de toetredende Staat en een Staat die reeds is toegetreden. 5. Volgens het vijfde lid treedt het Verdrag tussen de toetredende Staat en de Staat die heeft verklaard de toetreding te aanvaarden, in werking op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van de verklaring van aanvaarding. Op te merken valt dat men, bij het vaststellen van het tijdstip van inwerkingtreding, in de Franse tekst in het vijfde lid de uitdrukking 'zestig dagen na de nederlegging' gebruikt, terwijl in het derde lid alsmede in de artikelen 17 en 19 in de Franse tekst wordt gesproken van 'de zestigste dag na de nederlegging'. Aangezien de laatste formulering vroeger bij de Conferentie ge-
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12476(R917), nrs. 5-6
42
bruikelijk was en zij overeenkomt met de Engelse tekst van het vijfde lid (on the sixtieth day afterthedeposit) moet worden aangenomen dat de uitdrukking in het vijfde lid in de Franse tekst op dezelfde wijze moet worden opgevat. Artikel 19 1. Dit artikel betreft de toepassing van het Verdrag op de gebieden die hun buitenlandse betrekkingen niet zelf behartigen. 2. Het Verdrag is rechtens van toepassing op het eigen gebied van de Verdragsluitende Staten. Indien een Verdragsluitende Staat wenst dat het Verdrag ook van kracht wordt in andere gebieden waarvan deze Staat de internationale betrekkingen behartigt, legt deze daartoe een uitdrukkelijke verklaring af. 3. Zo bepaalt artikel 19 dat iedere Staat op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging of toetreding kan verklaren dat dit Verdrag zich uitstrekt tot alle gebieden voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of tot een of enkele van die gebieden. Een zodanige verklaring wordt van kracht op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staat. Daarna wordt van zodanige uitbreidingen kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Het Verdrag treedt voor de in de verklaring van uitbreiding genoemde gebieden in werking op de zestigste dag na bedoelde kennisgeving. 4. Opgemerkt zij dat voor deze territoriale uitbreiding niet de aanvaarding door de andere Verdragsluitende Staten is vereist, zoals dit bij voorbeeld wel het geval is in artikel 29 van het ontwerp-verdrag betreffende de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed. Artikel 20 1. Dit artikel heeft betrekking op de duur van het Verdrag en op de opzegging ervan. 2. Het Verdrag blijft van kracht vijf jaar na de datum van zijn inwerkingtreding overeenkomstig de eerste alinea van artikel 17, ook voorde Staten die het Verdrag nadien hebben bekrachtigd of daartoe zijn toegetreden. Indien geen opzegging heeft plaatsgevonden, wordt het Verdrag stilzwijgend telkens voor vijf jaar verlengd. Opzeggingen dienen ten minste zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. De opzegging kan worden beperkt tot bepaalde gebieden waarop het Verdrag van toepassing is. De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat die haar ter kennis heeft gebracht. Het Verdrag blijft voor de andere Verdragsluitende Staten van kracht. Artikel 21 Dit artikel betreft bepaalde kennisgevingen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland, als depositaris van het Verdrag, moet doen aan de Staten vertegenwoordigd op de Elfde zitting, alsmede aan de Staten die zijn toegetreden tot het Verdrag. Het artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen. Stockholm, oktober 1969 Eric W. Essen
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,12476 (R917), nrs. 5-6
43