Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
19 637
Vreemdelingenbeleid
Nr. 869
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 5 november 2004 De vaste commissie voor Justitie1, belast met de behandeling van de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 2 juli 2004 over enkele wijzigingen met betrekking tot het beleid inzake de hervestiging in Nederland van uitgenodigde vluchtelingen (kamerstuk 19 637 nr. 841), heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De vragen zijn met de door de bewindspersoon bij brief van 5 november 2004 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer Adjunct-griffier voor deze lijst, Van den Hauten-Hinnen
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen). Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), TjonA-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).
KST80911 0405tkkst19637-869 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
1
1 Kan de minister aangeven of er bij de vaststelling van de lijst van personen andere organisaties dan het Hoge Commissariaat van de Verenigde naties voor Vluchtelingen (UNHCR) betrokken worden? Zo ja, kan de minister de Kamer voorzien van een lijst van betrokken organisaties? Neen, er zijn geen andere organisaties bij de vaststelling van de lijst van personen betrokken. Vanuit zijn specifiek mandaat als VN-organisatie belast met de internationale bescherming van vluchtelingen is UNHCR de aangewezen instantie om duurzame oplossingen te vinden voor vluchtelingen. UNHCR kijkt hierbij allereerst naar mogelijke terugkeer naar het land van herkomst, in de tweede plaats naar de mogelijkheid van lokale integratie en in laatste instantie naar mogelijke hervestiging buiten het eerste land van asiel. UNHCR is derhalve uitermate goed toegerust om een afweging te maken tussen de voorhanden zijnde duurzame oplossingen. Bovendien is UNHCR de enige internationale organisatie die vluchtelingen voordraagt voor hervestiging. 2 Wat zijn de oorzaken van de groei van het aantal landen dat vluchtelingen ter hervestiging uitnodigt? Een toenemend aantal landen erkent het belang van hervestiging als onderdeel van de drie duurzame oplossingen voor de vluchtelingenproblematiek. Zowel UNHCR als bestaande hervestigingslanden stimuleren deelname van nieuwe landen aan de hervestigingsprocedure van UNHCR om zodoende voor meer vluchtelingen de juiste duurzame oplossing te vinden. 3 Kan een overzicht worden gegeven van de quota van alle 18 landen die een hervestigingsbeleid kennen? Abusievelijk is in de brief vermeld dat het om achttien landen gaat; dit moet zeventien zijn. Daarbij voeren de volgende tien landen een gevestigd quotumbeleid voeren (jaarlijks quotum tussen haken): Australië (12 000 personen); Canada (11 500 personen); Denemarken (500 personen); Finland (750 personen); Nederland (500 personen); Noorwegen (750 personen); Nieuw-Zeeland (750 personen); Zweden (1700 personen); Verenigd Koninkrijk (500 personen); Verenigde Staten (50 000 personen). Verder zijn er een aantal landen die incidenteel, en vaak op kleinere schaal, vluchtelingen uitnodigen. Deze landen zijn Burkina Faso, Benin, Brazilië, Chili, IJsland, Ierland en Spanje. 4 Waarom legt het doen van voordrachten door de UNHCR een groot beslag op de capaciteit van de UNHCR? Welke meer specifieke criteria – op bladzijde 2 worden veiligheids-, medische en humanitaire redenen genoemd – hanteert de UNHCR voor het doen van voordrachten in het algemeen en ten aanzien van Nederland in het bijzonder? UNHCR hanteert een uitgebreide procedure voor het allereerst erkennen van een vluchteling en, ten tweede, het bepalen of een vluchteling in aanmerking komt voor hervestiging of een andere duurzame oplossing. Daarbij gaat het om criteria zoals de duur van het verblijf van de betrokkene in een vluchtelingenkamp of elders, de ervaringen, de veiligheid, de fysieke gesteldheid van betrokkene en de eventuele noodzaak tot het ondergaan van een medische behandeling die niet via UNHCR in de regio van opvang kan worden gegeven. Deze procedure bestaat onder meer uit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
2
verschillende interviews en eventueel een medisch onderzoek. Voorts zal een voordracht tot hervestiging, naast het veldkantoor, ook door het regionale kantoor ondersteund moeten worden. Bij het bepalen aan welk land de vluchteling ter hervestiging wordt voorgedragen, neemt UNHCR onder andere de volgende aspecten in overweging: de selectiecriteria, toelatingsprioriteiten en nog beschikbare plaatsen van het hervestigingsland, familiebanden en gezondheidsoverwegingen (beschikbaarheid van behandelmethoden). De criteria die in de hervestigingsprocedure door UNHCR worden gebruikt zijn vastgelegd in het Handboek Hervestiging (UNHCR Resettlement Handbook) welke op de website van UNHCR te raadplegen is (www.unhcr.ch). Het doen van voordrachten door UNHCR vindt schriftelijk plaats en loopt via het hoofdkantoor in Genève. Naast de individuele voorstellen door lokale veldkantoren van UNHCR zal het hoofdkantoor elke individuele zaak moeten selecteren en vervolgens over elke individuele zaak moeten corresponderen. Nu Nederland missies gaat uitvoeren, kan het werk van UNHCR in belangrijke mate beperkt worden tot het maken van de voordrachten door het lokale kantoor van UNHCR ter plaatse. Het voorbereiden van een forse groep voordrachten tegelijkertijd zal naar verwachting ook de efficiëntie vergroten, en daarmee het beslag op UNHCRcapaciteit verminderen. 5 Kan voor de afgelopen vijf jaar een overzicht worden gegeven van het totale aantal personen dat bescherming van de UNHCR geniet, hoeveel van hen door de UNHCR als vluchteling zijn erkend, hoeveel daarvan in aanmerking zijn gebracht voor hervestiging elders en hoeveel van hen daadwerkelijk elders zijn gevestigd? De volgende gegevens zijn afkomstig uit het Refugee Statistical Yearbook 2002 van UNHCR alsmede de 2003 Global Refugee Trends, welke eveneens onverkort op de website van UNHCR te raadplegen zijn. Bij het bepalen van de aantallen door UNHCR beschermde personen is uitgegaan van de som van de vluchtelingen, binnenlands ontheemden (IDPs) en overigen. Van de 9,7 miljoen door UNHCR erkende vluchtelingen had aan het einde van 2003 73% van de 9,7 miljoen vluchtelingen toegang tot hulp die door of via UNHCR werd aangeboden.
Door UNHCR beschermde personen Erkende vluchtelingen Aankomsten hervestigde vluchtelingen in industriële landen
1999
2000
2001
2002
2003
17 081 900 11 625 700
19 714 500 12 062 100
18 117 400 12 029 900
16 194 000 10 594 000
13 858 600 9 671 800
111 196
98 295
92 544
50 571
55 600
6 Hoe lang verblijven uitgenodigde vluchtelingen doorgaans in de asielopvang alvorens te worden uitgeplaatst naar gemeentewoningen? Waarom krijgen zij geen voorrang bij uitplaatsing, gezien hun veelal langdurige eerdere verblijf in vluchtelingenkampen? Zullen zij eventueel ook groepsgewijs naar een gemeente kunnen worden uitgeplaatst? De gemiddelde verblijfstijd van uitgenodigde vluchtelingen in de centrale opvang bedraagt momenteel ca. 9 maanden; hierbij dient te worden aangetekend dat de moeilijke uitplaatsingen van zeer grote gezinnen en personen die een aangepaste woning behoeven een opdrukkend effect hebben op dit gemiddelde. Uitgenodigde vluchtelingen worden direct na binnenkomst op de lijst voor uitplaatsing gezet. De mogelijkheid van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
3
groeps- of contingentsgewijze uitplaatsing naar gemeenten bestaat momenteel al; de mogelijkheid dit uit te breiden met het oog op ook een groepsgewijze aankomst van uitgenodigde vluchtelingen wordt onderzocht. 7 Is er speciaal beleid voor uitgenodigde vluchtelingen met het oog op (het bespoedigen van) hun integratie in de Nederlandse samenleving? Gelden voor hen dezelfde inburgeringseisen als voor andere nieuwkomers? Binnen de Pilot Inburgeren in de Centrale Opvang wordt aandacht besteed aan de verbetering van de inburgering van alle status- en vergunninghouders, ook de uitgenodigde vluchtelingen. In de huidige WIN staan geen uitzonderingsbepalingen voor uitgenodigde vluchtelingen. 8 Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan sinds in 2000 de functie van de stichting Centrale Opvang Vluchtelingen (COV) in het aparte opvangcentrum voor uitgenodigde vluchtelingen te Apeldoorn is komen te vervallen, met name bezien naar de wijze waarop uitgenodigde vluchtelingen na hun aankomst in Nederland worden begeleid op weg naar hun integratie in de Nederlandse samenleving? Binnen de mogelijkheden die het COA had in het kader van het programma voor dagstructurering werd een aangepast oriëntatietraject aangeboden (maatschappijoriëntatie) gevolgd door lessen Nederlands als 2e taal (NT2). Binnen de Pilot Inburgeren in de Centrale Opvang wordt dit verder uitgebouwd en geprofessionaliseerd. 9 Hanteert Nederland ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen dezelfde definitie van «gezin» als UNHCR? Heeft Nederland door UNHCR voorgedragen gevallen afgewezen vanwege een mogelijk verschil in gezinsdefinitie? Kan een nadere indicatie worden gegeven van waar het in de genoemde gevallen van gezinshereniging van uitgenodigde vluchtelingen om ging? UNHCR hanteert in een aantal gevallen een ruimere definitie van gezin dan in artikel 29, onder e en f Vreemdelingenwet is neergelegd. Niettemin worden bij een gezamenlijke voordracht van een gezin door UNHCR alle voorgedragen personen behandeld als behorend tot het gezin. Het komt voor dat UNHCR personen voordraagt van wie een familielid niet behorend tot het gezin (zoals gedefinieerd in de Vreemdelingenwet) in Nederland verblijft. Aangezien toelating in het kader van gezinshereniging in die gevallen niet mogelijk is, zal de voordracht op eigen merites voor hervestiging beoordeeld worden. 10 Worden uitgenodigde vluchtelingen waarbij sprake is van een gezinssituatie altijd of zoveel mogelijk als gezin uitgenodigd? In situaties waarin dat niet het geval is, geldt dan het nareiscriterium? Voor het Nederlands beleid ten aanzien van gezinsleden van uitgenodigde vluchtelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9. Daarnaast kan het voorkomen dat UNHCR niet alle personen van een gezin heeft voorgedragen. Het komt voor dat dan niet alle personen van een gezin worden uitgenodigd. Indien dit het geval is zullen de betreffende gezinsleden alsnog toelating in Nederland kunnen krijgen op basis
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
4
van eigen merites, het nareiscriterium van artikel 29 Vreemdelingenwet, dan wel het reguliere gezinsherenigingsbeleid. 11 Wat waren de onderliggende redenen van het dikwijls ontbreken van essentiële informatie in dossiers bij de beoordeling of de voorgedragen persoon daadwerkelijk in aanmerking komt voor hervestiging in Nederland? Waarom leidde dit tot veel afwijzingen? Het komt regelmatig voor dat UNHCR een gedateerd en niet volledig dossier aanlevert. Feiten die ontstaan zijn nadat het dossier door het veldkantoor naar het hoofdkantoor is gezonden, ontbreken vaak in de dossiers die aan Nederland worden voorgedragen. Dit is vooral van belang met betrekking tot de voor de beoordeling van de toelating relevante medische en openbare orde aspecten. Dossiers zijn vaak onvolledig in de weergave van het vluchtrelaas, waardoor de toepasselijkheid van eventuele uitsluitingsgronden niet direct is te beoordelen. In voorkomende gevallen heeft de IND uiteraard getracht samen met UNHCR de ontbrekende informatie te achterhalen. Het kwam echter voor dat UNHCR niet de benodigde informatie kon leveren. De IND moest dan oordelen dat de voordracht niet kon worden overgenomen omdat het vluchtverhaal te weinig gedetailleerd was en derhalve te weinig aanknopingspunten bood voor de IND om de gebruikelijke toetsing uit te voeren en twijfel over uitsluitingsgronden bleek bestaan. 12 Om welke reden blijft het quotum gehandhaafd op 1500 personen per drie jaar? Waarom wordt het quotum niet verhoogd gezien ook verzoeken van de UNHCR in die richting? Ten eerste lijkt het voorbarig om op dit moment te spreken van verhoging van het quotum. De eerste prioriteit is om het quotum, in tegenstelling tot de afgelopen jaren, te gaan vullen. Ten tweede valt de hoogte van het Nederlands quotum niet uit de toon vergeleken met andere Europese hervestigingslanden. Mocht er een beroep op Nederland worden gedaan om, incidenteel of structureel, het quotum te verhogen, bijvoorbeeld in het kader van een versterkt beleid van bescherming in de regio, dan zal een dergelijk verzoek op dat moment overwogen worden. 13 Hoelang hebben uitgenodigde vluchtelingen gemiddeld in asielzoekerscentra verbleven? Welke maatregelen heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) genomen om deze verblijfstijden te bekorten? Welke maatregelen gaat de minister nemen om te voorkomen dat in de toekomst uitgenodigde vluchtelingen langdurig in de centrale opvang moeten verblijven? Voor een toelichting op de uitplaatsingstermijnen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Eenzijdige initiatieven van het COA zijn niet effectief gebleken; het bespoedigen van uitplaatsing kan alleen door gemeenschappelijk overleg met, en door inspanning van, alle betrokken partijen (Rijk, VNG en IPO) worden bereikt. Op de agenda van het aanstaande bestuurlijk overleg van deze partijen zal dit dan ook een agendapunt vormen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
5
14 Hoeveel voordrachten van de UNHCR heeft Nederland afgewezen waarbij het ging om een gezinslid van een vluchteling die al in Nederland verblijft? Is de minister bereid bij het hervestigingsbeleid ten aanzien van gezinsleden van vluchtelingen zich te conformeren aan de criteria die de UNHCR hiervoor heeft vastgelegd in hoofdstuk 4 van het UNHCR Resettlement Handbook? In 2001 is door de IND een evaluatieonderzoek gedaan naar de afwijzingsoorzaken van de voorgedragen zaken. In zeven zaken is de voordracht teruggegeven waarin een gezins- of familielid in Nederland verbleef, maar de betreffende persoon niet over een geldige verblijfstitel beschikte. Tevens kon niet geconcludeerd worden dat in deze zeven voorgedragen zaken toelating op het eigen vluchtverhaal gerechtvaardigd zou zijn. De jaren na 2001 geven hetzelfde beeld. In het geval het in Nederland verblijvende gezinslid in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel, kunnen de overige gezinsleden op grond van het nareiscriterium eveneens toelating in Nederland krijgen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9. Gezien het bovenstaande is wijziging van het beleid op dit punt niet geïndiceerd. 15 In welke zin schiet de informatie in de UNHCR-dossiers «dikwijls tekort»? Over het informatietekort van UNHCR-dossiers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11. 16 Zijn de vele afwijzingen op basis van «tekortschietende informatie» door de IND met de UNHCR besproken en zo ja, wat was haar reactie op deze afwijzingen? Indien er sprake was van afwijzing omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bood voor beoordeling, is uiteraard contact opgenomen met UNHCR. Allereerst werd getracht meer informatie boven water te krijgen, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11. Als dit toch leidde tot afwijzing van de voordracht heeft Nederland dit toegelicht aan UNHCR, die zich daar dan bij neerlegde. UNHCR heeft eerder aangegeven dat zij graag willen dat Nederland weer selectiemissies gaat doen. Zo zal ontbrekende informatie ter plekke worden aangevuld en met betrokkene zelf kunnen worden besproken. Zo wordt de kans op afwijzingen vanwege ontbrekende informatie, miniem. 17 In hoeverre is de IND in Nederland beter dan de veldkantoren van de UNHCR ter plaatse in staat te beoordelen of een vluchteling voor hervestiging in aanmerking komt? Niet kan worden gesteld dat IND of UNHCR op dit punt beter of minder goed in staat is een beoordeling te maken. De IND maakt een andere beoordeling dan de veldkantoren van UNHCR. De veldkantoren bezien of de betrokkenen onder de zorg van UNHCR kunnen vallen. De IND beoordeelt of de betrokkenen voor toelating tot Nederland in aanmerking komen. De veldkantoren van UNHCR maken bij de verwerking van grote stromen van vluchtelingen tegelijk uit nabije landen soms gebruik van de mogelijk-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
6
heid het vluchtelingschap prima facie toe te kennen of groepsvervolging aan te nemen. Vervolgens beoordeelt UNHCR zo nodig individueel of hervestiging toepasselijk is. UNHCR moedigt landen aan om het vluchtelingschap wel steeds op individuele basis te beoordelen. Nederland maakt dan ook graag gebruik van de mogelijkheid de voordrachten van UNCHR voor hervestiging individueel te toetsen aan dezelfde criteria die ook op asielzoekers die zelfstandig in Nederland asiel aanvragen van toepassing zijn. Hiermee wordt zoveel mogelijk de eenheid en rechtsgelijkheid behouden in het nationale asielbeleid. 18 Klopt het dat de IND de door de UNHCR vastgestelde lijst van personen die uitgenodigd kunnen worden ten volle beoordeelt op grond van dossiers waarvan de minister stelt dat de informatievoorziening tussen IND en UNHCR hapert? Heeft dit tot gevolg kunnen hebben dat personen ten onrechte niet zijn uitgenodigd om in Nederland als vluchteling te verblijven? Met betrekking tot de gevolgen van eventueel informatietekort verwijs ik naar het antwoord op vraag 11. 19 Waarom wordt het in de jaren 1999–2003 niet benutte deel van het quotum niet toegevoegd aan het quotum voor de jaren 2004–2007? Omdat er nu een aantal wijzigingen in de uitvoering worden aangebracht lijkt het verstandig om met een schone lei te beginnen. We hebben de invulling van het quotum dat was vastgesteld in 1999 uiteindelijk over vijf jaar gespreid. Het nieuwe quotum heeft een helder startpunt van 1 500 vluchtelingen per drie jaar, startend op 1 januari 2005. De proefmissie die nog in 2004 wordt uitgevoerd maakt wel gebruik van de resterende ruimte van het oude quotum. 20 Is het echt niet mogelijk om, ondanks de moderne communicatiemiddelen, bij onvoldoende beschikbare informatie in dossiers contact te hebben over zulke dossiers en langs die weg een goed beeld te krijgen van individuele hervestigingsdossiers? Anders gezegd, zijn missies werkelijk nodig, temeer daar het Nederlandse quotum, naast selectiemissies, zal blijven openstaan voor directe voordrachten van de UNHCR-veldkantoren en/of het UNHCR-hoofdkantoor? Hoe worden in zulke gevallen de eerdergenoemde dossier-informatielacunes opgevuld? De rol van het UNHCR-hoofdkantoor in Genève zal zodanig wijzigen dat naar mijn stellige overtuiging selectiemissies de enige manier zijn om het quotum te vullen. Het hoofdkantoor zal immers het doen van voordrachten, afgezien van «emergency-cases, overlaten aan veldkantoren. Het is niet waarschijnlijk dat de veldkantoren op eigen initiatief 500 individuele voordrachten per jaar aan Nederland kunnen doen, terwijl tegelijkertijd de andere hervestigingslanden met missies langs komen waarvoor enkele honderden voordrachten tegelijk moeten worden voorbereid. Er is regelmatig bij UNHCR aangedrongen de mogelijkheid te krijgen direct in contact te treden met UNHCR hervestigingmedewerkers in het veld. Dit bleek over het algemeen moeilijk of helemaal niet te realiseren. Dit heeft mede te maken met het feit dat dit een groot beslag op de tijd zou leggen van deze medewerkers gezien het aantal hervestigingslanden en het aantal hervestigingszaken en het voorbereiden van missies van andere hervestigingslanden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
7
Dat het quotum toch ook open blijft voor individuele voordrachten heeft te maken met de genoemde «emergency-cases». In deze gevallen moeten individuen snel uit hun opvangsituatie worden weggehaald, en kan er niet gewacht worden op een mogelijke toekomstige selectiemissie. Deze voordrachten worden over het algemeen langs het UNHCR hoofdkantoor geleid, die bepaalt aan welk hervestigingsland de zaak wordt voorgedragen. UNHCR stelt het zeer op prijs dat Nederland open blijft staan voor deze zaken. Over het informatietekort van UNHCR-dossiers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11. 21 Zullen ten behoeve van de medische toetsing van betrokkenen ook artsen deelnemen aan missies? Gaat het hier om artsen van het Bureau Medische advisering of om externe artsen? Een arts van het Bureau Medische Advisering zal deelnemen aan missies. 22 Door wie zullen de Terms of Reference ten behoeve van elke missie worden opgesteld? Is de minister bereid deze ook aan de Kamer voor te leggen? De Terms of Reference worden door mij, in nauwe afstemming met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, vastgesteld. Het is mijn intentie u na afloop van de eerste missie, en daarna jaarlijks, te informeren over de uitvoering van het hervestigingbeleid, inclusief het verstrekte selectiemandaat en het resultaat van de missies. 23 Welke criteria zal de IND tijdens missies naar UNHCR-veldkantoren bij het selecteren van kandidaten voor hervestiging gaan hanteren en in hoeverre wijken die af van door de UNHCR gehanteerde criteria? Voor het antwoord op het verschil in de beoordeling door UNHCR en IND wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 17. Zoals in de brief aan uw Kamer van 2 juli 2004 reeds is beschreven, zal de beoordeling van hervestigingdossiers bestaan uit een weging van de Nederlandse Vreemdelingenwet en de voordracht door UNHCR. 24 Wordt, in het licht van het komende voorstel voor een Europees hervestigingsbeleid, wellicht ook gedacht aan een systeem waarbij in een verderliggende toekomst, sprake zou kunnen zijn van een systeem van asielopvang en -beoordeling in de regio door UNHCR, waarvan het gevolg zou kunnen zijn dat asielbeoordeling door de Europese partners voor een groot aantal landen niet meer nodig zou hoeven zijn en waarbij voor die landen uitsluitend zou kunnen worden gewerkt met hervestigingsprogramma’s? Een dergelijke ontwikkeling is niet waarschijnlijk. Op het moment wordt binnen de EU gediscussieerd over een Europees hervestigingbeleid, als element van een versterking van bescherming van vluchtelingen in regio’s van herkomst. Het doel hiervan is dat overheden van derde landen op den duur zelf in staat zullen zijn adequate bescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben, zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis. Bescherming in de regio, en hervestiging, zal echter complementair zijn aan een Europees asielsysteem. Er zal dus geen sprake zijn van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
8
systeem waar toegang tot Europa uitsluitend via hervestiging verkregen kan worden. Iedereen die in Europa asiel aanvraagt zal in de toekomst hun aanvraag volgens Europees recht beoordeeld zien. 25 Hoe staat Nederland tegenover het voorstel van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen dat de lidstaten van de Europese Unie jaarlijks één vluchteling per 5 000 inwoners moeten opnemen? Zal Nederland dit voorstel inbrengen tijdens het Nederlandse voorzitterschap, mede gezien de plannen om een Europees hervestigingsbeleid te gaan voeren? Momenteel hebben slechts zes EU-lidstaten een hervestigingsbeleid. In de onderhandelingen in de EU tot nu toe blijkt het moeilijk om alle 25 lidstaten te enthousiasmeren voor het voeren van een dergelijk beleid. De inzet van het Nederlands Voorzitterschap is nu om hervestiging een onderdeel te laten uitmaken van een EU-beleid op het gebied van bescherming in de regio, maar op een niet-verplichtende basis. Dit betekent dat lidstaten die er niet voor voelen niet mee hoeven te doen met een Europees hervestigings-initiatief. Uiteraard is de hoop en de inzet wel dat op den duur meer lidstaten hervestiging zullen overwegen. In dit licht bezien, voert het voorstel van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen om per 5 000 inwoners één vluchteling te hervestigen thans te ver. 26 Bestaan er, mede in het licht van een mogelijk Europees hervestigingsbeleid en gezien de opmerking in uw brief dat het Nederlandse hervestigingsprogramma nog steeds bescheiden is, plannen om het quotum op termijn te verhogen? Neen. Ter verdere toelichting verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 12. 27 Zal het Nederlands EU-voorzitterschap zich inspannen om te komen tot een Europees hervestigingsbeleid en verhoging van de quota van de verschillende landen? Ja. Ter verdere toelichting verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 25. 28 Waarop komt in grote lijnen de inhoud neer van de onlangs in de Justitie Binnenlandse Zaken EU-Raad (JBZ-Raad) gepresenteerde Mededeling van de Commissie waarin naast bescherming in de regio ook een voorstel voor een Europees hervestigingsprogramma aan de orde komt? Ik verwijs u hiervoor naar de informatie die ik u reeds heb toegezonden via het daarvoor geëigende kanaal van de BNC-fiches (Beoordeling Nieuwe Commissie-voorstellen), Kamerstukken 2003–2004, 22 112, nr. 331. Hierin hebben de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de staatssecretaris voor Europese Zaken en ikzelf uiteen gezet waar de Mededeling over gaat en hoe deze door ons wordt beoordeeld. Ik heb u hierover tevens ingelicht bij het Algemeen Overleg met uw Kamer op 14 oktober 2004, ten behoeve van de JBZ-Raad van 25 en 26 oktober 2004. 29 Wat is de relatie tussen het voorgestelde hervestigingsbeleid en het voorstel voor een Europees hervestigingsbeleid? Indien de Europese Unie instemt met het opnemen van hervestiging als één van de elementen in het kader van versterkte bescherming van vluch-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
9
telingen in de regio, zal de Europese Commissie vervolgens een voorstel doen over de precieze uitwerking hiervan. Voorop staat wel dat de samenwerking vooral in praktisch opzicht zal plaatsvinden, en dat de Lidstaten zelf, op grond van nationale criteria, voordrachten zullen blijven beoordelen. 30 Is de stelling, dat het niet voor de hand ligt uitgenodigde vluchtelingen toe te laten uit een gebied waarvoor een besluitmoratorium geldt, houdbaar gegeven het feit dat uit te nodigen vluchtelingen immers al als vluchteling zijn erkend door UNHCR? Een besluitmoratorium hoeft aan vaststelling van vluchtelingenschap in individuele gevallen toch niet in de weg te staan? Het ligt niet in alle gevallen voor de hand om uitgenodigde vluchtelingen toe te laten uit een gebied waarvoor een besluitmoratorium geldt. Een besluitmoratorium kan op grond van artikel 43 van de Vreemdelingenwet 2000 op drie gronden worden ingesteld. De eerste twee gronden houden verband met de situatie in het land van herkomst namelijk de onzekerheid over de situatie in het land van herkomst, of de verwachting dat de situatie in het land van herkomst van korte duur zal zijn. De derde houdt daarmee geen verband, maar ziet op de onmogelijkheid om tijdig op aanvragen te beslissen vanwege het grote aantal aanvragen in korte tijd. Een besluitmoratorium dat wordt ingesteld op een van eerste twee gronden, betekent dat het niet mogelijk is een gedegen oordeel over een asielaanvraag te vellen. Een besluitmoratorium staat dan in de weg aan het beoordelen van de behoefte aan internationale bescherming in het individuele geval. Het feit dat een persoon al door UNHCR als vluchteling is erkend, maakt dat niet anders. 31 Op welke wijze zal landeninformatie worden meegenomen nu de Global Resettlement Needs leidend zijn? Welke landeninformatie behalve de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken en informatie van ambassades speelt nog een rol? De Global Resettlement Needs geven een overzicht van de jaarlijkse hervestigingsbehoefte van de wereldwijde vluchtelingenpopulatie, zoals vastgesteld door UNHCR, alsmede het verwachte aantal hervestigingsvoordrachten. Naar aanleiding van de informatie in de Global Resettlement Needs dienen vervolgens de bestemmingen bepaald te worden van de selectiemissies die Nederland wil uitvoeren. Bij deze keuze kan, naast het gebruik van ambtsberichten en de overige genoemde informatie, tevens gedacht worden aan informatie van nationale en internationale (niet-)gouvernementele organisaties en andere hervestiginglanden. 32 Zal onder het nieuwe beleid Nederland meer «openstaan» voor dossiervoordrachten dan voorheen het geval was? Inhoudelijk zal Nederland niet meer of minder «openstaan» voor dossiervoordrachten dan nu reeds het geval is. In kwantitatieve zin zal het grootste deel van het quotum gevuld gaan worden door selectiemissies. Daarnaast blijft Nederland bereid «emergency-cases» op basis van een dossiervoordracht te beoordelen. De beoordeling op basis van dossiervoordrachten zal daarom juist een veel minder grote rol gaan spelen. 33 Is de stelling dat het uitnodigen van vluchtelingen door Nederland de migratiedruk op Ontwikkelingssamenwerkingspartners verlicht, niet van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
10
betrekkelijke waarde, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden in dergelijke landen? Hervestiging moet gezien worden als een van de duurzame oplossingen voor de vluchtelingenproblematiek. Hervestiging biedt niet alleen een oplossing voor de individuele vluchteling en diens gezin, maar ook voor de gehele vluchtelingenpopulatie en voor het land van opvang. Voorts is Nederland niet het enige land dat meewerkt aan de hervestiging van vluchtelingen. In de afgelopen tien jaar hebben meer dan 1 miljoen vluchtelingen een kans op een beter bestaan gekregen via hervestiging. Daarnaast zijn in dezelfde periode 15,5 miljoen vluchtelingen vrijwillig teruggekeerd naar het land van herkomst. Bij elkaar opgeteld is dit bijna twee maal zoveel als de huidige vluchtelingenpopulatie (zie het antwoord op vraag 5, momenteel zijn er volgens UNHCR 9,7 miljoen vluchtelingen). 34 Waarom wordt niet toegewerkt naar een situatie waarin voor het bepalen van welke personen voor hervestiging in aanmerking komen, uitsluitend hoeft te worden afgegaan op informatie en voordrachten van UNHCR? De criteria voor toelating tot Nederland voor vluchtelingen zijn vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. Dit geldt ook voor uitgenodigde vluchtelingen die verblijf krijgen in Nederland op basis van artikel 29 van bedoelde wet. Het zou vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel onjuist zijn om voor uitgenodigde vluchtelingen in de beoordeling van hun vluchtelingschap een ander kader te hanteren dan voor personen die zelfstandig asiel vragen. Voor de verschillen tussen de toetsing van UNHCR en van Nederland verwijs ik u naar antwoord 17. 35 Waarom bestaat de noodzaak van een weging van de voordracht van UNHCR en het toetsingskader van de Nederlandse asielprocedure? Hier zou toch sprake moeten zijn van een één-op-één relatie? Waarom wordt slechts «meegewogen» dat betrokkenen door UNHCR erkende vluchtelingen zijn? Moet hieruit worden afgeleid dat UNHCR een selectieprocedure hanteert die niet zwaar genoeg is, dat UNHCR andere criteria hanteert voor de vaststelling van vluchtelingenschap dan Nederland of dat UNHCR onzorgvuldiger omgaat met bijvoorbeeld contra-indicaties als «1F»? Voor het antwoord op de vraag over toetsingscriteria verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 17 en 34. De voordracht voor wat betreft het vluchtelingenschap wordt getoetst aan de Vreemdelingenwet 2000. De voordracht van UNHCR gaat echter in op veel meer dan slechts het vluchtelingenschap, en geeft een beeld van de noodzaak van hervestiging voor de betrokken perso(o)n(en) en de ernst van de situatie waarin zij zich bevinden. De uiteindelijke afweging wordt gemaakt op basis van zowel de voordracht van UNHCR, als de toetsing aan de eerdergenoemde wet. 36 Hoe moet precies de zinsnede worden geduid: «om duplicatie van inspanningen te voorkomen zal het ministerie van Buitenlandse Zaken in het vervolg slechts gevraagd en ongevraagd informatie aan de IND verstrekken die van belang is om tot een zorgvuldige oordeelsvorming te komen, en niet langer iedere individuele voordracht van de UNHCR van advies voorzien»? Wanneer geeft het ministerie dit advies «gevraagd» en wanneer «ongevraagd»? Wie beoordeelt het belang? Zal dit er in de praktijk toe kunnen leiden dat toch weer in de meeste individuele gevallen advies zal worden uitgebracht?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
11
De IND zal bij de beoordeling eerst bezien of het voordrachtsdossier van UNHCR voldoende informatie bevat voor de beoordeling. Daarbij is natuurlijk tevens algemene informatie van belang zoals de algemene ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eerst wanneer bij de beoordeling duidelijk wordt dat meer specifieke informatie nodig is, zal het ministerie van Buitenlandse Zaken door de IND gevraagd worden onderzoek te doen naar deze elementen. Daarmee zal de rol van het ministerie van Buitenlandse Zaken ook meer in overeenstemming zijn met de rol die het ministerie nu reeds vervult in asielverzoeken van vreemdelingen die in Nederland zelfstandig asiel vragen. Slechts wanneer het ministerie van Buitenlandse Zaken bij de voordracht door UNHCR onmiddellijk kan inschatten dat er informatie ontbreekt die nodig is voor een goede beoordeling en meent deze informatie te kunnen leveren dan wel in de zaak te kunnen adviseren, zal het ministerie hiertoe reeds ongevraagd overgaan. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal uitermate terughoudend optreden in het geven van ongevraagd advies. Daar waar het ministerie nochtans overgaat tot het geven van advies, betreft het een individuele zaak waarbij de kennis, ervaring en inschatting van dit ministerie een context schetsen die van belang is voor de beoordeling van het hervestigingsverzoek door de IND. 37 Wie bepaalt, en op welke gronden, dat het ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd wordt informatie te verstrekken omdat de zorgvuldige besluitvorming omtrent een voordracht dit vereist? In beginsel bepaalt de IND of aanvullende informatie nodig is. Immers, de IND beschikt als geen ander over de expertise om te bezien of alle informatie aanwezig is die nodig is om de toelating tot Nederland goed te kunnen beoordelen. 38 Wat is de stand van zaken betreffende het project «profile» van de UNHCR waarbij wordt gestreefd naar betere registratie van vluchtelingen? Wat zijn de resultaten en op welke wijze geschiedt de voortzetting van de door Nederland gesteunde proeven met biometrische registratie in UNHCRkampen? In 2002 en 2003 zijn in het kader van Project Profile nieuwe standaarden, methodes en instrumenten ten behoeve van registratie ontwikkeld. In 2004 is het doel dat deze registratiesystemen worden ingevoerd in 20 landen, op meer dan 35 locaties. Het nieuwe systeem stelt UNHCR in staat op de actuele informatie met betrekking tot geboorte, overlijden, vertrek, aankomst, speciale beschermingsbehoefte en veranderingen in status bij te houden. In het nieuwe systeem worden foto’s gebruikt, en is het gebruik van biometrie in de toekomst toe te voegen. Ervaring met biometrie is opgedaan in Afghanistan door middel van irisscans, en in een door Nederland uitgevoerde pilot met vingerafdrukken in Tanzania. Vooralsnog geniet verdere invoering van het registratiesysteem de prioriteit boven de vervolmaking van het systeem door middel van biometrie en is geen voortzetting van de Nederlandse pilot voorzien. 39 Is er voor Non-gouvernementele Organisaties (NGO’s) een (UNHCRondersteunende) rol weggelegd bij de uitvoering van hervestigingsprogramma’s?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
12
UNHCR maakt soms gebruik van NGO’s in het veld om te assisteren bij de selectie van personen die in aanmerking komen voor hervestiging. In principe heeft Nederland hier geen bezwaar tegen, mits de eindverantwoordelijkheid voor de voordracht bij UNHCR blijft te liggen. Onder deze voorwaarde is het verder aan UNHCR om te bepalen waar en hoe NGO’s worden ingezet. 40 Hoe vindt de weging plaats tussen de voordracht van de UNHCR en het toetsingskader van de Nederlandse asielprocedure? Weegt het één zwaarder dan het ander? Zo ja, waarom? Voor een toelichting op de weging verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 35. 41 Welke factoren spelen een rol bij het afwijzen van een voordracht van de UNHCR op grond van het toetsingskader van de Nederlandse asielprocedure? Zoals ik in mijn antwoord op vraag 17 reeds heb aangegeven worden de voordrachten getoetst aan het Nederlands toelatingsbeleid. De factoren die daarbij een rol spelen zijn derhalve alle factoren die van belang zijn voor het beoordelen van de toelating tot Nederland. 42 Gaat het er bij medische behandeling in het kader van hervestiging om dat deze uitsluitend in Nederland mogelijk is? Vooreerst is van belang dat ook in geval waarin sprake is van medische behandeling het gewone toetsingskader geldt van het Nederlandse toelatingsbeleid. Bij de vraag of binnen dat kader voorrang gegeven dient te worden aan personen die medische behandeling nodig hebben, gaat het erom of de medische behandeling naar verwachting zal leiden tot echte verbetering van de gezondheidssituatie van betrokkene. Het komt in de praktijk vrijwel niet voor dat de medische behandeling uitsluitend in Nederland mogelijk is. 43 opvang berekend op een betere benutting van het quotum, en daarmee de komst van meer vluchtelingen, in de toekomst? De Centrale Opvang van het COA anticipeert op prognoses van aantallen te verwachten op te vangen personen. Ook de toename van het aantal op te vangen uitgenodigde vluchtelingen maakt integraal deel uit van deze prognose. 44 Is het mogelijk voor betrokken asielzoekers beroep in te stellen tegen de afwijzing van een hervestigingsverzoek? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? Nee, tegen afwijzing van een hervestigingverzoek staat geen rechtsmiddel open. In feite is het niet de vreemdeling die een verzoek om hervestiging doet, maar UNHCR. De vreemdeling kan daarom noch op grond van de Vreemdelingenwet 2000, noch op grond van de Algemene wet bestuursrecht tegen een afwijzende beslissing een rechtsmiddel aanwenden. Als Nederland de voordracht afwijst blijft de betrokkene onder bescherming van UNHCR staan en heeft UNHCR de mogelijkheid om de voordracht eventueel aan een ander land richten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 869
13