Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
30 420
Emancipatiebeleid
Nr. 94
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 9 november 2007 Hierbij stuur ik u aanvullende informatie over de onderwerpen waaraan ik in mijn eerste termijn van het nota-overleg Emancipatie van 7 november jl. niet of onvoldoende ben toegekomen. EVC’s Het instrument van EVC (Erkenning verworven competenties) kan inderdaad ingezet worden om vrijwilligers – en mantelzorgers – in staat te stellen om hun kennis en vaardigheden meer en beter te tonen, waardoor kansen op betaald werk toenemen. De staatssecretaris van VWS onderzoekt momenteel hoe we EVC effectiever kunnen inzetten voor vrijwilligers en mantelzorgers. Een van de opties hiertoe is het project Leren & Werken, waarbinnen EVC een van de lijnen is. In dat project worden de mogelijkheden bezien om – binnen de vastgestelde taakstelling voor EVC (die 60 000 trajecten omvat) – ruimte te maken voor vrijwillige inzet en mantelzorg. Bijvoorbeeld in het kader van het project Duizend en één Kracht worden EVC-trajecten aangeboden aan vrouwen. Het traject bestaat uit een intake (deels in de vorm van een empowerment training) waarbij een competentieprofiel en actieplan worden opgesteld, vervolgens vindt plaatsing en begeleiding bij een vrijwilligersorganisatie gedurende een aantal maanden plaats. Aan het eind van het traject wordt een eindbeoordeling opgesteld (met certificaat) en wordt samen met de vrouw een plan voor toekomstige ontwikkeling gemaakt. Die toekomstige ontwikkeling kan zijn het volgen van een opleiding, het zoeken naar betaald werk, of verder gaan in vrijwilligerswerk. In de pilots die nu lopen in zes gemeenten, worden dit soort intensieve trajecten aangeboden aan 240 vrouwen. Zoals u weet zal ik de komende periode het project uitbreiden naar 25 gemeenten.
KST112115 0708tkkst30420-94 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 94
1
Economische zelfstandigheid De norm voor economische zelfstandigheid is gebaseerd op het uitgangspunt in de bijstand dat een alleenstaande van 70% WML rond zou moeten kunnen komen. Deze bijstandsnorm voor een alleenstaande staat op geen enkele manier ter discussie. Daarom acht het kabinet een verandering in de norm voor economische zelfstandigheid niet opportuun. Pensioenvoorzieningen «gender neutraal» Sinds 2005 heeft de Stichting Pensioenkijker op verschillende manieren aandacht gevraagd voor het belang van pensioenopbouw bij jonge vrouwen. Getracht is de doelgroep te bereiken. Het pensioenbewustzijn van jongeren op de arbeidsmarkt laat te wensen over. Dit heeft vooral negatieve consequenties voor vrouwen, omdat zij vaker dan mannen in een kwetsbare positie zitten als het gaat om het inkomen voor later. Het kabinet onderschrijft de gedachte dat er nog een wereld is te winnen op het terrein van het vergroten van het pensioenbewustzijn. Uit onderzoek blijkt dat de interesse en motivatie om zich in de eigen oudedagvoorziening te verdiepen laag is. Alhoewel voorlichting over aanvullende pensioenen onder de verantwoordelijkheid van sociale partners valt, draagt het kabinet wel bij aan verstrekken van onafhankelijke pensioeninformatie via het geven van een rijksbijdrage aan de Stichting Pensioenkijker. De systematiek van de aanvullende pensioenen is op zich «gender neutraal», zeker na de overstap van de meeste pensioenfondsen naar een middelloonstelsel. Dat vrouwen en mannen andere pensioenresultaten hebben, wordt veroorzaakt doordat vrouwen minder uren werken dan mannen. Vandaar de hoofddoelstelling van hoofdstuk 1 van de Emancipatienota: verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen in personen en in uren. Waar het kabinet in de komende jaren het belang van meer uren werken door vrouwen onder de aandacht gaat brengen zal ook de link met de pensioenopbouw gelegd worden. Verantwoording in Sociaal Jaarverslag Rijk voor resultaten participatie vrouwen Hier werd verzocht om een schriftelijke reactie op het voorstel dat de minister van BZK expliciet verantwoordelijk zou moeten worden en jaarlijks via het Sociaal Jaarverslag Rijk per departement verantwoording zou moeten afleggen voor de resultaten met betrekking tot participatie vrouwen bij het Rijk (instroom, doorstroom, succesfactoren, e.d.). ZBO’s moeten hierin ook worden meegenomen. Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de minister van BZK. De minister van BZK zal vóór de voorjaarsnota met een schriftelijke reactie komen. Genderspecifieke expertise bij de ABD Per brief van 9 oktober 2007 (TK 30 420, nr. 54) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u geïnformeerd over de bijdrage aan het emancipatiebeleid van BZK. Onderdeel hiervan is een plan van aanpak dat momenteel in ontwikkeling is en gericht is op het stimuleren van het aantal vrouwen in toppposities bij het Rijk. Bekwaamheid in genderdiversiteit is hierbij een essentiële voorwaarde om de acties als het benutten van netwerken en het inschakelen van searchbureau’s uit te voeren. Verder wordt in deze brief ingegaan op een aantal initiatieven in het kader van extra aandacht binnen het reguliere loopbaanbeleid van het Rijk voor de ontwikkeling van vrouwelijk talent in de reguliere managementfuncties bij de overheid. Voor overige vragen op dit terrein verwijs ik u naar de minister van BZK.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 94
2
Lotgenotenhulp seksueel geweld De vraag of lotgenotenhulp landelijk kan worden aangeboden, zal ik doorgeleiden naar het ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport. Reservering uit PGO-fondsen voor VSK De vraag of het mogelijk is VSK op te nemen in het PGO-fonds zal ik onder aandacht brengen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daphne 3 gelden Het Daphne III-programma is een subsidieprogramma van de Europese Unie voor projecten gericht op het tegengaan van geweld tegen vrouwen en kinderen in de Europese Unie. Deelname is mogelijk voor NGO’s, lokale overheden, organisaties en verenigingen die actief zijn op het gebied van het tegengaan van geweld tegen vrouwen en kinderen. De projecten moeten in het algemeen 12 tot 24 maanden duren. De EU-bijdrage bedraagt maximaal 80% van de kosten. Het resterende deel van 20% moeten de organisaties zelf bekostigen. Per project is een EU-bijdrage van maximaal 125 000 euro per jaar beschikbaar. De eerste oproep voor het indienen van een projectsubsidieaanvraag zal binnenkort op de website van het Daphne III, http://ec.europa.eu/justice_home/ funding/2004_2007/daphne/funding_daphne_en.htm worden geplaatst. Ik zal de informatie over het Daphne III programma tevens op www.emancipatieweb.nl plaatsen zodat deze informatie toegankelijk is voor alle organisaties en lokale overheden. Reactie op aanbevelingen CEDAW-comité en VN-Vrouwennetwerk In de 5e Nederlandse voortgangsrapportage over de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag in Nederland, die in augustus 2008 aan het CEDAW-comité zal worden aangeboden, wordt ingegaan op álle aanbevelingen. Uw kamer ontvangt een afschrift van deze rapportage. Studerende moeders In tegenstelling tot wat afgelopen donderdag in de Metro werd gesuggereerd, denk ik bij studerende moeders zeker niet alleen aan tienermoeders. In de brief die ik uw kamer in oktober over dit onderwerp heb gestuurd, ben ik uitgebreid ingegaan op de knelpunten die door het Steunpunt zijn geïnventariseerd. Dat deze vrouwen het financieel niet ruim hebben is ongetwijfeld een feit, maar hun situatie is niet anders dan die van bijvoorbeeld moeders in de bijstand of werkende moeders met een minimuminkomen. Evenzeer betreur ik het dat er onvoldoende huisvesting is voor studenten – met en zonder kinderen – maar ook daarvoor is geen pasklare oplossing voorhanden. Ik heb toegezegd met het Steunpunt en studentendecanen te willen overleggen over voorlichting. Indien er dan nog grote problemen voor deze groep blijven bestaan, zullen we allereerst de omvang hiervan in kaart moeten brengen. Beloningsverschillen overheid: waarom niet tot nul reduceren in deze kabinetsperiode Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de minister van BZK. De minister van BZK zal via het Sociaal Jaarverslag Rijk een uitgebreide schriftelijke reactie geven. Anticiperend daarop kan het volgende worden meegegeven. Momenteel loopt er een onderzoek naar de precieze aard en omvang van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 94
3
beloningsverschillen in de sector Rijk. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt een specifiek gericht beleid ten aanzien van het terugbrengen van de beloningsverschillen geformuleerd en wordt een plan van aanpak gemaakt. Gedifferentieerde aanpak allochtonen vrouwen Er is gevraagd naar een gedifferentieerde benadering vrouwen en meisjes uit etnische minderheden, omdat het huidige beleid zich nu alleen zou richten op kansarme groepen, en bijvoorbeeld niet ook op hoogopgeleide vrouwen. Zoals ik ook tijdens het debat heb aangegeven, kies ik er bewust voor extra aandacht te besteden aan die groep meisjes en vrouwen die in een kansarme/kwetsbare positie verkeren voor wat betreft hun mate van participatie aan de samenleving. Hun situatie vraagt echt om een extra impuls. Zij vormen zeker geen homogene groep en uiteraard wordt bij de uitvoering van projecten gekeken naar de behoeften en wensen van de vrouwen zelf. De trajecten die in het kader van Duizend en één Kracht worden aangeboden zijn voor een groot deel maatwerk. Een specifiek beleid op groepen die dat minder nodig hebben, ligt niet voor de hand. Wel deel ik uw standpunt dat geleerd kan worden van de ervaringen van succesvolle vrouwen en dat deze vrouwen ook als rolmodel ingezet kunnen worden. Op dit moment gebeurt dat vooral door de inspanningen van de zogenoemde P-teams (Participatie-teams) die nu in 16 gemeenten zijn opgericht. In nog eens 23 gemeenten worden momenteel voorbereidingen getroffen voor het oprichten van een P-team of is er een intentie dit te gaan doen. P-teams zetten zich expliciet in voor de participatie van allochtone vrouwen. Dit doen zij enerzijds door op te treden als adviseur voor de gemeente, anderzijds door op te treden als rolmodel voor allochtone vrouwen. Voor suggesties op welke andere manier succesvolle vrouwen ingezet zouden kunnen worden, houd ik mij zeker aanbevolen. Assertiviteitstraining voor mannen zodat zij om werken in deeltijd durven te vragen In de afgelopen jaren is hier vanuit projecten Dagindeling ESF3 bij bedrijven aandacht aan besteed. De trainingen maken bij de betreffende organisaties nu deel uit van het reguliere opleidingsaanbod. Voorbeelden van deze projecten worden breder onder de aandacht gebracht via de website www.dagindeling.nl en verspreiding van de evaluatie «Naar flexibele tijden tussen 7 en 7; resultaten en aanbevelingen uit het programma Dagindeling om de combinatie van arbeid en zorg makkelijker te maken». Op dit vlak ga ik verder geen nieuwe initiatieven nemen. Stand van zaken Media-expertisecentrum Het kabinet wil jongeren bewuster maken van de risico’s én kansen van internet en media. Mede daarom komt er een media-educatie- en expertisecentrum. Ook wordt de samenwerking tussen initiatieven op het terrein van media-educatie verbeterd. Begin 2008 zal ik u een brief sturen waarin ik functie, opzet en inrichting van het media-educatie- en expertisecentrum uitvoerig uiteenzet. Dit centrum zal zijn kennis beschikbaar stellen aan onder andere het onderwijs en aan ouders. Belasting van vrouwen door ambities en voorstellen diverse ministeries Ik ben bereid het Sociaal en Cultureel Planbureau te vragen dit in kaart te brengen. Het resultaat hiervan zend ik u voor de zomer van 2008 toe.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 94
4
Evaluatie emancipatiesubsidieregeling Het evaluatieonderzoek naar de ca. 200 projecten die vanaf 2004 hebben plaatsgevonden en nog lopen in het kader van de subsidieregeling Emancipatieprojecten is op 1 november 2007 begonnen. Het onderzoek levert conclusies over de effecten, de succes- en faalfactoren, selectie van succesvolle projecten en geeft aanbevelingen voor uitrol van deze projecten. Na ontvangst van het eindrapport op 1 april 2008 zal ik uw kamer hierover informeren. Reactie op Sardesonderzoek De Kamer ontvangt binnen 4 maanden een schriftelijke inhoudelijke reactie op het Sardesonderzoek en ik betrek daarbij de hoge uitval van jongens op de PABO alsook het project Talentenkracht. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A. Plasterk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 94
5