Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 208
Inbraak bij het LRT
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 27 januari 1997 1. Inleiding De inbraak die in de nacht van 15 op 16 december 1996 heeft plaatsgehad bij het LRT en de aandacht die daaraan in de media is besteed, heeft aanleiding gegeven tot schriftelijke vragen van de CDA-fractie (zie bijlage) evenals tot het verzoek aan mij hierop in een brief aan Uw Kamer in te gaan. Deze brief strekt tot voldoening aan het verzoek in het kader waarvan ook de schriftelijk gestelde vragen zullen worden beantwoord. Vanzelfsprekend heeft de inbraak bij het LRT aanleiding gegeven de beveiliging daarvan evenals de verbeteringen die daarbij mogelijk zijn, aan de orde te stellen. Het zal evenwel duidelijk zijn, dat de mededelingen die daaromtrent kunnen worden gedaan niet verder kunnen gaan dan de onderstaande. 2. De beveiliging van de LRT-locatie Een deel van het LRT was gedurende het vorig jaar en is thans nog gevestigd in een gebouw van het KLPD te Zeist, dat reeds geruime tijd als politiegebouw in gebruik was. Voordat dit gebouw (begin 1996) is betrokken is door een beveiligingswerkgroep bezien op welke wijze een voldoende niveau van beveiliging diende te worden bereikt. In samenwerking met een erkend beveiligingsbedrijf dat voor de overheid meer beveiligingsopdrachten uitvoert, is een beveiligingsplan opgesteld en geïmplementeerd. Dienovereenkomstig is voorzien in detectie in alle gebruiksruimten, bij deuren en luiken, in permanente interne camerabewaking, toegangssluizen, compartimentering en gecontroleerde toegang. De binnen het pand met het oog op de beveiliging getroffen materiële voorzieningen, zoals kluizen, zijn van dien aard dat hun forcering voldoende vertraging oplevert om een goede alarmopvolging mogelijk te maken. De activering, controle en detectie van alarmmeldingen heeft plaats door middel van een permanent bezette
7K0317 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
1
meldkamer. Deze draagt zorg voor de alarmopvolging waarover afspraken zijn gemaakt met de regiopolitie Utrecht en met het LRT zelf. Kort na het betrekken van het pand zijn naar aanleiding van een uitgevoerde audit nadere bouwkundige voorzieningen getroffen en zijn verdere veiligheidsinstructies gegeven. Na de eerste oplevering is gebleken, dat het veiligheidssysteem een groot aantal foutmeldingen gaf. Het door het beveiligingsbedrijf en het KLPD daarnaar ingestelde onderzoek heeft de oorzaak daarvan niet in alle gevallen kunnen ophelderen. Het probleem van het grote aantal foutmeldingen heeft bij het met beveiliging belaste personeel geleid tot een zekere gewenning waardoor het potentieel aanwezige gevaar niet altijd voldoende hoog werd geacht. In het najaar van 1996 zijn wat betreft de materiële voorzieningen nog een aantal maatregelen genomen. Daarnaast is, als onderdeel van de voortdurende zorg voor de veiligheid, een risico-analyse uitgevoerd. Deze leidde tot de conclusie dat het beveiligingsniveau op zich zelf toereikend was. Naar aanleiding evenwel van een inbraak elders in een politiebureau is niettemin reeds voor de inbraak bij het LRT besloten te bezien hoe een fysieke 24-uurs bewaking zou kunnen worden gerealiseerd. Deze bewaking was ten tijde van de diefstal nog niet operationeel, maar is dat inmiddels wel. Voorts zijn na de inbraak bij het LRT nog zwaardere technische beveiligingsmaatregelen genomen, die binnen twee weken volledig in bedrijf zullen zijn. Daarnaast zijn gelet op de toedracht van de inbraak verdere procedurele maatregelen getroffen, die de uitoefening de beveiligingswerkzaamheden door het personeel betreffen. Het thans gerealiseerde niveau van beveiliging acht ik voldoende. Met betrekking tot de vraag, gesteld door de heer Koekkoek, betreffende de screening van het personeel van het LRT en de betrokken beveiligingsorganisatie kan ik meedelen, dat alle medewerkers van het LRT zijn gescreend met inachtneming van de voorwaarden voor vertrouwensfunctie A; met betrekking tot de beveiligingsorganisatie zijn afzonderlijke afspraken gemaakt en heeft eveneens screening plaatsgehad. 3. De inbraak bij het LRT Voor zover thans valt na te gaan heeft zich bij de inbraak bij het LRT het volgende afgespeeld. In de nacht van zondag 15 op maandag 16 december is de dubbele ruit van een bureauruimte vernield en is een laptop van een bureau weggenomen. De dief heeft onmiddellijk daarop het pand verlaten. Het alarmsysteem heeft de ruitbreuk gedetecteerd, maar niet gemeld als inbraak die gaande was. Hierbij is gelet op de korte duur van de fysieke inbreuk geen sprake van een technische fout. De meldkamer en de piketfunctionaris hebben deze melding geïnterpreteerd als een storing. Later in de nacht zijn de inbrekers teruggekomen en hebben het pand opnieuw betreden. Toen verschillende detectoren meldingen gaven, heeft de meldkamer de piketfunctionaris gewaarschuwd die ter plaatse is gegaan. De meldkamer heeft toen geen alarm geslagen bij de regiopolitie. De piketfunctionaris heeft niet gevraagd of de politie was gewaarschuwd en heeft daartoe ook zelf geen opdracht gegeven. Het evenbedoelde optreden stemt niet overeen met de voor de beveiliging geldende instructies. Door het achterwege blijven van alarmopvolging was het mogelijk, dat vier inbrekers gedurende meer dan een uur in drie kamers van het pand aanwezig waren en de gelegenheid hadden kasten en kluizen te forceren. Bij deze diefstal is het volgende ontvreemd: – een laptop uit de bureauruimte (hiervoor reeds genoemd); op deze laptop was, naast voor een breder publiek bestemde lezingen, één gespreksverslag was opgenomen; – een laptop uit een kluiskast; deze laptop bevatte een beveiligingsprogramma en een informatiejournaal;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
2
– een aantekening op papier van een van de rechercheurs bevattende de toegangscodes; deze aantekening bevond zich in de hoes van de laptop in de reeds genoemde kluiskast; – drie wapens uit een kluiskast; – handboeien uit een afgesloten bureaulade; – memorecorders uit dezelfde kluiskast als de laptop; – enige persoonlijke bezittingen (kleingeld, girobetaalkaarten) uit een afgesloten bureaulade. De gegevens die op de gestolen laptops waren opgeslagen, zijn voor een belangrijk deel van gevoelige aard. Dat betreft in het bijzonder het gespreksverslag op de laptop uit de bureauruimte en de journaalgegevens op de laptop uit de kluiskast. Laatstbedoelde journaals bevatten informatie van verschillende aard afkomstig van gesprekken met andere opsporingsdiensten, open bronnen en gesprekken met personen die de politie informatie verstrekken. De opgeslagen gegevens waren nog niet geverifieerd of volgens de daarvoor geldende procedures gewaardeerd. Het betreft derhalve zogenaamde «zachte»informatie. Voor zover uit de media de indruk kon ontstaan, dat het steeds operationele strafrechtelijke onderzoeken betrof, is dat onjuist. Met betrekking tot de opslag van evenbedoelde zachte informatie hecht ik eraan vast te stellen, dat daartegen geen bezwaar bestaat juist omdat uit de Enquête Opsporingsmethoden is gebleken hoezeer het van belang is te kunnen nagaan welke onderzoeksactiviteiten precies hebben plaatsgehad, zodat daarvan later adequaat verantwoording kan worden afgelegd. 4. Bijzondere opsporingsmethoden Het televisieprogramma van RTL 4 van 20 januari jl. kan de indruk hebben gewekt, dat het LRT gebruik zou hebben gemaakt van bijzondere – en ongeoorloofde – opsporingsmethoden. Dat is niet het geval. Het LRT verricht zijn taken onder direct toezicht van het openbaar ministerie; het maakt uitsluitend onder intensieve controle van de desbetreffende CID-officier gebruik van bijzondere onderzoeksmethodieken (zoals pseudokoop, camera-observatie of peilzenders), welk gebruik met het oog op een later strafproces schriftelijk wordt verantwoord. In het bijzonder kwam in het genoemde televisieprogramma aan de orde, dat advocaten zouden zijn afgeluisterd, geobserveerd en dat een infiltratie-actie bij een advocaat zou hebben plaatsgehad. Ten aanzien van het afluisteren, zoals in het programma voorkomend, vermeld ik, dat de mededeling hieromtrent in een gespreksverslag betrekking had op het feit, dat een advocaat heeft deelgenomen aan een gesprek dat op grond van art. 125g van het Wetboek van Strafvordering werd afgeluisterd. De desbetreffende tap betrof evenwel niet de aansluiting van de advocaat. Observatie van advocaten door functionarissen van het LRT heeft niet plaatsgehad. Datzelfde geldt voor infiltratie bij enige advocaat of advocatenkantoor. Met betrekking tot dat laatste is mij gebleken, dat in een intern gespreksverslag is vermeld, dat deze gedachte door een individuele ambtenaar is geopperd. Naar mijn oordeel volstrekt terecht is hieraan noch binnen het LRT, noch bij het Landelijk Bureau Openbaar Ministerie enige verdere overweging gegeven, laat staan dat daarmee in enige vorm zou zijn ingestemd. Naar aanleiding hiervan heeft de betrokken officier van justitie ter vermijding van elk misverstand nog uitdrukkelijk kenbaar gemaakt, dat een dergelijke werkwijze voor het openbaar ministerie niet aan de orde kan zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
3
Naar aanleiding van de vraag dienaangaande van de heer De Graaf merk ik hierbij op, dat het directe toezicht dat het openbaar ministerie uitoefent op het optreden van het LRT, derhalve mede omvat de afwijzende reactie op gedachten zoals hier aan de orde. In verband met dit punt kan ik tenslotte in reactie op de zorgen geuit door de heer Rabbae, opmerken, dat de opsporingsmethoden zoals gehanteerd door het LRT niet op gespannen voet staan met de conclusies van de Enquêtecommissie opsporingsmethoden of met afspraken tussen het openbaar ministerie en Nederlandse Orde van Advocaten. In het meerbedoelde programma is voorts gesuggereerd, dat buitenlandse opsporingsambtenaren zonder toestemming van de Nederlandse autoriteiten zijn opgetreden. Dat is niet juist. Alle activiteiten op dit gebied hebben onder gezag van de bevoegde Nederlandse autoriteiten en conform de verdragen betreffende internationale rechtshulp en het Wetboek van Strafvordering plaatsgevonden. Deze hebben geleid tot de aanhouding van drie personen met Italiaanse nationaliteit, die werden gezocht in verband met geven van leiding aan georganiseerde criminaliteit in Italië, het plegen van moorden en de handel in verdovende middelen. Naar aanleiding van die aanhouding heeft een gecoördineerde actie in Italië en Spanje plaatsgevonden, waarbij de hoofdverdachten werden aangehouden en waarbij 450 kilogram cocaïne in beslag werd genomen. 6. Brief aan de advocaat van Karman De heer Rabbae heeft nog gevraagd of de brief van het openbaar ministerie aan de advocaat van de heer Karman, welke recent in de Hakkelaar-zaak aan de orde was, door de diefstal bij het LRT in de openbaarheid is kunnen komen. Dat is niet het geval. De mij ter beschikking staande gegevens houden geen enkele aanwijzing in, dat evenbedoelde brief in de openbaarheid is gekomen door toedoen van enige functionaris waarvoor ik verantwoordelijkheid draag. 7. Verantwoordelijkheid voor de beveiliging van het LRT Het LRT maakt deel uit van het KLPD. Derhalve behoort de zorg voor de beveiliging van het LRT, mede omvattende het optreden van daarmee belaste functionarissen, tot de ambtelijke verantwoordelijkheid van de korpschef van het KLPD. Dit gegeven laat vanzelfsprekend mijn verantwoordelijkheid voor het KLPD in zijn geheel onverlet. 8. Maatregelen In onderdeel 2 van deze brief is reeds ingegaan op de technische en procedurele maatregelen die ter verbetering van de beveiliging van de vestiging van het LRT te Zeist zijn getroffen. Naar uit de bovenstaande weergave van de toedracht van de inbraak blijkt, heeft deze kunnen plaatshebben doordat met de beveiliging belaste functionarissen anders hebben gehandeld dan in de daarop betrekking hebbende procedures en instructies is voorzien. Ik heb hierin aanleiding gezien een onderzoek te doen instellen, dat erop is gericht vast te stellen of, en zo ja, ten aanzien van welke personen disciplinaire maatregelen zullen moeten worden getroffen. 9. Openbaarmaking van de gestolen informatie Met betrekking tot dit onderwerp merk ik op, dat het Landelijk Bureau openbaar ministerie en het LRT in gezamenlijke persverklaringen (dd. 17 en 19 januari 1997) hebben duidelijk gemaakt welke ernstige bezwaren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
4
bestaan tegen de openbaarmaking van de informatie die afkomstig is van de diefstal bij het LRT. In een gesprek met de directie van de Holland Media Groep, waaraan ook de Landsadvocaat deelnam, is duidelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor de gevolgen geheel aan de zijde van de directie en de betrokken redacteuren ligt. Ik kan het standpunt dat in bedoeld gesprek aan de directie van de Holland Media Groep is kenbaar gemaakt, geheel onderschrijven en wijs er daarbij op, dat de vrijheid van meningsuiting haar grens vindt in de schending van de rechtmatige belangen van anderen. De genoemde persberichten evenals een verslag van bedoeld gesprek zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd.1 De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
5
BIJLAGE
Vragen van het lid Koekkoek (CDA) over de inbraak bij het Landelijk rechercheteam. (Ingezonden 24 december 1996) 1 Op welke wijze had de inbraak bij het Landelijk rechercheteam (LRT) kunnen worden voorkomen?1 2 Is de screening van het personeel van het LRT en van de beveiligingsorganisatie voldoende? 3 Zijn bij de inbraak operationele gegevens ontvreemd? 4 Wordt de beveiliging van het LRT zodanig aangepast dat herhaling van een inbraak bij het LRT nagenoeg uitgesloten is?
1
De Telegraaf 21 december 1996.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 208, nr. 1
6