Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1978-1979
2
Rijksbegroting voor het jaar 1979
15 300 Hoofdstuk XI Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Nr.27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING Aan de heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 8 februari 1979 Ter uitvoering van de op 9 mei 1978 door de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Dijk c.s. (zitting 1977-1978,15005, nr. 2) heeft ondergetekende een onderzoek doen instellen naar de werking van de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen. Van de uitkomsten van dit onderzoek stelt ondergetekende u door middel van deze brief op de hoogte. In de motie-Van Dijk c.s. ging het om twee zaken, namelijk de duidelijkheid van de in de regeling gehanteerde begrippen en de effecten van het toepassen van de regeling (komt de subsidie goed terecht). Alvorens deze beide aspecten te belichten, zij het volgende nog vooraf opgemerkt. Ervaringen die met de toepassing van de regeling zijn opgedaan zijn geïnventariseerd. Daarbij zijn de ondervindingen van de Directies van de Volkshuisvesting in de provincie en de centraal (bij de Directie Stadsvernieuwing) verkregen ervaringen van belang geweest, alsmede de indrukken van belangenorganisaties als het Landelijk Ombudsteam Stadsvernieuwing (LOS). Ondergetekende merkt op dat de decentralisatie van de uitvoering van de onderhavige regeling naar de gemeenten aan de verwachtingen heeft beantwoord. De gemeenten functioneren ten aanzien van de toepassing van deze regeling over het algemeen goed. In de praktijk is echter gebleken dat de inhoud van bepaalde begrippen regelmatig onduidelijkheid heeft opgeleverd. Door een betere omschrijving van bedoelde begrippen zal worden geprobeerd hierin verandering te brengen. Ondergetekende ziet geen reden om naar aanleiding van de opgedane ervaringen weer over te gaan tot de invoering van een eigen bijdrage van de gemeenten. De gemeentebesturen blijken in de praktijk over het algemeen zorgvuldig te beoordelen of een subsidie moet worden verstrekt. Ondergetekende vertrouwt erop dat de gemeentebesturen dit ook in de toekomst blijven doen. Nadere begripsomschrijvingen zijn er vooral op gericht om mogelijke verschillen bij de toepassing van de regeling te vermijden. Indien het gestelde in het vervolg van deze brief aanleiding geeft tot wijzigingen in de huidige regeling, dan wordt dit gedaan om de prioriteit die ondergetekende wil leggen bij de toepassing van de Beschikking geldelijke steun stadsvernieuwing 1977 (interim-saldoregeling) en het Besluit bijdra-
2 vel
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15300 hoofdstuk XI, nr. 27
1
gen reconstructie- en saneringsplannen te handhaven. Uitgangspunt daarbij is dat het in de meerjarenafspraken vastgestelde bedrag voor de verbetering van particuliere woningen, ook nadat de gewijzigde regeling van kracht is geworden, geheel voor dit doel beschikbaar blijft. Het ligt vooralsnog niet in de bedoeling binnen de voor de stadsvernieuwing beschikbare middelen een zodanige verschuiving in de prioriteiten tot stand te brengen, dat er meer middelen ten gunste van de bovengenoemde regeling kunnen worden verkregen. A. Duidelijkheid van de gehanteerde begrippen Zoals hierboven is vermeld, komt uit het gehouden onderzoek naar voren dat de meeste gemeenten over het algemeen zorgvuldig beoordelen of subsidie kan worden verstrekt. Waar zich «afwijkingen» voordeden, kwam dat meestal doordat de regeling op verschillende manieren te interpreteren viel. Met name de volgende onderdelen van de regeling gaven aanleiding tot verschillende interpretaties. a. qua kostenniveau sobere en doelmatige uitvoering; b. uitvoering in het belang van de volkshuisvesting; c. subsidiabele bouwtechnische gebreken mede in relatie tot normaal onderhoud. Vaak leiden deze verschillende interpretatiemogelijkheden van de regeling tot een ongelijke behandeling van burgers van verschillende gemeenten, maar soms ook van burgers in een en dezelfde gemeente. Het is de taak van ondergetekende om dergelijke behandelingsverschillen van burgers zoveel mogelijk te voorkomen. Ten onrechte is bij de presentatie van de huidige regeling ervan uitgegaan dat de betekenis van bovengenoemde begrippen bij de gemeenten genoegzaam bekend was. Ten aanzien van de onder a en b genoemde begrippen is geconstateerd dat sommige gemeenten wel en andere gemeenten geen rekening hielden met de hoogte van de verbeteringskosten in relatie tot het te verkrijgen resultaat. Ook is het niet duidelijk wanneer er nog sprake is van verbetering of van sloop en nieuwbouw. In het algemeen kan worden gesteld dat voor een concretisering van de begrippen «sober en doelmatig» en «in het belang van de volkshuisvesting» aansluiting kan worden gezocht bij de gesubsidieerde nieuwbouw. De totstandkoming van nieuwe woningen met een oppervlakte en een kostenniveau, die uitgaan boven die van gesubsidieerde nieuwbouw behoeven niet te worden gestimuleerd met een financiële bijdrage van de overheid. Hieraan zal een duidelijke inhoud worden gegeven door de volgende formulering: «Voor subsidie ten behoeve van woningverbetering komen niet in aanmerking eigenaars van woningen, waarvan de inwendige vloeroppervlakte met een vrije hoogte van ten minste 1,50 meter, meer dan 125 m* bedraagt». Een dergelijk inwendig vloeroppervlak komt, met een marge van 25%, overeen met het gemiddelde vloeroppervlak in een gesubsidieerde nieuwe woning. Ook zullen plannen waarvan de verbeteringskosten f 90 000 of meer bedragen niet meer voor subsidie in aanmerking komen. Dit bedrag komt nagenoeg overeen met 80% van de bouwkosten van een koopwoning waarvoor nog een rijksbijdrage wordt verstrekt. De onder c genoemde bouwtechnische gebreken in relatie tot normaal onderhoud hebben geleid tot veel misverstanden. In de toelichting behorende bij de regeling is vermeld dat onderhoudswerken aan de woning, waarvan de kosten normaliter ten laste van de eigenaar komen, slechts worden gesubsidieerd ingeval deze werken in samenhang met het opheffen van de bouwtechnische gebreken worden uitgevoerd. Geconstateerd is dat onderhoud is gesubsidieerd zonder dat dit onderhoud in directe relatie met het opheffen van bouwtechnische gebreken werd uitgevoerd. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het uitsluitend vervangen van slechte dakbedek-
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 300 hoofdstuk XI, nr. 27
2
king of het vernieuwen van kozijnen, deuren, hang- en sluitwerk, leidingen en riolering dan wel een combinatie van deze werkzaamheden. Gebleken is dat er geen eensluidende opvatting bestaat over de inhoud van het begrip bouwtechnische gebreken. Uit de opgedane ervaringen met de toepassing van de regeling is evenwel in de loop der tijd een nadere definiëring van dit begrip ontstaan. Onder bouwtechnische gebreken kan worden verstaan gebreken aan de draagconstructie of schil van een woning. De gebreken moeten van dien aard zijn, dat het voortbestaan van de woning in gevaar is dan wel het functioneren van de woning ernstig wordt belemmerd. Door deze omschrijving in de regeling op te nemen mag worden verwacht dat er eensluidendheid ontstaat met betrekking tot de subsidieverlening voor het opheffen van bedoelde gebreken. B. De effectiviteit van de regeling Naast de vraag of de regeling op een onjuiste wijze is toegepast, doordat onder andere begrippen niet duidelijk zijn omschreven, is de vraag of subsidies wel het effect sorteren dat beoogd werd (komt de subsidie goed terecht) van wezenlijk belang. Tabel 1 verstrekt een overzicht van de in 1977 voorde particuliere woningverbetering toegekende subsidie. Tabel 1 . Aantal particuliere woningen ter verbetering waarvan in 1977 financiële steun is toegekend' Provincie
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Nederland
verbeteringskosten < f 10 000 %
verbeteringskosten > f 10 000 %
totaal
976 1 406 494 3 673 2 372 705 3 767 7 244 568 2 434 2 393
54,6 57,0 54,6 69,1 62,7 62,0 64,0 72,9 48,3 62,2 65,6
810 1 962 411 1 642 1 409 432 2 116 2 688 609 1 479 1 253
45,4 43,0 45,4 30,9 37,3 38,0 36,0 27,1 51,7 37,8 34,4
1 786 2 468 905 5 315 3 781 1 137 5 883 9 932 1 177 3913 3 646
26 032
65,2
13911
34,8
39 943
62,3 64,2 91,6 83,3
164 389 299 197
37,7 35,8 8,4 16,7
435 1 086 3 552 1 179
Het beeld van de vier grote steden is als volgt: Utrecht-Stad Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam
271 697 3 253 982
1
Exclusief monumenten en instandhoudingen.
In totaal is derhalve voor 39 943 particuliere woningverbeteringen subsidie verstrekt. Het grootste deel betrof woningen waarvan de verbeteringskosten minder dan f 10 000 bedroegen. In totaal waren dit 26 032 woningen of te wel 65,2% van het totale aantal gesubsidieerde particuliere woningverbeteringen. Het aantal verbeterde particuliere woningen waarvoor een subsidie is verkregen en waarvan de verbeteringskosten meer dan f 10 000 bedroegen, was 13 911. Dit betrof 34,8% van het totale aantal gesubsidieerde particuliere woningverbeteringen. In tabel 2 wordt een overzicht verstrekt van de wijze waarop de financiële middelen in 1977 per provincie (en voor de 4 grote gemeenten) zijn besteed aan verbeteringen waarvan de kosten niet meer bedroegen dan f 10 000, dan wel verbeteringen waarvan de kosten meer dan f 10 000 bedroegen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15300 hoofdstuk XI, nr. 27
3
Tabel 2. Bedragen in 1977 besteed aan particuliere woningverbetering Provincie/grote gemeenten
verbeter ingskosten < f 10 000 in %
verbeter ingskosten > f 10 000 in %
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg
14,8 19,5 13,7 24,5 23,3 23,9 26,1 29,5 11,3 21,7 25,5
85,2 80,5 86,3 75,5 76,7 76,1 73,9 70,5 88,7 78,3 74,5
Nederland
23,3
76,7
Het beeld van de vier grote steden is als volgt: Utrecht-Stad Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam
24,3 26,4 58.5 59,6
75,7 73,6 41,5 40,4
Uit tabel 2 valt af te lezen dat ruim 76% van de financiële middelen in 1977 besteed is aan verbeteringen waarvan de kosten meer dan f 10 000 bedroegen. Uit de eerste tabel kan worden afgelezen dat het aantal woningen waaraan ingrijpende verbeteringen zijn uitgevoerd ruim 34% van het totale aantal verbeterde woningen heeft bedragen. Anders gezegd betekent dit dat ruim 76% van de beschikbare middelen is besteed voor de verbetering van 34% van de woningen waarvoor in 1977 subsidie is toegekend. Er is de laatste tijd een toenemende belangstelling te constateren voor de particuliere woningverbetering. Dit heeftertoe geleid dat in 1978 het aantal woningen, waarvoor ten behoeve van de verbetering een beschikking is afgegeven, is toegenomen van 39 994 tot 46216. Het gevolg hiervan was een aanmerkelijke overschrijding van de desbetreffende begrotingspost. Zoals in het begin van deze brief reeds is opgemerkt, acht ik het op dit moment niet verantwoord meer begrotingsmiddelen beschikbaar te stellen ten behoeve van de verbetering van particuliere woningen ten koste van andere stadsvernieuwingsmaatregelen, zoals de Beschikking geldelijke steun stadsvernieuwing 1977 (interim-saldoregeling) en het Besluit bijdragen reconstructie- en saneringsplannen. Het is evenwel niet te verwachten dat het aantal eigenaars dat tot verbetering van hun woning zal overgaan zal afnemen. Ook is regelmatig geconstateerd dat eigenaars-bewoners die tot een algehele woningverbetering overgingen en in aanmerking kwamen voor een in tien jaar aflopende jaarlijkse bijdrage niettemin de voorkeur gaven aan een bijdrage ineens. Dit was ook het geval in situaties waarin de contante waarde van de jaarlijkse bijdragen hoger was dan de bijdrage ineens. Bij deze beslissing vormen ook fiscale overwegingen een belangrijke factor omdat de bijdrage ineens in tegenstelling tot de jaarlijkse bijdrage niet belastbaar is. Tegen de achtergrond van het vorenstaande heb ik besloten de regeling voor eigenaars-bewoners zodanig bij te stellen dat meer dan tot nu toe gebruik kan worden gemaakt van het systeem van vaste bijdragen ineens, terwijl de mogelijkheid om te subsidiëren door middel van jaarlijkse bijdragen bij verregaande woningverbeteringsplannen is komen te vervallen. De vaste bijdragen richten zich met name op de meest primaire woonvoorzieningen zoals het aanbrengen van een closet met waterspoeling en een douche-inrichting of het vervangen van een primitieve keuken. Tevens zullen vaste bijdragen worden toegekend voor het opheffen van bouwtechnische gebreken.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15300 hoofdstuk XI, nr. 27
4
Daardoor kan worden bereikt dat een groter aantal eigenaars hun woning met behulp van subsidie kunnen verbeteren. Gezien het feit dat de vaste bijdragen betrekking hebben op het opheffen van de meest primaire woon- en bouwtechnische gebreken en dus op de kwalitatief slechtste woningen, zal het nieuwe subsidiestelsel ten goede komen aan de groep eigenaars-bewoners die het meest afhankelijk is van overheidssubsidie om tot verbetering te kunnen overgaan. Daarmede wordt tegelijkertijd een hoog volkshuisvestingsrendement verkregen omdat met dezelfde middelen zoveel mogelijk woningen worden verbeterd. Met deze aanpassing wordt ook tegemoet gekomen aan een wens van vereenvoudiging van de regeling, die bij een groot aantal der eigenaars-bewoners leeft. Uit een onderzoek van de Nederlandse Stichting voor de Statistiek (NSS) inzake de bekendheid van de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen kwam naar voren dat van de eigenaars-bewoners die in de afgelopen 5 jaar hun woning verbeterd hebben, slechts 34% subsidie van de overheid verkreeg. Dit betekent dat het overgrote deel der eigenaars-bewoners hun woningen verbeterd hebben zonder overheidssubsidie. Als motief voor deze handelswijze werd de administratieve rompslomp die verbonden is aan het verkrijgen van een subsidie genoemd. De eigenaars-bewoners waren voor het overgrote deel wel op de hoogte van de mogelijkheid om een subsidie te verkrijgen. Zij zagen daar dus doelbewust van af. Gezien het onder A vermelde heb ik besloten de regeling te verduidelijken op de punten waarvan is gebleken dat er verwarring bestond ten aanzien van de inhoud van genoemde begrippen. Tevens heb ik gemeend de regeling zodanig te moeten wijzigen dat meer eigenaars-bewoners van woningen gebruik kunnen maken van deze regeling terwijl een hoger volkshuisvestingsrendement kan worden verkregen. Het door mij voorgestane systeem voor eigenaars-bewoners levert bovendien een aanzienlijke vereenvoudiging van de regeling op. Een dergelijk systeem brengt slechts in beperkte mate ambtelijke beoordeling met zich mee, waardoor ook om die reden de kans op een meervoudige interpretatie van de regeling klein is. Voorts heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om op diverse andere punten de regeling te verduidelijken en aan te passen. Kortheidshalve verwijs ik u daarvoor naar de tekst van de nieuwe circulaire, die als bijlage bij deze brief is gevoegd 1 . De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, P. A. C. Beelaerts van Blokland
Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 300 hoofdstuk XI, nr. 27
5