Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
27 925
Terroristische aanslagen in de Verenigde Staten
Nr. 6
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 3 oktober 2001
1
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Van Middelkoop (ChristenUnie), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van ’t Riet (D66), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Verburg (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Remak (VVD), Wilders (VVD), Molenaar (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Cörüz (CDA). Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Gortzak (PvdA), Ter Veer (D66), Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Rijpstra (VVD), Balemans (VVD), Duivesteijn (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), ondervoorzitter, Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (ChristenUnie), Van Lente (VVD), Verhagen (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Van ’t Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA),
KST55838 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 13 september 2001 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken en minister De Grave van Defensie over de brief over de recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten. Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Verhagen (CDA) sluit zich aan bij de woorden van ministerpresident Kok gisteren in de Kamer over de verbijsterende terreuraanval die de VS heeft getroffen. Solidariteit houdt naast afschuw, medeleven en rouw ook de bereidheid en de vastberadenheid in om samen met de bondgenoten terrorisme aan te pakken. In dit verband verwijst hij naar de vastberadenheid van de VS in 1944 op de stranden van Normandië. Hij stemt volledig in met de uitspraak van de Algemene Raad van de Europese Unie dat de aanslag niet alleen moet worden gezien als een aanval op de VS, maar als een rechtstreekse aanval op alles waarvoor het Westen staat. De consequenties van optreden mogen overigens niet worden onderschat. Afzien van optreden uit angst voor represailles zou een geheel verkeerd signaal zijn. De heer Verhagen stemt daarnaast in met de aanpak van de Noord-Atlantische Raad. De terreuraanval heeft, meent de heer Verhagen, duidelijk gemaakt dat het traditionele verschil tussen interne en externe veiligheid volledig achterhaald is. Hetzelfde geldt voor discussies over de vraag, of het hier een oorlog of een terroristische aanslag betreft. Het is evident dat terrorismebestrijding moet worden toegevoegd aan het defensiebeleid. In dat kader verwijst hij naar de aandacht die hij daarvoor heeft gevraagd bij de vaststelling van het Strategisch Concept. De consequenties voor het toekomstige beleid zijn: ontschotting en meer integraal beleid. Een serieus Balemans (VVD), Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), De Swart (VVD), Van der Hoeven (CDA),
Pitstra (GroenLinks), Bakker (D66), Blaauw (VVD), Ten Hoopen (CDA), Hindriks (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Van Baalen (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD), Duivesteijn (PvdA)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
1
antwoord op de terreuraanvallen betekent dat niet bij voorbaat kan en mag worden gesteld dat geen concessies zullen worden gedaan aan de wijze waarop inlichtingen worden verzameld. De vrijheid van het individu mag niet ten koste gaan van de veiligheid van de samenleving. Volgens de heer Verhagen is het duidelijk dat terrorismebestrijding niet vanuit de leunstoel kan plaatsvinden. Dat vraagt om een invulling van het beleid dat minister Powell heeft aangegeven: een langdurige strijd op alle fronten. Geprobeerd zal moeten worden, zoveel mogelijk mensen voor het verdedigen van de Westerse waarden te winnen. De heer Verhagen vindt het buitengewoon positief dat de VS de NAVO hierbij hebben betrokken. Dat is een bewijs dat de VS zich niet willen terugtrekken in isolationisme. Gelet op de formulering van de verklaring van de Noord-Atlantische Raad gaat hij ervan uit dat beantwoording van de vraag of een aanval vanuit het buitenland is gestuurd – artikel 5 van het NAVO-verdrag – in gezamenlijkheid zal worden beantwoord. Uit de toelichting van de Juridisch Adviseur op de reikwijdte van artikel 5 begrijpt de heer Verhagen dat dit artikel geen automatisme inhoudt, maar dat de bondgenoten zelf kunnen bepalen of inzet noodzakelijk is en, zo ja, van welke omvang. Dat garandeert ook parlementaire betrokkenheid. Het is vrij zinloos om nu al te speculeren over eventueel te nemen stappen. Wel is duidelijk dat artikel 5 ook militaire steun inhoudt. Suggesties dat de bondgenoten een eventuele militaire actie worden ingezogen, vindt hij echter onzin. De heer Verhagen gaat er ten slotte van uit dat de door premier Kok aangestipte veiligheidsmaatregelen ook gelden voor de Nederlandse militairen in Bosnië en Macedonië. De heer Koenders (PvdA) meent dat deze vergadering pas een eerste gedachtewisseling is over de fundamentele gevolgen van 11 september 2001. Hij vindt het goed dat het parlement spreekt over de ontstane situatie en over de gevoelens van onbegrip, afschuw en ongewisheid over de mensonterende misdaad, die ook de Nederlandse bevolking in het hart heeft geraakt. De gevolgen zijn niet te overzien, niet alleen de menselijke consequenties, maar ook de consequenties voor de Nederlandse veiligheidspolitiek van het ontstaan van een internationale risicosamenleving. De illusie van onkwetsbaarheid is volgens de heer Koenders voorgoed voorbij. Internationale samenwerking is geboden. De enormiteit van het gebeurde en de ongewisheid over de gevolgen maken de Nederlandse bevolking stil. De politiek heeft de plicht om antwoorden te formuleren en het hoofd koel te houden. De heer Koenders spreekt zijn solidariteit uit met de bevolking van de Verenigde Staten. Hij is zeer ingenomen met de door de Europese Unie afgekondigde dag van rouw. Hij vraagt het kabinet, hoe de solidariteit wordt vormgegeven. Er moet volgens hem een heldere kwalificatie komen van wat er is gebeurd. Het gaat om een strijd tussen terrorisme en democratie, en niet om een strijd tussen Oost en West, noch om een strijd tussen islam en christendom of om een strijd tussen Arabieren en Amerikanen/Europeanen. Gelukkig is er in Nederland nog niet of nauwelijks sprake van vreemdelingenhaat. Hij is zeer ingenomen met verklaringen van moslimorganisaties op dit punt. Hoe denkt het kabinet bij te dragen aan een sfeer waarin repercussies in Nederland worden tegengegaan? De kern van het te voeren beleid zal wereldwijde samenwerking moeten zijn, ter bescherming van de democratie, in solidariteit met de VS, maar ook met een eigen EU-invalshoek en -verantwoordelijkheid. Door de acties worden de VS – de heer Koenders zegt dat met geen enkele vreugde – gedwongen tot internationale samenwerking. Dat vereist een effectief plan van actie. Hij deelt de analyse van regering, EU en andere staten om het terrorisme een halt toe te roepen. In artikel 5 wordt niet alleen gesproken over militaire acties, maar ook over allerlei andere elementen. Hoe liggen de verantwoordelijkheden op dat punt? Wordt gepoogd om
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
2
grotere coalities, vooral met de Arabische landen en Rusland, vorm te geven? Hoe ligt de relatie met de Algemene Raad? De heer Koenders sluit zich aan bij de vraag van de heer Verhagen over de Nederlandse troepen in Bosnië en Macedonië. Heeft Nederland in afwachting van de ratificatie en inwerkingtreding van de twee verdragen ter bestrijding van terrorisme en van de financiering daarvan al maatregelen genomen? Welke verdragsmatige verplichtingen bestaan er inzake terrorismebestrijding, en welke verplichtingen zijn in voorbereiding? Kan daarbij ook worden ingegaan op eventuele overlap of onderlinge strijdigheid tussen verplichtingen die volgen uit verdragen in de EU en in de Raad van Europa? De heer Koenders ondersteunt de veiligheidspolitieke solidariteitsverklaring van de NAVO. Het is juist dat het heldere artikel 5 van toepassing kan zijn op deze situatie. Het gaat wel om een oorlog in termen van doelstellingen, maar de vraag is of het ook een oorlog in juridische zin is. De aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden creëert morele verplichtingen, maar is geen blanco cheque. Het is de meest krachtige vorm van steun, waarvan de heer Koenders zich een voorstander toont. De steun zou overigens breder moeten zijn dan de NAVO. De kracht van de samenwerking ligt daarin dat anderen zien dat de bondgenoten niet uit elkaar worden gespeeld. Het consultatiemechanisme van de NAVO moet worden gebruikt om de meest geëigende stappen te nemen. Daarbij moet worden nagedacht over proportionaliteit, effectiviteit en waardigheid. Artikel 100 van de Grondwet moet van toepassing zijn als het consultatiemechanisme leidt tot een verzoek aan Nederland, waarbij ook een informatieverplichting aan het parlement bestaat. Politieke solidariteit is natuurlijk niet onverplichtend. Het gaat erom de daders op te sporen, te berechten en te bestraffen. De heer Van Middelkoop (ChristenUnie) sluit zich volledig aan bij de woorden van de premier over deze kwestie. De aanslagen hebben de fundamentele kwetsbaarheid van de samenleving aangetoond, wat een zeer schokkende ervaring is. Het doet hem goed dat de Amerikaanse president aangeeft, zijn zware verantwoordelijkheid te willen beleven voor het aangezicht van God. Die verantwoordelijkheid wordt gedeeld met de bondgenoten van de NAVO. Waarom is Rusland hier niet bij betrokken? Daarvoor bestaat toch een institutionele voorziening? De heer Van Middelkoop besteedt vervolgens aandacht aan de Nederlandse bijdrage aan de discussie, waarin onder andere wordt gerefereerd aan democratie en het vrije ondernemerschap. Uit de formulering leidt hij af dat de opsteller daarvan een redelijk vermoeden moet hebben, wie de aanvaller is en wat zijn intenties zijn. Hij vraagt of hij dat juist ziet. Waardering heeft de heer Van Middelkoop voor de aangekondigde dag van rouw op 14 september 2001. De heer Van Middelkoop is het eens met het van toepassing verklaren van artikel 5 van het Verdrag van Washington op de huidige situatie. Het is goed dat de VS daarom hebben gevraagd. Betekent dit ook dat de Veiligheidsraad later wordt geïnformeerd en dat het niet nodig is, acties te laten legitimeren door de Veiligheidsraad? Bestaat hiervoor overigens niet al een resolutie? De heer Van Middelkoop vindt het boeiend om te constateren dat artikel 5 van toepassing wordt verklaard, aangezien het in dit geval niet gaat om een klassieke daad van oorlog van een staat tegen een andere staat. Daarmee is geschiedenis geschreven. Hij vraagt om bevestiging daarvan. Het gaat overigens om de omvang van de terreuractie, en om de vraag of deze uit het buitenland afkomstig is. Kan commentaar worden gegeven op de terminologie van minister Powell en president Bush? Waarom heeft de Juridisch Adviseur een toelichting toegevoegd over de reikwijdte van artikel 5? De heer Van Middelkoop meent dat Nederland en de Nederlandse krijgsmacht in principe met alles rekening moeten houden. Geldt de hoogste staat van paraatheid waarin de Amerikaanse troepen verkeren ook voor de andere lidstaten? Een eventueel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
3
medeoptreden van Nederlandse strijdkrachten hoeft niet te worden onderworpen aan artikel 100 van de Grondwet. Wel rekent de heer Van Middelkoop erop dat de Nederlandse regering het parlement informeert, zoveel mogelijk rechtdoend aan de strekking van dat artikel. De heer Weisglas (VVD) vindt dat sprake is van een aanval op onze democratie, onze rechtsstaat en onze waardengemeenschap. Het gaat nu om de vraag, hoe woorden worden vertaald in concrete daden. Nederland moet bereid zijn om hulp te verlenen. Verder moet de bereidheid bestaan om samen te werken in de strijd tegen terrorisme. Kunnen de bewindslieden dat punt concreter maken? Voor samenwerking met de Amerikanen – daar gaat het over – is de NAVO het eerste kader. Het feit dat de SG van de NAVO de Algemene Raad van de EU heeft bijgewoond, vindt de heer Weisglas overigens van meer dan symbolische betekenis. Het moeilijkste onderdeel van het omzetten van solidariteit in daden komt tot uiting in artikel 5 van het Verdrag van Washington. De heer Weisglas constateert dat dit artikel is gecreëerd in de veronderstelling dat het zou worden toegepast in situaties waarin de Amerikanen de Europeanen bijspringen. Nu wordt dat echter omgedraaid. Een en ander kan betekenen dat één van de middelen waarvoor wordt gekozen bestaat uit militaire bijstand. Onder de in de brief genoemde voorwaarden stemt de heer Weisglas in principe in met acties, waaraan Nederland deelneemt. Het is belangrijk dat de VS niet in een isolement komen te verkeren. De heer Van der Vlies (SGP) heeft met verbijstering, ontzetting, ergernis en verdriet gereageerd op de afschuwelijke aanslagen, die de meest verworden fantasie te buiten gaan. Hij betoont diep meeleven met het Amerikaanse volk, en roept op tot gebed voor datzelfde volk, president Bush en degenen die hem bijstaan. Het heeft de heer Van der Vlies bijzonder getroffen dat de president voor het oog van de hele wereld uitdrukking gaf aan zijn oriëntatie, door het gebed een plaats te geven en een psalm te citeren. De heer Van der Vlies complimenteert premier Kok, die op waardige en indringende wijze uitdrukking heeft gegeven aan de gevoelens van regering en volk. Het is een goede zaak dat in rouwbetoon is voorzien. De heer Van der Vlies onderstreept dat de gebeurtenissen moeten worden verwerkt tegen de achtergrond van zijn overtuiging, waarmee zij in een apocalyptisch perspectief komen te staan. Hij spreekt de hoop uit dat snel zekerheid kan worden verkregen omtrent de vraag, wie achter de acties zit(ten). Vergelding in zijn platte duiding is niet het eerste waaraan de heer Van der Vlies denkt. Maar in dezen past geen wankelmoedigheid. Natuurlijk moet worden gelet op proportionaliteit, maar de consequenties zullen moeten worden gedragen. De mogelijke consequenties van de terreurdaden tekenen zich al af. Het zou van een zekere immoraliteit getuigen om in dit geval, nu de veiligheid van de VS in het geding is, als NAVO-lidstaten af te haken. Het NAVO-besluit van 12 september wordt derhalve door de heer Van der Vlies van harte ondersteund. Hij vraagt om informatie over de toelichting van de Juridisch Adviseur op de reikwijdte van artikel 5 van het Verdrag van Washington. Hij sluit zich aan bij eerder gestelde vragen over de nationale veiligheid, inclusief de Nederlandse troepen in het buitenland. Ten slotte spreekt de heer Van der Vlies de hoop uit dat de God in wie hij gelooft, zal behoeden dat de zaak escaleert. De heer Van Bommel (SP) is geschokt door de weerzinwekkende aanslagen op onschuldige Amerikaanse burgers. Volkomen terecht hebben die aanslagen overal in de wereld hevige verontwaardiging losgemaakt. Hij spreekt zijn respect uit voor de manier waarop premier Kok zijn leedwezen heeft betuigd aan het Amerikaanse volk en heeft opgeroepen tot een beheerste reactie. De vrees is immers niet ongegrond dat de aanslagen een begin vormen van een nieuwe keten van ongekende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
4
terreur en vergelding. Escalatie van geweld kan tegenstellingen in de wereld ernstig vergroten en daardoor de wereldvrede in gevaar brengen. De aanslagen tonen eens temeer de kwetsbaarheid van de moderne samenleving aan. Niet alleen moeten de daders worden opgespoord en berecht, maar ook de voedingsbodems van het terrorisme moeten worden bestreden. Een en ander staat op gespannen voet met de roep om wraak. De primaire reactie op de aanslagen, een roep om vergelding, is begrijpelijk, maar verantwoordelijke politici moeten van de toekomst leren. De oorlogstaal van president Bush doet de heer Van Bommel zijn hart vasthouden. Is de Nederlandse regering van mening dat sprake is van oorlog? Acht de regering vergeldingsacties effectief in de bestrijding van terrorisme? Is de regering van mening dat van vergeldingsacties een preventieve werking kan uitgaan? Zou de Nederlandse regering vergeldingsacties goedkeuren? De Nederlandse regering gaat er kennelijk van uit – pagina 3 van de brief van de regering – dat militair optreden aan de orde is. Zo ja, waaraan denkt zij dan? De heer Van Bommel meent dat artikel 5 van het Verdrag van Washington de kern van de collectieve veiligheidsgedachte van de NAVO vormt. Hij ziet de instemming van de Nederlandse regering daarmee niet als een symbolische daad, of als een vrijblijvendheid. Het van toepassing verklaren van artikel 5 vindt hij onverstandig, omdat het betekent dat Nederland politiek gezien moeilijk kan wegblijven van betrokkenheid bij eventuele vergeldingsacties van de VS, terwijl het tevens door de VS kan worden opgevat als een vrijbrief voor militair optreden, voor gewelddadige reacties die contraproductief werken op de bestrijding van terrorisme. Hij vraagt of de regering niet, met de SP, vreest dat Nederland zo kan worden meegezogen in een keten van disproportioneel gebruik van geweld. De premier heeft de wens uitgesproken om in redelijkheid te reageren op de acties. Maar hoe verhoudt zich dat met het instemmen met de toepassing van artikel 5? En hoe verhoudt diezelfde instemming zich tot VN-resolutie 1368? De aanslagen zijn op te vatten als aanslagen tegen de menselijkheid. Daarom moeten de VN het voortouw hebben, en niet de NAVO. Handvat daarvoor is de unanieme veroordeling van de aanslagen. Mevrouw Karimi (GroenLinks) vindt dat op 11 september 2001 sprake is geweest van een afschuwelijke misdaad tegen alles wat menselijk is. De wereldwijde veroordeling en afschuw is de enig juiste reactie. In dit kader gebruikte de minister-president de juiste woorden, met name zijn oproep om in reactie op de afschuwelijke aanslagen eigen democratische normen en waarden niet uit het oog te verliezen. Dit is de enige manier om een geweldsspiraal te voorkomen. De komende tijd zal de terrorismebestrijding hoog op de agenda moeten worden gezet, terwijl de voor deze aanslagen verantwoordelijken moeten worden opgepakt en berecht, zonder in tegenstellingen tussen islam en christendom te vervallen. Mevrouw Karimi benadrukt dat ook de NAVO-bondgenoten verantwoordelijkheid dragen voor een beheerste reactie. Het van toepassing verklaren van artikel 5 van het Verdrag van Washington, een solidariteitsartikel, roept bij haar vele vragen op. Een en ander wordt wel geconditioneerd: «indien wordt vastgesteld dat de aanval vanuit het buitenland is gestuurd». Wat betekent «vanuit het buitenland gestuurd» precies? Wie beslist dat dit het geval is? Wat gebeurt er nadat dat is vastgesteld? Waarom is de toelichting van de Juridisch Adviseur niet aan de Kamer toegezonden? Is het mogelijk om dat alsnog te doen? Kan een toelichting worden gegeven op de bewering dat bijstandsverlening geen automatisme is? Wat is de betekenis van proportionaliteit als criterium? Is Nederland, als sprake is van een actie die volgens de regering buitenproportioneel is, als gevolg van artikel 5 verplicht om daarvoor medeverantwoordelijkheid te dragen? Wie bepaalt de aard van de acties? Er moet helderheid zijn over reikwijdte en consequenties van artikel 5,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
5
voordat een oordeel kan worden gegeven over een en ander. Voorkomen moet worden dat Nederland wordt meegezogen in acties waarvan niet bekend is wat de consequenties zijn. Is hiervoor een politiek besluit van de NAVO-raad nodig? Is telefonische consultatie voldoende? De Verenigde Naties zijn, benadrukt mevrouw Karimi, zeer actief in het bewerkstelligen van een brede coalitie tegen terreur. Is de Nederlandse regering bereid, daaraan haar medewerking te verlenen? Is zij bereid, de Franse en Duitse regeringen te steunen die er niet veel voor voelen om de acties te bestempelen als een oorlog en te blijven aandringen op een kalme en beheerste reactie? Het Nederlandse parlement moet maximaal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in NAVO-verband en andere verbanden die zouden kunnen leiden tot militaire acties. Op welke manier denkt de regering dat te gaan doen? De heer Hoekema (D66) vindt het goed dat het Nederlandse parlement zich buigt over de ontstane situatie. Artikel 90 van de Grondwet is in dat verband een referentiepunt in de discussies. Artikel 100 van de Grondwet hoeft nog niet aan de orde te zijn, maar niet uitgesloten mag worden dat dat artikel wel aan de orde komt. Een oorlogssituatie is niet aan de orde en hoeft ook niet per definitie aan de orde te zijn. Het gaat om effectief contraterrorisme. Hij hecht eraan, lotsverbondenheid en solidariteit met volk en regering van de VS tot uitdrukking te brengen. Kan worden ingegaan op uitspraken van de Belgische minister van financiën over mogelijke economische steun van de EU aan de VS? Het gaat erom, een antwoord te vinden op terrorisme en contraterrorisme effectief tot uitdrukking te brengen. Het gaat er niet om, een religie, land of beschaving te stigmatiseren of te demoniseren. Het is geen strijd van een land tegen een ander land of een andere cultuur, het is een strijd van terrorisme versus democratie. Die strijd moet in redelijkheid, in waardigheid en met verstand worden gevoerd, in overeenstemming met de Westerse normen en waarden. Interne en externe veiligheid zijn na 11 september 2001 nauw met elkaar verbonden. Bijzonder is dat de NAVO optreedt op verzoek van de VS. Artikel 5 beschouwt de heer Hoekema als een voorwaardelijke toepassingsverklaring: als wordt vastgesteld dat de aanval van buitenaf is gestuurd, is dat artikel van toepassing. Wat betekent «vanuit het buitenland gestuurd» en wie stelt dat vast? Hij gaat ervan uit dat de Amerikanen het recht en de plicht hebben, de NAVO-landen te consulteren over te zetten stappen. Artikel 5 is geen automatisme, het is geen blanco cheque, maar het is een uitdrukking van solidariteit in vele opzichten, die kan leiden tot het zetten van concrete stappen. Welke vrijheidsgraad heeft de Nederlandse regering nog als de Amerikaanse regering besluit tot een «unilaterale actie»? Is Nederland automatisch gebonden aan elk besluit van de Amerikaanse regering? Waarom beschikt de commissie niet over de toelichting van de Juridisch Adviseur? Artikel 5 kan leiden tot tweezijdige verplichtingen tussen de VS en de bondgenoten en moet dus alleen al daarom positief tegemoet worden getreden. Daarnaast moeten wij echter beseffen dat de VS het recht hebben en houden om onder artikel 51 van het VN-handvest te reageren. Het «op elkaar schakelen» van NAVO en EU vindt de heer Hoekema van groot belang. Het vierpuntenactieplan van de EU kan op zijn instemming rekenen. Welke instrumenten zijn er op het terrein van de internationale terrorismebestrijding? Hij herinnert aan de tekst van artikel 5 van het NAVO-verdrag, waarin staat dat elke gewapende aanval van dien aard terstond ter kennis zal worden gebracht van de Veiligheidsraad. Worden de VN meteen ingeschakeld als is vastgesteld dat de aanval van buitenlandse aard is? De aanpak moet zo internationaal mogelijk zijn, wat een vroegtijdige inschakeling van de VN en de Veiligheidsraad inhoudt. Is al actie ondernomen? Ten slotte heeft hij begrepen dat een aantal militaire objecten extra is beveiligd: aan Defensie gerelateerde Amerikaanse personen en objecten, verhoogde paraatheid bij in aanmerking komende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
6
militaire objecten en installaties, verscherpte beveiliging van Schiphol en verlenen van bijstand aan civiele instanties. Betekent dit dat ook de Nederlandse troepen waar ook ter wereld extra worden beveiligd? Het antwoord van de regering De minister van Buitenlandse Zaken meent dat de laatste dagen heel duidelijk is geworden dat New York en Washington in wezen heel dichtbij liggen. De aanslagen hebben een schok door de samenlevingen doen gaan. Het is belangrijk dat ook aan de andere zijde naar Europa wordt gekeken. De minister ziet het als een soort natuurlijke reflex van de VS om steun te zoeken bij de Europese bondgenoten. Daarbij gaat het overigens niet zozeer om materiële steun, maar om morele steun. Europa moet de rijen sluiten door maatregelen op het vlak van de politieke coördinatie, de samenwerking op het gebied van de veiligheid en bestrijding van terrorisme te nemen. Daarnaast moet gezamenlijk worden nagedacht over die maatregelen die op langere termijn moeten worden genomen. Daarvoor is een gedegen analyse van de wereld na 11 september 2001 nodig. De afgelopen dagen is duidelijk geworden, hoe kwetsbaar de samenleving is. Een van de belangrijke noties als het gaat om bescherming is dat de VS en Europa samen moeten optrekken. Als met hernieuwde kracht de strijd tegen het terrorisme wordt aangebonden, dreigen ook andere gevaren, van een dimensie die nog niet in alle aspecten is te overzien. De kern daarvan vat de minister als volgt samen. Die strijd moet worden aangegaan zonder tekort te doen aan en zonder inbreuk te plegen op de waarden die de essentie vormen van de transatlantische gemeenschap. Er is geen sprake van een strijd met of tegen staten, met of tegen religies, maar er is sprake van een strijd met een tegenstander zonder gezicht, maar wel met een barbaars program. De eerste reacties van de Amerikaanse administratie getuigen volgens de minister van zelfbeheersing, maar ook van vastbeslotenheid om daders op te sporen en te berechten. Nederland moet er ernstig rekening mee houden dat er ook Nederlandse slachtoffers zijn. De minister onderstreept nog eens het grote belang van de samenwerking tussen NAVO en EU. In de praktijk blijkt dit te werken. Verder is een zo breed mogelijke reactie essentieel. De aandacht voor de positie van de Russische Federatie heeft als achtergrond dat de EU daarmee een speciale relatie heeft. De Top van EU en Russische Federatie van begin oktober zal dan ook in hoge mate in het teken staan van de gebeurtenissen op 11 september 2001 en de reactie daarop. Verder moet worden gedacht aan al die landen, zeker in de Arabische wereld, die gevoelens van geschoktheid en verontwaardiging hebben getoond. Daarom heeft Nederland de suggestie gedaan om te bezien, in hoeverre ook de Algemene Vergadering van de VN het vraagstuk van terreurbestrijding op de agenda kan plaatsen. In de eerstvolgende vergadering van de Permanente Gemeenschappelijke Raad zal in NAVO-verband aandacht worden besteed aan het vraagstuk. Verder verwijst de minister naar de bijeenkomst van de EAPR, één dag eerder. Het is van belang, gelet op de vele gremia waar het onderwerp terrorismebestrijding aan de orde komt, dat er een coördinatieorgaan is. De minister denkt daarbij met name aan de Algemene Raad, maar ook de Hoge Vertegenwoordiger kan daarbij, onder de hoede van de Algemene Raad, een belangrijke rol spelen. Het is aan de secretaris-generaal van de NAVO om op korte en langere termijn na te denken over datgene wat op het gebied van terrorismebestrijding kan worden gedaan. Waar nodig moet ondersteuning door de Commissie plaatsvinden. Samenwerking op een breed front is nodig, wat zal lopen van diplomatieke activiteiten tot samenwerking tussen de inlichtingendiensten, zowel civiel als militair. De verklaring van de NAVO-raad is geen blanco cheque en zuigt Nederland niet mee in een bepaald proces. De minister onderstreept dat artikel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
7
5 inderdaad het inroepen van artikel 51 van het VN-handvest inhoudt. Voor de toepassing van artikel 5 verwijst hij naar wat is gezegd bij de totstandkoming van het Strategisch Concept in 1999. Naar het oordeel van de 19 lidstaten is het terrorisme een nieuw gegeven, uitgaande van het NAVO-verdrag uit 1949. Artikel 51 van het VN-handvest spreekt over «an inherent right to selfdefence». De kern van de toelichting van de Juridisch Adviseur is, dat bij de totstandkoming van het Verdrag van Washington de aandacht was gericht op het automatische karakter van de bijstand. De staten zijn overigens vrij om de middelen te bepalen die daartoe worden ingezet. Artikel 5 stelt dat het aan elke staat is, individueel en samen met andere partijen, om actie te ondernemen die noodzakelijk wordt geacht, inclusief het gebruik van geweld teneinde de veiligheid in het NoordAtlantisch gebied te herstellen en te bewaren. Dat betekent dat geweld niet per se behoeft te worden ingezet in antwoord op elke gewapende aanval. De minister onderstreept dat artikel 5 impliceert dat de te nemen actie het naar de mening van de bondgenoten mogelijk zal maken om de veiligheid van het Noord-Atlantisch gebied te herstellen en te bewaren. Dientengevolge wordt, hoewel het elk land vrij staat om te beslissen over de middelen die het wil aanwenden, de keuze daartoe bepaald door drie objectieve criteria: proportionaliteit, capaciteit en de centrale doelstelling. Er bestaat overeenstemming over het feit dat de verplichting op grond van artikel 5 om individueel of samen met bondgenoten te assisteren, vanzelfsprekend gemeenschappelijke consultatie tussen de bondgenoten inhoudt. De minister benadrukt nogmaals dat de belangrijkste boodschap solidariteit is geweest. Het wezenlijke verschil tussen NAVO en WEU is dat er bij artikel 5 van het NAVO-verdrag geen automatisme, noch een plicht tot deelname bestaat. De minister onderstreept het eens te zijn met diegenen die hebben gezegd dat de VS Europa in de afgelopen eeuw vele malen te hulp is geschoten. Consultatie kan vele vormen aannemen. Het betekent in ieder geval dat de 19 lidstaten bij het besluit worden betrokken. Het NAVO-mechanisme houdt in dat bij consensus wordt besloten. De minister van Defensie sluit zich aan bij de commentaren van de commissieleden op de onbeschrijflijke gebeurtenissen in de VS en bij de woorden van minister Van Aartsen. Juist in slechte tijden is een bondgenootschap van groot belang, zonder dat overigens sprake is van een blanco cheque. De minister geeft aan dat de gebeurtenissen in de VS aanleiding zijn geweest tot het nemen van voorzorgsmaatregelen. Er zijn geen specifieke aanwijzingen dat aanslagen zoals in de VS worden voorbereid voor Nederland. Alertheid blijft echter geboden. De chef-defensiestaf heeft de benodigde maatregelen genomen op het gebied van de veiligheid van de Nederlandse troepen in het buitenland. Afstemming met andere landen heeft plaatsgevonden. Geplande oefeningen van Nederlandse militairen in de VS zijn tot nader order opgeschort. Defensie zal volledig deelnemen aan de dag van rouw. De minister vindt dat het onvoorstelbare voorstelbaar is geworden, over de consequenties waarvan met grote intentie en aandacht zal worden nagedacht. Hierover zal uitvoerig overleg worden gevoerd met andere ministeries, met de bondgenoten en met de Kamer. Nadere gedachtewisseling De heer Van Bommel (SP) vraagt of het naar de mening van de Nederlandse regering geoorloofd en effectief is om militaire vergeldingsacties uit te voeren in de bestrijding van terrorisme. Mevrouw Karimi (GroenLinks) heeft begrepen dat de bewindslieden voorstander zijn van een zo breed mogelijke aanpak, waarbij het niet gaat om een strijd tegen staten of religies. Zij wil niet worden meegezogen in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
8
een proces waarvan zij de uitkomst niet weet. Zij heeft verder begrepen dat het consultatieproces zal gaan over eventuele militaire acties als zodanig en over de omvang daarvan. De minister van Buitenlandse Zaken vindt dat nu eerst de feiten moeten worden verzameld, een belangrijk element uit de verklaring van de NAVO-raad van 12 september. Hij verwijst naar de recente resolutie van de Veiligheidsraad, waarin staat dat de Raad gereed staat om al die noodzakelijke stappen te nemen die nodig zijn. De VS blijven de mogelijkheid houden om te opereren op basis van artikel 51 van het VN-handvest. De minister vindt het niet het moment om in te gaan op de vraag van de heer Van Bommel, gesteld tijdens de nadere gedachtewisseling. Er is zeer voorzichtig geopereerd. Ten slotte verwijst de minister naar de inhoud van het tweede lid van artikel 100 van de Grondwet. De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, De Boer De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Valk De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Hommes
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 925, nr. 6
9