Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
25 422
Opwerking van radioactief materiaal
Nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 2 juli 1999
1
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD) en Hindriks (PvdA). Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD) en Hamer (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), AugusteijnEsser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA) en Udo (VVD). Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van ’t Riet (D66), Spoelman (PvdA), Voorhoeve (VVD) en Waalkens (PvdA).
KST36420 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 23 juni 1999 overleg gevoerd met minister Jorritsma-Lebbink van Economische Zaken over: – de brief van de minister van EZ over de opwerking van radioactief materiaal (25 422, nr. 6); – de brief van de minister van VROM over de afvoer van bestraalde splijtstof (VROM-99-471). Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. De voorzitter excuseerde de minister van VROM wegens ziekte. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Feenstra (PvdA) constateerde dat de afvoer van radioactief materiaal van de kerncentrale te Dodewaard langdurig stil ligt in verband met het ontbreken van Belgische vergunningen voor doorvoer naar Frankrijk en binnenlandse discussie over de veiligheid van het transport. Opslag in containers op het terrein zelf is echter niet langdurig vol te houden. Rond het transport speelt de veiligheid een rol, maar ook het toezicht en een transparante informatievoorziening. De getroffen maatregelen moeten ertoe leiden dat uiterlijk 31 december 2001 alle splijtstof is afgevoerd. De minister van VROM moet de noodzakelijke stappen hiertoe zetten. Voor het insluitingsproces moet op de locatie steeds voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig zijn. Volgens berichten zou sprake zijn van verloop en problemen binnen de organisatie, hetgeen een punt van aandacht voor de minister van Economische Zaken moet zijn. In het kader van de nieuwe elektriciteitswetgeving zal ook de SEP worden ontmanteld. Dat roept de vraag op naar de verdere gang van zaken rond het bezit en het beheer van de Gemeenschappelijke kernenergiecentrale Nederland (GKN). Het overleg van januari 1998 over opwerking heeft geresulteerd in een coalitiemotie van 11 maart 1998, waarin de regering wordt gevraagd de mogelijkheden en consequenties in beeld te brengen van een beleidswijziging en daartoe in overleg te treden met de elektriciteitssector, maar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
1
ook internationaal overleg op te starten. Ook in de buurlanden waren inmiddels discussies ontstaan over opwerking versus opslag. EPZ en GKN bleken geen plannen te hebben om af te zien van opwerking. Het overleg met de Duitse en Belgische regering heeft nog niet plaatsgevonden en moet zo snel mogelijk alsnog worden geopend om te bezien of er mogelijkheden zijn om internationaal tot optimale oplossingen te komen. Er is met opwerking begonnen in een periode waarin andere doelstellingen golden dan op dit moment. De dwingende en dringende redenen voor opwerking zijn inmiddels komen te vervallen, waarmee ruimte is ontstaan voor een actuele afweging. Inmiddels is de helft van het Nederlands radioactief afval opgewerkt. Voor de resterende 1200 kg plutonium moet de voorkeursvolgorde van de ladder van Lansink worden gevolgd: preventie gaat vooraf aan hergebruik en verwijdering. Opwerking leidt tot een hogere stralingsbelasting dan directe opslag en draagt volgens het ECN-rapport uit 1997 voor 79% bij aan de totale collectieve stralingsdosis. Opslag geeft daarentegen meer transportactiviteiten. Nederland beschikt over 3500 kg mixed oxide (MOX) met een negatieve economische waarde. Verkoop zal snel 100 mln. kosten. De optie van inzet van MOX in Borssele is weinig reëel, omdat de centrale uiterlijk eind 2003 dicht gaat. Als de centrale nog veertien jaar zou doorwerken, zou bovendien slechts 3,8% van het plutonium zijn verdwenen. Het verbreken van opwerkingscontracten kost volgens het ECN 190 mln. tot 330 mln. Bij het aanpassen van de COVRA geldt zowel een tijds- als een geldprobleem. Het zou goed zijn om te kiezen voor tijdelijke opslag in Borssele door additionele rekken in het opslagbassin te plaatsen in afwachting van nadere aanpassingen in het hoogradioactief afvalbehandelings- en opslaggebouw (HABOG). Om de kosten te drukken zijn wellicht internationale oplossingen denkbaar in de zin van het 2c-scenario van het NRG-rapport, gezien het feit dat de buurlanden beschikken over grote conditioneringsinstallaties. De heer Van den Akker (CDA) achtte de conclusies van het NRG-rapport helder. In maart 1998 heeft de regering aan de Tweede Kamer medegedeeld dat zij niet verwachtte dat de uitkomsten van het NRG-onderzoek zouden leiden tot een ander kabinetsstandpunt over opwerking. Vanuit het oogpunt van duurzaam gebruik van grondstoffen zou de route van directe opslag minder aantrekkelijk zijn dan de opwerkingsroute. Daarbij speelt vooral de mogelijkheid van hergebruik van opgewerkt materiaal. De totale collectieve stralingsbelasting van beide opties is van dezelfde orde van grootte. Vanuit een optiek van non-proliferatie moet de opwerkingspraktijk met voldoende waarborgen zijn omkleed. Bij directe opslag zijn de risico’s groter, gelet op de eis van terughaalbaarheid bij eindberging. Vanuit financieel-economisch perspectief is de route van opwerking het aantrekkelijkst. Bovendien kent deze route de geringste onzekerheidsmarges. Deze gegevens overziend, is het de vraag of het voor de hand ligt om het eerder ingenomen kabinetsstandpunt te wijzigen. Wat de kerncentrale Dodewaard betreft is besloten om vóór eind 2001 te komen tot een zogenaamde veilige insluiting. Alle installaties van het niet-nucleaire gedeelte worden ontmanteld en verwijderd. De installaties van het nucleaire deel moeten veertig jaar worden ingesloten. Alle nog aanwezige splijtstofelementen moeten worden afgevoerd naar de opwerkingsfabriek. Uitstel van het verlenen van een transportvergunning zal ertoe leiden dat Dodewaard niet op de geplande datum aan de verplichting van veilige insluiting kan voldoen. Bovendien vertrekt steeds meer hooggekwalificeerd personeel. De minister van VROM wil, voordat hij transportvergunningen verleent, onder meer advies vragen van de Gezondheidsraad, hetgeen forse vertraging inhoudt. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat uitstel van de verlening van vergunningen ook gezondheidsrisico’s kan inhouden. Opslag van splijtstof-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
2
elementen in een kerncentrale is geen goede methode, zeker niet voor langere tijd. De ladder van Lansink, die in de Wet milieubeheer is vastgelegd, geldt ook voor nucleair afval. Preventie is een gepasseerd station, maar vervolgens is er het criterium van duurzaamheid, hetgeen inhoudt dat verwerking prioriteit heeft boven opslag. Hergebruik van Nederlands plutonium in Borssele is zeer wel mogelijk, maar daartoe dient de centrale langer open te blijven. De inzet van MOX biedt een mogelijkheid om van het Nederlands plutonium af te komen. Dat zou, mede gezien de strengere CO2-reductiedoelstellingen, voor de regering aanleiding kunnen zijn om de sluiting van Borssele in 2003 te heroverwegen. Volgens het NRG-rapport is er geen wetenschappelijk bewijs voor een verband tussen de blootstelling aan ioniserende straling en het verhoogde aantal gevallen van leukemie rondom opwerkingscentrales. Mede gezien de onlangs verrichte metingen is het de vraag of de opwerkingsfabriek van Cogéma binnen de gestelde lozingsnormen blijft. Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) sprak haar tevredenheid uit over de brief van de minister van VROM, omdat hieruit blijkt dat hij zeer zorgvuldig tewerk wil gaan. Dat past in de uitvoering van de eerdergenoemde coalitiemotie. Een keuze tussen opwerking en opslag is in feite nog niet aan de orde, omdat het speelveld en de gevolgen nog niet volledig in kaart zijn gebracht. Het staat vast dat de kerncentrale te Dodewaard dicht is en die in Borssele dicht gaat op 30 december 2003. Over een langer openhouden van deze centrale is met de fractie van D66 niet te praten. De voor- en nadelen van opwerking en opslaan zijn in het NRG-rapport nog eens helder uiteengezet en lijken elkaar in evenwicht te houden. De kwaliteit van het water bij Cap La Hague roept sinds het Greenpeaceonderzoek de nodige vragen op, die snel beantwoord moeten worden. Tijdens eerdere discussies speelden de kosten een grote rol. Thans lijkt het beeld wat veranderd te zijn. Het zou goed zijn als de minister een en ander zou verduidelijken. Inzet van MOX lijkt slechts een vijftien jaar uitgestelde opslag te betekenen. In veertien jaar kan de totale hoeveelheid volgens het NRG-rapport slechts met 3,8% worden teruggedrongen. Overigens behoort het wellicht wel tot de mogelijkheden om Nederlands MOX in het buitenland in te zetten. Radioactief afval is een internationaal probleem. Oplossingen in internationaal verband, met vanzelfsprekend de eigen verantwoordelijkheid van de regering, verdienen derhalve de voorkeur. De heer Blaauw (VVD) zei dat hij teleurgesteld was over de brief van de minister van VROM. De Kamer heeft indertijd een traject vastgesteld, waarin onder meer afvoer van de splijtstofrestanten was opgenomen. Door omstandigheden is sprake van vertraging. De minister is van mening dat hij allerlei nieuwe dingen moet doen, maar hij geeft niet aan hoe het probleem zal worden opgelost. Het moet helder worden welke extra middelen worden toegepast om te voorkomen dat in Dodewaard een onveilige situatie ontstaat als gevolg van een te lange opslag en het vertrek van hooggekwalificeerd personeel. In het NRG-rapport wordt aangegeven dat de opties van opwerking en opslag elkaar qua stralingsgevaar en veiligheid niet veel ontlopen. Daarnaast is er geen probleem wat de veiligheid bij het transport betreft. Opslag in de bassins van Dodewaard en Borssele is een slechte optie, aangezien dit zowel duur als gevaarlijk is. Voor conditionering van opgebrande splijtstofstaven in Nederland zou een nieuwe installatie moeten worden gebouwd. Alles afwegend lijkt het huidige opwerkingstraject de voorkeur te hebben, mede met het oog op het feit dat anders contracten moeten worden opgezegd. Overigens zijn de financiële
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
3
aspecten nog onhelder. Opwerking lijkt goedkoper te zijn dan opslag. Indien voor opslag wordt gekozen, zou het goed zijn om te horen waar de middelen daarvoor vandaan moeten komen. Volgens het rapport vormt het gebruik van MOX in Borssele technisch gezien geen probleem. Wanneer omstreeks 2002 met de inzet van MOX zou worden begonnen, kan al het plutonium vóór 2014, het oorspronkelijk geplande einde van de levensduur van de centrale, zijn verwerkt. Uiteindelijk zal een substantiële vermindering van de hoeveelheid plutonium worden gerealiseerd. Door het langer laten draaien van de centrale in Borssele zouden dus interessante resultaten kunnen worden geboekt. Met betrekking tot de Greenpeaceactie vroeg de heer Blaauw of het transport van de afgetapte lozingen volgens de regels heeft plaatsgevonden. Mevrouw Vos (GroenLinks) wees erop dat de fractie van GroenLinks kritisch tegenover opwerking staat, omdat daaraan grote risico’s zijn verbonden, zowel voor de proliferatie, als voor de gezondheid en het milieu. Volgens het NRG-rapport bestaat er geen monocausaal verband tussen het proces van opwerking en het voorkomen van leukemie. Het gaat er echter om of er aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico. De fractie van GroenLinks ziet die aanwijzingen in verschillende onderzoeken bevestigd. Uit de metingen van Greenpeace blijkt dat wel degelijk sprake is van flink radioactieve lozingen in zee. De milieueffecten van de opties opwerking en opslag ontlopen elkaar niet veel, aldus het NRG-rapport. Het lijkt erop, alsof om tot deze conclusie te komen de schoonste manier van opwerking is vergeleken met de smerigste manier van mijnbouw. Zo is in het rapport met name gekeken naar de stralingsgevolgen bij dagbouw, terwijl dat niet de gemiddelde vorm van mijnbouw is. Er is een discrepantie tussen de cijfers die de Europese Commissie eerder aanreikte en datgene wat in een eerder rapport van het ECN en in het NRG-rapport staat. De Europese Commissie ging ervan uit dat ondergronds zou kunnen worden gewerkt en dat het afval ondergronds zou kunnen worden opgeslagen. Volgens de vorige minister van EZ was dat theorie, maar de praktijk wijst anders uit. Mevrouw Vos sprak haar twijfels uit over een zinvolle inzet van MOX. Het aanbod lijkt veel groter te zijn dan in het rapport wordt aangegeven. Daarbij moet onder meer in ogenschouw worden genomen dat er het plan is om het plutonium dat vrijkomt uit wapensystemen, eveneens voor hergebruik in aanmerking te laten komen. Het is zeer de vraag of de genoemde landen wel verder willen met MOX-inzet, gezien de forse discussies die hier en daar gaande zijn. De sluiting van de centrale in Borssele staat voor de fractie van GroenLinks niet ter discussie. De centrale zou overigens zeer lang opengehouden moeten worden om de totale hoeveelheid MOX weg te werken. Ook op het gebied van non-proliferatie zag mevrouw Vos voordelen in de optie van opslag. Zij meende dat in het NRG-rapport een aantal kosten buiten beschouwing zijn gebleven. Zo kan het bijvoorbeeld heel kostbaar zijn als er uiteindelijk geen markt voor het plutonium blijkt te zijn. Ook de grote hoeveelheid restafval die bij opwerking ontstaat, lijkt niet te zijn meegenomen. Dat zelfde geldt voor de opslag van het bestraalde MOX. Als het lukt om in internationaal verband de conditionering te verzorgen, moet het mogelijk zijn om de opslagkosten te drukken. Voor de vorige minister van EZ waren de kosten een doorslaggevende reden om door te gaan met het proces van opwerking. Als de kostenverhoudingen heel anders komen te liggen, zou een nieuwe afweging wel eens heel anders kunnen uitpakken. Ten slotte vroeg mevrouw Vos naar de stand van zaken rond de splijtstof die zich thans nog in Dodewaard bevindt. Zij achtte het, gezien de nog lopende discussie, niet voor de hand liggend om hiervoor een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
4
opwerkingscontract af te sluiten. Wellicht is het mogelijk om gedurende de jaren die het kost om de COVRA aan te passen, de splijtstof in Dodewaard en Borssele te laten. De heer Poppe (SP) meende dat het grote aantal vragen aangeeft dat het NRG-rapport niet geheel helder is. Hij trok de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het rapport in twijfel en wees op de vele onduidelijkheden rond het gebruik van MOX. In de motie die heeft geleid tot het onderzoek, wordt de regering verzocht de effecten te onderzoeken van het opslaan in plaats van het opwerken van radioactief afval. Met de rechtstreeks betrokken partijen moesten de mogelijkheden en consequenties van een beleidswijziging nauwkeurig in beeld worden gebracht. De minister reageerde met de opmerking dat de betrokkenen niet bereid zijn om af te zien van opwerking, hetgeen niet als een nauwkeurig onderzoek kan worden gekwalificeerd. De heer Poppe verklaarde zich voorstander van het beëindigen van opwerking. Opwerking gaat uit van de impliciete veronderstelling dat het geproduceerde plutonium nuttig gebruikt kan worden. Aangezien de fractie van de SP steeds voorstander is geweest van het sluiten van de Nederlandse kerncentrales, is een vergroting van de hoeveelheid plutonium niet wenselijk. De Franse en Engels opwerkingsfabrieken, of ze nu wel of niet aan de normen voldoen, brengen gevaarlijke stoffen in het milieu. Normen worden bovendien voortdurend aangescherpt, omdat steeds blijkt dat stoffen gevaarlijker zijn dan eerder werd gedacht. Inzet van MOX is slechts mogelijk indien er flink geïnvesteerd wordt in het langer openblijven van de centrale te Borssele, hetgeen in strijd zou zijn met het eerdergenomen besluit om deze centrale te sluiten. Mede gezien het internationale klimaat ligt het niet voor de hand om de Nederlandse kerncentrales langer open te houden. Terecht heeft de ondernemingsraad gewezen op het verlies van werkgelegenheid en kennis, maar de sluiting van de centrales biedt Nederland juist een gelegenheid om zich te specialiseren in het ontmantelen van kerncentrales, waarmee in de toekomst goed verdiend kan worden. Antwoord van de regering De minister ging ervan uit dat de vragen die aan het adres van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn gesteld, zo spoedig mogelijk door hem zullen worden beantwoord. Overigens zij nog gemeld dat GKN-Dodewaard beroep heeft aangetekend tegen het niet verlenen van de transportvergunning. GKN heeft gewezen op het risico dat de transporten bemoeilijkt worden door het verlies aan deskundigheid, hetgeen als een zorglijke ontwikkeling moet worden gezien. Als er onvoldoende tempo gemaakt kan worden bij het ontmantelen, dreigt een weglekken van deskundigheid. Voor de ontmanteling van Dodewaard is een voorziening op de SEP-balans getroffen. Deze zal ook als de SEP wordt opgeheven ter beschikking komen. Eind 1996 is de discussie over het omgaan met het radioactief materiaal aangezwengeld door de heer Blaauw, die vroeg om een notitie over het nut en de noodzaak van opwerking. Medio 1997 is de ECN-studie «Opwerking van Nederlandse splijtstof» verschenen. Daarnaast heeft de overheid een notitie over een aantal aspecten van opwerking opgesteld. In de begeleidende brief bij laatstgenoemde stukken wordt mede namens Buitenlandse Zaken, VROM en Sociale Zaken en Werkgelegenheid geconcludeerd: «De regering is dan ook van mening dat er geen zwaarwegende en dringende redenen aanwezig zijn om het huidige beleid van de elektriciteitssector, dat uitgaat van opwerking, te doen wijzigen». In oktober 1997 is een hoorzitting over opwerking gehouden. Tijdens het algemeen overleg van begin 1998 zijn door de Kamer nieuwe onderzoeksvragen opgeworpen. Bij gelegenheid van de kort daaropvolgende plenaire
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
5
behandeling is een motie-Feenstra ingediend. Voor de resterende onderzoeksvragen is aan NRG een opdracht verleend, die heeft geleid tot het voorliggende rapport «Nader onderzoek naar de verwerking van gebruikte splijtstof uit Nederlandse kerncentrales». In de ECN-studie van 1997 zijn de pro’s en contra’s van opwerking versus directe opslag beschreven. Daarbij werd aandacht geschonken aan het milieu, de non-proliferatie en de kosten. De hele splijtstofkringloop is in beschouwing genomen, vanaf mijnbouw tot en met eindberging. Per saldo zijn de milieueffecten van vergelijkbare grootte en bovendien zeer klein vergeleken met het effect van natuurlijke achtergrondstraling. Vanuit een oogpunt van duurzaam gebruik van grondstoffen geniet opwerking de voorkeur. Opgewerkt plutonium en uranium kunnen worden hergebruikt. Een vergelijking van beide routes op het punt van non-proliferatie is slechts in kwalitatieve termen te geven. De gangbare praktijk van opwerking is met de grootst mogelijke zorg en bewaking omgeven. Institutionele belemmeringen maken het praktisch onmogelijk om plutonium onopgemerkt aan het opwerkingsproces te onttrekken. Bij directe opslag beschermen de splijtstofelementen aanvankelijk zichzelf tegen diefstal, vanwege hun intense straling. Na verloop van tijd kunnen inspectie en bewaking echter niet gemist worden. Gelet op het Nederlandse uitgangspunt van terugneembaarheid bij eindberging in de ondergrond, concludeert het ECN dat de proliferatierisico’s bij directe opslag wat groter zijn dan bij opwerking. De kosten van directe opslag bedragen in contante guldens 200 mln. tot 400 mln. meer dan de huidige kosten van opwerking. Daarbij moet worden aangetekend dat de kostenzekerheid niet groot is. In de eerdergenoemde notitie van de regering staat dat van meet af aan is uitgegaan van opwerking. De contracten daarvoor zijn indertijd door het parlement gesanctioneerd. De eerste notawisselingen met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn in een goedkeuringswet neergelegd, die door het parlement is aanvaard. Latere aanvullingen werden steeds aan het parlement gemeld. Dat gebeurt thans ook wat betreft het restant van de kerncentrale Dodewaard. De regering beschikt niet over een instrument om partijen te doen afzien van opwerking. Wijziging van beleid zou alleen op basis van vrijwilligheid tot stand kunnen komen. Deze conclusie wordt ook in het buitenland getrokken. De Duitse regering heeft afgezien van het verbreken van de contracten, mede gelet op het volkenrechtelijke verdragsaspect ervan. In België worden geen nieuwe opwerkingscontracten gesloten, maar worden de bestaande wel gehonoreerd. De NRG constateert dat een aantal studies wijst op een verhoging van het leukemierisico in de omgeving van Cap La Hague. Een studie in opdracht van de Franse overheid heeft echter geen bewijs kunnen leveren voor een significante toename van het aantal leukemiegevallen. Een rechtstreeks verband tussen opwerking en leukemie is niet te leggen. De NRG wijst erop dat reeds gedurende vele jaren in een aantal kerncentrales MOX wordt ingezet. Inzet in Borssele is technisch mogelijk, maar niet vergund. Technisch en financieel heeft de inzet in Borssele alleen zin als de centrale beduidend langer dan tot 2004 openblijft. Als dat de wens van de Kamer zou zijn, moet zij daarvoor een signaal afgeven. Bij een inzet van 33% MOX gedurende veertien jaar wordt gesaldeerd 418 kg splijtbaar plutonium weggewerkt, hetgeen positief is uit een oogpunt van non-proliferatie. De totale hoeveelheid splijtbaar plutonium in Nederland is 2491 kg. Daarnaast kan worden gemeld dat bij een inzet van 40% MOX gedurende circa elf jaar 100% hergebruik plaatsvindt van al het in Borssele geproduceerde plutonium. Volgens de ECN-studie van 1997 zullen de kosten van conditionering van opgebrande splijtstofstaven in het buitenland 200 mln. en in Nederland 500 mln. bedragen. De NRG-studie bevestigt dit beeld, zij het dat de kosten voor Nederland wat hoger zijn geworden. De onzekerheden over de kosten zijn overigens niet afgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
6
Opslag van de opgebrande splijtstofstaven in Dodewaard is onmogelijk. Ook in de centrale van Borssele is het bestaande bassin te klein. Tot op zekere hoogte kan dit probleem worden opgevangen door extra rekken in het opslagbassin, maar voor beide centrales geldt dat opslag onder de vigerende vergunningen niet toegestaan is. Naar aanleiding van het algemeen overleg op 22 januari 1998 is bij brief van 26 februari 1998 aan de directie van EPZ en GKN verzocht om na te gaan of bij hen en hun contractpartners de bereidheid bestaat om de Kamer vertrouwelijk te informeren over de opwerkingscontracten. Onder overlegging van de schriftelijke reactie van hun contractpartij hebben beide daarop negatief gereageerd. Bij brief van 10 februari 1999 aan EPZ en GKN is gevraagd wat er in de opwerkingscontracten is opgenomen ten aanzien van boetebepalingen bij eenzijdige opzegging en de definitie van overmacht. Op 24 februari heeft hierover overleg plaatsgevonden tussen het ministerie en EPZ en GKN. Bij die gelegenheid heeft men verklaard niet bereid te zijn op vrijwillige basis te stoppen met opwerking. De informatie uit de ECN-studie over de financiële consequenties van het verbreken van het opwerkingscontract, geeft de juiste orde van grootte weer. Als de Nederlandse overheid GKN verbiedt de contractuele verplichtingen na te komen, zou naar Engels recht sprake zijn van overmacht. Dat zou het bedrijf overigens niet van zijn betalingsverplichtingen bevrijden. Bovendien zouden de staven desalniettemin moeten worden opgewerkt. De NRG-studie heeft de ECN-studie aangescherpt, maar het beeld is onveranderd gebleven. Om die reden alleen al is er geen aanleiding om het eerder geformuleerde regeringsstandpunt voor opwerking te wijzigen. Inmiddels is, uitgaand van het vigerend beleid, alle op te werken splijtstof onder contract gebracht, met bevestiging via een bilaterale notawisseling. Tegen de achtergrond daarvan en de inmiddels gerealiseerde sluiting van Dodewaard en de geplande sluiting van Borssele ligt het niet voor de hand een beleidswijziging door te voeren. De lozingen bij Cogéma vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van de Franse overheid. Gezien de instelling van de desbetreffende Franse minister, zal deze verantwoordelijkheid op scherpe wijze gestalte krijgen. Overigens zijn incidenten bij iedere vorm van bedrijfsvoering mogelijk. In een Franse studie in opdracht van de Europese Unie wordt uitgegaan van een zeer uitzonderlijke situatie, namelijk het terugstorten van het mijnafval in de mijn waar het uranium is gedolven. Wereldwijd is voor uranium dagbouw de meest voorkomende winningswijze. Dat is derhalve als uitgangspunt voor het NRG-rapport genomen. De voorzitter stelde voor de minister van VROM bij brief te verzoeken de tijdens dit algemeen overleg aan hem gestelde vragen zo mogelijk reeds begin volgende week schriftelijk te beantwoorden en daarbij de in de brief van 25 mei gestelde vragen te betrekken. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Biesheuvel De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Reitsma De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 422, nr. 7
7