Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
19 637
Vreemdelingenbeleid
Nr. 961
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 18 juli 2005 Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 7 februari 2005 inzake HIV-screening in het vreemdelingenbeleid (19 637, nr. 893), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 15 juli 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie a.i., dhr Zalm de vragen beantwoord. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer De griffier van de commissie, Coenen
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Vacature (LPF), Vacature (SP). Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), TjonA-Ten (PvdA), van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Hermans (LPF), Vergeer (SP).
KST88853 0405tkkst19637-961 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
1
Naar aanleiding van mijn brief van 7 februari 2005 (19 637, nr. 893) inzake de praktijk in andere landen op het gebied van HIV-screening in het vreemdelingenbeleid hebben enkele fracties van de vaste commissie voor Justitie enkele vragen en opmerkingen aan mij voorgelegd. Hieronder zal ik, mede namens de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op deze vragen en opmerkingen ingegaan. I Vragen en opmerkingen fracties De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deze brief van de minister waarmee ze haar eerdere toezegging aan de Kamer om een nadere toelichting te geven omtrent de praktijk in andere landen op het gebied van HIV-screening in het vreemdelingenbeleid gestand doet. Het is overigens spijtig te zien dat «slechts» 13 landen op het verzoek van de minister zijn ingegaan informatie over het door hen gevoerde beleid te verstrekken, hetgeen betekent dat niet kan worden gesproken van een volledig beeld op dit punt. De minister stelt in haar brief dat een HIV-besmetting/ AIDS in de regel niet als een vervolgingsgrond wordt beschouwd, maar als mogelijke grond voor verblijf op basis van humanitaire gronden. Kijkend naar het beleid van de andere landen stelt de minister dat de Noorse praktijk op dit punt overeenkomt met de Nederlandse uitvoeringspraktijk. Deze leden stellen echter vast dat de Nederlandse praktijk geen ruimte geeft voor asielverlening aan HIV-geïnfecteerde asielzoekers op basis van het behoren tot een «sociale groep» onder de vluchtelingenconventie welke reden kan geven tot vervolging zoals dat in Noorwegen wel het geval blijkt te zijn. Is de minister bereid om in voorkomende gevallen het behoren tot een «sociale groep» onder de vluchtelingenconventie – zoals hierboven beschreven – als grond voor asielverlening (of tijdelijk achterwege laten van uitzetting) aan te merken. Indien de minister hier niet toe over wil gaan, dan vernemen zij graag de bijbehorende argumentatie. De minister schetst ten aanzien van de beoordeling van de ernst van HIVinfecties en AIDS voor Nederland in zijn algemeenheid de werkwijze van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarbij de aard, de ernst en het stadium van de ziekte van belang zijn bij de oordeelsvorming. Kan de minister op basis van de drie situaties die zij onderscheidt in het beleid van de andere landen aangeven wat het Nederlandse beleid is in voornoemde afzonderlijke situaties? Voorts stelt de minister dat binnen het Nederlandse beleid ervoor is gekozen de feitelijke toegang van de medische zorg voor de individuele vreemdelingen niet mee te wegen bij de beoordeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning op medische gronden(of achterwege laten van de uitzetting). De leden van de PvdA-fractie blijven van mening dat naast de beschikbare behandelmogelijkheden in het land van herkomst, de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg van groot belang is en betreuren het dat de minister hier geen oog voor heeft zoals een aantal andere Europese (buur)landen (België, Oostenrijk, Denemarken en Duitsland) dat wel heeft. Nu de minister niet naar de feitelijke toegang wenst te kijken, zouden deze leden graag vernemen of de minister in voorkomende gevallen bij uitzetting in medicatie laat voorzien tot aan het moment dat de vreemdeling feitelijk toegang heeft tot de medische zorg die hij of zij nodig heeft in het land van herkomst. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en danken haar daarvoor. Over het verrichten van een HIV-test in de asielprocedure stelt de minister zich op het standpunt dat gezien de wijze van overdracht van HIV er geen sprake is van een onafwendbaar gevaar voor de volksgezondheid en er om die reden geen aanleiding bestaat voor een verplichte HIV-test tijdens de asielprocedure. Wel is er een actief testbeleid gericht op het voor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
2
komen van verdere verspreiding van HIV, waarbij de HIV-test actief wordt aangeboden aan vreemdelingen. Deze leden vragen of dit beleid zich ook richt op vreemdelingen die een aanvraag hebben gedaan voor een verblijfsvergunning regulier en die uit gebieden met een verhoogd risico komen. Is er ook inzicht in welke gebieden dit zijn? In meer algemene zin vragen zij of en in hoeverre er inzicht bestaat in andere gezondheidsrisico’s die voortkomen uit migratie en open grenzen. Zo worden vreemdelingen komende uit bepaalde risicolanden standaard getest op open tuberculose. Van welke overige aandoeningen, zoals influenzavirussen, is bekend dat er een risico is dat zij worden meegenomen door immigranten? Wordt dit door bijvoorbeeld de Wereld Gezondheids Organisatie onderzocht en zo ja, wat zijn de conclusies van dit onderzoek? Van welk ander onderzoek op dit gebied is het kabinet op de hoogte? Heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hierover contact met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Ook de leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie over HIV-screening in het vreemdelingenbeleid. Het standpunt dat Nederland asielzoekers niet verplicht zich op HIV te laten testen, wordt gedeeld door de SP-fractie. Echter, zij vinden het wel wenselijk dat alle asielzoekers standaard een HIV-test krijgen aangeboden en dat zij ook nadrukkelijk worden gewezen op het belang van een dergelijke test voor hun eigen gezondheid en die van anderen. Houdt het «actieve testbeleid» waarover de minister schrijft, dit in? Hoe krijgt dit beleid in de praktijk vorm? De leden van de SP-fractie blijven, zoals zij reeds meerdere malen hebben aangegeven, bezorgd over het niet-toetsen van feitelijke toegankelijkheid van medische voorzieningen in het land van herkomst en de gevolgen die dit kan hebben voor de teruggezonden persoon. Over de rol van de BMA bij het toetsen van de aanwezigheid van medische voorzieningen in het land van herkomst hebben deze leden eveneens vaker opgemerkt dat zij twijfels hebben over de keuze om juist de BMA hierover te laten oordelen. Zij blijven van mening dat feitelijke toegankelijkheid een grotere rol zou moeten spelen bij het beoordelen van aanvragen voor verblijfsvergunningen. De leden van de fractie van GroenLinks danken de minister voor haar brief over HIV-screening in het vreemdelingenbeleid. De leden waarderen het zeer dat de minister door middel van de questionnaire een beeld heeft proberen te geven hoe andere landen omgaan met HIV-screening ten behoeve van vreemdelingen. Zij stellen vast dat de minister aanbeveling 13 van de Commissie Medische Aspecten van het vreemdelingenbeleid uitvoert. De vraag die de leden nog bezighoudt is of alle vreemdelingen actief een HIV-test krijgen aangeboden óf dat de minister risicolanden vaststelt en de personen uit die landen een HIV-test aanbiedt. Deze leden vragen ook waarom de Noorse praktijk niet gevolgd wordt om HIV-besmette personen uit bepaalde herkomstlanden als sociale groep die ernstige, bijvoorbeeld discriminatoire, gevolgen kunnen ondervinden van hun besmetting. Kunt u bij de Noorse autoriteiten navragen voor welke specifieke herkomstlanden HIV-besmette personen als sociale groep vrees voor vervolging bestaat en de Kamer daarover te informeren? De minister heeft over aanbeveling 6 van de commissie opgemerkt dat medische informatie in beginsel niet betrokken wordt bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dat vinden deze leden onhoudbaar voor de herkomstlanden waarvan wel degelijk bekend is dat uitsluiting wegens HIV-besmetting voorkomt. Nu moeten asielzoekers dat aannemelijk maken. Zij vragen de minister voor dergelijke herkomstlanden per definitie uit te gaan van de idee dat HIV-besmette personen een sociale groep
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
3
vormen die voorwerp kan zijn van uitsluiting en daaraan de conclusie te verbinden dat een verblijfsvergunning geïndiceerd is, hetzij op asielgerelateerde gronden, hetzij op humanitaire gronden. Deze leden verzetten zich tegen de gedachte dat niet onderzocht hoeft te worden of er feitelijke toegankelijkheid bestaat tot medische zorg voor individuele vreemdelingen. Afgezien van de financiële draagkracht van de betrokken personen, zal naar het oordeel van deze leden toch slechts alleen in concrete individuele gevallen vastgesteld kunnen worden of personen discriminatoire uitsluiting ondervinden, waaruit een asielgrond kan voortvloeien. Voor de beoordeling van die vraag is volgens hen individuele toetsing op de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg onontbeerlijk. II Reactie van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of ik bereid ben om ingeval van HIV-geïnfecteerde asielzoekers het behoren tot een sociale groep onder de vluchtelingenconventie, als grond voor asielverlening of tijdelijk achterwege laten van uitzetting aan te merken, deel ik u het volgende mee. Eén van de vervolgingsgronden, genoemd in het Vluchtelingenverdrag, is het behoren tot een sociale groep. Aangezien de medische omstandigheden van asielzoekers in dit verdrag niet als vervolgingsgrond worden aangemerkt, kunnen deze bij de toetsing van asielaanvragen aan dit verdrag niet als een zelfstandige toelatingsgrond dienen. Wel kan een HIV-geïnfecteerde asielzoeker in Nederland op basis van het beleid medische discriminatie (Staatscourant 17 december 2004, nr. 2004/96) in aanmerking komen voor een asielvergunning. Daartoe dient hij aannemelijk te maken dat hij bij uitzetting naar het herkomstland – op één van de verdragsrechtelijke vervolgingsgronden, bijvoorbeeld vanwege het behoren tot een sociale groep –, discriminatoire uitsluiting van medische zorg te duchten heeft. Hierbij is de discriminatoire uitsluiting de asielgrond en niet de medische situatie. Voorts dient te worden opgemerkt dat de medische klachten van een HIV-geïnfecteerde asielzoeker eveneens bij de toetsing aan de b-grond (artikel 3 EVRM) aan de orde komen. Bij deze toetsing spelen de medische aandoeningen van asielzoekers overigens een zelfstandige rol bij de vraag of zij kunnen worden uitgezet. In mijn brief van 16 juni 2004 (kenmerk 5286895/04/DVB) ben ik overigens uitvoerig ingegaan op dit onderwerp, waarnaar ik kortheidshalve verwijs. Tot slot merk ik nog op dat het singled-out criterium met zich brengt dat iedere asielaanvraag op zijn individuele merites dient te worden beoordeeld. Ingeval van een HIV-geïnfecteerde asielzoeker betekent dit dat hij aannemelijk dient te maken dat hij, vanwege het behoren tot een sociale groep, gegronde vrees voor vervolging heeft, dan wel discriminatoire uitsluiting van medische zorg te duchten heeft, om zo voor een verblijfsvergunning asiel in aanmerking te komen. Aangezien voor de HIV-geïnfecteerde asielzoekers in het vreemdelingenbeleid voldoende mogelijkheden bestaan om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, zie ik geen aanleiding om voor deze gevallen het behoren tot een sociale groep als grond voor asielverlening aan te merken. Het tijdelijk achterwege laten van uitzetting waarnaar de leden van de PvdA-fractie verwijzen, ziet op artikel 64 Vw 2000. Krachtens deze bepaling wordt de uitzetting van uitgeprocedeerde vreemdelingen tijdelijk achterwege gelaten, indien zij, gelet op hun gezondheidstoestand, niet kunnen reizen. Deze bepaling beperkt zich derhalve niet tot HIV-geïnfecteerde asielzoekers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
4
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie mij om op basis van de drie situaties, die ik in mijn brief ten aanzien van de beoordeling van de ernst van HIV-infectie en AIDS onderscheidt, aan te geven wat het Nederlandse beleid is in de afzonderlijke situaties. Het betreft hier de volgende situaties: 1. Waarbij de vreemdeling HIV-positief is en het een HIV-infectie betreft die nog geen speciale medische behandeling of zorg vereist of waar de behandeling nog niet is gepland. 2. Waarbij de vreemdeling reeds in behandeling is dan wel een behandeling gepland is of noodzakelijk wordt geacht. 3. Waarbij een vreemdeling in een vergevorderd stadium van AIDS verkeert. Bij de asielprocedure kan de HIV-infectie eventueel aan de orde komen bij de toetsing van de asielaanvragen aan de a-grond (beleid medische discriminatie), zie hierboven en bij de toetsing aan de b-grond (artikel 3 EVRM). Ingeval van de reguliere procedure gaat het om de toetsing aan artikel 3:46 Vreemdelingenbesluit 2000 (beleid medische behandeling) en toetsing aan het beleid inzake medische noodsituatie. Ingeval van uitgeprocedeerde vreemdelingen met een medische aandoening (bijvoorbeeld HIV-infectie) bestaat nog de mogelijkheid van artikel 64 Vw 2000. Bij de beoordeling van de HIV-infectie als grond voor toelating of niet uitzetting, dan wel tijdelijk achterwege laten van uitzetting wordt, naast de ernst van de aandoening, ook gekeken naar de aard en het stadium van de HIV-infectie. In de adviezen van het Bureau Medische Advisering (hierna BMA) wordt steeds aan deze drie factoren aandacht besteed. Op basis van deze informatie is het Nederlandse beleid in de drie afzonderlijke situaties als volgt weer te geven. De eerste situatie vormt in de praktijk op voorhand geen grond voor toelating dan wel niet uitzetting van een vreemdeling. Dit volgt uit het feit dat bij deze situatie het bieden van de noodzakelijke medische zorg niet is vereist en dat het niet aannemelijk is dat de betrokkene bij uitzetting naar het land van herkomst zal worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Verder vormt deze situatie ook in de regel geen grond voor het tijdelijk achterwege laten van uitzetting op grond van artikel 64 Vw 2000. Dit laat evenwel onverlet dat de beoordeling van de individuele merites van een zaak, in onderling samenhang bezien, tot een ander oordeel zal kunnen leiden. De tweede situatie kan onder omstandigheden een grond vormen voor toelating dan wel niet uitzetting. Zo wordt bij de toetsing van de asielaanvragen aan artikel 3 EVRM onderzocht of deze situatie – in samenhang met de overige omstandigheden, zoals genoemd in de zaak St. Kitts (EHRM, 2 mei 1997, RV 1997, 70) –, voldoende grond kunnen vormen voor niet uitzetting (verblijfsaanvaarding) van die vreemdeling. Bij de reguliere procedure (artikel 3:46 Vb 2000) dient in ieder geval te worden voldaan aan de volgende drie voorwaarden, te weten: – Nederland dient het meest aangewezen land te zijn voor het ondergaan van de medische behandeling; – het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; – de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn. Voorts gelden de algemene toelatingsvoorwaarden, zoals het paspoortvereiste. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan onder bepaalde omstandigheden alsnog verblijf worden toegestaan. Hierbij wordt gedoeld op een situatie waarbij beëindiging van de behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zou doen ontstaan en behandeling in het land van herkomst of het land van eerder verblijf niet mogelijk is. Indien daarvan sprake is, en de vreemdeling over een paspoort beschikt en geen sprake is van criminele antecedenten, wordt eveneens verblijf toegestaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
5
De derde situatie vormt in beginsel een grond voor toelating dan wel niet uitzetting van een vreemdeling. Daarbij wordt mede betrokken de aard, ernst en het stadium van de medische aandoening van een vreemdeling. Opmerking verdient hier dat vreemdelingen, die in een vergevorderd stadium van AIDS verkeren, eventueel in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op basis van het beleid medische noodsituatie. De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij de beoordeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning op medische gronden of achterwege laten van de uitzetting, naast de beschikbare behandelmogelijkheden in het land van herkomst eveneens van belang is de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in individuele gevallen. Ten aanzien van deze opmerking deel ik het volgende mee. Bij de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg zijn, behalve de financiële draagkracht van een vreemdeling, tevens enkele andere factoren aan de orde. Kortheidshalve verwijs ik u in dit verband naar mijn brief met als kenmerk 5286985/04/DVB, waarin dit onderwerp uitvoerig is toegelicht. Ook de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken bieden hiervoor onvoldoende basis, aangezien deze een beschrijving geven van de algehele situatie in een land. Indien de IND in een individueel geval, mede op basis van het advies van het BMA, tot de conclusie komt dat het bieden van een medische behandeling noodzakelijk is en dat de kans groot is dat de gezondheid van die vreemdeling bij uitzetting ernstige schade oploopt en/of er een hoog overlijdensrisico bestaat, dan zal aan betrokkene verblijf worden toegestaan. Ook zal aan hem van overheidswege de medische behandeling worden geboden, die hij vanwege zijn gezondheidstoestand nodig heeft. Deze oordeelsvorming is overigens in overeenstemming met de lijn die door het EHRM in de vorenbedoelde zaak (St. Kitts) werd uitgezet. Bij die zaak heeft dit rechtscollege, zoals ik dit in mijn brief van 23 november 2004 (kenmerk 5316904/ 04/DVB) aan uw Kamer heb aangegeven, een grote waarde toegekend aan de vraag naar de afwezigheid van adequate medische behandeling in het land van herkomst en niet aan de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg. Het is van belang om te melden dat het in die zaak ging om een vreemdeling, die zich in de terminale fase van AIDS bevond en die tevens verslaafd was aan drugs. Zoals uit het onderzoek van de Britse autoriteiten bleek, waren in het herkomstland van de betrokken vreemdeling geen medische faciliteiten aanwezig, die voor zijn behandeling nodig waren. Deze vraag (beschikbare behandelmogelijkheden in het herkomstland) wordt eveneens door de artsen van het BMA beantwoord in de adviezen die zij op verzoek van de IND uitbrengen. De Nederlandse praktijk is op dit punt in overeenstemming met de uitspraken van het EHRM en wijkt als zodanig niet af van de in de meeste Europese landen gangbare praktijk. Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie, of ik bereid ben om in voorkomende gevallen bij uitzetting in medicatie te voorzien tot aan het moment dat de vreemdeling in zijn land feitelijk toegang heeft tot de medische zorg die hij nodig heeft, antwoord ik als volgt. Ik ben daartoe niet bereid. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, hangt de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg af van verschillende van factoren. Hierdoor valt niet te voorspellen wanneer bepaalde factoren – zoals bijvoorbeeld de infrastructurele voorzieningen en/of de politieke stabiliteit – dusdanig gunstig zullen zijn, zodat de betrokken vreemdeling daadwerkelijk toegang kan krijgen tot de medische zorg. Dit heeft dan ook tot gevolg dat Nederland in sommige gevallen voor een onbepaalde tijd vreemdelingen moet blijven voorzien in de medicatie. Bovendien kleven aan de uitvoering van een dergelijke taak vele praktische bezwaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
6
Hierbij kan o.m. worden gerefereerd aan de mate van veiligheidssituatie in bepaalde gebieden van sommige landen. Opmerking verdient hierbij dat geen van de landen, die op mijn verzoek hebben gereageerd, in voorkomende gevallen bij uitzetting in medicatie voorzien tot aan het moment dat de vreemdeling in zijn land feitelijk toegang heeft tot de medische zorg die hij nodig heeft. De Nederlandse overheid heeft in deze gekozen voor het bieden van een integrale medische zorg aan de ontwikkelingslanden. Dit betekent dat de bijdrage van de Nederlandse overheid primair erop gericht is om in die landen lange termijn oplossingen met betrekking tot toegang tot de medische zorg te realiseren. Voor het overige verwijs ik u in dit verband naar hetgeen bij de Kabinetsreactie op aanbeveling 12 van het rapport van de commissie Smeets ter zake is opgemerkt (kenmerk 5270845/04/DVB). Ten aanzien van het Nederlandse HIV-testbeleid vragen de leden van de VVD-fractie of dit beleid zich ook richt op vreemdelingen die een aanvraag hebben gedaan voor een verblijfsvergunning regulier en die uit gebieden met een verhoogd risico komen. In het verlengde hiervan vragen deze leden of er ook inzicht bestaat over de vraag welke gebieden dit zijn. Het actief testbeleid richt zich op mensen die een verhoogd risico op HIV-infectie hebben. Tot de doelgroepen behoren onder andere asielzoekers maar bijvoorbeeld ook homo/biseksuele mannen, drugsgebruikers en allochtonen uit HIV-endemische gebieden. Het actief testbeleid gericht op asielzoekers, dat overigens nog in ontwikkeling is, loopt via de MOA zorg (medische opvang asielzoekers). Vreemdelingen die een aanvraag hebben gedaan voor een verblijfsvergunning regulier hebben, anders dan asielzoekers, geen recht op medische zorg en de MOA-voorzieningen. Het actief testbeleid richt zich derhalve niet op deze groep. Op het moment dat iemand een verblijfsvergunning zou krijgen, dan kan deze persoon eventueel behoren tot een doelgroep waarop het programma «actief testen» is gericht. Bijvoorbeeld mensen die na 1980 woonachtig geweest zijn in een HIV endemisch gebied, waaronder met name Afrika Sub Sahara en het Caribische gebied. Volgens de Wet collectieve preventie volksgezondheid zijn gemeenten verantwoordelijk voor de bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen waaronder HIV-infecties. Het kan voorkomen dat een GGD een actief aanbod voor HIV-testen doet aan nieuwkomers. Voor zover mij bekend doet op dit moment alleen GGD Rotterdam een dergelijk aanbod via een pilot-project. Tenslotte merk ik op dat vreemdelingen die na het einde van de asielprocedure een reguliere procedure starten, hebben deze test reeds bij het indienen van hun asielverzoek aangeboden gekregen. Verder stellen de leden van de VVD-fractie enkele vragen, die ik gezien hun onderlinge samenhang, hieronder tezamen zal beantwoorden. Zo vragen deze leden in meer algemene zin of en zo ja, in hoeverre er inzicht bestaat in andere gezondheidsrisico’s die voortkomen uit migratie en open grenzen. Daarnaast vragen deze leden van welke overige aandoeningen, zoals influenzavirussen, bekend is dat er een risico bestaat dat deze worden meegenomen door migranten. Ook vragen zij of dit door bijvoorbeeld de Wereld Gezondheids Organisatie wordt onderzocht. Indien dit het geval is, wat zijn dan de conclusies van dit onderzoek. Tot slot vragen deze leden van welk ander onderzoek op dit gebied het kabinet op de hoogte is. Mijn antwoord op deze vragen luidt als volgt. Infectieziekten worden in de regel veroorzaakt door micro-organismen. Het kan gemakkelijk voorkomen dat reizigers, waaronder immigranten, deze micro-organismen bij zich dragen en onderweg mensen aansteken met een ziekte. Dit is o.a. de verklaring voor de snelle verspreiding van SARS over de wereld. Het is de algemene verwachting dat een volgende griepepidemie zal ontstaan in het verre oosten. Door de hoge dichtheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
7
van reizigersverkeer zal de ziekte zich dan snel over de wereld verspreiden en zullen in relatief korte tijd veel mensen aangestoken worden. Overigens ontstaan deze gezondheidsrisico’s niet specifiek door migratie maar vooral door het grote reizigersverkeer. Het handhaven van de volksgezondheid is een taak voor de nationale regeringen. Het is dus ook mogelijk om éénzijdig grenscontrole naar bepaalde ziekten of syndromen in te stellen zoals gebeurd is door Italië tijdens de SARS epidemie. Overigens is vooral bij ziekten met atypische, griepachtige symptomen grenscontrole weinig specifiek en kan er derhalve een vraagteken gezet worden bij de effectiviteit ervan. De WHO, en andere organisaties, houdt nauwgezet bij in welke landen uitbraken gaande zijn en verzorgt ook berichtgeving hierover. Op basis van deze berichtgeving wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken – in overleg met het ministerie van VWS – gezorgd voor reizigersadvisering. De vraag van de leden van de VVD-fractie of ik over de hierboven genoemde onderwerpen contact heb met mijn ambtgenoot, de heer Hoogervorst, kan bevestigend beantwoord worden. De leden van de SP-fractie vragen of het Nederlandse beleid inzake de HIV-screening inhoudt dat alle asielzoekers standaard een HIV-test krijgen aangeboden en dat zij ook nadrukkelijk worden gewezen op het belang van een dergelijke test voor hun eigen gezondheid en die van anderen. Het is niet zo dat alle asielzoekers standaard een HIV-test krijgen aangeboden. Vanaf 1 januari 2004 wordt aan alle zwangere vrouwen in Nederland standaard een HIV-screening aangeboden, teneinde de overdracht van HIV-infectie naar het kind te voorkomen. Ook asielzoekers vallen onder dit screeningsprogramma. Met het verstrekken van informatie worden de asielzoekers geattendeerd op het belang van een HIV-test; dit met het oog op hun eigen gezondheid, alsmede de gezondheid van anderen. Op de vraag van de leden van de SP-fractie hoe het actief aanbieden van de HIV-test in de praktijk vorm krijgt, deel ik u het volgende mee. Op het moment dat asielzoekers, in verband met het indienen van hun asielverzoek in contact komen met de betrokken ambtenaren, worden zij gewezen op de mogelijkheid van het ondergaan van een HIV-test, alsmede op het belang daarvan. In de praktijk vindt dit plaats bij het aanmeldcentrum, en wel door de aanwezige medische dienst. Verder merken de leden van de SP-fractie op dat zij twijfels hebben over de keuze om de BMA-artsen te laten oordelen over de aanwezigheid van medische voorzieningen in het land van herkomst. Voorts stellen deze leden de feitelijke toegankelijkheid een grotere rol zou moeten spelen bij het beoordelen van aanvragen voor verblijfsvergunningen. In reactie hierop deel ik u het volgende mee. Naar mijn mening is de vraag, of voor een specifiek ziektebeeld een medische behandeling in een land aanwezig is, een medische vraag. Om die vraag te beantwoorden, is dan ook medische kennis nodig van het betreffende ziektebeeld en de toepasselijke behandelwijzen. Hiertoe achten de BMA-artsen zich in staat en wel met gebruikmaking van de daartoe beschikbare bronnen. Volgens de vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie behoort de rapportage van een medisch adviseur zich te beperken tot de gebieden waarop hij deskundig is, hetgeen tevens als leidraad dient voor de BMA-artsen. Dit brengt met zich dat indien een BMA-arts zich over de niet-medische aspecten een oordeel zou vormen, kan hem dit tuchtrechtelijk worden verweten. Hij begeeft zich dan immers buiten zijn deskundigheid als arts. Zoals uit de uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag d.d. 26 oktober en 30 november 2004 valt op te maken, levert het adviseren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
8
over de beschikbare behandelmogelijkheden in het land van herkomst door de BMA-artsen, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Wat betreft de opmerking van deze leden omtrent de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg ingeval van individuele vreemdelingen, verwijs ik u kortheidshalve naar al hetgeen hieromtrent reeds eerder aan uw Kamer is gemeld. Hierbij wil ik echter opmerken dat over dit onderwerp op 27 oktober 2004 een motie werd ingediend (T.K. vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 865). De onderhavige motie kreeg echter geen steun van de meerderheid van het parlement. De leden van de fractie van Groen Links vragen of aan alle vreemdelingen een actief HIV-test wordt aangeboden of dat er risicolanden bestaan, waarvoor deze test geldt. In aansluiting op hetgeen ik hierover bij de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie en SP-fractie heb gesteld deel ik u mee dat het actief aanbieden van de HIV-screening zich in de praktijk niet beperkt tot de vreemdelingen uit risicolanden. Tevens vragen de leden van de fractie van Groen Links waarom de Noorse praktijk niet wordt gevolgd, teneinde de HIV-besmette personen uit bepaalde herkomstlanden als sociale groep aan te merken. Ook de leden van de PvdA-fractie hebben mij deze vraag gesteld. Zoals reeds aangegeven kent het huidige vreemdelingenbeleid voldoende mogelijkheden om HIV-besmette personen eventueel verblijf toe te staan; ongeacht hun herkomstland. Derhalve acht ik het niet nodig om bij de Noorse autoriteiten na te vragen in welke specifieke herkomstlanden HIV-besmette personen als sociale groep vrees voor vervolging hebben, zoals de leden van de Groen Links fractie dit voorstellen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder om, ingeval van asielzoekers uit de herkomstlanden waarvan wel degelijk bekend is dat uitsluiting wegens HIV-besmetting voorkomt, per definitie uit te gaan van de idee dat HIV-besmette personen een sociale groep vormen die voorwerp kan zijn van uitsluiting en daaraan de conclusie te verbinden dat een verblijfsvergunning geïndiceerd is. Een van de uitgangspunten van het vluchtelingenschap is het singled-out criterium. Dit uitgangspunt brengt met zich dat alle asielaanvragen op hun individuele merites dienen te worden beoordeeld. De Nederlandse overheid hecht er veel waarde aan om dit criterium in beginsel in alle gevallen toe te passen. Om die reden acht ik het niet wenselijk om (per definitie) uit te gaan van de idee dat HIV-besmette personen uit bepaalde herkomstlanden een sociale groep vormen en dat zij op grond daarvan een verblijfsvergunning moeten krijgen. Volgens dit uitgangspunt dient iedere asielzoeker dit afzonderlijk aannemelijk te maken, teneinde voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Bij de beoordeling van de individuele asielaanvragen wordt, naast de individuele omstandigheden van een asielzoeker, ook gekeken naar de algehele situatie in het herkomstland, alsmede de positie van bepaalde minderheidsgroepen in een land. Bij dit laatste vormen de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken een goede basis. Indien een asielzoeker aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn medische aandoening, bijvoorbeeld de HIV- besmetting, in zijn land tot een sociale groep wordt gerekend, dan zal op basis van zijn eigen verhaal en op basis van het geen omtrent de situatie van met HIV- besmette personen in dat land bekend is, aan hem een verblijfsvergunning worden verleend. Bij deze vraag hebben deze leden tevens een opmerking gemaakt met betrekking tot de relevantie van medische informatie bij de beoordeling van asielaanvragen. In mijn brief van 28 juli 2004 (kenmerk 5295657/04/ DVB) heb ik een nadere toelichting gegeven omtrent dit onderwerp. Verder ben ik in mijn brief van 25 februari 2005 (kenmerk 5312465/05/DVB) uitvoerig ingegaan op het onderwerp rondom de medische waarheids-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
9
vinding in de asielprocedure. Derhalve verwijs ik u in dit verband kortheidshalve naar de inhoud van de betreffende brieven. Ten slotte merken de leden van de GroenLinks fractie op dat onderzocht dient te worden of er bij terugkeer feitelijke toegankelijkheid bestaat tot medische zorg in geval van individuele vreemdelingen. De beantwoording van deze vraag is naar de mening van deze leden onontbeerlijk bij de vaststelling van de vraag of de asielzoekers discriminatoire uitsluiting ondervinden, waaruit een asielgrond kan voortvloeien. Ik deel deze mening niet. Voor alle duidelijkheid wil ik hier opmerken dat de toetsing van de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid een andere toetsing is dan de vraag omtrent de medische discriminatie. Bij de vaststelling van dit laatste wordt onderzocht of er sprake is van verdragsrechterlijke vervolgingsgronden op basis waarvan een asielzoeker in zijn land wordt uitgesloten van de noodzakelijke medische zorg, zie verder het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie op pagina 4 van deze brief.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 19 637, nr. 961
10