Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
25 309
Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van ’t Riet houdende nieuwe regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit)
Nr. 20 HERDRUK1
DERDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 22 september 1999 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid: a. wordt in onderdeel e na «natuurlijke persoon die» ingevoegd «, alleen of gezamenlijk met een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b,»; b. wordt in onderdeel f na «met uitzondering van» ingevoegd «de bijzondere bijdrage, bedoeld in»; c. wordt in onderdeel h «bestaande uit» vervangen door «gebaseerd op»; d. komt onderdeel i te luiden: i. hypothecaire lening: lening of krediet in rekening-courant ter financiering van de kosten van het in eigendom verkrijgen van de woning in verband met welke een eigenwoningbijdrage wordt aangevraagd, met als zekerheid hypotheek op die woning, niet zijnde een zodanige lening die of krediet dat voor de inwerkingtreding van deze wet is gesloten of verleend;; e. wordt in onderdeel k «niet werd bewoond» vervangen door «nooit bewoond is geweest» en f. wordt de op onderdeel u volgende zin, beginnende met «In deze wet», aangeduid als tweede lid. 2. Het derde lid vervalt. B In artikel 2, derde lid, aanhef, wordt «de bepalingen die daarop berusten» vervangen door: de daarop berustende bepalingen.
1
Herdruk i.v.m. verbetering van een omissie in onderdeel R.
KST43161 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
1
C Artikel 3, eerste lid, komt te luiden: 1. Het rekeninkomen, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, is: a. bij een primaire toekenning: het gezamenlijk inkomen over het peiljaar van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaarbewoner en b. bij een andere toekenning dan een primaire: dat gezamenlijk inkomen, vermeerderd met het naar een jaarbedrag herrekend fiscaal effect. D In artikel 4, eerste lid, wordt «de 1 januari die voorafgaat aan de peildatum» vervangen door: de 1 januari die direct volgt op het peiljaar. E Artikel 5 komt te luiden: Artikel 5. Kosten van verkrijgen in eigendom 1. De kosten van het verkrijgen in eigendom van een woning, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, zijn: a. als de woning een nieuwbouwwoning is: de koopsom, de aanneemsom van de woning en de kosten van werkzaamheden die niet in de aanneemsom begrepen zijn, vermeerderd met 8 procent van de som van deze kostenposten en van kostenposten als bedoeld in het tweede lid, of b. als de woning een bestaande woning is: de koopsom tot ten hoogste de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik als vastgelegd in het taxatierapport, bedoeld in artikel 15, eerste lid, welke verkoopwaarde bij het treffen van voorzieningen wordt gesteld op die verkoopwaarde na voltooiing daarvan, of, bij achterstallig onderhoud, wordt vermeerderd met de kosten van herstel van achterstallig onderhoud als vastgelegd in het bouwkundig rapport, bedoeld in artikel 16, onder a, waarbij wordt uitgegaan van uitvoering van dat onderhoud door anderen dan de eigenaar-bewoner, waarna de aldus vermeerderde verkoopwaarde wordt vermeerderd met 12 procent van de som van die verkoopwaarde en van kostenposten als bedoeld in het tweede lid. 2. Tot de kosten van het in eigendom verkrijgen van de woning, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, kunnen behoren: a. kosten van afkoop van een toekomstige erfpachtcanon; b. een afkoopsom in verband met toekomstig onderhoud van de woning, en c. een eenmalige premiestorting in verband met een verzekering welke de maandelijkse hypotheeklasten geheel of gedeeltelijk uitkeert bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. F Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt: a. in de aanhef «de navolgende bepalingen» vervangen door «deze wet»; b. in de aanhef na «verkrijgen» ingevoegd «en vervolgens kunnen blijven bewonen» en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
2
c. in onderdeel b na «toe» ingevoegd: over ten hoogste de 15 bijdragejaren die direct volgen op het vijfde driejaarstijdvak,. 2. In het zesde lid wordt: a. «hoofdstukken 2, 4 en 6» vervangen door «hoofdstukken 2 en 4» en b .«hoofdstuk 6A» vervangen door: hoofdstuk 6 of 6A. G Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt vanaf «behoren,» te luiden: zich op de peildatum hebben ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, op het adres van de woning in verband met welke de eigenwoningbijdrage is aangevraagd. 2. In het derde lid wordt «in een door hem in eigendom verkregen woning» vervangen door: in de woning in verband met welke de eigenwoningbijdrage is aangevraagd. H Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid: a. komt de eerste zin vanaf «plaatsgevonden» te luiden «binnen negen maanden na de peildatum» en b. wordt in de tweede zin «zes maanden» vervangen door: negen maanden. 2. Het derde lid vervalt. I Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt: a. in onderdeel b «de gegevens bevat van» vervangen door «is opgemaakt met inachtneming van» en b. in onderdeel c «de peildatum» vervangen door: het tijdstip van acceptatie van de offerte, bedoeld in artikel 41, eerste lid,. 2. In het tweede lid wordt «bij de taxatie» vervangen door: bij de vaststelling van de taxatiewaarde. J In artikel 16: a. komt onderdeel a vanaf «is opgesteld door» te luiden «de gemeente waar de woning gelegen is, een bouwkundig bedrijf dat als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of een andere instantie die in het kader van de toepassing van de voorwaarden en normen, bedoeld in artikel 9a, tweede lid, onder b, daartoe bevoegd is, en» en b. vervalt in onderdeel b: , blijkens de hypotheekakte,. K Artikel 20 komt te luiden:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
3
Artikel 20. Nadere eisen met betrekking tot de hypothecaire lening Voor een primaire toekenning is vereist dat de hypothecaire lening: a. blijkens de hypotheekakte in ten hoogste 30 jaar volledig wordt afgelost; b. wordt afgesloten in een bij ministeriële regeling te bepalen vorm en voor een bij die regeling te bepalen rentevaste periode en c. niet strekt tot financiering van andere bedragen en kosten dan die, genoemd in artikel 5. L Het opschrift van paragraaf 4 van hoofdstuk 2 komt te luiden:
§ 4. Hardheid, overgang ewb bij verlies eigendom. M In artikel 21b, tweede lid, vervalt: ten opzichte van het peiljaar. N Na artikel 21b wordt een artikel ingevoegd, luidend: Artikel 21c. Overgang ewb bij verlies eigendom 1. Als de eigenaar-bewoner in de loop van het driejaarstijdvak de eigendom van de woning verliest, wordt de eigenwoningbijdrage op naam gesteld van diens echtgenoot, geregistreerde partner of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, als deze: a. ten minste voor de helft eigenaar van die woning blijft of wordt, dan wel een beperkt recht op die woning verkrijgt; b. die woning op het tijdstip van het verlies van de eigendom, bedoeld in de aanhef, bewoonde en c. die woning blijft bewonen. 2. Bij een verlies van de eigendom van de woning als bedoeld in het eerste lid zonder dat daarvoor de eigendom van een andere woning in de plaats komt, en waarbij voorts niet wordt voldaan aan onderdeel a, b of c van dat lid, is artikel 50, eerste lid, van toepassing. O In artikel 27 wordt: a. de zin, beginnende met «De normlasten», aangeduid als eerste lid; b. in de formule «f 271» vervangen door «f 213» en c. onder Ir «als dat hoger is» vervangen door: als dat in geval van een andere dan een primaire toekenning hoger is. P Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, onder Rp, wordt «ondertekening» vervangen door: acceptatie. 2. Het vierde lid komt vanaf «toegekend,» te luiden: hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 30, eerste lid, dat bij de primaire toekenning geldt op de peildatum, wordt eerstbedoeld bedrag voor de berekening
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
4
van de hoogte van die bijdrage gesteld op dat eertijds in dat lid genoemde bedrag. 3. In het vijfde lid, onder Hm, wordt «13, onder b» vervangen door: 13, eerste lid, onder b. 4. Het zevende lid vervalt. Q In artikel 34, eerste lid, aanhef, wordt «de bepalingen die daarop berusten» vervangen door: de daarop berustende bepalingen. R In artikel 34, eerste lid, wordt: a. de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma en b. na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidend: d. meetinkomen: 1e. als de eigenaar-bewoner een eigenwoningbijdrage ontvangt, dan wel geen eigenwoningbijdrage ontvangt omdat een daartoe strekkende en overeenkomstig artikel 41, tweede lid, eerste volzin, ingediende aanvraag niet tot een toekenning daarvan heeft geleid om andere redenen dan het niet voldoen aan artikel 8, eerste lid: het bij de toekenning of afwijzing van die aanvraag gehanteerde rekeninkomen; 2e als de eigenaar-bewoner geen eigenwoningbijdrage ontvangt omdat een daartoe strekkende en overeenkomstig artikel 41, tweede lid, eerste volzin, ingediende aanvraag uitsluitend of onder meer wegens het niet voldoen aan artikel 8, eerste lid, niet tot een toekenning daarvan heeft geleid: het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, dat van toepassing was bij de aanvang van het driejaarstijdvak waarop die aanvraag betrekking had. S Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Burgemeester en wethouders kennen op aanvraag aan een eigenaarbewoner een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning, indien voor het einde van het driejaarstijdvak blijkt dat: a. in geval van een meetinkomen van f 30 000 of minder: het actueel inkomen ten minste 25 procent lager ligt dan het meetinkomen, hetzij b. in geval van een meetinkomen van meer dan f 30 000: het actueel inkomen ten minste 33 procent lager ligt dan het meetinkomen. 2. In het tweede lid wordt «rekeninkomen» vervangen door: meetinkomen. 3. In het derde lid wordt na «21a,» ingevoegd: 21c. 4. Toegevoegd wordt een lid, luidend: 6. Het in het eerste lid, onder a en b, genoemde bedrag wordt met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
5
T Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid: a. vervalt in de aanhef «op de inkomensdaling betrekking hebbende»; b. wordt in de aanhef van onderdeel a na «inkomensdaling» ingevoegd «door welke het recht op de bijzondere bijdrage volgens die aanvraag is ontstaan» en c. wordt in onderdeel a, onder 1e en 2e, en in onderdeel b «de inkomensdaling» vervangen door: die inkomensdaling. 2. In het vierde en zesde lid wordt «drie maanden» vervangen door: zes maanden. 3. In het zevende lid: a. wordt in de aanhef en in onderdeel a «tweede lid» vervangen door «derde lid»; b. wordt in de aanhef «derde en vierde volzin» vervangen door «derde en vijfde volzin» en c. vervalt in onderdeel b: en tweede. U In artikel 37, eerste lid, wordt «46, derde lid» vervangen door: 46, tweede lid. V Het opschrift van artikel 39 komt te luiden: Artikel 39. Vergoeding kosten uitvoering vangnetregeling W In artikel 39a, eerste lid, aanhef, vervalt: ten opzichte van het peiljaar. X In artikel 39b, tweede lid, wordt na «21b» ingevoegd: , 21c. Y Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, onder Nm, wordt na «en volgende bijdragejaren» ingevoegd: tot en met ten hoogste het 30e bijdragejaar. 2. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, een lid ingevoegd, luidend: 4. Als het bedrag dat overeenkomstig het tweede lid is berekend voor het 16e of een volgend bijdragejaar waarover een eigenwoningbijdrage wordt toegekend, hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 30, eerste lid, dat bij de primaire toekenning geldt op de peildatum, wordt eerstbedoeld bedrag voor de berekening van de hoogte van die bijdrage gesteld op dat eertijds in dat lid genoemde bedrag. 3. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
6
4. Aan het slot van het zevende lid (nieuw) wordt ingevoegd: , onverminderd artikel 6, eerste lid, onder b. 5. In het achtste lid (nieuw) wordt «tweede tot en met zesde lid» vervangen door: tweede tot en met zevende lid. 6. In het negende lid (nieuw) wordt «zevende lid» vervangen door: achtste lid. Z Artikel 39d vervalt. AA In artikel 40, eerste lid, wordt: a. in de eerste zin «en 28, vierde lid, 30, eerste lid, en 39d, eerste lid (maximale ewb)» vervangen door «, 30, eerste lid (maximale ewb) en 35, eerste lid (grensbedrag in de vangnetregeling)» en b. in de tweede zin na «maximaal toegestaan inkomen» ingevoegd: en het grensbedrag in de vangnetregeling. BB Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De aanvraag tot toekenning van een eigenwoningbijdrage wordt gedaan door middel van een volledig ingevuld formulier. Onze Minister stelt het formulier vast en stelt het verkrijgbaar, behalve in geval van een aanvraag voor een primaire toekenning. In geval van een zodanige aanvraag stelt de financier die de offerte voor een hypothecaire lening heeft uitgebracht die de eigenaar-bewoner heeft geaccepteerd, het formulier verkrijgbaar. 2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid in derde tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidend: 2. De aanvraag voor een andere toekenning dan een primaire wordt ingediend voor de aanvang van het driejaarstijdvak waarop die aanvraag betrekking heeft. Als niet aan de eerste volzin wordt voldaan, kan geen zodanige aanvraag meer worden ingediend. 3. In het vierde lid (nieuw) komen de onderdelen b en c te luiden: b. de offerte, bedoeld in het eerste lid, waarin is aangegeven dat de hypothecaire lening wordt verstrekt onder de garantie, bedoeld in artikel 9a; c. een of meer verklaringen van de inspecteur der rijksbelastingen, waarin hij aangeeft welke voor het rekeninkomen van belang zijnde gegevens bij de ontvanger van de rijksbelastingen bekend zijn;. CC Artikel 42 komt te luiden: Artikel 42. Beslistermijnen, aanvulling aanvraag voor een primaire toekenning 1. Onze Minister neemt een beslissing over: a. een aanvraag voor een primaire toekenning: binnen twee weken na de indiening daarvan, en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
7
b. een aanvraag voor een andere toekenning dan een primaire: binnen vier maanden na de indiening daarvan. 2. Als de beslissing een primaire toekenning inhoudt, doet de eigenaarbewoner zo spoedig mogelijk aan Onze Minister toekomen: a. de akte van levering van de woning en b. de geldleningsovereenkomst. 3. Onze Minister stelt de financier, bedoeld in artikel 41, eerste lid, terstond in kennis van een beslissing als bedoeld in het tweede lid en van de ontvangst van de stukken, bedoeld onder a en b van dat lid. DD Artikel 43 vervalt. EE In artikel 44, eerste lid, wordt na de derde zin een zin ingevoegd, luidende: Met de uitbetaling over het eerste driejaarstijdvak wordt niet begonnen, zolang Onze Minister de bescheiden, genoemd in artikel 42, tweede lid, niet heeft ontvangen. FF Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid vervalt. 2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid, in welk lid «het eerste en tweede lid» wordt vervangen door: dat lid. GG Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden: c. als artikel 42, tweede lid, of 46, tweede lid, niet wordt nageleefd. 2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden: b. als artikel 42, tweede lid, of 46, tweede lid, niet wordt nageleefd, of. HH Artikel 54b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na «kan,» ingevoegd: in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen,. 2. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden: Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken van de artikelen 5, 15, 16, 20, aanhef en onder c, en 24 tot en met 30. II Artikel 60 komt te luiden: Artikel 60. Evaluatie 1. Onze Minister brengt jaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal over de werking van deze wet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
8
2. Onverminderd het eerste lid zendt Onze Minister binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. JJ In artikel 61, tweede lid, wordt: a. in onderdeel a «en 9, eerste lid» vervangen door «9, eerste lid, en 35, eerste lid» en b. in onderdeel b «28, vierde lid, 30, eerste lid, en 39d, eerste lid» vervangen door: en 30, eerste lid. Toelichting
algemeen Met deze derde nota van wijziging wordt het wetsvoorstel met name aangepast met het oog op een zo goed mogelijke uitvoering daarvan. Met een aantal wijzigingen wordt beoogd die uitvoering te vereenvoudigen of anderszins te verbeteren. Voorts is het wetsvoorstel (verder) afgestemd op de normen die worden gehanteerd voor de Nationale Hypotheek Garantie. Een aantal verbeteringen is redactioneel of wetstechnisch van aard. Het aantal beleidsmatige wijzigingen is, zeker in verhouding tot de tweede nota van wijziging, gering. Te noemen valt de verlaging van het vaste deel van de normlasten van f 271 tot f 213. Verwezen wordt naar de daarop betrekking hebbende wijziging van artikel 27 en de brief onder nr. 19. A
onder 1, a In de definitie van eigenaar-bewoner wordt er onbedoeld geen rekening mee gehouden dat er vaak sprake is van een gedeelde eigendom van de eigen woning. Met deze wijziging wordt dit rechtgezet.
onder 1, b en c Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.
onder 1, d, en 2 Door deze wijziging wordt preciezer aangegeven in verband met welke eigendomsverkrijging de hypothecaire lening wordt afgesloten die het uitgangspunt is voor de bepaling van de hoogte van de subsidie. Voorts vervalt de bepaling over de hoogte van de hypothecaire lening bij gedeeltelijke verhuur, omdat bij gedeeltelijke verhuur geen NHG-garantie in verband met die lening wordt afgegeven.
onder e en f Deze wijzigingen voorzien in een redactionele verbetering (onder e) en het herstel van een kleine wetstechnische omissie (onder f). B en Q Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
9
C en S, onder 1 Bij de primaire toekenning is in geen enkel belastbaar inkomen de hypotheekrenteaftrek en het huurwaardeforfait verdisconteerd. Bij de vervolgtoekenningen geniet de eigenaar-bewoner dit fiscale voordeel wel, waardoor diens belastbaar inkomen, en daarmee het rekeninkomen, daalt. Zonder neutralisering van dit effect zou met de eigenwoningbijdrage dit belastingvoordeel als het ware nog worden versterkt. Met deze wijziging wordt het genoemde effect dan ook geneutraliseerd (onderdeel C). Dit effect zal ook worden verdisconteerd bij de opstelling van de regels over de berekening van het actueel inkomen voor de toepassing van de vangnetregeling. Uit een en ander vloeit voort, dat de in artikel 35, eerste lid, opgenomen termijn van de eerste twee jaar na levering van de woning, waarbinnen men geen beroep mag doen op de vangnetregeling, kan vervallen (onderdeel S, onder 1). D Door deze wijziging wordt voorkomen dat een vermogen van een te recente datum bij de primaire toekenning in aanmerking moet worden genomen. Dit maakt de bepaling beter uitvoerbaar. E, K en HH, onder 2 (deels) Met deze wijziging is in de eerste plaats de definitie van de kosten van het verkrijgen in eigendom naar de inhoud aangepast aan die in de normen voor de NHG-garantie (onderdeel E). Door het oude artikel 5, tweede lid, te verplaatsen naar artikel 20, onderdeel c (onderdelen K en HH, onder 2 (deels)), wordt duidelijker gemaakt dat het daarbij gaat om een eis aan de primaire toekenning. Als met de hypothecaire lening andere kosten worden gefinancierd dan die, genoemd in artikel 5, vormt dit dus een grond om geen eigenwoningbijdrage toe te kennen. F, onder 1, a en b Dit zijn wijzigingen van redactionele aard. Naar aanleiding van de wijziging onder a merken wij nog op, dat artikel 6, eerste lid, het recht op de gehele eigenwoningbijdrage in het leven roept voor iedere aanvrager die aan de wet voldoet. Het niet toekennen van een eigenwoningbijdrage voor een bepaald tijdvak tast het recht op een eigenwoningbijdrage voor de daaropvolgende tijdvakken niet aan; men kan dus na een onderbreking van de bijdrage als het ware in de regeling «terugkeren». De beperking op dit terugkeerrecht die in het (ongewijzigde) tweede lid is neergelegd, heeft alleen betrekking op de primaire toekenning; die is slechts éénmaal mogelijk. In deze zin moet ook de tweede alinea van de toelichting op artikel 6 worden gelezen. Dit terugkeerrecht bestaat niet als geen aanvraag wordt ingediend of deze te laat wordt ingediend (zie onderdeel BB, onder 2). Dit is onder meer van belang voor de toepasselijkheid van de vangnetregeling; deze is van toepassing als sprake is van een terugkeerrecht en niet van toepassing als van een dergelijk recht geen sprake is. F, onder 1, c, en Y, 1 en 4 Door deze wijzigingen wordt verduidelijkt dat de eigenwoningbijdrage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, over maximaal 15 bijdragejaren – het 16e tot en met 30e bijdragejaar – wordt berekend. Dit is steeds
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
10
de bedoeling geweest en consistent met het vereiste in artikel 20, onderdeel a, dat de hypothecaire lening binnen 30 jaar moet zijn afgelost. F, onder 2 Deze wijziging is van wetstechnische aard. G Door deze wijzigingen wordt in artikel 7 duidelijker aangegeven dat wordt getoetst of de woning in verband met welke de eigenwoningbijdrage wordt aangevraagd daadwerkelijk wordt bewoond. Redactioneel is aangesloten bij artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1e. H Artikel 11 is sterk vereenvoudigd met het oog op de controle van het bewoningsvereiste. Dit vereiste en de controle daarop zijn geregeld in de artikelen 7 en 11. Omdat het bij de primaire toekenning (anders dan in het geval men de huurwoning waarin men woont heeft gekocht) in de regel niet mogelijk zal zijn om als koper op de peildatum de woning al te bewonen, is in artikel 11 een aantal gevallen opgenomen waarin een latere bewoningsdatum geoorloofd is. In het wetsvoorstel is een extra termijn geboden voor de kopers om zich in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Deze termijn van zes maanden is echter gerelateerd aan het moment waarop de nieuwbouwwoning bewoonbaar is geworden, de bestaande woning door de vorige eigenaar is verlaten en het achterstallig onderhoud is verricht. De controle hierop is naar verwachting moeilijk. Daarom is ervoor gekozen om de controle op het bewoningsvereiste bij primaire toekenningen in alle gevallen 9 maanden na de peildatum uit te voeren. Mocht men na deze (ruime) termijn zich nog steeds niet hebben ingeschreven in het GBA, dan kan de toekenningsbeschikking worden ingetrokken. I
onder 1, a Deze wijziging is van redactionele aard.
onder 1, b Door deze wijziging wordt artikel 15, eerste lid, onderdeel c, in overeenstemming gebracht met de betrokken eis die in de NHG-normen is opgenomen.
onder 2 De huidige redactie van artikel 15, tweede lid, kan tot het misverstand aanleiding geven dat in het taxatierapport niets over eventueel achterstallig onderhoud zou hoeven te worden vermeld. In de voorgestelde tekst wordt duidelijk gemaakt dat bij het bepalen van de taxatiewaarde geen rekening wordt gehouden met achterstallig onderhoud, aangezien het onderhoud (alsnog) op korte termijn verricht dient te zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
11
J
onder a Door deze wijziging wordt artikel 16, onderdeel a, in overeenstemming gebracht met de betrokken eis die in de NHG-normen is opgenomen.
onder b De in artikel 16, onderdeel b, genoemde eisen in verband met achterstallig onderhoud kunnen doorgaans niet aan de hand van de hypotheekakte worden gecontroleerd. De zinsnede waaruit ten onrechte het tegendeel valt af te leiden dient daarom te worden geschrapt. L, N, S, onder 3, en X Bij de tweede nota van wijziging (onderdeel BB) is ten onrechte een bepaling vervallen met betrekking tot de overgang van de eigenwoningbijdrage bij verlies van eigendom. Bij nader inzien blijkt een dergelijke regeling wel degelijk wenselijk te zijn. In het geval dat de eigenaarbewoner overlijdt, zijn echtgenoot of geregistreerde partner in de woning blijft wonen, er behalve die persoon meer erfgenamen zijn die niet (meer) in de woning wonen en het testament niets over de overgang van de eigenwoningbijdrage regelt, moet worden voorkomen dat de eigenwoningbijdrage geheel of gedeeltelijk op naam van de andere erfgenamen wordt gesteld of komt te vervallen. Het eerste lid van het nieuwe artikel 21c (onderdeel N) voorziet – ook in andere gevallen dan het genoemde, met name het geval dat de eigenaarbewoner een huurwoning betrekt – in de overgang van de eigenwoningbijdrage op de achterblijvende echtgenoot/partner, ook indien deze een recht van vruchtgebruik op de woning verkrijgt. Een dergelijke overgang heeft geen invloed op de looptijd van de eigenwoningbijdrage. De opvolgende ontvanger dient op hetzelfde tijdstip de eigenwoningbijdrage voor een volgend driejaarstijdvak aan te vragen als de vorige ontvanger zou hebben moeten doen. In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht dat bij het verlies van de eigendom van de woning zonder dat het recht op de bijdrage volgens het eerste lid kan overgaan, die bijdrage kan worden ingetrokken. In verband met het opnemen van het nieuwe artikel 21c worden enkele technische wijzigingen voorgesteld (onderdelen L, S, onder 3, en X). M, R, S, onder 1 en 2, T, onder 1 en W Door de in het wetsvoorstel opgenomen systematiek van toekenning van eigenwoningbijdragen voor tijdvakken van drie jaar hoeft maar éénmaal in de drie jaar een rekeninkomen van het huishouden van de eigenaar-bewoner te worden vastgesteld. Over een periode van 15 jaar zijn dus in beginsel maar vijf rekeninkomens relevant. Uit artikel 35 van het wetsvoorstel valt af te leiden dat voor de toepassing van de vangnetregeling het actuele inkomen wordt vergeleken met het rekeninkomen, dat wil zeggen het rekeninkomen in het peiljaar. Dat kan er in voorkomende gevallen toe leiden dat uitsluitend in het kader van de vangnetregeling nog een rekeninkomen moet worden bepaald, omdat geen gebruik kan worden gemaakt van een al bekend rekeninkomen dat is gehanteerd bij de driejaarlijkse toekenning van de «reguliere» eigenwoningbijdrage. Dit leidt tot een nodeloos ingewikkelde uitvoering van de vangnetregeling. Los hiervan is geconstateerd dat toetsing van het actueel inkomen aan het rekeninkomen als zodanig ertoe kan leiden dat aan een te hoog rekeninkomen wordt getoetst. Het gaat hier om de gevallen dat een aanvraag om een eigenwoningbijdrage is afgewezen (onder meer) omdat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
12
het rekeninkomen hoger lag dan de bovengrens die in artikel 8, eerste lid, is opgenomen. Deze twee problemen worden tegelijkertijd opgelost door de nieuwe definitie van het begrip meetinkomen in artikel 34 (onderdeel R). Als de eigenaar-bewoner een eigenwoningbijdrage ontvangt of deze is afgewezen om andere redenen dan een te hoog rekeninkomen, wordt het meetinkomen gesteld op het rekeninkomen dat bij de betrokken toekenning of afwijzing van de eigenwoningbijdrage is gehanteerd (onderdeel 1e van de definitie). In de andere gevallen wordt het meetinkomen gesteld op de bovengrens die in artikel 8, eerste lid, was genoemd bij het begin van het driejaarstijdvak waarvoor de eigenwoningbijdrage niet is toegekend (onderdeel 2e van de definitie). Dit heeft tot gevolg, dat het voor een bijzondere bijdrage in het kader van de vangnetregeling vereiste verschil tussen het meetinkomen en het actuele inkomen geleidelijk, via meer dan één inkomensdaling in de loop van twee of drie jaar, tot stand kan komen. Onder meer om deze reden wordt het wetsvoorstel op enkele onderdelen technisch aangepast als gevolg van de wijziging in artikel 34 (onderdelen M, S, onder 1 en 2, T, onder 1, en W). O
onder a Deze wijziging is wetstechnisch van aard.
onder b Met deze wijziging wordt het vaste deel van de normlast, en daarmee de normlast als geheel, verlaagd. Verwezen wordt naar de brief onder nr. 19.
onder c Door deze wijziging wordt artikel 27 beter in overeenstemming gebracht met artikel 10, eerste lid, onderdeel b. Uit dat onderdeel volgt dat het rekeninkomen voor een primaire toekenning niet lager mag zijn dan het minimum-inkomensijkpunt. In het huidige artikel 27 wordt een lager rekeninkomen dan het minimum-inkomensijkpunt ook voor een primaire toekenning niet uitgesloten. P, onder 1 Door deze wijziging wordt de betrokken bepaling in artikel 28, tweede lid, beter in overeenstemming gebracht met de artikelen 15, eerste lid, onderdeel c, en 41, eerste lid. P, onder 2 en 4, AA (deels) en JJ (deels) In artikel 28, vierde lid, is het bedrag van f 301 vervangen door een verwijzing naar het maximumbedrag dat ingevolge artikel 30, eerste lid, bij de primaire toekenning gold op de peildatum (onderdeel P, onder 2). Op deze manier is (in combinatie met de wijziging van artikel 39c die in onderdeel Y, onder 2, is opgenomen) verzekerd dat de bovengrens van een eenmaal toegekende eigenwoningbijdrage gedurende de hele looptijd ervan even hoog blijft. Enkele andere wijzigingen zijn hier (deels) een uitvloeisel van (onderdelen P, onder 4, AA en JJ).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
13
P, onder 3 Deze wijziging is wetstechnisch van aard. S, onder 1 en 4, AA (deels) en JJ (deels) Uit het nieuwe artikel 35, eerste lid, blijkt dat voor toegang tot de vangnetregeling het actueel inkomen 25 procent lager moet liggen dan het meetinkomen bij een meetinkomen van f 30 000 of minder, en 33 procent lager moet liggen dan het meetinkomen bij een meetinkomen van meer dan f 30 000 (onderdeel S, onder 1). Een en ander houdt verband met de verlaging van het vaste deel van de normlasten (onderdeel O, onder b). Verwezen wordt naar de brief onder nr. 19. Dat bedrag van f 30 000 zal jaarlijks worden geïndexeerd met de inflatie en eventueel worden aangepast in verband met wijzigingen in de belastingwetgeving (onderdeel S, onder 4). Enkele andere wijzigingen zijn hier deels een uitvloeisel van (onderdelen AA en JJ).
T, onder 2 Door deze wijziging wordt het tijdvak waarover een bijdrage in het kader van de vangnetregeling kan worden toegekend, verlengd van drie naar zes maanden. Een tijdvak van drie maanden verhoudt zich in de Huursubsidiewet wel goed tot de jaarlijkse toekenning van huursubsidie, maar is in samenhang met het toekennen van eigenwoningbijdragen over tijdvakken van drie jaar bij nader inzien te kort, en leidt tot een te groot aantal mogelijke toekenningen van bijdragen in het kader van de vangnetregeling binnen een driejaarstijdvak. T, onder 3, a Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel BB, onder 2. T, onder 3, b Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel EE. T, onder 3, c, U, FF en GG (deels) Bij nader inzien blijkt artikel 46, tweede lid, een verplichting voor de eigenaar-bewoner tot het verstrekken van informatie te bevatten die, gezien de verplichting voor de financier in artikel 47, eerste lid, geen zelfstandige betekenis heeft. Voorgesteld wordt daarom de eerstgenoemde verplichting te laten vervallen (onderdeel FF, onder 1). Enkele andere wijzigingen zijn daar (deels) een uitvloeisel van (onderdelen T, onder 3, c, U, FF, onder 2, en GG). V Deze wijziging is van redactionele aard. Y, onder 2, 3, 5 en 6, Z, AA (deels) en JJ (deels) Uit de artikelen 28 en 30 volgt, dat de eigenwoningbijdrage voor het eerste driejaarstijdvak niet wordt toegekend als deze hoger is dan het maximumbedrag per maand, in het wetsvoorstel f 301. De eigenwoningbijdragen voor de volgende driejaarstijdvakken worden, als zij hoger liggen dan het maximumbedrag bij de primaire toekenning, op dat maximumbedrag gesteld. In artikel 39d wordt voor het 16e bijdragejaar weer teruggegaan naar het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
14
vereiste dat bij de primaire toekenning gold: geen toekenning als de bijdrage hoger dan het maximumbedrag bij de primaire toekenning ligt. Deze stap is, na een verloop van 12 jaar waarin de bijdrage in dat geval steeds wel is of zou worden toegekend, niet logisch. Daarom wordt voorgesteld ook voor het 16e bijdragejaar de bijdrage op het maximumbedrag bij de primaire toekenning te stellen als deze hoger ligt. Daartoe wordt artikel 39c in die zin aangevuld (onderdeel Y, onder 2) en artikel 39d geschrapt (onderdeel Z). Enkele andere wijzigingen zijn hier (deels) een uitvloeisel van (onderdelen Y, onder 3, 5 en 6, AA en JJ). BB
onder 1 Uit artikel 41, eerste lid, valt ten onrechte af te leiden dat de financier een rol speelt bij alle toekenningen van eigenwoningbijdragen. Die rol is echter beperkt tot de primaire toekenning. De voorgestelde tekst van artikel 41, eerste lid, beoogt dit te verduidelijken.
onder 2 Het is nodig gebleken om een fatale indieningstermijn op te nemen voor vervolgaanvragen om een eigenwoningbijdrage. Zonder zo’n termijn is het onvoldoende duidelijk of er sprake is van een terugkeerrecht (zie de toelichting op onderdeel F, onder 1, a en b). Bij een te late indiening van de aanvraag vervalt dat recht. Een van de wijzigingen in artikel 36 (onderdeel T, onder 3, a) vloeit hieruit voort.
onder 3 In de betrokken opsomming is het oude onderdeel c, in een wat andere vorm, aan onderdeel b toegevoegd. Hierdoor wordt het wetsvoorstel beter uitvoerbaar. De verklaring waarvan in het nieuwe onderdeel c in de opsomming sprake is, staat bekend als het IB-60-formulier, en moet als een zeer belangrijk document worden gezien bij de beoordeling van de aanvraag. CC, DD en GG (deels) Geconcludeerd is dat voor de betrokkenen onvoldoende zekerheid ontstaat over de toekenning van de eigenwoningbijdrage als, zoals nu in de artikelen 42 en 43 is geregeld, wordt gewerkt met een voorlopige toekenning die geruime tijd later wordt gevolgd door een definitieve. Dit stelsel riep daarom op voorhand weerstanden op, onder meer bij de financiers. Voorgesteld wordt om de voorlopige toekenning om te zetten in een definitieve en daarop geen verplicht besluit van de overheid meer te laten volgen. Artikel 42 bevat nu een regeling voor de hele procedure (onderdeel CC) en artikel 43 kan daardoor vervallen (onderdeel DD). De kans op intrekkingen wordt bij besluiten voor het nemen waarvan maar twee weken beschikbaar zijn, wel vergroot. Binnen die twee weken zal namelijk niet aan alle vereisten van het wetsvoorstel kunnen worden getoetst: • de vermogenscontrole kan redelijkerwijs niet sneller worden uitgevoerd dan binnen 4 maanden (overeenkomstig de vermogenscontrole in de Huursubsidiewet); • de bewoningscontrole dient – gelet op de mogelijke bijzondere situaties die zich kunnen voordoen (zie de toelichting op onderdeel H) – na 9 maanden te worden uitgevoerd. In de toekenningsbeschikking zal de aanvrager gewezen worden op een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
15
mogelijke intrekking van de beschikking als bij deze toetsen alsnog blijkt dat hij niet heeft voldaan aan de vereisten in de regeling. Wel zullen de volgende toetsen binnen twee weken (vanaf het moment dat de aanvraag met de in artikel 41 genoemde stukken overeenkomstig artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht volledig door het ministerie zijn ontvangen) kunnen worden uitgevoerd: • de volledigheidscontrole (is aanvraagformulier volledig ingevuld en zijn alle benodigde stukken meegestuurd); • de inkomenscontrole: hierbij wordt het op het aanvraagformulier opgegeven inkomen getoetst aan het door de Belastingdienst aangegeven (belastbaar) inkomen van de leden van het huishouden die belastingplichtig zijn (het eerdergenoemde IB-60-formulier). Dit formulier dient de aanvrager altijd bij het aanvraagformulier te voegen (artikel 41, vierde lid, onderdeel c). Bij twee belastingplichtige leden van het huishouden zullen twee formulieren moeten worden meegezonden. Ook de financier heeft dit formulier nodig om te bepalen met welke rijksbijdrage hij rekening kan houden in verband met het opstellen van een offerte voor een hypothecaire geldlening. Immers, voor de regeling moet worden uitgegaan van het (belastbare) rekeninkomen. • de controle of men in de afgelopen 3 jaar eigenaar-bewoner is geweest (artikel 10a) is binnen de gestelde twee weken mogelijk door een on-line verbinding tussen het ministerie en het Kadaster. Ter geruststelling van de financier zal de aanvrager in ieder geval expliciet in het aanvraagformulier dienen te verklaren, dat (ook) de (eventuele mede-) eigenaar/ bewoner de afgelopen drie jaar geen eigenaar is geweest van een woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft gehad. In alle gevallen waarin niet is voldaan aan de genoemde vereisten bij een primaire toekenning (dus ook bij de vermogens- en bewoningscontrole) zal dus een intrekking van de eigenwoningbijdrage kunnen volgen. Artikel 50, eerste lid, onderdeel b, voorziet mede in deze situaties. Wel wordt aan het wetsvoorstel toegevoegd, dat een intrekking kan volgen als na de primaire toekenning bepaalde stukken niet aan het Rijk worden gezonden (onderdeel GG (deels)). EE Door deze aanvulling van artikel 44 wordt zo veel mogelijk verzekerd dat de eigenaar-bewoner inderdaad de akte van levering van de woning en de geldleningsovereenkomst zo snel mogelijk aan het Rijk doet toekomen, zoals in artikel 42, tweede lid, is bepaald. Een van de wijzigingen in artikel 36 (onderdeel T, onder 3, b) vloeit hieruit voort. HH Door deze wijziging wordt duidelijker geregeld dat er geen experimenten kunnen plaatsvinden zonder dat deze in een algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Doordat elke algemene maatregel van bestuur met een dergelijke inhoud vooraf aan de Staten-Generaal moet worden voorgelegd (artikel 58) is bij alle experimenten een vorm van parlementaire betrokkenheid gewaarborgd. Deze betrokkenheid is onder meer van belang om te voorkomen dat een te groot gedeelte van de financiële middelen die op jaarbasis voor de uitvoering van de wet beschikbaar zijn, aan experimenten wordt besteed. De indieners zijn van opvatting dat de voor experimenten benodigde middelen (per jaargang) ten hoogste 5 procent van het totale jaarbudget voor de uitvoering van de wet mogen bedragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
16
II Met deze wijziging wordt een jaarlijkse verslaglegging over de werking van de wet aan het evaluatieartikel toegevoegd. De redactie van de Huursubsidiewet is gevolgd. Tevens is de periode voor de «echte» evaluatie verlengd van drie naar vier jaar. Duivesteijn Biesheuvel Hofstra Van ’t Riet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 309, nr. 20
17