Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22 800 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk V (Ministerie van Buitenlandse Zaken) voor het jaar1993
Nr. 66
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMEN– WERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 april 1993 Hierbij breng ik u verslag uit van mijn bezoek aan Soedan in maart en april van dit jaar. Dit bezoek had twee doeleinden. Ten eerste wilde ik mijzelf ter plaatse op de hoogte stellen van de noodsituatie en de hulpverlening in het Zuiden. In de tweede plaats wenste ik overleg te voeren met de politieke leiders van de Zuidsoedanese verzetsbeweging en de regering in Khartoem, vooral met het oog op de humanitaire situatie en het vredesperspectief. Ik beoogde daarmee vooral invloed uit te oefenen op de Zuidelijke leiders en de regering om af te zien van verder geweld in het belang van de noodlijdende bevolking, alsmede de noodzakelijke medewerking te bepleiten voor de hulpverlenende instanties. De reis moest noodzakelijkerwijs in twee delen worden gesplitst. Van 28 maart t/m 1 april bezocht ik als gast van de VN vanuit Kenya zes verschillende plaatsen in Zuid-Soedan, zowel plaatsen in handen van de zgn. Torit-factie (Nimule en Duar) als van de Nasir-factie (Ayod, Nasir en Yuai), alsmede Juba dat in handen is van regeringstroepen. De Torit– factie, die onder leidmg staat van Dr. John Garang, wordt ook wel de «mainstream» SPLM (Soedanese Peoples' Liberation Movement) genoemd met zijn militaire arm, de SPLA. De Nasir-factie die zich in 1991 heeft afgesplitst van de «mainstream» wordt aangevoerd door Riak Machar. Twee andere kleine facties, o.a. die van William Nyong hebben zich deze maand bij de Nasir-factie aangesloten. Op 6 april bracht ik een bezoek aan Khartoem waar ik uitvoerige besprekingen voerde met de regering, waaronder de President, vertegen– woordigers van de oppositie, vertegenwoordigers van VN-organisaties en NGO's, ambassadeurs van de in Khartoem vertegenwoordigde EG-landen en de Verenigde Staten, alsmede met Nederlandse ontwikkelings– werkers. Hieronder volgt een weergave van mijn indrukken opgedaan tijdens het bezoek aan de noodgebieden in Zuid-Soedan, van mijn besprekingen met de leiders van de verzetsbeweging en van het overleg in Khartoem.
312792F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
1. De humanitaire situatie en de hulpverlening in Zuid-Soedan Tijdens het bezoek aan Zuid-Soedan werd ik begeleid door de coördi– nator van het VN-programma voor hulp vaan Zuid-Soedan, Operation Lifeline Sudan (OLS), tevens de UNICEF-vertegenwoordiger, Philip O'Brien, alsmede door een vertegenwoordiger van het World Food Programme (WFP) en (gedeeltelijk) door de directeur van de humanitaire organisatie Relief Association for Southern Sudan (RASS), die gelieerd is aan de Nasir-factie. Hoewel de bevolking van Zuid-Soedan de afgelopen jaren zwaar te lijden heeft gehad van hongersnood als gevolg van droogte en van de strijd tussen het Noordsoedanese regeringsleger en het Zuidsoedanese verzet, is de thans heersende noodsituatie in grote delen van Zuid-Soedan in belangrijke mate het gevolg van de recente gevechten tussen de verschillende SPLA-facties, waarvan de verdeeldheid zich in toenemende mate gaat aftekenen langs etnische lijnen (met name Nuer versus Dinka's). Nadat overeenstemming tussen de Soedanese overheid, de onder– scheiden SPLM-facties en de VN in december jl. was bereikt over garanties (m.n. corridors) voor humanitaire hulp in Zuid-Soedan is de toegang tot het gebied voor hulpverleners belangrijk vergroot. In verband hiermee wordt eerst nu de omvang van de humanitaire noden op vele plaatsen duidelijk, en zijn VN-hulporganisaties en een twmtigtal in Zuid-Soedan actieve NGO's begonnen de humanitaire hulp aanzienlijk op te voeren. Thans wordt op vierentwintig bestemmingen gevlogen. Het eerste Nijl-konvooi vanuit Malakal naar Juba bereikte op 11 maart jl. Juba met de laatste 50 ton voedsel, nadat de rest van de lading al eerder was afgezet (en deels geroofd) langs de route. Een tweede konvooi is in voorbereiding. Nasir, waar ik mijn bezoek begon, ligt aan de Sobat-rivier, in het Oosten van de provincie Upper Nile, in een gebied dat in handen is van de factie van Riak Machar. OLS is hier actief sinds 1989, met onderbre– kingen. Nadat zij in Ethiopië niet meer veilig bleken te zijn, zijn grote groepen Soedanese vluchtelingen vanaf mei 1991 naar Soedan terugge– vlucht, waarvan er thans nog zo'n 100.000 rond Nasir verblijven. Sinds Nasir in de zomer van 1991 zwaar werd bestookt door regeringstroepen, o.a. door middel van bombardementen vanuit de lucht, is de situatie er nu relatief rustig. In een zogenaamd «unaccompanied minors»-kamp (UNICEF) buiten Nasir, dat mede door Nederland wordt gefinancierd, bevinden zich ca. 1000 minderjarigen. Van een groot aantal kinderen is inmiddels de verblijfplaats van de ouders bekend, doch vooralsnog kunnen niet alle kinderen naar huis terugkeren wegens slechte omstan– digheden daar. De staf bestaat uit lokale medewerkers van RASS. Het benodigde voedsel wordt aangevoerd door WFP, waarbij nauwkeurige monitoring noodzakelijk blijft. Basisgezondheidszorg is in handen van locale staf die getraind wordt door de NGO International Rescue Committee (IRC), die mede door Nederland via de Stichting Vluchteling wordt gefinancierd. Ook wordt onderwijs gegeven (met zeer weinig middelen) tot en met het zesde leerjaar. In Nasir bevindt zich een na de bombardementen van zomer 1991 in een ruïne veranderd gezondheids– centrum, vanwaaruit door IRC en door IRC getrainde gezondheids– werkers een vaccinatieprogramma en een rundervaccinatieprogramma worden uitgevoerd voor de omwonenden (veel ontheemden) en met hun vee langstrekkende nomaden. Een twintigtal centra om Nasir heen worden hiervandaan van staf en vaccins voorzien. De situatie in het «ziekenhuis» (patiëntenzorg, medicijnen) behoeft sterke verbetering. Onder leiding van een klein aantal steeds kortstondig opererende vrijwil– ligers van een aan de Universiteit van Mainz gelieerde NGO International Community Services (ICS) wordt het gezondheidscentrum door locale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
mensen zelf weer opgebouwd. Nasir en omgeving zijn voor een groot deel afhankelijk van voedsel dat van buitenaf wordt aangevoerd. Vee was een belangrijk middel van bestaan, doch de kuddes zijn door burger– oorlog en droogte gedecimeerd. Rehabilitatie en reconstructie, mits gewelddadigheden niet opnieuw oplaaien, zullen een zaak van lange adem zijn. Bij de plaats Duar bevindt zich een door Artsen Zonder Grenzen (AZG) opgezet kamp voor lijders aan Kala Azar. Bij Leer, eveneens in het westelijk deel van de Upper Nile provincie, bevindt zich een vergelijkbaar kamp. Deze provincie staat grotendeels onder beheer van de Garang– factie van het SPLA. Het programma van AZG, waaraan wordt meege– werkt door de humanitaire vleugel van deze factie, de Sudanese Relief and Rehabilitation Association (SRRA), wordt mede door Nederland financieel gesteund. De ziekte wordt veroorzaakt door een zandvliegje en tast het immuun– systeem aan, waardoor indien onbehandeld, mensen binnen een paar maanden overlijden. Behandeling met het medicijn Pentostam is effectief, duurt een maand en kost volgens AZG ca. 250 US dollar. Een goedkoper alternatief is niet bekend. De ziekte heeft epidemische proporties aangenomen. AZG schat het aantal overleden slachtoffers nu op 60.000. Terreinomstandigheden alsmede de veiligheidssituatie bemoeilijken de komst van zieken naar de behandelcentra. AZG is om veiligheidsredenen nooit erg naar buiten getreden over dit programma. Wel zijn inmiddels (vanaf 1988) zo'n 20.000 patiënten met succes behandeld. Alhoewel de Wereldgezondheidsorganisatie afgelopen januari het bestaan van de Kala Azar-epidemie wereldkundig maakte, wordt het bestaan van een ernstige epidemie nog steeds ontkend door de Soedanese regering. WHO heeft deze week een missie naar Soedan gezonden om ter plaatse een onderzoek in te stellen. Tijdens mijn bezoek aan Khartoem heb ik de Minister van Buitenlandse Zaken, Hussein Suleiman Abu Salih, oorspronkelijk arts van beroep, hierover aange– sproken. Hij was van mening dat het onderzoek beter tijdens de regentijd (vanaf juni) zou kunnen worden uitgevoerd, daar de ziekte dan meer verbreid is dan in de droge tijd. Ik kreeg tijdens mijn bezoek een buiten– gewoon positieve indruk van de effectiviteit van het programma van AZG en de inzet van de deels locale staf. Toen ik op 28 maart Ayod bezocht waren die middag juist de eerste medewerkers van UNICEF teruggekeerd; zij waren een dag eerder terug– getrokken wegens dreigend geweld. Dat zou betekend hebben dat UNICEF's speciale bijvoedingsprogramma voor de ruim 350 ernstig ondervoede (onder de 70% gewicht voor lengtegrens) kinderen geen doorgang had kunnen vinden. De algehele voedingssituatie in Ayod, waar zo'n 20.000 mensen, meest ontheemden, verblijven, is slecht. Het was echter nog veel slechter geweest, met gemiddeld 15 sterfgevallen per dag; nu waren het er «maar» 3 of 4. Per dag wordt voor het voedings– programma 700 liter water per vliegtuig aangevoerd, daar de water– putten geen van beide functioneren. Naast UNICEF werken in Ayod de organisaties Concern en Médecins du Monde aan verbetering van de situatie. Doch het geheel blijft in de eerste plaats afhankelijk van de heersende (on)veiligheidssituatie. Datzelfde kan gesteld worden met betrekking tot in dezelfde streek gelegen en zich eveneens in handen van de factie van Riak Machar bevindende Yuai, door mij bezocht, Waat en Kongor, dat niet kon worden bezocht vanwege aldaar opgelaaide gevechten. Om veiligheidsredenen moest op 30 maart door de VN-hulporganisaties definitief worden besloten de hulpverleners voortaan 's nachts naar Lokichokio terug te trekken en 's morgens weer in te vliegen, met alle gevolgen voor vermin– derde hulpverlening van dien. In Juba, een stad in het zuiden van Eastern Equatoria in handen van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
regering en geheel omsingeld door SPLA-troepen, moet vrijwel alle voedsel voor 300.000 bewoners en ontheemden van buitenaf, in samen– werking tussen VN-organisaties en een aantal NGO's, worden aange– voerd, per vliegtuig en sinds kort ook per Nijlaak (zie hierboven). Dankzij deze omvangrijke hulpoperatie, door Nederland medegefinancierd, is de voedingssituatie onder de bevolking redelijk te noemen, doch deze blijft precair vanwege genoemde vrijwel totale afhankelijkheid. In de zgn. Triple A region bij Nimule in het zuid-oosten van laatstge– noemde provincie, in handen van de Garan-factie, bevinden zich ca 100.000 ontheemden, oorspronkelijk uit het veel noordelijker gelegen Bor afkomstig. Ik bezocht daar de kampen Ame en Aswa, opgezet door de NGO Norwegian Peoples'Association, waaraan door Nederland begin dit jaar aanzienlijke financiële steun werd verleend. Eerste prioriteit is de aanvoer van voedsel, ruim 1300 kinderen onder de 5 jaar zijn ernstig tot matig ondervoed. In samenwerking met een andere NGO, Catholic Relief Services, wordt een hoogst noodzakelijk therapeutisch voedingspro– gramma opgezet. Ook de medische situatie laat veel te wensen over. De VN– en andere hulpverlenende organisaties werden uit dit gebied terug– getrokken na de moord op een drietal hulpverleners en een journalist in september 1992, doch terugkeer, in samenwerking met SRRA, wordt voorbereid. De humanitaire hulp blijft ook hier in de allereerste plaats afhankelijk van een onzekere veiligheidssituatie. Het werk dat door de VN-hulporganisaties en NGO's in het kader van OLS wordt verricht ten behoeve van de noodlijdende bevolking van Zuid-Soedan verdient bewondering en respect. In uiterst moeilijke omstandigheden wordt met grote inzet gewerkt, zo heb ik ook zelf kunnen constateren. Door de verbeterde toegankelijkheid van grote delen van Zuid-Soedan is de bestaande grote nood onder bevolking en ontheemden duidelijker geworden en wordt de noodzakelijke noodhulp– verlening aanzienlijk uitgebreid. In het licht hiervan en van mijn bevin– dingen tijdens deze reis heb ik besloten het bedrag dat in 1992 aan noodhulp voor Soedan werd uitgetrokken van ca. NLG. 24 miljoen te verhogen naar NLG. 36 miljoen. Hiervan is NLG 20 miljoen bestemd voor het VN-programma voor Soedan, waarvan NLG 12 miljoen voor de noodvoedseltransportoperaties van het WFP en NLG 8 miljoen voor de noodhulpactiviteiten van UNICEF in het Zuiden van Soedan. 2. Overleg met zuidelijke leiders Mede dankzij goede assistentie van de OLS-staf lukte het ondanks het oplaaien van de strijd tussen Torit– en Nasir-facties de volgende gesprekken te voeren: - Nasir-factie: commander Gordon Koang (28/3), commander Riak Machar, dr. Lam Akol, commander William Nyong en 4 andere comman– danten(31/3) - Torit-factie: commander Salva Kiir en Mario Mor Mor (30/3), dr. John Garang, dr. Justin Arop en enkele anderen (31/3 Nairobi) - De regering: enkele regionale ministers van Equatoria (30/3). Op 27 maart jl. drongen Torit-troepen het in handen van de Nasir– factie zijnde Kongor binnen, plm. 1000 km ten zuiden van Khartoem in het zuiden van de Upper-Nile regio gelegen. Zij doodden meer dan 40 burgers, ontvoerden en mishandelden een Franse VN-hulpverlener (die daarna vrijgelaten werd) en veroorzaakten de evacuatie van alle hulpver– leners van de VN en NGO's uit de regio. Ook werd één van de oprichters van de SPLM, Joseph Oduho, in Kongor gedood. Kongor kwam vervolgens in handen van de Torit-factie. In het overleg, dat ik met de Nasir– en Torit-factie had, bleken beide partijen zeer geobsedeerd door het juist aan de gang zijnde gevecht. Dr. John Garang bleek het bezit van Kongor een prestigezaak te vinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
omdat de Nasir-factie met deze plaats de scheidslijn tussen beide facties overschreden had en het bovendien zijn eigen geboorteplaats was. Hoewel beide partijen claimden niet langs tribale lijnen te denken, was het zeer opvallend hoe sterk zij in de praktijk de stamgrenzen van de Dinka's (Garang) en de Nuer (Riak Machar) bleken te hanteren. Juist de strijd in een zo fel betwist gebied als Kongor deed mij een pleidooi houden voor «safe havens» en gedemilitariseerde zones, dat bij de beide strijdende facties wel enige weerklank vond. Een derde factie, die van commander William Nyong, bleek in het politieke overleg nu deel uit te maken van de Nasir-factie. In de gesprekken heb ik uiteengezet dat de Nederlandse regering vanwege haar betrokkenheid bij de ontwikkeling van Soedan, de gang van zaken van de laatste jaren met grote bezorgdheid en actieve inzet voor zover het de leniging van nood betreft, volgt. De regering heeft zeker begrip voor de motieven achter de opstandige bewegingen in het Zuiden, maar constateert dat nu de meeste slacht– offers vallen tengevolge van de intertribale strijd, die aan de ernstige gevolgen van de strijd tussen Noord en Zuid sedert 1983 nog een eigen dimensie toevoegt. Ontmoette de zaak van de Zuidelijken in de wereld– opinie op z'n minst begrip, thans dreigt het politieke momentum door de onderlinge strijd geheel verloren te gaan. Voortzetting van de vredeson– derhandelingen tussen Noord en Zuid, met de Nigeriaanse president Babangida als bemiddelaar in juni 1992 in Abuja (Nigeria) gevoerd, wordt door de Nederlandse regering krachtig ondersteund. Beide zuide– lijke facties spraken de bereidheid uit in elk geval aan Abuja-ll te willen deelnemen, zonder veel hoop overigens. Zij werken beide met een zelfbeschikkingsconcept, dat voor de Nasir-groep in afscheiding moet kunnen resulteren, terwijl dr. John Garang een confederatiemodel hanteert, dat een marginale basis van samenwerking tussen de staten Noord– en Zuid-Soedan zou vereisen. Mijn aandacht richtte zich op suggesties tot beëindiging van de onder– linge strijd in het Zuiden en op de verdere perspectieven met betrekking tot onderhandelingen met de regering. De beëindiging van de onderlinge strijd in het Zuiden lijkt een aliereerste prioriteit. Het is echter de vraag of dit zonder internationale bemiddeling zal kunnen. Een rol voor de VN en/of de OAU zou hier kunnen zijn weggelegd. Eén van de elementen zal het scheppen van gedemilitariseerde zones moeten zijn. Ik heb beide verzetsgroepen ook dringend de mogelijkheid van een staakt-het-vuren voorgelegd, zeker nu dat al bestaat tussen de Torit-factie en de regeringstroepen. Inzake de politieke aspecten van de OLS-operaties, heb ik dr. garang erop gewezen dat de internationale gemeenschap nog altijd op een afdoende verklaring van de september-incidenten, de dood van drie hulpverleners en een journalist tot gevolg hebbend, wacht. Aangezien de SPLM (Garang) op 29 maart een persbericht uitgaf, waarin de VN recht– streeks beschuldigd wordt van partijdigheid inzake voedselleveranties, bracht men hiermee de veiligheid van VN– en NGO-werkers direct in gevaar, wat evacuatie van bedoeld personeel op enkele plaatsen tot gevolg had met als consequentie stopzetting van de voedseldistributie. Ik heb gesteld dat de Nederlandse regering grote waarde hecht aan garanties voor de veiligheid van de hulpverleners werkend onder OLS-paraplu. Dr. Garang beloofde deze garanties publiekelijk te zullen bekend maken. 3. Bezoek aan Khartoem Tijdens de vele gesprekken in Khartoem stonden steeds 3 zaken centraal in de discussie: vrede en veiligheid, democratisering en mensen–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
rechten. Er werd gesproken met de volgende Soedanese leiders van regering en oppositie: - President Omar Hassan Ahmed El Bashir; - Minister van Buitenlandse Zaken, dr. Hussein Suleiman Abu Salih; - Minister van Financiën en Economische Zaken, dr. Abdel Rahim Mahmoud Hamdi; - Minister van Industrie, Taj Essir Mustafa; - Minister van Justitie, Abdul Aziz Shiddu; - Voorzitter van het voorlopige parlement, Mohamed Amir Khalifa; - Vice-voorzitter van het parlement, tevens voorzitter van de mensen– rechtencommissie van het parlement, Aldo Aju Deng; - Leider van het National Islamic Front, dr. Hassan El Turabi; - Voormalig premier en leider van de UMMA-partij, dr. Sadiq El Mahdi; - Voormalig vice-president en vooraanstaand zuidelijk politicus, dr. Abel Alier Met minister Hamdi, die formeel als gastheer fungeerde, en met minister Mustafa werd tevens gesproken over de economische situatie in Soedan. De gesprekken waren open van karakter en vonden in een goede sfeer plaats. Dit kan als een duidelijke aanwijzing beschouwd worden van het belang dat door de Soedanese regering aan dit bezoek werd gehecht. Het was reeds lang geleden dat een minister van een westers land Soedan bezocht. Isolatie door bijna de gehele wereld wordt door de Soedanese leiders als zeer beklemmend gevoeld. Uit de gesprekken bleek ook dat de regering geen homogeen fundamentalistisch blok vormt. Evenmin is sprake van een «one-man dictatorship». Het is meer een «plurality of styles and opinions» binnen de regering, aldus dr. Sadiq El Mahdi. Met President Omar El Bashir werd gesproken over de kansen op vrede. De President zei dat vrede voor zijn regering absolute prioriteit heeft. Hij hoopte via overleg tot een oplossing te kunnen komen. Daarbij zouden ook de presidenten van Ethiopië, Kenya en Uganda of kerkelijke organisaties een rol kunnen spelen. Met de President werd ook gesproken over de situatie in het gebied van de Nuba-heuvels in Zuid-Kordofan, waarover regelmatig rapportages verschijnen inzake ernstige mensenrechtenschendingen, zoals gedwongen deportaties en scheiding van mannen en vrouwen en kinderen. Ik heb een uitnodiging van de President aanvaard om een apart bezoek aan dit gebied te brengen, op voorwaarde dat ik me er in vrijheid kan bewegen en de gelegenheid krijg met iedereen in vrijheid te spreken. Na terugkomst uit het gebied zal ik dan met de President over mijn impressies willen spreken. Hij ging daarmee akkoord. Minister Hamdi schetste de slechte economische situatie, die voor een deel als gevolg van deze internationale isolatie wordt gezien. Ondanks het goede landbouwseizoen in 1992, dat in hoge voedselproduktie en mogelijkheid tot export van landbouwprodukten resulteerde, blijft de financiële situatie zeer slecht met o.a. een uiterst negatieve handels– balans. Soedan krijgt ook geen goedkope olie meer (zelfs niet van Iran of Libië), zoals in het verleden van bevriende Arabische landen. Dit heeft geleid tot het recente bezoek van de President van Libië, wat klaarblij– kelijk nog weinig resultaat heeft opgeleverd. Minister Hamdi zal binnenkort naar Libië gaan voor verdere gesprekken over olieleveranties. Als positieve ontwikkeling noemde dr. Hamdi het terugdringen van de inflatie op jaarbasis van 148% vorig jaar tot 87% op dit moment met de verwachting dat de inflatie per juni 1993 tot 55% zal zijn teruggebracht. De economische hervormingen die sinds 1991 zijn gémtroduceerd onder druk van IMF en Wereldbank blijven vooralsnog gehandhaafd. De hoop echter dat deze organisaties bewogen zouden worden de hulprelatie te herstellen, blijkt niet bewaarheid te worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
In de gesprekken met de Minister van Buitenlandse Zaken en met de Voorzitter van het Parlement, die tevens de regeringsdelegatie zal leiden voor de officiële onderhandelingen met de SPLM in Abuja, werd ingegaan op het democratisch gehalte van de huidige staatsvorm, alsmede mogelijke alternatieve staatsvormen, waarover met de SPLM in Abuja zou kunnen worden gesproken. Men noemde de chaos die er in het hele land heerste tijdens de gekozen regering van dr. Sadiq El Mahdi op basis van een meer-partijen stelsel. Men heeft nu gekozen voor «een pluriforme democratie, die bij Soedan past» en die brede steun van de bevolking zou hebben. Er is een voorlopig parlement met 300 leden waarvan 70 uit het Zuiden Allerlei maatschappelijke groepen zijn hierin vertegenwoordigd, waaronder ook vroegere leden van de nu verboden UMMA-partij en de Democratic Union Party (DUP), die samen met het National Islamic Front (NIP) de belangrijkste partijen waren ten tijde van de regering van Sadiq El Mahdi (1986/1989). Men is bezig met een democratiseringsproces dat stapsgewijs tot volledig vrije nationale verkiezingen moet leiden die in 1995 zijn voorzien. Daaraan voorafgaand zullen verkiezingen op provinciaal niveau en in de negen deelstaten worden gehouden. De islamitische wetgeving (Sharia), de herinvoering waarvan als één van de belangrijkste oorzaken gezien moet worden voor het uitbreken van de burgeroorlog in 1983, zal dan alleen nog maar worden toegepast in de staten met een islamitische meerderheid. Van afschaffing van de Sharia zou geen sprake kunnen zijn, daar de grote meerderheid van het volk dat niet zou willen. Er werd ook gesproken over een mogelijke staatsvorm, die acceptabel zou kunnen zijn voor de Zuiderlingen en die de basis voor vrede zou moeten zijn. Hoewel ik er niet van overtuigd ben of men in het Noorden echt begaan is met het menselijk lijden van de zuidelijke landgenoten, kreeg ik wel de indruk dat men in Noord-Soedan genoeg heeft van de oorlog, o.a. om econo– mische redenen, en naar vrede streeft. Het is echter zeer de vraag of men bereid zal zijn voldoende water bij de wijn te doen. Opsplitsing in twee staten is voor hen onaanvaardbaar; ook van een confederatie lijkt men niet veel te willen weten. Tot een vorm van federaal verband, waarbij in de zuidelijke staten een iets andere wetgeving mogelijk zou zijn, lijkt men wel bereid. Overigens is er verwarring over de concepten, federalisme en regionalisme. In verschillende gesprekken stelde ik de kwestie van de mensenrechten aan de orde met verwijzing naar het recente rapport inzake de mensen– rechtensituatie in Soedan, opgesteld door de Hongaar dr. Gaspar Biró, in opdracht van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. In het algemeen bagatelliseerden gesprekspartners de ernst van de mensen– rechtensituatie in Soedan, o.a. door te verwijzen naar schendingen van de mensenrechten elders in de wereld. Men stelde ook dat de westerse pers niet op correcte wijze over de situatie in Soedan rapporteert en veelal op basis van geruchten en vage aanwijzingen Soedan in een kwaad daghcht stelt. Ik heb daarop gepleit voor openheid en vrijheid voor de pers alsmede toegankelijkheid tot alle plaatsen in het land. Ook voor NGO's zou de toegankelijkheid tot die gebieden waar hulp nodig is vergemakkelijkt moeten worden. Van NGO-zijde werd vernomen dat hoewel de overeenkomst met de regering van eind januari de houding van de autoriteiten wel iets heeft versoepeld, het verkrijgen van reisver– gunningen en verlening van toegang tot plaatsen waar veel ontheemden zijn of andere slachtoffers van de oorlog, nog maar mondjesmaat gebeurt en steeds met grote vertragingen, wat met name de hulpver– lening In noodsituaties ernstig belemmert. Gesprekspartners hiermee geconfronteerd wezen o.a. op bureaucratische problemen bij de uitvoering van de overeenkomst. Interessant was het gesprek met ex-premier, dr. Sadiq El Mahdi. Kort voor het gesprek werd hij vrijgelaten na een 24-uur durend verhoor door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
de veiligheidspolitie naar aanleiding van een de regering onwelgevallige toespraak die hij kort daarvoor had gehouden voor zijn volgelingen. Sadiq constateerde enige verbeteringen, met name een wat soepeler houding van de autoriteiten ten aanzien van vermeende overtredingen of voor de overheid onwelgevallige activiteiten. Dit werd ook door anderen bevestigd. De oorzaak hiervan legde hij bij mternationale pressie, in het bijzonder de VN-resoluties inzake de mensenrechten, de slechte economische situatie en een soort gewenning van de bevolking, die minder snel geïnti– mideerd wordt. Hij meende dat beëindiging van de oorlog nu het allerbe– langrijkst is. Andere negatieve zaken zijn daaraan gerelateerd. Ook de publieke opinie in het Noorden dringt steeds sterker aan op vrede in het Zuiden. De regering zou zich er nu van bewust zijn dat een militaire overwinning niet mogelijk is. Sadiq was blij dat de VN nu voor de duur van een jaar een rapporteur voor de mensenrechten in Soedan heeft benoemd (dr. Gaspar Biró). Hij benadrukte het belang dat rapportage zich niet zal beperken tot Khartoem daar in veel van de andere steden in Soedan minder versoepeling in de houding van de autoriteiten zou zijn opgetreden. Uit mijn gesprek met NIF-leider, dr. Hasan El Turabi, hield ik de indruk over dat hij de harde lijn volgt en achter de schermen veel invloed uitoefent op het beleid van de regering Zijn uitlatingen klonken agressief. Hij gaf de indruk in het vredesoverleg niet erg ver te willen gaan ten aanzien van autonomie voor het Zuiden. Desondanks was hij van mening dat er momenteel betere kansen zijn op vrede dan enige tijd geleden. Hij zag weinig in bemiddeling door de VN die hij niet «onpar– tijdig» vond. Hij zag evenmin gaarne bemiddeling van de kant van de VS of Groot-Brittannië. Bemiddeling door de EG-commissie of een ander EG-land dan de vroegere kolonisator zou voor hem meer acceptabel zijn. 4. Conclusie De situatie in het Zuiden van Soedan is uiterst slecht. Het menselijk lijden is er zeer groot, vooral als gevolg van de onderlinge strijd tussen de zuidelijke facties en de onveilige situaties voor de hulpverleners, waardoor de hulpverlening door de VN of NGO's ernstig wordt bemoei– lijkt. De zuidelijke leiders, die zich terecht beroepen op grote schending van de rechten van de Zuidelijke bevolking door de regering, lijken bereid met het Noorden te onderhandelen over een beëindiging van de strijd doch zijn thans ten opzichte van elkaar onverzoenlijk en lijken in dit verband voornamelijk gepreoccupeerd te zijn met het behoud van de eigen macht en invloedssfeer. Escalatie van etnische strijd tussen de belangrijkste stammen van het Zuiden lijkt onvermijdelijk als de zuidelijke facties volharden in hun onderlinge conflict. In het Noorden lijkt enige versoepeling in de houding van de regering op te treden en het verlangen naar vrede toe te nemen. Er zijn ook gematigde krachten in de regering, waardoor verwacht mag worden dat een voortgaande dialoog met Noord-Soedan, ondersteund met economische en politieke druk, effect kan sorteren. Hoewel de betrokken partijen hebben aangekondigd in Abuja een nieuw vredesoverleg te starten, is er geen garantie dat dit op korte termijn tot dusdanige resultaten zal leiden, dat er verbetering van de humanitaire situatie in Zuid-Soedan optreedt. In het licht van het boven– staande ben ik er daarom van overtuigd geraakt dat het moment is aangebroken waarop moet worden overwogen of de Verenigde Naties bij deze onderhandelingen kunnen worden betrokken. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan de benoeming van een gezaghebbend persoon die aanvaardbaar is voor de betrokken Soedanese partijen en voor de regering van Nigeria, die de vredesbesprekingen in Abuja faciliteert. Betrokkene zou vanwege de VN kunnen worden benoemd, maar ook is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
het denkbaar dat de SGVN hierover in overleg treedt met de Soedan omringende landen. Ik denk daarbij aan de volgende taken: a) Het uitoefenen van een pendeldiplomatie tussen de zuidelijke facties onderling, om hen te bewegen tot beëindiging te komen van de onderlinge gevechten, die thans meer burgerslachtoffers maken dan de strijd tussen de regering en de SPLA. Dit zou in nauw overleg moeten geschieden met OLS, mede om voedseltoevoer naar alle noodlijdende gebieden te garanderen, de veiligheid van de VN-hulpverleners te waarborgen en te komen tot de instelling van zogenaamde «safe havens», dan wel «corridors of tranquility» (hetzij voor transport, hetzij langs de grenzen van de door de diverse partijen beheerste gebieden). b) Het uitbrengen van advies aan de onderhandelaars in Abuja over mogelijke oplossingen met betrekking tot de toekomstige structuur van Soedan. c) Het aanbieden van onafhankelijke waarnemers ter monitoring te velde van de uitkomsten van het vredesoverleg. d) Het in overleg met de internationale financiële organisaties, de EG en afzonderlijke donorlanden voorbereiden van een rehabilitatieplan voor geheel Soedan. Wanneer dit reeds in Abuja aan de partijen als mogelijkheid wordt voorgehouden, zou dat een extra stimulans kunnen zijn om de onderhandelingen bevredigend af te ronden. De Regering heeft inmiddels de SGVN van bovenstaande gedachten op de hoogte gesteld en zal, bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken, ook in EPS-verband actie ondernemen teneinde en bijdrage te leveren aan de oplossing van het conflict en de noodsituatie in Zuid-Soedan. Mocht inderdaad vrede bereikt worden, dan zal veel hulp, in het bijzonder voor het Zuiden, nodig zijn. Tenslotte zal blijvend druk moeten worden uitgeoefend op de regering van Soedan en de zuidelijke facties om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Aan het Nuba-gebied zal ik zelf een bezoek brengen om mij van de situatie daar op de hoogte te stellen. Teneinde u een inzicht te geven in de ontwikkeling van het Neder– landse samenwerkingsprogramma in Soedan, doe ik u hierbij een overzicht toekomen van de (geraamde) uitgaven in de jaren 1991, 1992 en 1993. In 1991 stonden alle kanalen nog voor de hulp aan Soedan open. Per 1 januari 1992 is beslist om nieuwe hulp alleen te verlenen via multilaterale en particuliere kanalen. Ingaande 1 januari 1993 is de nieuw te verlenen hulp verder beperkt tot alleen particuliere organisaties. Deze hulp is (behalve een klein bedrag ten gunste van vrouwen en ontwikke– lingsactiviteiten) verder beperkt door haar alleen te verlenen ten behoeve van voedselveiligheid en milieu, teneinde te kunnen bijdragen tot het voorkomen van toekomstige voedselcrises ten gevolge van droogte. De uitgaven voor noodhulp zijn in deze jaren toegenomen. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
9
BIJLAGE
Overzicht hulp aan Soedan - 1991, 1992 en 1993 (bedragen in Dfl. mln.) Uitgaven
Humanitaire hulp Lopende projecten t.l.v. kasplafond (Categorie ll.a) Projecten in voorbereiding t.l.v. kasplafond (Categorie II.a) Activiteiten t.l.v. noodhulpprogramma (Categorie l.e) Gereserveerd, doch nog niet gecommitteerd, resterend bedrag voor activiteiten 1993 t.l.v. noodhulpprogramma (Cat l.e) Totaal Voedselveiligheid Lopende projecten t.l.v. kasplafond Projecten in voorbereiding t.l.v. kasplafond Totaal V&O Lopende projecten t I v kasplafond Projecten in voorbereiding t.l.v. kasplafond Totaal
Milieu Lopende projecten t.l.v. kasplafond en milieuspeerpuntenprogramma Totaal Overige Lopende projecten t.l.v. kasplafond Directe steun aan opleidingsinstituten in OS-landen (Categorie l.c.2) Kleme Ambassadeprojecten (Categorie l.g.2) Overige Totaal
Uitgaven
1991
1992
f 15,7
f 10,6
Raming 1993
f
1,3 3,8
13,8
30,8
f26,7
f24,4
5,2 f41,1
f 18,5
f 10,0
f
5,6
f 18,5
f 10,0
f
1,2 6,8
f
1,1
f
0,4
f
0,6
f
1,1
f 0,4
f
1,4 2,0
f f
8,0 8,0
f 6,5 f 6,5
f 11,0 f 11,0
f22,0
f 6,7
f
0,3
0,1
0,5
0,5 0,6 f23,4
0,5 0,5 7,8
0,5 0,2 3,8
11,0
f
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 V, nr. 66
f
2,6
10