Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1996
Nr. 1
VOORSTEL VAN WET 19 september 1995 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 105 van de Grondwet de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Rijk bij de wet moet worden vastgesteld en dat in artikel 1 van de Comptabiliteitswet wordt bepaald welke begrotingen tot die van het Rijk behoren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1 De begroting van de uitgaven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1996 wordt vastgesteld, zoals blijkt uit de bij deze wet behorende begrotingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen. Artikel 2 De begroting van de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1996 wordt vastgesteld, zoals blijkt uit de bij deze wet behorende begrotingsstaat, onderdeel ontvangsten. Artikel 3 In afwijking van artikel 38 van de Arbeidsvoorzieningswet bestaat de bijdrage van het Rijk aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor het jaar 1996 uit f 1 255,0 mln. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is niet verplicht de bijdrage van het Rijk aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor het jaar 1996 overeenkomstig bij de krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen te herzien aan de hand van de ontwikkelingen van de lonen en prijzen.
51U4150 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 1
1
Artikel 4 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari van het onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na deze datum van 1 januari, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad en werkt zij terug tot en met 1 januari.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 1
2
Begrotingsstaat behorende bij de Wet van .............19.., Stb. ... Begroting 1996, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1 000) (1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting verplichtingen
TOTAAL 11
uitgaven 24 453 613
AFDELING XI. MINISTERIE 01 02 03 04 05 06 07 08 09
12
Personeel en Materieel Centrale materie¨le voorzieningen Post-actieven Automatisering Onderzoek Voorlichting Onvoorziene uitgaven Loonbijstelling Prijsbijstelling
327 429 230 234 16 985 11 582 33 570 19 983 6 039 4 738 4 088 0
AFDELING XII. ARBEIDSMARKT 01 02 03 04 05
13
Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie Wet Sociale Werkvoorziening Jeugdwerkgarantiewet Banenpools Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening
5 677 938
1 255 038 3 485 800 359 700 544 800
1 255 038 3 483 400 359 700 544 800
35 000
35 000
AFDELING XIII. SOCIALE VERZEKERINGEN 01 02 03 04 05 06 07
14
Algemene Kinderbijslagwet Toeslagenwet Rijksbijdragen Premiebijdragen Liquidatiewet invaliditeitswetten Regelingen ex-mijnwerkers Waarborg en garantie
7 386 500 6 580 100 777 000 0 2 700 0 0 0
AFDELING XIV. BIJSTANDSZAKEN 01 02
03
04 05
06
Algemene bijstandswet Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Financiële afwikkeling afgesloten regelingen Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV) Experimenten activering uitkeringsgelden
230 234 16 985 11 582 33 570 20 193 6 039 4 738 4 088 0
6 580 100 777 000 0 2 700 0 26 700 0 10 918 400
10 114 100
10 114 100
476 900
476 900
101 300
101 300
0
0
0
0
0
226 100
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 1
3
(1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting verplichtingen
15
AFDELING XV. OVERIG BELEID 01 02 03 04 05
Subsidies algemeen Emancipatie Migratie Voorzieningen in het kader van de wet gewetensbezwaren militaire dienst Spaarwetten en regelingen
uitgaven 143 346
27 488 11 045 60 816
28 358 11 045 60 806
13 574 0
13 574 29 563
Mij bekend, De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 1
4
Begrotingsstaat behorende bij de Wet van ....... 19.., Stb ... Begroting 1996 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1 000) (1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting Ontvangsten
TOTAAL 01
AFDELING XI. MINISTERIE 01
12
Algemene ontvangsten AFDELING XII. ARBEIDSMARKT
01
13
Ontvangsten Arbeidsmarkt
AFDELING XIII. SOCIALE VERZEKERINGEN 01 02
14
Samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon Overige ontvangsten SV AFDELING XIV. BIJSTANDSZAKEN
01 15
Ontvangsten bijstandszaken AFDELING XV. OVERIG BELEID
01 02 03 04 05
Ontvangsten subsidies algemeen Ontvangsten emancipatie Ontvangsten migratie Tewerkstellingsvergoedingen Ontvangsten Jeugdspaarwet
797 827 9 411 9 411 336 336
769 600
768 000 1 600 4 400 4 400 14 080 0 50 2 000 12 000 30
Mij bekend, De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 1
5
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1996
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
Blz.
Blz. 1. 1.1 1.2
Algemeen Inleiding Begrotingsstructuur
2 2 2
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Begrotingshoofdstuk op hoofdlijnen Algemeen Onderverdeling begroting 1996 Rijksbegroting in enge zin Sociale zekerheid (ICCK-traject) Begroting (niet-belasting) ontvangsten Ontwikkeling van de uitgaven 1994–2000 Ontwikkeling van de ontvangsten 1994–2000
3 3 3 4 4 5 6 9
2.
3. 3.1 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3. 3.1.4. 3.1.5. 3.2 3.2.1. 3.2.2. 3.2.3. 3.2.4. 3.2.5. 3.2.6. 3.3 3.3.1. 3.3.2.
Toelichting op hoofdbeleidsterreinen Arbeidsmarktbeleid Financiering publieke Arbeidsbemiddeling Wettelijk kader voor 40 000-banen De markt voor dienstverlening aan particulieren Ontwikkelingen op het gebied van gesubsidieerde arbeid Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen Bijstandszaken Inwerkingtreding nABW Wijziging Financie¨le verhoudingen ABW Experimenten met inzet van uitkeringen Experimenten met behoud van uitkering Inkomensvoorziening kunstenaars Vervoersvoorziening WvG Sociale verzekeringen Versterking marktwerking en uitvoeringsorganisatie De Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
3.4 3.4.1. 3.4.2. 3.4.3.
Overig Toezicht Openstelling publieke diensten Internationaal Sociaal beleid
17 17 19 19
4.1 4.2
Financieel beheer De financie¨le functie M&O/Handhaving
20 20 22
Overzicht beleidswijzigingen t.o.v. vorige miljoenennota
26
De Artikelsgewijze toelichting
27
4.
5.
9 9 10 11 12 12 13 13 13 14 14 15 15 15 16 16 17
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid onder b, van de Wet op de Raad van State)
51U4150 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
1
1. ALGEMEEN 1.1. Inleiding De begroting 1996 is de tweede van het huidige kabinet. Voornemens die in het regeeraccoord en de regeringsverklaring werden gepresenteerd zijn in deze begroting veelal terug te vinden in de vorm van projecten die in uitvoering zijn en worden genomen. Tegelijk met deze begroting verschijnt de Sociale Nota. Daarin wordt de stand van zaken van de uitvoering van het eerder geformuleerde beleid van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op een integrale en samenhangende wijze toegelicht. Net als de vorige keer beperkt de toelichting op de begroting zich tot datgene dat in 1996 daadwerkelijk zal worden ondernomen in het kader van het beleid van het ministerie en dat daarbij leidt tot een beslag op de voor dat beleid beschikbaar gestelde middelen. Daarnaast komt een aantal beheersmatige aspecten in deze begrotingstoelichting aan de orde. De artikelsgewijze toelichting gaat in op de veranderingen die op artikelniveau plaatsvinden. De indeling van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting is als volgt. In dit eerste hoofdstuk wordt kort ingegaan op de wijzigingen die in de structuur van de begroting zijn aangebracht. Hoofdstuk II geeft inzicht in de verdeling van de gelden over beleidsterreinen van het ministerie. Hoofdstuk III geeft een nadere toelichting op de kabinetsvoornemens per hoofdbeleidsterrein. Hoofdstuk IV gaat in op het financieel beheer. Hoofdstuk V bevat een cijfermatig overzicht met beleidswijzigingen ten opzichte van de vorige begroting. 1.2. Begrotingsstructuur Bij Nota van Wijziging (Kamerstukken II 1994/95, 23 900 nr. 7) is het parlement in kennis gesteld van de nieuwe begrotingsstructuur van het ministerie van SZW. Deze nieuwe structuur hangt nauw samen met de herinrichting van het ministerie (HM) per 1-1-1995. Omdat dit de eerste officie¨le begroting is waarin de nieuwe structuur is geı¨mplementeerd, wordt kort op de structuur ingegaan. Bij de organisatorische inrichting van SZW is gekozen voor een onderverdeling in beleidsterreinen naar «Arbeidsmarkt», «Sociale verzekeringen», «Bijstandszaken», «Arbeidsverhoudingen», «Arbeidsomstandigheden» en «Algemeen en sociaal-economisch beleid». Bij de vertaling van deze beleidsclusters naar de begrotingsstructuur, is de budgettaire omvang relevant. Vanuit deze budgettaire omvang geredeneerd is in de nieuwe begrotingsstructuur voor drie beleidsclusters («Arbeidsmarkt», «Sociale verzekeringen» en «Bijstandszaken») een apart hoofdbeleidsterrein opgenomen. De budgetten behorend bij de overige beleidsclusters c.q. directies bestaan voornamelijk uit personele en materie¨le uitgaven. Hiervoor is geen apart hoofdbeleidsterrein gereserveerd. Wel voorziet de voorgestelde nieuwe begrotingsindeling nog in een hoofdbeleidsterrein «Overig beleid». Hierin worden alle beleidsuitgaven verantwoord die niet zonder meer tot de onderscheiden beleidsclusters behoren. Onder dit hoofdbeleidsterrein valt een centraal subsidie-artikel en de uitgaven op het terrein van Emancipatie, Migratie en de Tewerkstelling van Erkende Gewetensbezwaarden. De herinrichting van het ministerie heeft overigens geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in de beleidsartikelen als zodanig. Voorts is zowel de samenstelling als indeling van de beheersartikelen ingrijpend gewijzigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
2
Uit oogpunt van overzichtelijkheid en beheersmatige flexibiliteit zijn alle beheersuitgaven ondergebracht bij het hoofdbeleidsterrein c.q. afdeling «Ministerie». Dit betreft de totale apparaatskosten van het departement in enge zin (personeel en materieel, incl. kantoorautomatisering en opleidingen). Voorts zijn de afzonderlijk onderscheiden uitgavencategoriee¨n voorlichting, automatisering en onderzoek binnen dit hoofdbeleidsterrein geconcentreerd. Concentratie van de uitgaven voor voorlichting, automatisering en onderzoek, als ook subsidies, is ingegeven door de behoefte hier nadrukkelijk sturing aan te geven (op basis van centrale prioriteitsstelling; zie hoofdstuk 4), teneinde een doelmatige aanwending van de voor deze uitgavencategoriee¨n beschikbare middelen binnen het totaal van het begrotingshoofdstuk mogelijk te maken. De indeling van de begroting bij de ontvangsten is een afgeleide van de uitgavenzijde.
2. BEGROTINGSHOOFDSTUK OP HOOFDLIJNEN 2.1. Algemeen In deze paragraaf wordt inzicht verschaft in de hoofdlijnen van de begroting van SZW voor 1996. Hierbij wordt de volgende lijn gehanteerd. Ten eerste wordt inzichtelijk gemaakt uit welke verschillende hoofdcomponenten de begroting 1996 is samengesteld. Vervolgens wordt de ontwikkeling van de begroting en meerjarenramingen in de periode 1994 tot en met 2000 in beeld gebracht. Tot slot wordt ingegaan op de belangrijkste mutaties in de begroting 1996 en de meerjarenramingen ten opzichte van de begroting 1995. Overigens zij opgemerkt dat in hoofdstuk 5 van deze Memorie van toelichting en in de artikelsgewijze toelichting, wordt ingegaan op de budgettaire mutaties in 1996 ten opzichte van 1995. 2.2. Onderverdeling begroting 1996 De totale begroting van SZW is onderverdeeld in 2 hoofd-uitgavencategoriee¨n te weten de uitgaven Sociale Zekerheid en de uitgaven Rijksbegroting in enge zin. Een grafische weergave van de begroting van de uitgaven voor 1996 onderverdeeld in deze beide categoriee¨n ziet er als volgt uit: Uitgaven 1996 begrotingshoofdstuk SZW f 24 454 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
3
In de volgende 2 paragrafen worden beide uitgavencategoriee¨n nader uitgesplitst. 2.3. Rijksbegroting in enge zin Een grafische weergave van de onderverdeling van het gedeelte Rijksbegroting in enge zin geeft het volgende beeld te zien. Uitgaven 1996 Begroting SZW in enge zin f 1 761 mln.
Van het totaal aan uitgaven Rijksbegroting in enge zin ad f 1 761 mln. heeft een bedrag van f 1 255 mln. (ca. 71%) betrekking op de Rijksbijdrage aan het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening. Aan salaris- en materie¨le uitgaven voor personeel staat een bedrag van f 230 mln. begroot ofwel ca. 13% van de uitgaven RB-eng. Voorts beslaat het deel voor Centrale voorzieningen, Automatisering, Voorlichting, Onderzoek en «overige» een totaalbedrag van f 97 mln. (6%). Tenslotte zijn de beleidsuitgaven geraamd op f 179 mln. hetgeen neerkomt op 10%. Deze laatste categorie bestaat voornamelijk uit subsidies (f 39 mln.), uitgaven in het kader van de Tewerkstelling erkende gewetensbezwaarden militaire dienst (f 14 mln.), inkoop sociale zekerheid bij Arbvo (f 35 mln.), Jeugdspaarwet (f 30 mln.) en (R)emigratie (f 61 mln.). 2.4. Sociale zekerheid Een grafische weergave van de onderverdeling van de begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven geeft het volgende beeld te zien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
4
Uitgaven 1996 begrotingsgefinancierde sociale zekerheid f 22 693 mln.
De totale begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven kunnen als volgt nader worden gespecificeerd. Een bedrag van f 10 114 mln. heeft betrekking op bijstandsuitgaven. De uitgaven in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet bedragen f 6 580 mln. Voor de WSW is een bedrag van f 3 483 mln. geraamd. In de categorie «overig» zijn ramingen opgenomen voor de Toeslagenwet f 777 mln., IOAW/IOAZ f 578 mln., Banenpools f 545 mln., Jeugdwerkgarantieplan f 360 mln., Experimenten met behoud van uitkeringsgelden f 226 mln., Regelingen ex-mijnwerkers f 27 mln. en Premiebijdragen gemoedsbezwaarden werknemersverzekeringen f 3 mln. 2.5. Begroting (niet-belasting)ontvangsten Ook aan de ontvangstenkant van de begroting van SZW kan onderscheid gemaakt worden naar ontvangsten die vallen onder de sociale zekerheid en ontvangsten die uitsluitend betrekking hebben op de rijksbegroting in enge zin. Een grafische weergave van de begroting van de ontvangsten voor 1996 onderverdeeld in deze componenten ziet er als volgt uit:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
5
Ontvangsten 1996 begrotingshoofdstuk SZW f 798 mln.
Het sociale zekerheidsdeel bestaat voornamelijk uit ontvangsten die het gevolg zijn van anti-cumulatiebaten WSW. Het gaat hier om door de sociale fondsen aan SZW afgedragen middelen die het gevolg zijn van inhoudingen op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan WSWwerknemers. Hiervoor wordt in 1996 een bedrag van f 768 mln. geraamd. Het deel van de Rijksbegroting in enge zin ad ca. f 24 mln. heeft betrekking op vergoedingen voor tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden (f 12 mln.), tarieven voor vergunningen en dienstverlening (f 3 mln.), bijdragen van het AWF voor remigranten met een werkloosheidsuitkering (f 2 mln.) en restituties en overige ontvangsten (f 7 mln.) 2.6. Ontwikkeling van de uitgaven 1994–2000 Omwille van de inzichtelijkheid is de grafische weergave van het meerjarenbeeld eveneens gesplitst in het deel dat betrekking heeft op de rijksbegroting in enge zin en het deel sociale zekerheidsuitgaven. Hierbij zij opgemerkt dat de extrapolaties een louter technisch karakter hebben, waarbij is geabstraheerd van eventueel nieuwe beleidsinitiatieven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
6
De uitsplitsing van het deel RB in enge zin is als volgt.
De personele en materie¨le uitgaven en de «centrale voorzieningen en overig» zijn over de jaren heen vrij constant van omvang. Alleen in 1994 is de verdeling tussen deze twee categoriee¨n als gevolg van de gewijzigde artikel- en budgetstructuur anders dan in de jaren na 1994. Voornaamste oorzaak voor de afname van de beleidsuitgaven is de verlaging van de rijksbijdrage CBA in 1996 ten opzichte van 1995. Deze verlaging van de rijksbijdrage wordt veroorzaakt door de oorspronkelijk verwerkte ombuigingstaakstelling uit het regeerakkoord, de daarna overeengekomen mutaties hierop en de recente kabinetsbesluitvorming over de hoogte van de Rijksbijdrage (zie hoofdstuk 3). In de aflopende reeks «Beleidsuitgaven RB-enge zin» is voorts het effect van de afschaffing dienstplicht (tewerkstelling gewetensbezwaarden) zichtbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
7
De uitsplitsing van de Sociale zekerheidsuitgaven geeft het volgende beeld.
Uit de grafiek blijkt dat de uitgaven in het kader van de Bijstand en de WSW vrij gelijkmatig in de meerjarenraming zijn opgenomen. Het meerjarenbedrag ABW beloopt ruim f 10 mrd. en de meerjarenraming WSW schommelt rond de f 3,5 mrd. In de uitgaven voor de AKW in 1994 en 1995 is het effect van de per ultimo 1994 gerealiseerde kasschuif ad ca. f 2 mrd. zichtbaar. De realisatie 1994 van de in dat jaar verstrekte rijksbijdrage AWF (in het kader van de lastenverlichting werkgevers) is meegenomen in de categorie «overig». De realisatie 1994 is daardoor hoger dan de meerjarenraming. Met ingang van 1997 is op basis van het regeeraccoord een voorziening voor vroeggehandicapten verwerkt (f 2,5 mrd. in 1997 oplopend tot ca. f 2,9 mrd. in f 2000).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
8
2.7. Ontwikkeling van de ontvangsten 1994–2000
De ICCK-ontvangsten vertonen een gelijkmatig verloop over de jaren heen. De realisatie 1994 wijkt af van de in de meerjarenraming opgenomen bedragen. Dit wordt veroorzaakt door restituties. Restituties worden vanwege het feit dat deze niet of nauwelijks vooraf zijn te schatten, «memorie» geraamd. De Ontvangsten RB-enge zin hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen in het kader van de tewerkstelling erkende gewetensbezwaarden militaire dienst en ontvangsten «Migratie». De opgenomen meerjarenreeks heeft een aflopende tendens. De ontvangsten van de TEGMD nemen af i.v.m. de bee¨indiging van de opkomstplicht voor militaire dienst en de ontvangsten Migratie verminderen als gevolg van de afschaffing van de remigratieregelingen.
3. TOELICHTING OP HOOFDBELEIDSTERREINEN In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de kabinetsvoornemens per hoofdbeleidsterrein. Deze paragraaf is met name gericht op die kabinetsvoornemens die financie¨le consequenties hebben in 1996. In de Sociale Nota 1996 wordt een integraal en samenhangend beeld gegeven van alle kabinetsvoornemens op het terrein van SZW. 3.1. Arbeidsmarktbeleid Het arbeidsmarktbeleid vormt een onderdeel van het beleid gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid en het verminderen van de werkloosheid. De Sociale Nota 1996 bespreekt de samenhang hierin in de hoofdstukken 3 en 4 (algemeen werkgelegenheidsbeleid en het beleid specifiek gericht op het onderste segment van de arbeidsmarkt). Zoals in deze hoofdstukken beschreven wordt is het beleid van het kabinet gericht op een gezond macro-economisch beleid, toenemend gebruik van de mogelijkheden van flexibele arbeid en ADV en het opzetten van een gericht instrumentarium op het onderste segment. Dit laatste in de vorm van loonkostensubsidies, het scheppen van extra banen en experimenten met behoud en inzet van uitkeringen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
9
3.1.1. Financiering publieke Arbeidsbemiddeling In de afgelopen jaren is door het kabinet in de Hoofdlijnennotitie ten aanzien van het Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) steeds aangegeven waar het zwaartepunt van het arbeidsvoorzieningsbeleid dient te liggen. Met het oog op de evaluatie van de Arbeidsvoorzieningswet en als gevolg van de vertraging bij het opstellen van het landelijk beleidskader en het beleidsplan 1995, in verband met de verwerking van het partijenaccoord, is afgezien van het opstellen van een hoofdlijnennotitie voor het beleid 1996. De wijze waarop de inzet van de overheid voor de Rijksbijdrage Arbeidsvoorziening voor 1996 zal worden geformuleerd, wordt in sterke mate bepaald door de volgende factoren. – De voorgenomen herziening van de Arbeidsvoorzieningswet – Het ondernemingsplan van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie – De financie¨le taakstelling uit het Regeeraccoord, de uitwerking daarvan in de partijenovereenkomst van eind 1994 en de recente besluitvorming over de leniging van knelpunten in de CBA-begroting. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Arbeidsvoorzieningswet zijn de contouren geschetst voor een aanpassing van de structuur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In de nieuwe structuur zal de minister niet via de vertegenwoordiging van de overheid in het CBA bestuur, maar rechtstreeks in overleg treden met het CBA over het beleidsplan en de begroting. Verder is in dit kader van belang dat een differentiatie zal worden aangebracht in de financiering van Arbeidsvoorziening teneinde een betere aansturing mogelijk te maken. De Rijksbijdrage zal worden gesplitst in een basisbudget en een prestatiebudget. Het basisbudget is bestemd voor de financiering van de basisdienstverlening, dat wil zeggen de wettelijke taken die aan Arbeidsvoorziening zijn opgedragen. Voor het prestatiebudget zal Arbeidsvoorziening nader af te spreken prestaties verrichten gericht op plaatsing van werkzoekenden en vervulling van moeilijk plaatsbare moeilijk vervulbare vacatures. Voor de begroting 1996 en het beleidsplan kan de voorgenomen herziening van de wet in formele zin geen betekenis meer hebben. In het in juli jl. uitgebrachte ondernemingsplan van Arbeidsvoorziening wordt aangegeven dat in de toekomst een dergelijk onderscheid zal worden gemaakt. Het CBA heeft te kennen gegeven dat het echter nog niet mogelijk is al in de begroting 1996 onderscheid aan te brengen tussen een deel betrekking hebbend op de basisdienstverlening en een prestatiedeel. Voor 1997 zal dit wel het geval zijn. Zoals aangekondigd in het Meerjaren Beleidskader 1995 is het de bedoeling van Arbeidsvoorziening het werklozenbestand in categoriee¨n in te delen waarbij het criterium de afstand tot de arbeidsmarkt is (met name de mate van bemiddelbaarheid). In het ondernemingsplan is deze categorisering als uitgangspunt overgenomen. In samenwerking met de uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid zal de categorisering en indicering plaatsvinden. Deze nieuwe aanpak maakt het ook mogelijk om afspraken te maken over de inzet van middelen per groep werklozen. Indien het in 1996 al mogelijk is om budgetten toe te rekenen naar dienstverlening ten behoeve van groepen werklozen zullen hierover afspraken worden gemaakt met Arbeidsvoorziening. Deze afspraken zullen betrekking hebben op het aantal trajecten, gericht op inschakeling in betaalde arbeid. Mocht de operationalisering van de categorisering nog niet zover zijn dan zal voor 1996 als vertrekpunt de huidige wijze van formulering van taakstellingen worden gekozen. Dat wil zeggen taakstellingen ten aanzien van het aantal te plaatsen niet werkende werkzoekenden, langdurig werklozen, vrouwen en minderheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
10
Rijksbijdrage Arbeidsvoorziening Het Regeerakkoord en de partijenovereenkomst van eind 1994 vormen het financie¨le kader voor de Rijksbijdrage Arbeidsvoorziening. Omdat de mogelijkheden voor Arbeidsvoorziening om in 1996 nieuwe verplichtingen aan te gaan voor beleidsuitgaven beperkt zijn door de noodzaak van schuldsanering c.q. kasbetalingen op oude verplichtingen heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om de financie¨le ruimte in 1995 en 1996 te verruimen. De Rijksbijdrage voor 1995 is met f 120 mln verhoogd. Teneinde aan de taakstelling te voldoen zal ter compensatie van deze verhoging in 1997 en 1998 f 60 mln op de Rijksbijdrage in mindering worden gebracht. In 1996 zal de Rijksbijdrage worden verhoogd met het restant van de bedragen die in de partijenovereenkomst zijn opgenomen ter dekking van het wachtgeld en de zogenaamde SZW bijdrage. Ten opzichte van de partijenovereenkomst is dit bedrag verhoogd met f 20 mln. In totaal wordt eenmalig f 105 mln aan de Rijksbijdrage toegevoegd in 1996. De fiscale faciliteit leerlingwezen die met ingang van 1996 van kracht wordt, betekent dat subsidie¨ring van het leerlingwezen door Arbeidsvoorziening in feite overbodig wordt. De middelen die hierdoor vrijvallen (f 150 mln.), kunnen grotendeels ten behoeve van Arbeidsvoorziening aangewend blijven. Deze verschuivingen en aanvullingen bieden de arbeidsvoorziening de mogelijkheid om in 1995 en in 1996 oude verplichtingen af te betalen en in 1996 toch voldoende ruimte over te houden om nieuwe verplichtingen aan te gaan. f 20 mln wordt structureel in mindering gebracht op de Rijksbijdrage voor aanwending in het kader van het grote steden beleid ten behoeve van stadseconomie en leefbaarheid.
Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening Met ingang van 1996 zal een ministerie¨le regeling «inkoop sociale diensten» van kracht worden. In het kader van deze regeling wordt f 35 mln. beschikbaar gesteld aan de zogenaamde G19 gemeenten ten behoeve van de inkoop door sociale diensten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van individuele trajectbemiddeling voor werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt. In 1997 zal f 45 mln. en vanaf 1998 f 50 mln. beschikbaar zijn in het kader van de inkoopregeling.
3.1.2. Wettelijk kader voor de 40.000-banen De regeling Extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1995 is een structurele uitbreiding van de werkgelegenheid in de gemeentelijke sector, die als voornaamste bijzonderheid heeft dat de nieuwe banen van gemiddeld 32 uur zijn gereserveerd voor langdurig werklozen. Datzelfde geldt voor de overeenkomstige regeling in de zorgsector. Voor zowel de gemeenten als voor de zorginstellingen geldt dat er in 1996 7500 extra arbeidsplaatsen (bovenop de in 1995 reeds toegewezen banen) worden gerealiseerd. In de loop van het jaar kan, binnen de beschikbare middelen op kasbasis, per ultimo 1996 het beoogde aantal van in totaal 20 000 arbeidsplaatsen worden gerealiseerd. Hiervoor is de bekostiging in latere jaren gegarandeerd. De extra gemeentelijke banen zijn geschapen op het gebied van openbare veiligheid, toezicht en kinderopvang. In 1996 wordt dit uitgebreid met milieuzorg en onderhoud publieke monumenten. In de zorgsector vindt in 1996 een uitbreiding plaats met de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang (dak- en thuislozenzorg).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
11
De huidige regelingen hebben een tijdelijk karakter en geen wettelijke status. Dit vloeit voort uit de wens om een snelle invoering aan het begin van de kabinetsperiode mogelijk te maken. De voorbereiding voor een wettelijke regeling is inmiddels ter hand genomen.
3.1.3. De markt voor dienstverlening aan particulieren De markt voor dienstverlening aan particulieren in en rond het huis is een markt die zich kenmerkt door de aanwezigheid van veel latente vraag naar diensten en tevens door een omvangrijk informeel circuit. Hier liggen dus mogelijkheden om te komen tot een uitbreiding van de werkgelegenheid. Het ordenen en ontwikkelen van die markt wordt nu met name belemmerd door de hoogte van de officie¨le loonkosten in relatie tot de prijs die nu voor bepaalde diensten in het informele circuit wordt betaald. Het is daarom van belang te zoeken naar een manier om de markt voor persoonlijke dienstverlening te ontginnen en nieuwe werkgelegenheid te doen ontstaan. Naast de lastenverlichtingsoperatie en de fiscalisering van de wet bevordering arbeidsinpassing is het van belang ook bedrijven in staat te stellen de markt voor dienstverlening aan particulieren in en rond het huis bloot te leggen. In dat kader wordt onderzocht hoe de markt voor de particuliere dienstverlening voor reguliere bedrijven verder kan worden ontwikkeld. Het kabinet is hierover in gesprek met werkgevers- en werknemersorganisaties in de schilders- en schoonmaakbranche.
3.1.4. Ontwikkelingen op het gebied van gesubsidieerde arbeid In het regeerakkoord is vastgelegd dat in de loop van de kabinetsperiode de programma’s voor gesubsidieerde arbeid gestroomlijnd zullen worden. Met de stroomlijning wordt beoogd een eenvoudiger en doelmatiger instrumentarium tot stand te brengen dat optimale mogelijkheden biedt voor een integrale uitvoering op lokaal niveau, de decentrale beleidsvrijheid vergroot en waarbij optimaal kan worden aangesloten bij de vraagkant van de arbeidsmarkt. In de onlangs aan de Kamer aangeboden notitie stroomlijning gesubsidieerde arbeid worden de hoofdlijnen van de voorgenomen aanpak geschetst. Op basis van deze notitie zal de discussie met de betrokken instanties worden gevoerd. Een centraal element in de stroomlijning is een herschikking van verantwoordelijkheden tussen de gemeenten, arbeidsvoorziening en bedrijfsverenigingen alsmede een aanzienlijke vereenvoudiging voor de gemeenten van de bekostiging van gesubsidieerde arbeid. Het ligt in het voornemen om de aan de Kamer gemelde voornemens te realiseren in de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Daarbij zullen de beloningsniveaus worden geharmoniseerd. Een centraal element in deze wet is het gemeentelijk werkfonds die de gemeente de mogelijkheid biedt detacheringsplaatsen en loonsubsidies te bekostigen voor personen die door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn geı¨ndiceerd voor gesubsidieerde arbeid. Binnen de voordracht van arbeidsvoorziening heeft de gemeente de vrijheid te beslissen wie in aanmerking komt voor gesubsidieerde arbeid. Ook de huidige werknemers in de banenpool en de JWG zullen een arbeidsovereenkomst krijgen op grond van de WIW. Het ligt in het voornemen om een aantal van de thans bestaande geldstromen samen te voegen tot e´e´n brede doeluitkering in de vorm van een gemeentelijk werkfonds. In het geval dat in de toekomst tot een structurele financiering van de experimenten met activering van de ABW-uitkeringsgelden wordt gekomen, ligt inpassing hiervan in het werkfonds in de rede. De WSW zal als aparte regeling blijven bestaan en ook de bekostiging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
12
van de sociale werkvoorziening zal niet in het gemeentelijk werkfonds worden ondergebracht. De reden hiervan is dat de WSW – in tegenstelling tot de overige gesubsidieerde arbeid – werk biedt onder specifieke omstandigheden die binnen een reguliere arbeidsorganisatie niet of nauwelijks zijn te realiseren. Daarnaast brengt onderbrenging van de WSW-bekostiging in het werkfonds, zeer aanzienlijke herverdeeleffecten met zich mee. De uitvoering van de WSW en de detacheringen op grond van het werkfonds worden evenwel zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, waardoor de afzonderlijke bekostiging van de WSW een geı¨ntegreerde uitvoering niet in de weg hoeft te staan. De bekostiging van de WSW zal in het licht van de stroomlijning worden aangepast. In de nieuwe bekostigingsystematiek van de WSW zijn drie elementen van belang: een rijksbijdrage gerelateerd aan de loonkosten van de SW werknemers, een rijksbijdrage in de uitvoeringskosten en een verdiscontering van de te realiseren opbrengsten. De beide laatste elementen kunnen variëren met de ernst van de beperkingen, zoals door het onafhankelijke indicatie team is vastgesteld.
3.1.5. Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen Per 1 juli 1994 is de WBEAA ingesteld ter verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtonen. Zoals in de SN 1996 wordt beschreven is deze arbeidsmarktpositie nog steeds zorgelijk. De WBEAA is heel nadrukkelijk gericht op de vraagkant van de arbeidsmarkt: werkgevers worden via de verplichtingen tot het maken van een taakstellend werkplan en een openbaar jaarverslag gestimuleerd om belemmeringen voor allochtonen in hun arbeidsorganisatie weg te nemen. Ten behoeve van een goede implementatie van de wet is allereerst een uitgebreid voorlichtingstraject ingezet. De effecten hiervan zijn in 1995 onderzocht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, van de informatie uit de monitoring door I-SZW van de jaarverslagen en werkplannen en van het aan de Tweede Kamer toegezegde overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties om de uitvoering van de wet te optimaliseren, zal worden bekeken welke inzet daarnaast nodig is om de arbeidsdeelname van allochtonen te bevorderen. Daarbij zullen ook de aanbevelingen van de Stuurgroep Ter Veld uit het rapport «Mensen: gelijke kansen» worden betrokken. De betekenis van Arbeidsvoorziening en de bedrijfsadviseurs minderheden (wier financiering door het CBA veilig is gesteld tot en met 1996) komen hierbij eveneens aan bod. In dit verband acht het kabinet de komende eindevaluatie van het akkoord «Meer werk voor minderheden» van de Stichting van de Arbeid van november 1990 ook in het bijzonder relevant. Daarnaast zal conform artikel 11 van de WBEAA in 1996 een uitvoerige evaluatie van de wet plaatsvinden. Op verzoek van de Tweede Kamer zal dan tevens worden ingegaan op eventuele voorstellen voor nieuwe maatregelen, mocht onverhoopt blijken dat op 1 juni 1996 de overgrote meerderheid van de werkgevers de wet nog niet uitvoert. 3.2. Bijstandszaken
3.2.1. Inwerkingtreding nABW Met de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (nAbw) doen zich op het terrein van de bijstandsverlening in het begrotingsjaar 1996 belangrijke veranderingen voor. De nAbw brengt een wezenlijke wijziging aan in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Dit komt vooral tot uiting in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
13
uitkeringssystematiek. De huidige landelijke verfijning wordt vervangen door een stelsel van een beperkt aantal landelijke normen, waarin alleen de leefvorm van de betrokkene een rol speelt. Het wordt een gemeentelijke verantwoordelijkheid om deze normen nader af te stemmen op de noodzakelijke bestaanskosten die zich voordoen in de verschillende situaties waarin de bijstandsontvanger kan verkeren. Voor deze nadere invulling van de bijstandsnormen dienen de gemeenten een eigen lokaal beleid te ontwikkelen dat in een verordening wordt vastgelegd. Mede met het oog op een grotere lokaal-politieke aansturing van de bijstandsverlening zal het gemeentelijke beleid met betrekking tot de fraudebestrijding en uitstroombevordering in een beleidsplan en verslag worden vastgelegd dat door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Met de nAbw is de centrale regelgeving aanmerkelijk vereenvoudigd. Uitgangspunt is dat de regels in de wet zelf zijn opgenomen. Alleen waar dat uit het oogpunt van flexibiliteit noodzakelijk is of waar het om meer specifieke aspecten gaat, bevat de wet mogelijkheden tot nadere regelgeving, zoals bijvoorbeeld voor de bijstandsverlening aan zelfstandigen. Met de VNG is een bestuurlijke afspraak gemaakt dat nadere regelgeving alleen wordt getroffen, als daartoe een dringende reden is. Vanuit het Rijk zal een apart evaluatieprogramma worden opgezet om te beoordelen of de nieuwe wetgeving aan zijn doelstellingen voldoet.
3.2.2. Wijziging financie¨le verhoudingen Abw Bij de vernieuwde verantwoordelijkheidsverdeling past ook een andere financie¨le verhouding, waarbij gemeenten meer financieel belang krijgen bij een effectieve en rechtmatige bijstandsverlening. Zoals vastgelegd in het bijstandsakkoord tussen het Rijk en de VNG worden de toeslagen een volledige financie¨le verantwoordelijkheid van de gemeenten. Daarbij geldt een overgangstermijn van drie jaar gedurende welke deze voor 90 procent door het Rijk worden vergoed. De invoering van de vereenvoudigde normensystematiek in de nABW zal naar verwachting leiden tot besparingen die met ingang van 1999 een structureel niveau bereiken van f 380 mln per jaar. De ontwikkeling van deze besparingen zullen vanaf het moment van inwerkingtreding van de nieuwe wet nauwlettend worden gevolgd door zowel het Rijk als de VNG. Daartoe zal een monitoringsysteem worden gehanteerd dat tijdig eventuele afwijkende ontwikkelingen van deze besparingen kan signaleren. Op grond van deze signalen kan dan tijdig tussentijds worden bijgesteld. Beoogd wordt om mede op grond van de opgedane ervaringen tijdens de overgangstermijn de overeengekomen besparing in mindering te brengen op de per 1 januari 1999 naar gemeenten over te hevelen budgettaire middelen die zijn gemoeid met de toeslagen. Vanaf dat moment komen de kosten van toeslagen geheel voor rekening van gemeenten. Voor de invoering van de nieuwe Abw is in 1995 eenmalig een bedrag van f 50 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voorts wordt voor de met de nAbw gemoeide intensivering van de uitvoering structureel een bedrag ter grootte van f 25 miljoen ter beschikking gesteld aan de gemeenten. Door de gewijzigde financie¨le verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en de gemeente zal een groter deel van de financiering van de bijstandsuitgaven via het Gemeentefonds verlopen. Het is daarom temeer van belang dat de toekomstige verdeelsystematiek van het Gemeentefonds bijdraagt aan een doeltreffende bijstandsverlening.
3.2.3. Experimenten met inzet van uitkeringen Voor experimenten met inzet van uitkeringsgelden (zie ook § 3.1) is, op grond van de subsidieregeling «Activering van uitkeringsgelden», een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
14
bedrag van f 720 miljoen uitgetrokken. Voor het begrotingsjaar 1996 is hiermee een bedrag van f 226,1 mln gemoeid. Voor de navolgende jaren bedraagt het budget f 320,0 miljoen (1997) en f 111,4 miljoen (1998). Voor 1995 is reeds f 62,5 mln voor het experimentenbudget uitgetrokken. Het is de bedoeling dat met dit geld in 1995 en 1996 circa 20 000 banen voor langdurig werklozen worden geschapen. Per arbeidsplaats is daartoe een loonkostensubsidie van f 18 000 per jaar beschikbaar als tijdelijke en gedeeltelijke financiering. Subsidie wordt verleend voor ten hoogste 2 jaar. In de zomer van 1995 zijn 57 experimenten goedgekeurd na een selectie uit ruim 150 ontvangen voorstellen. Bij de beoordeling is met name gelet op de kansen die de voorstellen boden voor blijvende arbeidsinschakeling van langdurig werklozen. Ook de regionale spreiding en het vernieuwend karakter van de experimentsvoorstellen hebben een rol gespeeld bij de selectie. De experimenten hebben tot doel aanknopingspunten te bieden voor de ontwikkeling van structureel beleid. Een evaluatie-onderzoek moet de daarvoor benodigde informatie opleveren.
3.2.4. Experimenten met behoud van uitkering In 1996 zullen ook experimenten met behoud van uitkering van start gaan gebaseerd op artikel 144 van de nAbw. Dit experimenteerartikel heeft tot doel de haalbaarheid te onderzoeken van vormen om de zelfstandige bestaansvoorziening of sociale activering te bevorderen waartoe de wetgeving nu nog geen mogelijkheden biedt. Stimulering tot deelname aan onbeloonde activiteiten met behoud van uitkering kan enerzijds leiden tot een proces van toeleiding naar de arbeidsmarkt en anderzijds bijdragen aan het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting. In het najaar van 1995 zal worden gestart met het aanwijzen van experimentgemeenten. Dit zal plaatsvinden bij ministerie¨le beschikking en geschiedt op basis van door gemeenten zelf in te dienen voorstellen.
3.2.5. Inkomensvoorziening kunstenaars Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord is een regeling voorbereid om een inkomensvoorziening voor kunstenaars tot stand te brengen. De hoofdlijnen daarvan zijn bij brief van 27 juni 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 24 241 nr. 1) aan de Kamer voorgelegd. De wettelijke voorziening heeft tot doel kunstenaars, die een inkomen beneden de bijstandsnorm hebben, in staat te stellen een renderende beroepspraktijk op te bouwen waardoor zij niet langer een beroep op bijstand behoeven te doen. Ter ondersteuning van deze uitstroombevorderende maatregel bereidt het Ministerie van OCW flankerend beleid voor. Voor de begroting 1996 zijn, gelet op de beoogde ingangsdatum van de wettelijke regeling per 1-1-1997, nog geen gevolgen voorzien.
3.2.6. Vervoersvoorziening WVG Om het probleem van het sociaal vervoer van bewoners in AWBZinstellingen op te lossen heb ik op 28 augustus jl. in een brief aan de TK gestuurd met het volgende voorstel. Het kabinet acht het noodzakelijk een voorziening te treffen voor bewoners van AWBZ-instellingen met een zelfstandige vervoersbehoefte en wil daartoe gehandicapten in AWBZ-instellingen een structurele voorziening bieden ter bestrijding van de uitgaven voor sociaal vervoer. Hiertoe zal voor 1 a` 2 jaar een subsidieregeling worden gemaakt van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
15
Ministerie van SZW, waarbij gemeenten die e´e´n of meer AWBZinstellingen binnen hun grenzen hebben een nog nader te specificeren bedrag per AWBZ-bewoner krijgen. Om dit juridisch mogelijk te maken zal de Regeling afbakening Wvg/AWBZ worden gewijzigd. Voor de definitieve vormgeving van de regeling zal worden onderzocht of er mogelijkheden zijn voor een structurele integratie van de middelen in het Gemeentefonds in het kader van de Wvg. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wvg in 1997. Een voorlopige schatting van de financie¨le gevolgen van de uitbreiding van de Wvg-zorgplicht van gemeenten levert het bedrag van ca f 50 mln op. Een definitieve schatting zal in een nadere analyse van de omvang van het probleem, worden gemaakt. Bij deze analyse zal ook nader worden ingegaan op de financiering van deze f 50 mln. Midedels een Nota van Wijziging op deze begroting zal te zijner tijd een artikel worden opgenomen ter financiering van deze subsidieregeling van SZW. 3.3. Sociale verzekeringen
3.3.1. Versterking marktwerking en uitvoeringsorganisatie In het regeerakkoord zijn als kabinetsvoornemens opgenomen de privatisering van de Ziektewet (ZW) en de premiedifferentiatie en marktwerking bij de uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het kabinet kiest bij zijn concrete uitwerking van de voornemens voor een pakket maatregelen die deels neerslaan in de ZW en deels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (WAO/AAW). De Ziektewet vervalt voor al die werknemers die op grond van een reguliere arbeidsovereenkomst jegens de werkgever recht hebben op loondoorbetaling via artikel 1638c van het BW. Voor werknemers met bijzondere arbeidsovereenkomsten, die geen werkgever meer hebben en die niet in aanmerking komen voor een beroep op de loon doorbetalingsverplichting alsmede voor het risico van zwangerschap en bevalling, blijft een vangnetvoorziening in stand op basis van de huidige Ziektewet. Deze voornemens zijn neergelegd in het wetsvoorstel uitbreiding loon doorbetalingsverplichting bij ziekte (Wulbz). Het kabinet gaat ervan uit dat deze maatregelen per 1 januari 1996 in werking kunnen treden. In de WAO worden de premies gedifferentieerd. Daarnaast wordt de mogelijkheid gecree¨erd om uit de publieke uitvoering van de WAO te stappen. Om maximaal te kunnen differentie¨ren en het uitstappen voor het integrale arbeidsongeschiktheidsrisico mogelijk te maken stelt het kabinet voor de WAO en de AAW te integreren. Hiermee verliest de AAW zijn karakter als volksverzekering en kan derhalve worden ingetrokken. In verband hiermee wordt voor zelfstandigen een door hen zelf gefinancierde arbeidsongeschiktheidsverzekering voorgesteld. Deze verzekering voorziet tevens in een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen en meewerkende echtgenoten. Deze voornemens zijn neergelegd in het wetsvoorstel arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Voor vroeggehandicapten wordt voorgesteld een voorziening te cree¨ren te financieren uit de algemene middelen, die qua regime aansluit bij de huidige AAW. Dit betekent individuele aanspraken, dus geen toets op vermogen of inkomen van de partner en een uitkeringsniveau, bij volledige arbeidsongeschiktheid, van 70% van het minimumloon. Deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
16
voornemens zullen worden geconcretiseerd in het wetsvoorstel arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het kabinet was voornemens ook deze maatregelen per 1 januari 1996 in te voeren. Gezien de omvang en complexiteit van het pakket heeft het kabinet inmiddels besloten de invoeringsdatum uit te stellen. Aangezien invoering halverwege het jaar te veel administratieve lasten zou genereren zowel voor werkgevers als de uitvoering heeft het kabinet besloten de invoeringsdatum te zetten op 1 januari 1997. Een spoedige behandeling van de wetsvoorstellen blijft wenselijk in verband met het gegeven dat voor de voorbereiding van de uitvoering rekening moet worden gehouden met een termijn van tenminste een halfjaar en bij voorkeur zelfs een wat langere termijn. Daarnaast is ook de uitvoeringsorganisatie van de sociale verzekeringen in beweging. De voorzitter van het Tica is in het bijzonder belast met het veranderingsproces gericht op regionalisering van de uitvoeringsorganisatie van de werknemersverzekeringen. Voorts wordt in samenspraak tussen Tica, de VNG en het CBA de uitwerking voorbereid van een procesgerichte en intensieve samenwerking in de regio tussen de uitvoeringsinstellingen, de arbeidsvoorzieningsorganisatie en de gemeenten.
3.3.2. Algemene Kinderbijslagwet (AKW) Het kabinet heeft besloten om in 1996 de AKW volledig te indexeren aan de prijs-ontwikkeling. In het Regeeraccoord werd nog uitgegaan van halve indexering. Per 1 oktober 1995 zal de wet Vereenvoudiging bijverdienregeling (Stb. 220 van 26 april 1995) inwerking treden. Deze wetswijziging betekent zowel voor rechthebbenden als voor de Sociale Verzekeringsbank als uitvoerende instantie een aanzienlijke vereenvoudiging. Daarnaast is in augustus een wetsvoorstel ingediend om met ingang van 1 januari 1996 de kinderbijslag voor kinderen van 18 jaar en ouder af te schaffen. Voor rechthebbenden die gedurende het 4e kwartaal 1995 reeds recht op deze kinderbijslag hebben, wordt voorgesteld de rechten voor de duur van de studie of opleiding ongewijzigd te handhaven. 3.4. Overig
3.4.1. Toezicht Om een rechtmatige en doelmatige uitvoering van wetgeving te garanderen is goed toezicht noodzakelijk. Dit geldt voor de door de gemeenten uitgevoerde sociale zekerheidsregelingen, voor de sociale verzekeringen, de arbeidsvoorziening, de arbeidsomstandigheden en voor andere regelingen die door zelfstandige bestuursorganen worden uitgevoerd. Voor het toezicht betekent dit dat aandacht wordt besteed aan: – een normconforme toepassing van de wet, – een efficie¨nte uitvoeringsorganisatie, – het bereiken van de doelstellingen die aan de wet ten grondslag liggen, een en ander voor zover aan de hand van de uitvoering is te constateren. Per onderscheiden toezichtsobject wordt een toezichtsplan opgesteld. Een toezichtsplan omvat een beschrijving van de uitgangspunten van het toezicht (beoogde effecten van de uitvoering, ministerie¨le verantwoordelijkheid, bestuurlijke verhoudingen, financie¨le verhouding). Deze uitgangspunten monden uit in een beschrijving van het toezichtsbeleid. Dan volgt een meerjarenplanning van concrete activiteiten, de wijze van beoordelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
17
en geldig verklaren (valideren) van de verantwoordingsinformatie (declaraties, jaarrekeningen) van de uitvoeringsorganen en het eventueel treffen van corrigerende maatregelen (maatregelenbeleid). Gaandeweg komt, mede aan de hand van een door het departement te vervolmaken toetsingskader zo een steeds planmatiger en systematischer toezicht tot stand en dat komt de kwaliteit van de uitvoering weer ten goede. Een verslag over de resultaten van het toezicht zal jaarlijks aan het parlement worden aangeboden. Meer concreet betekent dit het volgende. Voor alle genoemde beleidsterreinen: – Alle voorgenomen regelingen worden vooraf getoetst op de mogelijkheid om toereikend toezicht te houden. – Bij het houden van toezicht wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van de bij de uitvoeringsorganen beschikbare verantwoordingsinformatie, afgegeven door een onafhankelijke deskundige (b.v. een accountant). Dergelijke informatie wordt beoordeeld op de controlegrondslagen, de controle-uitkomsten en de uitvoering van de controlewerkzaamheden. Voor de sociale verzekeringen: – Als gevolg van de invoering van de nieuwe Organisatiewet sociale verzekeringen heeft ook het toezicht op de uitvoering van de werknemers- en volksverzekeringen een andere structuur gekregen. Het beleid hiervoor is, zowel bij het Ctsv als bij het departement, nog volop in ontwikkeling. De kernpunten daarbij zijn: systeemgericht in plaats van gegevensgericht toezicht, nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de uitvoeringsorganen en de nadruk op preventie. De uitgangspunten voor het toezicht op de sociale verzekeringen worden vertaald in een toezichtsplan, waarin voor meerdere jaren is aangegeven welke aspecten door het departement in welk jaar aan toezicht worden onderworpen. – Het toezicht op de rijksgefinancierde regelingen is op grond van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer en de departementale accountantsdienst aangescherpt. Inmiddels is het besluit rechtmatigheid vastgesteld (Stcrt. 57 van 21 maart 1995). Dit zal de komende periode op zijn effectiviteit worden getoetst. Voor de arbeidsvoorzieningsorganisatie: – Ook de uitgangspunten voor het toezicht op de arbeidsvoorzieningsorganisatie op basis van de vernieuwde wet- en regelgeving zullen uitmonden in een toezichtsplan voor het toezicht door het departement in de komende jaren. Voor de gemeenten: – Op basis van de Gemeentewet en de nieuwe Abw wordt de toezichtsrelatie met de gemeente herzien. De invoering van het single audit principe wordt thans in een experiment beproefd. Conclusies uit dit experiment kunnen eind 1996 worden getrokken. Daarnaast wordt door middel van uitvoeringsbeleidsplannen en – verslagen het gemeentelijk controleproces versterkt. Beoogd wordt met dit type verslaglegging de aansturende en controlerende rol van de Gemeenteraad een meer evenwichtige plaats in de toezichtsrelatie te geven. De verplichting van het gemeentebestuur om genoemd plan- en beleidsverslag tot stand te brengen geldt per 1 januari 1996, zodat aangenomen kan worden dat deze versterking van het controleproces in de loop van 1997 (met de bespreking van het beleidsverslag 1996 in de gemeenteraad) wordt bereikt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
18
Om te bevorderen dat de hiervoor genoemde beleidspunten voldoende aandacht krijgen is met de herinrichting van het ministerie een nieuwe directie Toezicht opgericht. Deze directie is belast met de uitoefening van het toezicht op de uitvoering van de SZW-wetgeving door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen.
3.4.2. Openstelling publieke diensten In de Nota «Terug naar de Toekomst» (Kamerstukken II 1994/95, 20 644, nrs. 22/23 van de Minister van Binnenlandse Zaken) is in de bijlage «Overheidsloket 2000» toegezegd dat het Parlement op de hoogte gehouden zal worden van de ontwikkelingen bij de afzonderlijke departementen rond de verruiming openstelling publieke diensten. De ruimere mogelijkheden, die in het wetsvoorstel Winkeltijden worden geboden, en de mogelijkheden die het wetsvoorstel Arbeidstijden biedt voor flexibeler arbeidstijdpatronen zullen waarschijnlijk de behoeften en verwachtingen van burgers en bedrijven veranderen ten aanzien van bereikbaarheid van organisaties met publieke diensten. Bij SZW is een begin gemaakt met het inventariseren van organisaties en diensten die aan deze criteria voldoen. Vervolgens zal bij deze organisaties en diensten worden nagegaan hoe aan de wensen van de klanten tegemoet kan worden gekomen en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Verwacht wordt dat in 1997 de resultaten kunnen worden gepresenteerd, alsmede welke conclusies hieruit kunnen worden getrokken.
3.4.3. Internationaal Sociaal beleid Nederland is de eerste helft van 1997 voorzitter van de Europese Unie. De inhoudelijke en logistieke voorbereidingen van het voorzitterschap zullen in 1996 in belangrijke mate de Nederlandse agenda ten aanzien van de EU beı¨nvloeden. De bepaling van de agenda van het Nederlands voorzitterschap zal in 1996 zijn beslag moeten krijgen. Het Sociaal Actieprogramma van de Europese Commissie voor de jaren 1995–1997 is in april 1995 gepresenteerd. Een definitief oordeel kan pas worden gevormd over het Actieprogramma als de diverse aangekondigde projecten en activiteiten in concreto worden ingediend. De voorstellen van de Commissie zullen worden getoetst aan de Kabinetsreactie op het Witboek Europees Sociaal beleid. De Europese agenda zal in 1996 zeker mede bepaald worden door het streven naar realisering van delen van dit sociaal Actieprogramma. In een algemeen overleg over de follow-up van de Sociale Top die in maart 1995 is gehouden in Kopenhagen, met de vaste kamercommissies van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Welzijn en Ontwikkelingssamenwerking, is aangegeven dat de follow-up in Nederland zich in concreto zal richten op, inschakeling in arbeid inclusief onbetaalde en gesubsidieerde arbeid en armoedebestrijding, waarbij speciale aandacht zal worden besteed aan de feminisering van armoede (het fenomeen dat armoede in toenemende mate vrouwen treft), mede in de context van de VN Vrouwenconferentie van september 1995 in Beijing. Voorts wordt in de context van de Sociale Top nagegaan welke rol door Nederland gespeeld kan worden in de bestrijding van kinderarbeid. Daarbij wordt nadrukkelijk gelet op een goede afstemming met de activiteiten, zoals die terzake bij de verschillende organisaties in ontwikkeling zijn. De Kamer zal te zijner tijd geı¨nformeerd worden omtrent de concrete invulling van de follow-up in Nederland. Tijdens een overleg met het Platform Social Summit is door SZW aangegeven in beginsel bij te willen dragen aan de financiering van enkele activiteiten met een niet structureel karakter gezamenlijk met VWS.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
19
Het Platform voor Duurzame Ontwikkeling, die de werkzaamheden van het Platform Social Summit zal overnemen, zal de verantwoordelijkheid op zich nemen voor deze activiteiten, die naar verwachting ook in 1996 zullen plaatsvinden. Het stimuleren van werkgelegenheid en de bestrijding van werkloosheid blijven topprioriteiten van de OESO. Ten aanzien van de werkloosheid heeft de Ministerie¨le bijeenkomst van de OESO in mei 1995 daarbij met name de nadruk gelegd op de risico categoriee¨n voor sociale uitsluiting: laaggeschoolden, jongeren en langdurig werklozen. In dit verband vragen de OESO ministers aandacht voor het verhogen van de capaciteit om inkomen te verwerven van met name de lagerbetaalden, omdat dit een bijdrage zal leveren aan de versterking van de maatschappij. Voorts hebben de OESO ministers opdracht gegeven om actief verder te gaan met de werkzaamheden over handel en arbeidsnormen. Hopelijk zal de OESO medio 1996 tot conclusies komen, tijdig voor de voorbereiding van de WTO bijeenkomst op ministerieel niveau eind 1996 te Singapore. Ondanks het feit dat de Internationale Arbeidsconferentie de ILO begroting 1996–97 heeft goedgekeurd, verwacht men toch dat de organisatie in de nabije toekomst met ernstige financie¨le tekorten zal kampen. De dollarlanden onder leiding van de VS hebben grote problemen met de begroting, mede als gevolg van recente wisselkoersontwikkelingen. Op Nederlands-Brits initiatief is er derhalve een commissie uit de Raad van Beheer gevormd die de vinger aan de pols moet houden bij noodzakelijke tussentijdse aanpassingen. Het ziet er derhalve naar uit dat men prioriteiten zal moeten stellen en dat een aantal geplande activiteiten zullen uitvallen. In ieder geval zal de 5e Europese Regionale Conferentie in september 1995 wel doorgaan en zich buigen over actief werkgelegenheidsbeleid en sociale bescherming. De Internationale Arbeidsconferentie (IAC) van juni 1996 heeft de tweede lezing van een verdrag inzake thuiswerk op de agenda. Voorts zullen er tijdens de IAC algemene discussies plaatsvinden over de thema’s werkgelegenheidsbeleid en tripartite consultatie. Waar het de samenwerking in internationaal verband betreft valt te constateren dat in het beleid van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds meer aandacht begint te komen voor de sociale aspecten van economische veranderingsprocessen. Daarbij wordt door deze instellingen ook op het niveau van de concrete hulpprogramma’s in toenemende mate een beroep gedaan op de deskundigheid van de ILO.
4. FINANCIEEL BEHEER 4.1. De financie¨le functie De financie¨le functie binnen het departement heeft als gevolg van de herinrichting van het ministerie een andere vormgeving gekregen. De hoofden van de directies treden op als integrale managers, wat zoveel betekent als resultaatverantwoordelijke managers. Zij krijgen financie¨le middelen (budgetten) toegewezen en leggen over de aanwending daarvan en de bereikte resultaten verantwoording af aan de Bestuursraad. Tegelijk met deze gewijzigde inrichting van de financie¨le functie is een aantal activiteiten opgestart ter versterking van het financieel beheer. Daar wordt hierna kort op ingegaan.
Bevorderen doelmatigheid Bij de volume- en prestatiegegevens in de begroting wordt onderscheid gemaakt in ramingskengetallen en doelmatigheidskengetallen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
20
Doelmatigheidskengetallen geven een beeld van de verhouding tussen de kosten van de ingezette middelen (input) en de daarmee geleverde prestatie (output). Deze begroting is waar mogelijk onderbouwd met ramingskengetallen. Ter voorbereiding van de begroting 1997 is een project gestart voor het ontwikkelen van doelmatigheidskengetallen. Een systematische beoordeling van het bedrijfsvoeringsproces bij de directies zal in de jaarplancyclus worden opgenomen. Voor deze doorlichting worden verschillende instrumenten ontwikkeld. Daarbij wordt gedacht aan doorlichting van (onderdelen van) direkties aan de hand van nog te ontwikkelen normen.
SAMALO (samenhangende allocatie methodieken) De afgelopen jaren is binnen SZW een prioriteringsmethodiek (SAMALO) in het leven geroepen. Middels deze prioriteringssystematiek wordt voor de uitgavecategoriee¨n Automatisering, Onderzoek en Voorlichting vastgesteld welke projekten gefinancierd zullen worden en welke niet. Er wordt nog gewerkt aan verbetering van deze methodiek. Het is de bedoeling om tijdens de fase van de begrotingsvoorbereiding op hoofdlijnen de beleidsmatige uitgangspunten en prioriteiten te formuleren waaraan uitgavencategoriee¨n moeten voldoen. Na vaststelling van de begroting vindt dan prioritering van de aangemelde projecten plaats. Op dit moment wordt tevens gewerkt aan een prioriteringssystematiek voor subsidie-uitgaven.
Handboeken Voor de managers en financieel medewerkers zijn handboeken en standaardattentiepuntenlijsten opgesteld waarin de uitgangspunten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, toezichtskriteria en wijze van handhaving van het financieel beheer helder zijn geformuleerd.
Uitvoering In de nieuwe setting vinden in elk van de 22 direkties werkzaamheden ten behoeve van de financie¨le en personele administratie plaats. Dit vergt een nauwgezet samenspel tussen de direktie Financieel Economische Zaken en de andere direkties. In het jaar 1995 is daartoe een uitgebreid communicatie- en informatienetwerk opgebouwd. Mede met behulp hiervan zal in het begrotingsjaar 1996 verder worden gewerkt aan het perfectioneren van de werking van de administratie. Om na de herinrichting van het ministerie de kennis bij de personele en financie¨lemedewerkers op peil te brengen is een uitgebreid opleidingsprogramma opgezet.
Administratieve organisatie (ao) In het jaar 1995 is een belangrijke inspanning verricht om de directies een toereikend instrumentarium te bieden voor de (financie¨le ) bedrijfsvoering. In het begrotingsjaar zal er naar verwachting meer ruimte komen voor bezinning op het instrument van administratieve organisatie. Het is de bedoeling te komen tot het formuleren van een hernieuwde visie op de administratieve organisatie voor wat de onderhoudsorganisatie betreft als de te hanteren vastleggingstechniek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
21
Financie¨le informatiesystemen In de afgelopen jaren is het departementaal financieel informatiesysteem (CAFAS) herbouwd. Op 1 januari 1995 is dit aangepaste systeem geı¨mplementeerd. Behoudens aanpassingen als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving zullen er in de eerstkomende jaren geen herbouwtrajecten worden gestart. Met ingang van 1 januari 1996 zal voor de overdracht van de middelen aan uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid en ter ondersteuning van het betreffende administratief en verantwoordingsproces gebruik worden gemaakt van een nieuw ontwikkelde applicatie (BIAS), die de drie huidige systemen zal vervangen. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om uiterlijk per 1 januari 1997 te komen tot een renovatie van IPA (salarisadministratie), en een vervanging van Interpers (personeelsinformatiesysteem).
Accountantscontrole en -verklaring Bij de financie¨le verantwoording 1994 heeft de departementale accountantsdienst, evenals bij die over 1992 en 1993, een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven.
ESF Op grond van eigen waarneming en eerdere controles door Brussel is medio 1994 vastgesteld dat de uitvoering van het ESF aanmerkelijke aanpassing behoeft en dat toezicht en controle onvoldoende waren gewaarborgd. Deze constatering noopt tot een aantal verbeteringen. De aan te brengen verbeteringen in de beheer- en controlesystemen zijn in het bijzonder bedoeld om het toezicht en de controle op de uitvoering van ESF-activiteiten aan te scherpen. Diverse akties zijn in gang gezet voor een nieuwe uitvoeringsstructuur ten behoeve van Communautaire Initiatieven (scholingsprojecten waarbij wordt samengewerkt met andere Lidstaten) en de nieuwe doelstelling 4 (scholingsprojecten voor laag opgeleide werknemers) tot stand te brengen. Daarnaast zijn deze acties gericht op het structureel verhelpen van de omissies rond de uitvoering van de doelstelling 3 (scholingsprojecten voor werklozen) van het ESF door de Arbvo-organisatie. De eerste fase is het realiseren van een apart organisatie-onderdeel van SZW dat vanaf 1 juli 1995 belast is met de uitvoering van de Communautaire Initiatieven en ESF-doelstelling 4. Tweede fase is het op korte termijn aanpassen van de overeenkomst tussen de Staat en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie regelende de uitvoering van en het toezicht op ESF-doelstelling 3. Momenteel vindt hieromtrent overleg plaats tussen SZW en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De geschetste acties zullen naar verwachting in het begrotingsjaar leiden tot belangrijke verbeteringen in de opzet van de uitvoering en de controle daarop. 4.2. M&O/Handhaving Met de uitvoering van het actieprogramma in bijlage 22 van de Miljoenennota 1993 heeft het vorige kabinet een impuls gegeven aan de verdere ontwikkeling van een integraal beleid ter bestrijding van fraude met belastingen, premies en uitkeringen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
22
De in dat kader verrichte inventarisatie van fraudegevoelige regelgeving, alsmede de daaruit voortvloeiende vervolgacties, heeft naast verankering van de bestrijding van fraude in het reguliere uitvoeringsproces tevens geleid tot toenemende aandacht voor handhavingsaspecten in de ontwerpfase van wet- en regelgeving door middel van de toepassing van een M&O-toets. Dit betekent evenwel niet dat nieuwe wet- en regelgeving geen handhavingsrisico’s meer zullen bevatten. Met name in sociale zekerheidsregelingen zijn deze risico’s moeilijk uit te bannen omdat de toekenning van rechten veelal in een afhankelijkheidsrelatie staat tot van derden afkomstige informatie. Een dergelijke toets dwingt echter wel om de bestuurlijke en politieke overwegingen reeds in de wetgevingsfase zichtbaar te maken. Het is de bedoeling om de toets op oneigenlijk gebruik verder uit te bouwen. Consequentie hiervan is dat de (beleids)inspanningen verschuiven naar de tweede en de derde schakel van de handhavingsketen (in casu controle en uitvoering respectievelijk administratieve en strafrechtelijke handhaving). Met name in het kader van het internationaal handhavingsbeleid zijn nog beleidsvoornemens voorzien die betrekking hebben op de eerste schakel (wijziging van wetten en wetgeving). In het navolgende worden – in volgorde van de handhavingsketen – een overzicht gegeven van de belangrijkste voornemens voor het komende jaar op de verschillende beleidsterreinen. Voor het jaar 1996 zijn twee trends te onderkennen. Als eerste geldt de blijvende nadruk op samenwerking en coo¨rdinatie. De tweede trend betreft de afstemming en de uitbouw van het handhavingsbeleid in volle breedte, onder meer tot uitdrukking komend in het accent op het internationale handhavingsbeleid (dit laatste in overleg met het ministerie van Buitenlandse zaken).
Grensoverschrijdende fraude De laatste jaren is het besef gegroeid dat fraude niet ophoudt bij de landsgrenzen. Met name ingeval toekenning van rechten plaats vindt op basis van uit het buitenland afkomstige informatie van derden, blijkt deze toekenning risicovoller te zijn dan een overeenkomstige toekenning op basis van in Nederland te verifie¨ren derden-informatie. Dit wordt niet in de laatste plaats veroorzaakt doordat verificatie van derdengegevens in Nederland eenvoudiger kan plaatsvinden dan (ver) buiten de landsgrenzen. Het voornemen bestaat om in het begrotingsjaar een internationaal handhavingsbeleidsplan op te stellen dat alle relevante internationale aspecten van het sociale zekerheidsterrein omvat. In dat kader wordt bezien welke mogelijkheden er zijn export van uitkering alleen te effectueren indien met het betreffende land adequate afspraken gemaakt kunnen worden over de handhaafbaarheid van aan uitkeringsregelingen ten grondslag liggende bepalingen.
Gegevensuitwisseling In het begrotingsjaar zal het in gang gezette beleid inzake de gegevensuitwisseling (nationaal en internationaal) verder worden uitgebouwd. In de nAbw is gewaarborgd dat gemeenten andere bestanden kunnen raadplegen om vorm te geven aan de bewaking van de toegangspoort tot de uitkeringsregeling(en). In het bijstandsaccoord tussen SZW en VNG zijn de bestanden aangegeven die geraadpleegd gaan worden om een uitspraak te kunnen doen over de rechtmatige verstrekking van uitkeringen. De implementatie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
23
van deze afspraken wordt gecoo¨rdineerd door de terzake ingestelde Regiegroep Rijk/VNG gegevensuitwisseling fraudebestrijding.
Geı¨ntegreerd subsidiebeleid Bij brief van 28 maart jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1994/95, 22 150, nr. 25) is informatie verstrekt over de laatste stand van zaken met betrekking tot subsidies en het te voeren M&O-beleid. Geconcludeerd is dat bij alle subsidieregelingen het M&O-beleid op orde is en dat het aantal regelingen met een resterende inherente onzekerheid verder is gedaald. De inspanningen gericht op verdere terugdringing vindt plaats in het kader van de interdepartementale beleidsontwikkeling.
CBA Het CBA is op verzoek van de minister van SZW doende een handhavingsbeleid te formuleren. Dit plan zal nog dit jaar gereed zijn. De implementatie van het M&O-beleid wordt in 1996 voorzien.
Handhavingsbeleid gemeenten In de nAbw (art. 66) is de bepaling opgenomen dat burgemeester en wethouders de ten behoeve van de verlening van bijstand verkregen gegevens van de belanghebbende onderzoeken op juistheid en volledigheid. In het kader van de evaluatie nAbw zal in 1996 een onderzoek plaats vinden naar het daadwerkelijk controleren en valideren van clie¨ntgegevens door gemeenten. In dat onderzoek zal aan de orde worden gesteld of en zo ja, in welke mate en op welke wijze gemeenten vorm hebben gegeven aan de bewaking van de toegangspoort. Op deze wijze kunnen eventuele witte vlekken in de informatievoorziening van gemeenten worden opgespoord en worden gedicht. Dit jaar zal een «poortwachtersonderzoek» worden verricht naar het handelen van maatschappelijk werkers, contactfunctionarissen, loketfunctionarissen in hun contacten met clie¨nten.
Opsporing De Inspectiedienst SZW zal in 1996 haar activiteiten die gericht zijn op de bestrijding van illegale tewerkstelling intensiveren. Aan de reguliere inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden wordt een module Wet arbeid vreemdelingen gekoppeld die in een groot aantal bedrijfstakken zal worden uitgevoerd. Voorts zal ten aanzien van de opsporing nog verder het accent worden gelegd op samenwerking met de Belastingdienst, de bedrijfsverenigingen en de gemeenten, ten behoeve waarvan samenwerkingsconvenanten zijn afgesloten. De Inspectiedienst neemt tevens deel aan de Rif’s (regionale interdisciplinaire fraudeteams; zie ook hierna). Daarnaast zal in 1996 in samenwerking met andere bijzondere opsporingsdiensten een systeem van risico-analyse en op bedrijfstak gerichte risicoprofielen worden ontwikkeld ten behoeve van de bestrijding van illegale tewerkstelling en koppelbazerij. Voor 1996 wordt voor de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen een extra uitbreiding van 200 opsporingsfunctionarissen voorzien. Daarmee wordt een verhouding van 1 opsporingsambtenaar op 15 000 uitkeringsgerechtigden bereikt. In de vier grote steden bestaan thans Rif’s. Gezien de korte bestaansduur van deze vier Rif’s zal vooralsnog niet op korte termijn worden overgegaan tot een algehele landelijke invulling van dit instrument.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
24
Daarvoor wordt de inmiddels gestarte evaluatie door het ITS afgewacht. Het rapport wordt in het najaar van 1995 verwacht. Tijdens de periode van onderzoek zal worden verkend op welke wijze in 1996 tot een landelijke implementatie van de Rif-aanpak kan worden gekomen.
Overzicht beleidsvoornemens In bijgevoegde tabel wordt een overzicht gegeven van de financie¨le effecten van het M&O-beleid in het begrotingsjaar. Voor een deel gaat het om effectuering van reeds in gang gezette activiteiten. Een drietal nieuwe maatregelen wordt in het overzicht weergegeven: – aanscherping van het handhavingsbeleid SVB – aanscherping van de afspraken met de VNG inzake het fraudebeleid bij de nieuwe ABW – aanscherpingsancties in de Werkloosheidswet Overzicht financie¨le effecten handhavingsbeleid (x f 1 mln.) Omschrijving maatregelen
1995
1996
1997
1998
1999
2000
0
15
30
30
30
30
0
5
10
10
10
10
5
10
15
15
15
15
50
50
125
125
125
125
0
10
10
10
10
10
120
200
200
200
200
200
30
40
40
40
40
40
46
33
33
33
33
33
0
101
101
101
101
101
0
100
100
115
115
115
0
5
5
5
5
5
0
20
42
54
58
58
0
31
37
37
37
37
0
120
203
248
283
296
0
– 56
– 96
– 118
– 135
– 141
D. Totaal brutobesparingen (A t/m C)
251
684
855
905
927
934
E. Kosten
– 74
– 38
– 46
– 46
– 46
– 46
F. Totaal nettobesparingen (D–E)
177
646
809
859
881
888
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
25
Bruto besparingen A. Regelgeving 1. Vereenvoudiging wetgeving verzekeringsplicht 2. Beperking export van uitkeringen 3. Eerder schorsen van de uitkering 4. Uitkering koppelen aan registratie in de verzekerdenadm. 5. Opdrachtgeversaansprakelijkheid loonconfectie B. Controle en uitvoering 6. Uitvoeringsbeleidsplannen gemeenten 7. Verscherping norm opsporing BV’en/SVB 8. Gegevensuitwisseling akkoord Rijk–VNG 9. Aanvulling fraudebeleid HABW 10. Aanscherping fraudebeleid SVB C. Sanctie 11. Wet boeten en maatregelen wv. Wettelijke aanvulling sancties AOW/Ann wv. Verplichtstelling terugvordering sociale verzekeringen wv. Administratie boeten sociale uitkeringen wv. Sancties verwijtbaar werklozen/passende arbeid wv. Weglek naar gemeenten sancties WW
5. OVERZICHT MET BELEIDSWIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN DE ONTWERP-BEGROTING 1995 In onderstaande tabel is, gespecificeerd naar artikel, een overzicht van de beleidsmatige mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 1995 opgenomen, die groter zijn dan 10 miljoen. Mutaties die het gevolg zijn van (autonome) prijs- en volume effecten zijn niet opgenomen. De onderstaande mutaties hebben – met uitzondering van U1201 «Rijksbijdrage CBA» en U1503 «Remigratie» – betrekking op de sociale zekerheidsuitgaven van begrotingshoofdstuk XV SZW. Voor een toelichting op de mutaties wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichtingen bij deze begroting. Beleidsmatige mutaties ten opzichte van de raming in de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) Artikelnummer
Mutatie-omschrijving
Verplichtingen 1996
U1201 U1201 U1201 U1201
U1203 U1203 U1205
U1301 U1301 U1301 U1301 U1301 U1302
U1308 U1308
U1401 U1401 U1401 U1401 U1401 U1401 U1401 U1401
U1402
Wachtgelden/SZWbijdrage 107 000 Temporisering RA-taakstelling Grote steden beleid (BIZA) – 20 000 Inkoop SZ bij Arbvo (U1205) – 35 000
1998
1999
– 60 000
– 60 000
– 20 000
– 20 000
– 20 000
– 45 000
– 50 000
1996
1997
1998
1999
– 60 000
– 60 000
– 20 000
– 20 000
– 20 000
– 20 000
– 50 000
– 35 000
– 45 000
– 50 000
– 50 000
107 000
– 75 500 – 11 000
– 84 200
– 94 300
– 29 000
– 75 500 – 11 000
– 84 200
– 94 300
– 29 000
Overheveling van Rijksb. CBA
35 000
45 000
50 000
50 000
35 000
45 000
50 000
50 000
67 000 56 000 – 70 000 65 200
– 13 000 24 000 91 000 – 105 000 86 600
– 12 000 – 11 000 126 000 – 140 000 86 700
– 12 000 – 16 000 161 000 – 175 000 86 900
67 000 56 000 – 70 000 65 200
– 13 000 24 000 91 000 – 105 000 86 600
– 12 000 – 11 000 126 000 – 140 000 86 700
– 12 000 – 16 000 161 000 – 175 000 86 900
12 400
7 100
5 200
1 000
12 400
7 100
5 200
1 000
4 000
7 000
10 000
13 000
4 000
7 000
10 000
13 000
Afschaffing AKW 18– in HO Afschaffing AKW 18+ Verhoging KB 1e kind Afschaffing progressie Koopkrachtreparatie Uitstel en wijziging WW-pakket Uitkeringslasten studerenden1 Uitstel invoering WAJONG2 Experimenten Amber/motie van Dijke Uitstel gelijke behandeling AAW Uitstel en wijziging WW-pakket Sancties en adm. Boeten Uitstel en wijziging HABW Marginale arbeid Bevriezing invoering JWG
U1402 U1406
Experimenten
U1503
Bee¨indiging remigratie
2
1997
Bevriezing invoeringstrajecct Uitstel HABW
Uitstel en wijziging WW-pakket Amber
1
Uitgaven
– 2 344 000
– 2 344 000
– 249 600 – 25 000
– 332 800 – 50 000
– 191 400 – 70 000
– 104 000 – 76 700
– 249 600 – 25 000
– 332 800 – 50 000
– 191 400 – 70 000
– 104 000 – 76 700
– 5 400
– 9 900
– 15 300
– 17 800
– 5 400
– 9 900
– 15 300
– 17 800
– 26 900 16 200
3 900 18 900
– 64 700 24 900
– 80 100 23 600
– 26 900 16 200
3 900 18 900
– 64 700 24 900
– 80 100 23 600
97 900 – 15 000
– 55 200 – 15 000
786 200 – 15 000
– 50 000 – 15 000
97 900 – 15 000
– 55 200 – 15 000
786 200 – 15 000
– 50 000 – 15 000
53 000
59 500
66 500
17 400
53 000
59 500
66 500
17 400
– 30 000
– 45 000
13 500 – 55 000
8 000 – 65 000
– 30 000
– 45 000
13 500 – 55 000
8 000 – 65 000
226 100
320 000
111 400
– 500
– 5 000
– 10 000
– 500
– 5 000
– 10 000
– 14 000
– 14 000
Neutrale verschuiving van premiesector (AAW) naar begrotingssector. Neutrale verschuiving van begrotingssector naar premiesector (AAW).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
26
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Toelichting bij wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen)
11. MINISTERIE Algemeen Met de 1e Nota van Wijziging op de ontwerpbegroting 1995 (Kamerstukken II, 1994/95, 23 900, nr. 7) is de begrotingsstructuur omgezet van «oud» naar «nieuw». Om te voorkomen dat de gehele «ombouw-operatie» nogmaals in beeld gebracht moet worden is in onderstaande artikelsgewijze toelichting uitgegaan van de situatie na verwerking van deze Nota van Wijziging. Dit betekent dat de bij de stand «Ontwerpbegroting 1995» opgenomen bedragen feitelijk betrekking hebben op de stand na verwerking van de Nota van Wijziging. 11.01. Personeel en Materieel
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de personele en materie¨le uitgaven van het gehele departement geraamd en verantwoord.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Loonbijstelling ABP-complex – Herinrichting Ministerie – Opbrengst DSW – Incidentele loonontwikkeling – Externen SZW-C – Handhavingsbeleid – Eindejaarsmarge – Overboeking huisvesting I-SZW naar VROM
1996
1997
1998
1999
228 808
223 582
220 992
221 444
218 134
3 282 2 100 – 1 400 3 200 800 – 112 350
4 044 3 700 – 2 000 4 000 800 – 112
5 111 3 700 – 2 000 6 000 800 – 112
6 190 3 700 – 3 500 8 000 800 – 112
7 112 3 700
1 734
1 730
1 730
1 730
1 900
2 900
3 800
3 800
5 200 – 4 614 – 8 000
5 200 – 5 045 – 8 000
5 200 – 5 045 – 8 000 – 2 500
5 200 – 5 045 – 8 000 – 2 500
230 234
231 276
231 707
232 819
2000
8 000 800 – 112
– 451
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Correctie parkeren taakstelling 32-uurs banen – Correctie parkeren taakstelling externen – Efficie¨ncy materie¨le uitgaven – Inlevering formatieplaatsen – Efficiencytaakstelling – Overboeking naar U 1 102 Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1 506
– 3 300 249 634
234 783
234 079
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
27
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Loonbijstelling ABP-complex – Herinrichting Ministerie – Opbrengst DSW – Incidentele loonontwikkeling – Externen SZW-C – Handhavingsbeleid – Eindejaarsmarge – Overboeking huisvesting I-SZW naar VROM
1996
1997
1998
1999
228 808
223 582
220 992
221 444
218 134
3 282 2 100 – 1 400 3 200 800 – 112 350
4 044 3 700 – 2 000 4 000 800 – 112
5 111 3 700 – 2 000 6 000 800 – 112
6 190 3 700 – 3 500 8 000 800 – 112
7 112 3 700
1 734
1 730
1 730
1 730
1 900
2 900
3 800
3 800
5 200 – 4 614 – 8 000
5 200 – 5 045 – 8 000
5 200 – 5 045 – 8 000 – 2 500
5 200 – 5 045 – 8 000 – 2 500
230 234
231 276
231 707
232 819
2000
8 000 800 – 112
– 451
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Correctie parkeren taakstelling 32-uurs banen – Correctie parkeren taakstelling externen – Efficie¨ncy materie¨le uitgaven – Inlevering formatieplaatsen – Efficiëncy–taakstelling – Overboeking naar U 1 102 Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1 506
– 3 300 249 226
234 783
234 079
C. Toelichting bij de cijfers Bij de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt. – Als gevolg van de privatisering van het ABP treden effecten op die leiden tot extra uitgaven voor de werkgevers, die bij het ABP zijn aangesloten. Om de werkgevers te compenseren voor deze extra uitgaven is aanvullende loonbijstelling beschikbaar gesteld. – De herinrichting van het ministerie is gepaard gegaan met een noodzakelijke kwaliteitsslag ten aanzien van het personeel. Deze leidt ertoe dat er na de herinrichting structureel f 3,7 mln. aan meerkosten ontstaan. – De opbrengsten van de privatisering van de Dienst voor het Stoomwezen zijn in 1995 ten gunste van dit artikel geboekt. Deze opbrengsten worden nu ingezet ter dekking van de departementale problematiek, zoals die is ontstaan door de Regeerakkoordtaakstellingen en een aantal overige meeruitgaven bij de beheersuitgaven (zie hierna). – In de ontwerpbegroting 1995 is uit hoofde van het Regeerakkoord een e´e´nmalige korting op de incidentele looncomponent verwerkt van 1,2 mln. Daarnaast blijft het jaarlijks toegekende budget voor incidentele loonontwikkeling ca. f 2,0 mln. achter bij de realisatie. Dit wordt met name veroorzaakt doordat in een fase van afslanking (GEO) en bij grote reorganisaties een relatief grote uitstroom ontstaat, die niet wordt gevolgd door een goedkopere instroom. De volgens het bij het ramen van de personeelsuitgaven voorgeschreven systeem Nieuwe Integrale Personeelsbegroting veronderstelde besparing op uit- en instroom treedt dan niet op. Voor de jaren 1995 t/m 1998 is ter dekking van dit tekort het personeelsbudget met 2 mln. per jaar verhoogd. – Als gevolg van de herinrichting van het ministerie en de maatregelen in het kader van de «Regeerakkoord-taakstelling inhuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
28
–
–
–
Externen» wordt het budget voor inhuur van externen geconcentreerd bij e´e´n budgethouder. De mutatie van f 0,8 mln. bij dit artikel en 2 mln. op artikel U1102 zijn hiervan het gevolg. De verlaging van –/– 0,112 mln. «Handhavingsbeleid» betreft een overboeking naar artikel U1501 «Subsidies Algemeen». Voor een toelichting van deze mutatie wordt verwezen naar de toelichting aldaar. Bij de verzelfstandiging van de Dienst voor het Stoomwezen is contractueel vastgelegd dat de post «Dubieuze Debiteuren» ad f 0,350 mln. voor rekening komt van het ministerie van SZW. In 1994 heeft de overdracht van deze Dubieuze Debiteuren niet plaatsgevonden. Dit zal wel in 1995 worden gee¨ffectueerd. In het kader van de zgn. «Eindejaarsmarge» is het benodigde budget aan het begrotingsbedrag voor 1995 toegevoegd. De overboeking ad –/– 0,451 mln. naar het ministerie van VROM heeft betrekking op een bijdrage in de inrichtingskosten van de nieuwe huisvesting I-SZW voor de regio’s Utrecht en Arnhem.
Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutaties aan te brengen: – De gevolgen van de reguliere loonbijstelling 1995. – De RA-taakstelling «32-uursbanen» was op dit artikel geparkeerd. Deze taakstelling wordt in bijgaande begroting concreet ingevuld elders op dit artikel. De geparkeerde taakstelling wordt derhalve ongedaan gemaakt. – De RA-taakstelling «Externen» was op dit artikel geparkeerd. Deze taakstelling wordt in bijgaande begroting ingevuld middels verlagingen op de artikelen U1101, U1102, U1104 en U1105. De geparkeerde taakstelling wordt derhalve ongedaan gemaakt. – Op de materie¨le budgetten zijn taakstellende verlagingen verwerkt van ruim f 4,6 mln. in 1996 en ruim f 5,0 mln. structureel vanaf 1997. De verlagingen hangen deels samen met lagere materie¨le uitgaven als gevolg van inlevering van formatieplaatsen en zullen voor een ander deel moeten worden gerealiseerd door besparingen als gevolg van efficie¨ntere inkoop van goederen. Dit laatste op basis van de Regeerakkoord-taakstellingen. – Ter dekking van de meerkosten als gevolg van de herinrichting van het ministerie en het jaarlijks optredende tekort op de incidentele loonontwikkeling alsmede om de Regeerakkoord-taakstellingen op de beheersuitgaven in te vullen, is besloten 120 formatieplaatsen in te leveren. – Een deel van de Regeerakkoord-taakstellingen op de beheersuitgaven wordt in de jaren 1995 t/m 1997 opgevangen door de incidentele baten van de verkoop van het Stoomwezen. Voor de jaren na 1997 moet worden zorggedragen voor een structurele invulling. Dit wordt gerealiseerd door een gerichte efficie¨ncy-korting op de SZW-formatie van in totaal 40 formatieplaatsen. – De verlaging van f 3,3 mln. in 1995 betreft een overboeking naar artikel U 1102 in verband met een herschikking van de (centrale) materie¨le budgetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
29
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Actief regulier personeel Overige personele uitgaven Materieel
201 222
200 615
201 213
201 613
200 615
201 213
48 412
34 168
29 021
47 613
34 168
29 021
110 12 1 12 1
06.0 06.0 06 0
Totaal
249 634
234 783
230 234
249 226
234 783
230 234
E. De volume- en prestatiegegevens1 Uitsplitsing van de raming van U 1101 naar dienstonderdeel (bedragen x f 1 000) P–budget 1996
M–budget 1996
Apparaatskosten 1996
Apparaatskosten fte
6 484 5 659 6 867 10 775 4 078 3 272 6 984 8 151 4 439 5 659 7 140 3 824 10 959 549 8 627 4 719 23 234 69 808 3 172 2 167 1 416
481 309 375 611 221 174 611 440 1 058 353 564 458 815 28 517 279 3 726 12 278 175 128 83
6 965 5 968 7 242 11 386 4 299 3 446 7 595 8 591 5 497 6 012 7 704 4 282 11 774 577 9 144 4 998 26 960 82 086 3 347 2 295 1 499
109,1 104,4 105,9 115,8 107,1 116,2 119,0 107,0 164,1 89,6 119,1 112,7 71,1 86,2 92,3 104,6 107,4 100,2
1 665 561 607
170 28 –
1 835 589 607
91,8 73,6
397 –
– 5 139
397 5 139
TOTAAL
201 213
29 021
230 234
Begrotingssterkte in fte’s Gemiddelde kosten per fte (in guldens)
2 235,42 90 011
2 235,42 12 982
2 235,42 102 993
Arbeidsmarkt Bijstandszaken Sociale Verzekeringen Arbeidsomstandigheden Arbeidsverhoudingen Algemeen Sociaal-Economische Aangelegenheden Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden Analyse en Onderzoek Internationale Zaken Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie SZW-Consult Bestuurs Ondersteuning* Algemene Zaken Programma Ondersteuning Financieel–Economische Zaken Accountantsdienst Toezicht Inspectiedienst-SZW Kernfysische Dienst Directie Coo¨rdinatie Emancipatie Emancipatieraad Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten Vergoedingen leden E.R. Overig personeel Ministerie Departementale budgetten
93,1 92,1
* Incl. Min./Stass. en Bestuursraad.
1
Een aanpassing van de begrotingsstructuur is in voorbereiding waarmee de onderbouwing van de kosten per fte m.i.v. 1997 nauwkeuriger zijn vast te stellen. In verband met de nieuwe organisatorische inrichting van het Ministerie m.i.v. 1995 zijn gegevens over voorgaande jaren per directie niet bekend.
Deze kengetallen zijn hier opgenomen ter onderbouwing van de raming, alsmede terillustratie van de gemiddelde kosten per fte van de onderdelen van SZW. De gemiddelde kosten per fte bedragen voor de apparaatskosten f 102 993, waarvan 87% personele kosten en 13% materie¨le kosten. Voor de overige gegevens wordt verwezen naar bijlage 1 «De overzichten inzake personeelsgegevens« van deze begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
30
11.02. Centrale materie¨le voorzieningen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven voor algemene beheerskosten geraamd, die een overwegend departementaal karakter dragen. Verantwoord worden de kosten voor het beheer van het gebouw van het kernministerie en de kosten voor externe deskundigen.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Invulling eindejaarsmarge – Overboeking van BiZa (IVOP) – Geschiedschrijving 60 jr. SZW – Externen SZC Nieuwe Mutaties: – Diversen – Overboeking van BiZa (IVOP) – Gebouw en catering – Efficiëncy externen – Efficiëncy materie¨le uitgaven – Correctie invulling RA inkoopbeleid – SVB dossieronderzoek Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
15 829
10 629
10 629
10 629
10 629
750 190 – 20 2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
186 200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
5 200
5 200
5 200
5 200
16 985
16 799
16 799
16 799
16 899
2000
3 300
400 17 399
22 449
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Invulling eindejaarsmarge – Overboeking van BiZa (IVOP) – Geschiedschrijving 60 jr. SZW – Externen SZC Nieuwe Mutaties: – Diversen – Overboeking van BiZa (IVOP) – Gebouw en catering – Efficiëncy externen – Efficiëncy materie¨le uitgaven – Correctie invulling RA inkoopbeleid – SVB dossieronderzoek Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
15 829
10 629
10 629
10 629
10 629
750 190 – 20 2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
186 200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
200 – 1 100 – 130
5 200
5 200
5 200
5 200
16 985
16 799
16 799
16 799
3 300
400 16 964
22 449
16 899
Bij de belasting van dit artikel is sprake van «verplichtingen = kas». Afgezien van incidentele overloop worden betalingen in hetzelfde begrotingsjaar gedaan als waarin de verplichting is aangegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
31
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt: – Een overheveling via de zogenaamde «eindejaarsmarge» van middelen van 1994 naar 1995 ten behoeve van departementale infrastructurele voorzieningen. – Een overboeking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met een bijdrage in de kosten (1995) van het Interdepartementale Personeels Registratie Systeem «IVOP». – Een overboeking naar artikel U1106 «Voorlichting» inzake de afronding van het projectgeschiedschrijving 60 jaar Sociale Zaken. – Als gevolg van de HM en maatregelen in het kader van de RA-taakstelling «inhuur Externen» wordt het budget voor «inhuur Externen» geconcentreerd bij e´e´n budgethouder. De mutatie van f 2,0 mln. is hiervan het gevolg. Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutaties aan te brengen: – Een overboeking van artikel U1101 «Personeel en Materieel» in verband met een herschikking van de centrale materie¨le budgetten en de kosten verbonden aan de noodzakelijke aanpassingen van het SZW-gebouw. – Een structurele overboeking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met een bijdrage in de kosten (1996) van het Interdepartementale Personeels Registratie Systeem «IVOP». – Een verhoging van het budget in verband met stijgende loonkosten in de branches schoonmaak, bewaking en catering. – Een taakstellende verlaging van het budget voor inhuur van externen ter invulling van de Regeerakkoord-ombuigingstaakstelling ten aanzien van de beperking van inschakeling externe dienstverlening. – De raming van een efficiencywinst door efficie¨ntere inkoop van goederen en diensten, ter invulling van een deel van de Regeerakkoord-taakstelling terzake. – De RA-taakstelling «inkoop» was op dit artikel geparkeerd. Deze taakstelling wordt in bijgaande begroting ingevuld. De geparkeerde taakstelling wordt derhalve ongedaan gemaakt. – Voor het opstellen van een slotbalans over de uitvoering van de Migratieregelingen in 1994 dient een dossieronderzoek te worden uitgevoerd. Hiermee is een bedrag gemoeid van f 0,4 mln. De kosten worden afgedekt door een overboeking uit artikel U1107 «Onvoorziene uitgaven». De economische codering is 12.1; de functionele codering is 06.0.
E. Volume- en prestatiegegevens1
Uitgaven x 1 000 Begrotingssterkte in fte’s Gemiddelde kosten per fte in guldens
1
Een aanpassing van de begrotingsstructuur is in voorbereiding waarmee de onderbouwing van de kosten per fte m.i.v. 1997 nauwkeuriger zijn vast te stellen.
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerp– begroting 1996
16 964 2 380,42 7 126
22 449 2 346,42 9 567
16 985 2 235,42 7 598
De kengetallen zijn hier opgenomen ter onderbouwing van de raming. De stijging van de uitgaven in 1995 wordt voornamelijk veroorzaakt door incidentele mutaties die zijn toegelicht onder C.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
32
11.03. Post-actieven
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor personeel dat als non-aktief wordt aangemerkt. Het gaat hier om uitgaven aan wachtgelden en uitkeringen.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
11 345
11 345
11 345
11 345
11 345
135
167
211
255
293
70
70
70
70
70
11 550
11 582
11 626
11 670
11 708
2000
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
9 946
11 760
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet is de loonbijstelling met de omschrijving «Loonbijstelling ABP-complex» verwerkt. Als gevolg van de privatisering van het ABP treden effecten op die leiden tot extra uitgaven voor de werkgevers, die bij het ABP zijn aangesloten. Om de werkgevers te compenseren voor deze extra uitgaven is aanvullende loonbijstelling beschikbaar gesteld. De nieuwe mutatie heeft betrekking op de verwerking van de reguliere loonbijstelling 1995. De economische codering is 12.1; de functionele codering is 06.0.
E. De volume- en prestatiegegevens
Verplichtingen/uitgaven (x 1 000) Gemiddeld aantal postactieven (x 1 persoon) Gemiddelde kosten (x 1)
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerp– begroting 1996
9 946
11 550
11 582
195 51 005
200 57 750
225 51 476
Het kengetal is hier indicatief als ramingskengetal vermeld. De kosten post-actieven geven een aan de loonontwikkeling gerelateerd verloop te zien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
33
11.04. Automatisering
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In verband met de herinrichting van het ministerie zijn met ingang van 1995 de automatiseringsuitgaven van de voormalige drie DirectoratenGeneraal en de Centrale Directies geconcentreerd en ondergebracht binnen artikel U11.04. Binnen dit artikel kunnen drie uitgavencategoriee¨n worden onderscheiden, te weten de uitgaven via het prioriterings- annex allocatie-instrument «Samenvatting allocatie-methodieken» (SAMALO), de uitgaven voor de departementale beheerssystemen en de uitgaven die gemoeid zijn met de infrastructuur. De uitgaven in het kader van de infrastructuur omvatten het onderhoud en beheer van de centrale servercapaciteit, netwerk en datacommunicatie, standaard werkplekapparatuur en -programmatuur. Voor de prioritering van de projecten op het gebied van de beheers- en beleidsinformatievoorziening ter ondersteuning van de primaire processen wordt gebruik gemaakt van het prioriteringsannex allocatieinstrument SAMALO. Dit dient tevens om de Bestuursraad te ondersteunen bij de besluitvorming omtrent de allocatie van budgetten. Met dit instrument wordt de rangorde van de projecten bepaald op basis van het (beleids)belang en het informatiebelang van het project. Mochten er onvoldoende middelen zijn om alle projecten uit te laten voeren, dan bestaat de mogelijkheid dat bepaalde laag-scorende projecten niet in de planning voor 1996 worden meegenomen. Doordat SAMALO alleen op concrete projecten toepasbaar is, zal niet eerder dan medio oktober het automatiseringsprogramma voor 1996 bekend zijn, aangezien pas op moment voldoende inzicht bestaat in de opzet en kosten van de desbetreffende projecten. De belangrijkste departementale beheerssystemen omvatten o.a. het Personeelsinformatie systeem (IPA, Interpers), het financieel informatiesysteem CAFAS en het beheers- informatie- en afhandelingssysteem met betrekking tot de rijksvergoeding (BIAS).
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting1995 1e Suppl.wet 1995 – Overboeking naar VROM i.v.m. huisvesting I-SZW – Beperking budget automatisering
1995
1996
1997
1998
1999
34 913
36 913
32 537
32 561
32 561
– 2 000
– 2 000
– 2 000
– 2 000
– 43 – 1 300
– 43 – 1 300
– 43 – 1 300
– 43 – 1 300
33 570
29 194
29 218
29 218
– 300 – 2 000
Nieuwe mutaties: – Overboeking naar BIZA (SIB) – Invulling RA taakstellingen Stand ontwerpbegroting 1996
2000
32 743
32 613
29 218
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
34
Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1000) 1994 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
32 743
1994
27 295
1995
5 448
1996
1995
32 613
1996
33 570
1997
29 194
1998
29 218
1999
29 218
2000
29 218
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1996 27 295
29 465 3 148
1997
34 913 30 422 3 148
1998
33 570 26 046 3 148
1999
29 194 26 070 3 148
2000
29 218 26 070 3 148
na 2000
29 218 26 070
29 218
3 148
3 148
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Overboeking naar VROM i.v.m. huisvesting I-SZW – Beperking budget automatisering
1995
1996
1997
1998
1999
37 213
36 913
32 537
32 561
32 561
– 2 000
– 2 000
– 2 000
– 2 000
– 43
– 43
– 43
– 43
– 1 300
– 1 300
– 1 300
– 1 300
33 570
29 194
29 218
29 218
– 300 – 2 000
Nieuwe mutaties: – Overboeking naar BIZA (SIB) – Invulling RA taakstellingen Stand ontwerpbegroting 1996
2000
27 295
34 913
29 218
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt: – Een overboeking naar de Rijksgebouwendienst van het Ministerie van VROM als bijdrage in de inrichtingskosten (automatisering) van de nieuwe huisvesting van de Inspectiedienst-SZW regio’s Oost en Midden. – Een verlaging van het budget automatisering ten gunste van de posten «Herinrichting ministerie» en «concentratie budget inschakeling externe dienstverlening» welke zijn opgenomen bij de artikelen U1101 «personeel en Materieel Ministerie» en U1 102 «Centrale materie¨le voorzieningen». Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutaties aan te brengen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
35
–
–
Een overboeking naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met een bijdrage in de kosten van het informatiebeveiligingssysteem (SIB). Een verlaging van het budget ten behoeve van de invulling van de Regeerakkoord ombuigingstaakstellingen «beperking inschakeling externe dienstverlening» en «Inkoop».
De economische codering is 12.1; de functionele codering is 06.0.
E. Volume- en prestatiegegevens
Uitgaven x 1 000 Begrotingssterkte in fte’s Gemiddelde kosten per fte in guldens
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
27 295 2 380,42
34 913 2 346,42
33 570 2 235,42
11 466
14 879
15 017
De gegevens zijn hier opgenomen als onderbouwing van de raming. De begroting 1996 heeft zich gestabiliseerd op ca. f 15 000 per fte. 11.05. Onderzoek
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven inzake uitbesteed onderzoek verantwoord. De onderzoeken ondersteunen alle fasen van het beleidsproces(orie¨ntatie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie). Behalve concrete onderzoeksprojecten worden er ook onderzoeksgelden besteed aan onderzoek op (middel)lange termijn (COSZ), aan fundamenteel onderzoek, aan onderzoek gericht op instrumentontwikkeling en aan onderzoek dat direct gericht is op de uitvoering van de primaire processen ten aanzien van het arbeidsomstandighedenbeleid en taken Inspectiedienst SZW. Bij het onderzoek dat direct gericht is op de uitvoering van de primaire processen gaat het concreet om kernfysisch onderzoek ten behoeve van de Kernfysische Dienst (KFD), beoordelingen/evaluatie in het kader van de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS), de SZW-bijdragen aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de verzelfstandiging van de Commissie voor de toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) en het Arbo-convenant in de agrarische sectoren en de jaarlijkse bijdrage aan het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Voor de verdeling van onderzoeksgelden over de verschillende projecten, die gezien de behoefte van de verschillende onderdelen van het ministerie in 1996 uitbesteed moeten worden, wordt gebruik gemaakt van het departementsbrede prioriterings- annex allocatie-instrument SAMALO. Met behulp van dit instrument wordt de rangorde van de onderzoeksprojecten bepaald op basis van het (beleids)belang en het informatiebelang van het project. Mochten er onvoldoende middelen zijn om alle projecten uit te laten voeren, dan bestaat de mogelijkheid dat bepaalde laagscorende projecten niet in de planning voor 1996 worden meegenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
36
Pas laat in het jaar, na afronding van stukken zoals de Memorie van Toelichting op de begroting van het ministerie en de Sociale Nota, kan de behoefte aan onderzoeksprojecten (meer concreet) aangegeven worden. Dit, gecombineerd met het feit dat SAMALO alleen op concrete projecten toepasbaar is, betekent dat niet eerder dan medio oktober het gehele onderzoeksprogramma voor 1996 bekend zal zijn. Voor een opsomming van voorgenomen onderzoeken verwijs ik naar bijlage 9 bij deze begroting.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
31 105
30 986
31 145
31 186
31 186
1e Suppl.wet 1995 – 40 000 banenplan – Beperking budget onderzoek
– 400 – 1 500
– 1 500
– 1 500
– 1 500
– 1 500
73
73
73
73
73
– 9 576
– 9 480
– 9 384
– 9 384
29 278
19 983
20 238
20 375
20 375
20 375
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Overboeking TNO naar het ministerie OCW Stand ontwerpbegroting 1996
30 799
2000
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1000) t/m 1993 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
1994
10 383
30 799
1994
6 038
20 770
1995
3 764
8 250
17 494
1996
413
1 605
7 266
10 909
1997
128
116
3 175
6 286
10 564
1998
40
58
1 343
1 855
5 858
11 211
933
2 870
6 357
10 398
946
1 880
7 170
10 562
20 558
927
2 807
9 813
13 547
1999 2000 na 2000
29 278
19 983
20 238
20 375
20 375
20 375
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1996 26 808 29 508 20 193 20 269 20 365 20 558
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
37
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – 40 000 banenplan – Beperking budget onderzoek
1996
1997
1998
1999
31 335
31 196
31 176
31 176
31 369
– 1 500
– 1 500
– 1 500
– 1 500
– 1 500
73
73
73
73
73
– 9 576
– 9 480
– 9 384
– 9 384
20 193
20 269
20 365
20 558
2000
– 400
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Overboeking TNO naar het ministerie OCW Stand ontwerpbegroting 1996
1995
26 808
29 508
20 558
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt: – Een overboeking naar U11.06 «Voorlichting». De uitgaven voor voorlichting inzake het 40 000 banenplan worden gefinancieerd door een verlaging van de onderzoeks-middelen. – De beperking van het budget voor onderzoek met f 1,5 mln. maakt onderdeel uit van de aanpak van de budgettaire problematiek ten aanzien van de beheersuitgaven voor 1995 (RA-taakstellingen). De verlaging dient mede ter compensatie van de posten «Herinrichting ministerie» en «Externen SZW-C» bij de artikelen U11.01 en U11.02. De voorgestelde mutaties hebben betrekking op de structurele doorwerking van de reguliere loonbijstelling 1995 in het kader van de WAGGS ten behoeve van TNO alsmede een overboeking van de voor TNO (onderzoek en subsidies) beschikbare bedragen naar het departement voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Doelsubsidie TNO Samalo onderzoek Overig onderzoek
9 669 16 580 4 550
9 672 13 456 6 150
12 833 7 150
9 669 13 181 3 958
9 672 14 315 5 521
13 543 6 650
03 12 1 12 1
06.421 0 6 01 06.01
Totaal
30 799
29 278
19 983
26 808
29 508
20 193
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
38
11.06. Voorlichting
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de kosten verantwoord van de departementale voorlichtingsprojecten en de uitgaven voor de bibliotheek, documentatie en interne voorlichting aan het personeel. Er is e´e´n centraal voorlichtingsbudget. Dit maakt de voorlichtingsuitgaven goed zichtbaar. De hoogte van het budget is vooralsnog historisch bepaald. Een adequate verdeling van het budget wordt bereikt door alle aanvragen voor voorlichtingsprojecten te wegen aan de hand van een inhoudelijke prioriteringsmethodiek (SAMALO). De methodiek weegt het belang van de projecten voor het beleid en de beleidsvoering van het ministerie. Voorlichtingsonderzoek (verkennend/voorbereidend en effectmeting) wordt uit het onderzoeksbudget gefinancierd. Onderstaand volgt een nadere toelichting op de voorziene uitgaven voor de voorlichting aan publiek en intermediaren en de interne voorlichting van het ministerie. (Voorbehoud geldt ten aanzien van goedkeuring, waar nodig, door het Parlement, tijdige invoering en de uitkomsten van de bovenomschreven inhoudelijke weging.) Bestrijding langdurige werkloosheid Over het 40 000-banenplan en de experimenten met inzet en met behoud van uitkeringen is in 1995 een informatiestroom op gang gebracht naar de uitvoerders van deze regelingen. Het motiveren van uitvoerders om creatief met de geboden mogelijkheden om te gaan is een belangrijk onderdeel van deze communicatie. Nieuwe werkgelegenheidsbevorderende initiatieven en wet- en regelgeving gericht op specifieke doelgroepen als allochtonen, ouderen, vreemdelingen en (herintredende) vrouwen, zullen steeds zorgvuldig met voorlichtingsactiviteiten worden begeleid. Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid Werkgevers krijgen te maken met nieuwe wetgeving, die van hen vraagt anders met ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid om te gaan. Een departementale voorlichtingscampagne rond het thema preventie zal hen daar bij helpen en hen daartoe extra motiveren. In samenwerking met maatschappelijke groeperingen als de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) zal er met communicatieve activiteiten naar worden gestreefd het thema reı¨ntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de arbeidsmarkt hoog op de agenda van met name werkgevers te krijgen. Bijstand en voorzieningen In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vereniging van directeuren van sociale diensten (Divosa) is in 1995 gewerkt aan informatie-overdracht over de nieuwe bijstandswet aan uitvoerders en (potentie¨le) clie¨nten. Naar gelang de behoefte zal deze voorlichting in 1996 een vervolg krijgen. Een onderwerp waaraan in ieder geval in dit verband aandacht zal worden besteed is «het bevorderen van de uitstroom». In 1996 zal ook aandacht worden besteed aan voorlichting over de schuldenproblematiek, het gemeentelijk minimabeleid en de bijzondere bijstand. Voor gemeentelijke uitvoerders wordt het audiovisuele periodiek «SZ-journaal» gemaakt, waarin de hoofdlijnen van de beleidsontwikkeling
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
39
rond bijstand en voorzieningen aan bod komen en het blad ’Inkijk’ waarin achtergrondinformatie wordt gegeven met betrekking tot genoemde aspecten. Via deze kanalen zal in ieder geval aandacht geschonken worden aan (het voorkomen van) misbruik en oneigenlijk gebruik van sociale uitkeringen. Nabestaandenwet Over wetswijzigingen op dit terrein zal in 1996 gecommuniceerd worden met de betrokken partijen. Gelet op de omvang van de doelgroepen zal deze voorlichting voor een deel tot stand komen via de massamedia. Arbeidsverhoudingen De voorlichting over de Arbeidstijdenwet die, al naar gelang het moment van inwerkingtreding van de wet, eind 1995 wordt ingezet, zal doorlopen in 1996. Door middel van de massamedia en doelgroepgerichte activiteiten worden betrokkenen op de hoogte gesteld van deze nieuwe wet die alle voorgaande wet- en regelgeving op het gebied van arbeidstijden vervangt. Op het terrein van de flexibilisering van de arbeid zullen zonodig, voorlichtingsactiviteiten worden ingezet. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen als zorgverlof of de herziening van het ontslagrecht en de preventieve toetsing van ontslag. Arbeidsomstandigheden Het nieuwe Arbobesluit zal naar verwachting in 1996 van kracht worden. Daarnaast wordt er vanaf 1996 gewerkt met zogenaamde beleidsregels. Deze en andere veranderingen in wet- en regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden zullen worden begeleid met voorlichtingsactiviteiten. Dat geldt ook voor zaken die van invloed zijn op gezondheid, welzijn en veiligheid op het werk maar die niet expliciet in regelgeving zijn vast te leggen. Emancipatie Op het beleidsterrein emancipatie wordt een nieuwe koers uitgezet. De voorlichtings-activiteiten zullen deze koers volgen. Daarnaast is het de bedoeling om in 1996 voor het eerst een «Jaarboek Emancipatie» op de markt te brengen. In deze uitgave zullen per jaar verschillende thema’s aan bod komen. Het periodiek «Op Gelijke Voet» is de continue informatieverschaffer over het emancipatiebeleid van de rijksoverheid. Inspectiedienst SZW In 1996 zal in toenemende mate voorlichting worden ingezet als instrument bij en ter ondersteuning van onderscheiden inspectieprojecten. Met onder meer de regelmatig verschijnende uitgave «Inspectienieuws» worden ook in 1996 aan een brede doelgroep van werkgevers en werknemers stelselmatig de resultaten van de verschillende inspectieprojecten bekendgemaakt. Gerichte voorlichting en informatie ondersteunt de hoofddoelstelling van de dienst: handhaving van de wettelijke maatregelen op het terrein van de arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
40
Internationale zaken In 1995 zijn de subsidieprogramma’s Employment, Adapt en de Vierde doelstelling van het Europees Sociaal Fonds gepresenteerd. In 1996 zal de voorlichting hierover worden gecontinueerd. Interne en institutionele voorlichting De herinrichting van SZW heeft per 1 januari 1995 gestalte gekregen. Dit proces is intensief met voorlichting begeleid. De interne voorlichting in 1996 is gericht op de verdere implementatie en instandhouding van de nieuwe organisatie en werkwijze. Daartoe zullen bestaande activiteiten worden ingezet, zoals het personeelsblad Sozavox en personeelsbijeenkomsten, maar ook worden nieuwe middelen ontwikkeld, zoals een kabelkrant. Uitgangspunt bij de interne voorlichting is om de informatie zoveel mogelijk elektronisch, via het beeldscherm, aan te reiken. Dit bevordert een snelle en actuele verspreiding, ook over de diverse regio’s, en is op den duur papierbesparend wat gunstig is uit milieu-oogpunt.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
6 299
6 299
6 299
6 299
6 299
1e Suppl.wet 1995 – 40 000 banenplan – Handhavingsbeleid – Geschiedschrijving 60 jr. SZW – Akkoord VNG
400 – 260 20 500
– 260
– 260
– 260
– 260
6 039
6 039
6 039
6 039
Stand ontwerpbegroting 1996
7 941
6 959
2000
6 039
Bij de belasting van dit artikel is in wezen sprake van «verplichtingen = kas». Afgezien van enige overloop (van 1994 naar 1995) worden betalingen in hetzelfde begrotingsjaar gedaan als waarin de verplichting is aangegaan. Financie¨le verplichtingen worden doorgaans slechts voor een jaar aangegaan. Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
6 299
6 299
6 299
6 299
6 299
1e Suppl.wet 1995 – 40 000 banenplan – Handhavingsbeleid – Geschiedschrijving 60 jr. SZW – Akkoord VNG
400 – 260 20 500
– 260
– 260
– 260
– 260
6 039
6 039
6 039
6 039
Stand ontwerpbegroting 1996
7 461
6 959
2000
6 039
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
41
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties verwerkt. – Een overboeking van U11.05 «Onderzoek» in verband met uitgaven voor voorlichting inzake het 40 000 banenplan. – Ten behoeve van het beleid inzake misbruik en oneigenlijk gebruik worden onder de noemer «Handhavingsbeleid» veelsoortige uitgaven gedaan, zoals gemeentelijke experimenten, pilot gegevensuitwisseling en voorlichtingsactiviteiten. Aangezien besloten is e´e´n centraal budget Handhavingsbeleid in te richten, wordt het op dit artikel geparkeerde handhavingsbudget ad f 260 000 overgeboekt naar artikel U1501 «Subsidies Algemeen». – De voor de totstandkoming van de geschiedschrijving «60 jaar SZW» benodigde budgettaire middelen ad f 20 000 zijn gefinancierd uit het budget voor «overige algemene uitgaven» (U1102). – In verband met de herinrichting van de Algemene Bijstandswet zal f 500 000 extra aan voorlichting worden besteed. Dekking voor deze extra uitgaven is verwerkt door een verhoging van de ontvangstenraming op M1401. De economische codering is 12.1; de functionele codering is 06.0 11.07. Onvoorziene uitgaven
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het artikel omvat een raming van de noodzakelijke voorziening voor uitgaven die ten tijde van de begrotingsvoorbereiding niet waren voorzien. Er doen zich geen feitelijke uitgaven ten laste van dit artikel voor.
B. De uitgaven Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
802
1 319
2 584
2 584
5 000
5 000
5 000
5 000
5 000
– 1 416 – 2 672
– 2 000 936
– 2 000 – 1 938
– 956
– 4 367
4 738
2 381
6 628
3 217
Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Sofinr. van Fin. – Overboeking WVG naar artikel U1501 – Departementale dekking Nieuwe Mutaties: – SVB dossieronderzoek Stand ontwerpbegroting 1996
2000
– 400 512
3 173
C. Toelichting bij de cijfers De mutaties bij 1e suppletore wet betreffen: – Een overboeking van 5 mln. van het Ministerie van Financie¨n naar de begroting vanSZW. In het verleden is door SZW f 15 mln. structureel overgeboekt naar de belastingdienst i.v.m. kosten voor het verifie¨ren van Sofinummers. Op grond van een evaluatie blijken de structurele kosten ca. 10 mln. per jaar te bedragen en wordt 5 mln. structureel teruggeboekt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
42
–
–
Een overboeking van –/– 1,416 mln. in 1995 en f 2,0 mln. in 1996 en 1997 naar artikel U1501 «Subsidies Algemeen» ten behoeve van uitgaven in het kader van de «Wet Voorzieningen Gehandicapten« (zie toelichting aldaar). De mutatie «Departementale dekking» (op dit artikel en de artikelen U1108 en U1109) vloeit voort uit een saldo van diverse herschikkingen mede als gevolg van de nadere invulling van bij Miljoenennota 1995 geparkeerde ombuigingstaakstellingen op het terrein van apparaatskosten.
De nieuwe mutatie betreft een overboeking van f 0,4 mln. naar artikel U1101 «Personeel en Materieel» ten behoeve van de uitbesteding voor het opstellen van een slotbalans ten aanzien van de uitvoering van migratieregelingen 1994. De economische codering is 01; de functionele codering is 06.9 11.08. Loonbijstelling
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop zo nodig tijdelijk bedragen worden opgenomen – uitdelingen uit de staartpost Loonbijstelling – totdat toerekening kan plaatsvinden aan de sectorale personeelsartikelen.
B. De uitgaven Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
445
768
1 136
2 538
2 538
1e Suppl.wet 1995 – Loonbijstelling ABP-complex – Loonbijstelling 1995 – Overboeking indexering VVU – Departementale dekking
1 083 57 067 – 1 100 – 428
634 58 204 – 600 – 802
361 57 969 – 300 – 1 197
241 57 840 – 100 – 2 679
230 57 807 – 2 768
Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling ABP-complex – Pseudo-premies – Loonbijstelling 1995
2 577 – 56 855
322 2 577 – 57 015
321 2 577 – 56 834
321 2 577 – 56 902
321 2 577 – 56 962
2 789
4 088
4 033
3 836
3 743
Stand ontwerpbegroting 1995
Stand ontwerpbegroting 1996
2000
3 642
C. Toelichting bij de cijfers De mutaties 1e suppletore wet betreffen de toedeling van de reguliere «Loonbijstelling 1995», alsmede een compensatie voor hogere werkgeverslasten als gevolg van de privatisering van van het ABP. Voorts is een overboeking verwerkt naar artikel U1306 «Regelingen ex-mijnwerkers» voor de doorwerking van de indexering 1994. De mutatie «Departementale dekking» dient ter compensatie van diverse herschikkingen mede als gevolg van de nadere invulling van bij Miljoenennota 1995 geparkeerde ombuigingstaakstellingen op het terrein van apparaatskosten. De nieuwe mutaties hebben betrekking op:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
43
–
–
–
Een aanvullende toedeling van loonbijstelling ter compensatie van de hogere werkgeverslasten als gevolg van de privatisering van het ABP. Een toedeling ter compensatie van de inkomstenderving van overheidswerkgever uit hoofde van de pseudo-premies (ABPcomplex). Een verdeling naar de begrotingsartikelen van bij Voorjaarsnota toegekende bedragen voor reguliere loonontwikkeling 1995.
De economische codering is 01.11; de functionele codering is 06.9. 11.09. Prijsbijstelling
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop zo nodig tijdelijk bedragen worden opgenomen – uitdelingen uit de staartpost Prijsbijstelling – totdat toerekening kan plaatsvinden aan de sectorale relevante artikelen.
B. De uitgaven Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Departementale dekking Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
100
2 865
2 865
2 865
2 865
– 100
– 2 865
– 2 865
– 2 865
– 2 865
0
0
0
0
0
2000
0
C. Toelichting bij de cijfers De mutatie «Departementale dekking» uit de 1e suppletore wet maakt onderdeel uit van herschikkingen op het terrein van de apparaatsuitgaven, zoals dat is toegelicht bij artikel U1107 en U1108 van deze artikelsgewijze toelichting, waarnaar kortheidshalve kan worden verwezen. De economische codering is 01.12; de functionele codering is 06.9.
12. ARBEIDSMARKT 12.01. Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel vindt zijn grondslag in de Arbeidsvoorzieningswet (Staatsblad 1 990, nr. 402). Daarin is de verzelfstandiging van de Arbeidsvoorziening onder een tripartitebestuur van werkgevers-, werknemersorganisaties en overheid (CBA) geregeld. De inwerkingtreding heeft op 1 januari 1991 plaatsgevonden. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft algemeen geformuleerd tot taak een doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt te bevorderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
44
Het door het CBA te voeren beleid wordt neergelegd in het Landelijk Beleidskader 1996 en de begroting 1996 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Deze stukken worden separaat aan de Staten-Generaal aangeboden.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995: – Loonbijstelling ABP-complex Nieuwe Mutaties: – Wachtgelden/SZW bijdrage – Temporisering RA-taakstelling – GSB naar BiZa – Inkoop sociale diensten – Loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
1 700,1
1995
1996
1997
1998
1999
1 594,8
1 194,8
1 194,8
1 194,8
1 294,8
5,3
6,3
7,8
9,3
10,5
110,0 120,0
107,0
2,5
– 20,0 – 35,0 1,9
– 60,0 – 20,0 – 45,0 1,9
– 60,0 – 20,0 – 50,0 1,9
– 20,0 – 50,0 2,1
1 832,6
1 255,0
1 079,5
1 076,0
1 237,4
2000
1 239,2
Op grond van de Uitbetalings-AMVB (algemene maatregel van bestuur, houdende regelen met betrekking tot de betaling van de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie), die een uitwerking vormt van artikel 38, lid 2, 2e volzin van de Arbeidsvoorzieningswet, wordt maandelijks 1/12 deel van de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie overgemaakt. Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 1, lid 6 van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financie¨n zijn aangewezen als verplichtingen = kas.
C. Toelichting bij de cijfers De mutatie bij 1e suppletore betreft het volgende: Als gevolg van de privatisering van het ABP treden effecten op die leiden tot extra uitgaven voor de werkgevers, die bij het ABP zijn aangesloten. Om de werkgevers te compenseren voor deze extra uitgaven is aanvullende loonbijstelling beschikbaar gesteld. Deze loonbijstelling is met de omschrijving «Loonbijstelling ABP-complex» bij de hiervoor in aanmerking komende artikelen verwerkt. Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutaties aan te brengen: – De SZW bijdrage alsmede de vergoeding voor wachtgelden aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voortvloeiend uit de zgn. partijenovereenkomst. – Een intertemporele verschuiving van de, bij Regeerakkoord afgesproken, verlaging van de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie; hierdoor zal de Rijksbijdrage in 1995 met f 120 mln. worden verhoogd, en in 1997 en 1998 met telkens f 60 mln. worden verlaagd. – Een overboeking van f 20 mln. met ingang van 1996 naar het ministerie van Binnenlandse Zaken voor de financiering van de actieplannen stadseconomie en leefbaarheid in het kader van het Grote Steden Beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
45
–
–
Een overboeking binnen de SZW-begroting in verband met de verwerking van de subsidieregeling in het kader van de beoogde inkoop door gemeentelijke sociale diensten bij arbeidsvoorziening. Hiervoor is op de begroting een apart begrotingsartikel (U1205) gecree¨erd. De verwerking van de loonbijstelling 1995.
De economische en functionele codering is resp. 41.4 en 06.43. 12.02. Wet Sociale Werkvoorziening
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In de WSW worden regels gesteld inzake de voorziening in aangepaste werkgelegenheid, die zoveel mogelijk gericht is op behoud, herstel en bevordering van de arbeidsgeschiktheid, voor personen die tot werken in staat zijn, maar voor wie als gevolg van in belangrijke mate bij hen gelegen factoren, werkgelegenheid onder normale omstandigheden (vooralsnog) niet aanwezig is. De WSW is betrokken bij de stroomlijning van regelingen van gesubsidieerde arbeid. In verband hiermee zal de werkingsduur van experimentele periode Budget financiering tot 1-1-1997 worden verlengd. Bij de bepaling van de totale lasten voor het Rijk samenhangend met de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening dienen de anticumulatie afdrachten op het artikel M12.01 in mindering te worden gebracht op de uitgaven van dit artikel.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Loonbijstelling ABP-complex – Bijstelling budget Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Incidentele loonbijstelling Stand ontwerpbegroting 1996
3 524,5
1995
1996
1997
1998
1999
3 471,0
3 431,4
3 433,4
3 433,4
3 433,4
2,4 30,0
3,0
3,7
4,5
5,2
50,3
50,4 1,0
50,4 1,0
50,4 1,0
50,4 1,0
3 553,7
3 485,8
3 488,5
3 489,3
3 490,0
2000
3 491,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
46
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) t/m 1994 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
6 942,0
1994
3 509,8
1995
3 432,2
1996
1995
3 553,7
1996
3 485,8
1997
3 488,5
1998
3 489,3
1999
3 490,0
2000
3 491,0
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1996 3 509,8
82,7 3 471,0
1997
3 514,9 12,4 3 473,4
1998
3 483,4 13,1 3 475,4
1999
3 486,5 13,9 3 475,4
2000
3 489,3 14,6 3 475,4
na 2000
3 490,0 15,6
3 491,0
3 475,4
3 475,4
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Loonbijstelling ABP–complex – Bijstelling budget Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995 – Incid. loonontwikkeling Stand ontwerpbegroting 1996
3 509,8
1995
1996
1997
1998
1999
3 432,2
3 429,0
3 431,4
3 433,4
3 433,4
2,4 30,0
3,0
3,7
4,5
5,2
50,3
50,4 1,0
50,4 1,0
50,4 1,0
50,4 1,0
3 514,9
3 483,4
3 486,5
3 489,3
3 490,0
2000
3 491,0
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet zijn de uitgaven bijgesteld voor de me´e´rkosten uit hoofde van het ABP complex en voor extra kosten in de werkvoorziening uit hoofde van het flankerend beleid sociale werkvoorziening. Hieronder valt ondermeer de bijdrage aan de provincie Groningen inzake Synergon te Winschoten. De nieuwe mutaties hebben betrekking op: Verhoging van het budget vanaf 1995 structureel in verband met de bijstelling van de loonkosten 1995 en de incidentele loonontwikkeling;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
47
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Budget voorziening op decentraal niveau Budgetvoorziening op centraal niveau Afwikkeling vergoedingen voor 1 989 Totaal
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
3 521,3
3 523,7
3 485,8
3 487,3
3 484,9
3 483,4
43 5
06.34
2,5
30,0
21,7
30,0
43 5
06.34
43 5
06.34
0,7 3 524,5
0,7 3 553,7
3 485,8
3 509,7
3 514 ,9
3 483,4
E. De volume- en prestatiegegevens Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerp– begroting 1996
3 487 3 80,3
3 484,9 80,3
3 483,4 80,3
43 430
43 400
43 380
Budgetvoorziening decentraal (x f 1 mln.) volume (eenheden) gemiddelde lasten per eenheid (x f 1,–)
Uit de tabel is af te leiden dat een daling van het budget bij een gelijkblijvend aantal arbeidsplaatsen eveneens een daling in de Rijksbijdrage per WSW-arbeidsplaats in 1996 ten opzichte van 1995 tot gevolg heeft. 12.03. Jeugdwerkgarantiewet
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het JWG functioneert binnen het activerend arbeidsmarktbeleid als vangnet. Pas wanneer de jongeren niet via het reguliere instrumentarium van de arbeidsvoorziening kunnen worden geplaatst, kan instroom in de JWG plaatsvinden. Door de bevordering van de doorstroming naar reguliere arbeidsplaatsen wordt het volume van de JWG zo beperkt mogelijk gehouden. De JWG kent een sluitende aanpak voor alle werkloze jongeren tot 21 jaar en voor alle werkloze schoolverlaters tot 27 jaar. De bovengenoemde doelgroep wordt via een fasegewijze invoering bereikt. De voorgenomen uitbreiding van de doelgroep per 1-1-1995 is evenwel bevroren, zodat vanaf 1 januari 1994 de verplichte doelgroep is beperkt tot alle werkloze jongeren tot 21 jaar en alle werkloze schoolverlaters tot 23 jaar. In het kader van de discussie over de stroomlijning van regelingen voor gesubsidieerde arbeid wordt overwogen de sluitende aanpak voor werkloze schoolverlaters niet verder uit te breiden dan tot jongeren van de leeftijd tot 23 jaar. De gemeente dient als verantwoordelijk uitvoerder van de regeling voldoende garantieplaatsen te verwerven. Het niet aanvaarden van een JWG aanbod kan voor de jongere leiden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
48
tot sanctie-maatregelen met betrekking tot de uitkering. De beloning van de JWG ers op een garantieplaats is gelijk aan het bruto minimum (jeugd)loon, in beginsel gebaseerd op een 32-urige werkweek. Sinds 1 september 1994 kent de JWG ook voorbereidingsovereenkomsten voor jongeren die door in de persoon gelegen factoren nog niet op een garantieplaats kunnen worden geplaatst. De vergoeding voor de jongeren op een garantieplaats is gebaseerd op het niveau van de kinderbijslag.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
337 200
431 100
524 700
693 800
665 100
1e Suppl.wet 1995 – Bevriezing invoeringstraject – Uitstel HABW – Ontwikkeling doelgroep – Werkloosheid CEP
– 43 100 – 5 000 71 200 – 14 400
– 75 500 – 11 000 48 900 – 23 800
– 84 200
– 94 300
– 29 000
33 900 – 30 900
8 600 – 38 200
17 900 – 45 100
– 3 000 – 2 000
– 8 000 – 2 000
– 11 000 – 2 000
– 13 000 – 2 000
– 15 000 – 3 000
340 900
359 700
430 500
554 900
590 900
612 400
2000
Nieuwe mutaties: – Werkloosheid MEV – Loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
338 085
2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
337 200
431 100
524 700
693 800
665 100
1e Suppl.wet 1995 – Bevriezing invoeringstraject – Uitstel HABW – Ontwikkeling doelgroep – Werkloosheid CEP
– 43 100 – 5 000 71 200 – 14 400
– 75 500 – 11 000 48 900 – 23 800
– 84 200
– 94 300
– 29 000
33 900 – 30 900
8 600 – 38 200
17 900 – 45 100
– 3 000 – 2 000
– 8 000 – 2 000
– 11 000 – 2 000
– 13 000 – 2 000
– 15 000 – 3 000
340 900
359 700
430 500
554 900
590 900
Nieuwe mutaties: – Werkloosheid MEV – Loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
338 630
612 400
C. Toelichting bij de cijfers In de eerste suppletore wet zijn de wijzigingen opgenomen in verband met de bevriezing van het invoeringstraject, de gevolgen van het uitstel van de Herinrichting ABW, ontwikkelingen in de doelgroep en de gevolgen van de algemene ontwikkeling van de werkloosheid van de doelgroep JWG op grond van ramingen van het CPB. Aan nieuwe mutaties worden voorgesteld: – Bijstelling van het budget als gevolg van recente werkloosheidsramingen van het CPB en – De verwerking van de structurele loonbijstelling 1995 (franchise ziekenfondswet).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
49
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Loonkosten Trajectovereenkomsten Experimenten
338 085
328 000 12 900
339 900 19 800
338 630
328 000 12 900
339 900 19 800
43 2 43 2 43 2
06.43 06 43 06.43
Totaal
338 085
340 900
359 700
338 630
340 900
359 700
Een onderscheid van verplichtingen en kasuitgaven is voor de JWGgarantieplaatsen en de voorbereidingsovereenkomsten niet noodzakelijk, aangezien de verplichting feitelijk wordt aangegaan op het moment van de (voorschot) betaling aan de gemeente.
E. De volume- en prestatiegegevens
Voorbereidingsovereenkomsten totale loonkosten (x f 1 mln.) volume(eenheden) gemiddeld bedrag (x f l,–) Garantieplaatsen totaal (x f 1 mln.) volume(eenheden) gemiddeld bedrag (x f l,–)
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
0,1
12,9 2 995 4 340
19,8 4 546 4 355
338,0 19 100 17 700
328,0 18 475 17 754
339,9 18 816 18 064
Het onderdeel experimenten is met ingang van 1995 naar het subsidie artikel U15.01 overgeboekt 12.04. Banenpools
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Per 1 september 1 990 is de Rijksbijdrageregeling Banenpools in werking getreden (Stcrt 1990, 169), welke als doel heeft banenpools te ontwikkelen als sluitstuk van het arbeidsmarktbeleid voor de groep zeer moeilijk bemiddelbare werklozen. Lokale overheden en de regionale besturen van de arbeidsvoorziening (RBA’s) moeten deze banenpools tot stand brengen. De doelstelling van de regeling is het bieden van betaalde arbeid op additionele plaatsen aan langdurig werklozen, teneinde kansen te bieden op doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt. Hoofdbestanddeel van de financiering vormen de vrijvallende uitkeringen van de deelnemende langdurig werklozen (ABW/RWW, IOAW en IOAZ). Andere financieringsbronnen zijn de subsidies van het CBA/RBA, de premievrijstelling ingevolge de Wet bevordering arbeidsinpassing, de inleenvergoeding en eventueel een ESF-subsidie. De banenpoolregeling wordt betrokken bij de stroomlijning van de regelingen voor gesubsidieerde arbeid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
50
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
503 800
552 800
604 900
584 000
572000
1e Suppl.wet 1995 – Subsidieakkoord Amsterdam
– 6 900
– 5 000
– 3 000
– 1 000
Nieuwe mutaties: – Loonbijstelling 1995
– 3 000
– 3 000
– 2 000
– 2 000
– 2 000
493 900
544 800
599 900
581 000
570 000
Stand ontwerpbegroting1995
Stand ontwerpbegroting 1996
399 951
2000
571 100
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet is de raming bijgesteld in verband met een SZW-bijdrage aan de oplossing van de conducteurs Amsterdam die door de aanpassing van de banenpoolregeling niet langer voldeden aan de criteria van de regeling. De bedragen die met de SZW bijdrage zijn gemoeid, zijn overgeboekt naar artikel U 1501 Subsidies Algemeen. Onder de nieuwe mutaties is de loonbijstelling 1995 verwerkt. De bijstelling is het gevolg van wijzigingen in het bruto-netto-traject.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Vrijvallende uitkeringen Doorstroomsubsidies Werkervaringsplaatsen
399 951
455 300 16 900 21 700
455 200 46 300 43 300
399 951
455 300 16 900 21 700
455 200 46 300 43 300
43 2 43 2 43 2
06.43 06.43 06.43
Totaal
399 951
493 900
544 800
399 951
493 900
544 800
Een onderscheid tussen verplichtingen en kas-uitgaven is voor de vrijvallende uitkeringen, de werkervaringsplaatsen en doorstroomsubsidies niet zinvol, aangezien de verplichting feitelijk wordt aangegaan op het moment van de (voorschot) betaling aan de gemeente.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
51
E. De volume- en prestatiegegevens
Vrijvallende uitkeringen volume(eenheden) gemiddeld bedrag (* f l,–) totaal (* f 1 mln.) Doorstroom subsidies volume(eenheden) gemiddeld bedrag (*f l,–) totaal (* f 1 mln.) Werkervaringsplaatsen volume(eenheden) gemiddeld bedrag (* f l,–) totaal (* f 1 mln.)
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerp– begroting 1996
19 860 20 140 400,0
22 525 20 208 455,2
22 525 20 201 455,2
740 22 973 17,0
2 098 22 212 46,6
3 750 5 773 21,7
7 500 5 760 43,2
Het bedrag van de vrijvallende uitkeringen wordt geraamd op basis van 85% van het aantal banenpoolplaatsen vermenigvuldigd met de gemiddelde (vrijvallende) ABW-uitkering voor de doelgroep. 12.05. Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel is gecree¨erd ten behoeve van een beoogde subsidieregeling in het kader van inkoop door gemeentelijke sociale diensten bij de arbeidsvoorziening. In 1996 is f 35 mln. beschikbaar gesteld aan de negentien gemeenten van het grote stedenbeleid voor inkoop van bemiddelingsinspanning ten behoeve van moeilijk plaatsbare werklozen. Een dergelijke inkoopconstructie was onderdeel van het partijenaccoord uit december 1994. Het maakt deel uit van het kabinetsvoornemen om op termijn tot een volwaardig inkoopmodel voor de arbeidsvoorziening te komen.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Nieuwe Mutaties: – Overboeking van artikel U12 01
35 000
45 000
50 000
50 000
Stand ontwerpbegroting 1996
35 000
45 000
50 000
50 000
2000
Stand ontwerpbegroting 1995
50 000
C. Toelichting bij de cijfers De mutatie betreft een overboeking binnen de SZW-begroting in verband met de financiering van een subsidieregeling in het kader van de inkoop door gemeentelijke sociale diensten bij arbeidsvoorziening. De tegenboeking is verwerkt op artikel U 1201. De economische codering is 12.2; de functionele codering is 06.43.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
52
13. SOCIALE VERZEKERINGEN 13.01. Algemene Kinderbijslagwet
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De Algemene Kinderbijslagwet (AKW), laatstelijk gewijzigd bij wet van 22 december 1994, Stb. 957, beoogt een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van eigen, aangehuwde, stief- en pleegkinderen van de rechthebbenden die belast zijn met de verzorging van hen. Voor kinderen onder de 16 jaar die tot het huishouden van de rechthebbenden behoren, geldt het verzorgingsbeginsel, terwijl voor uitwonende kinderen en alle kinderen vanaf 16 jaar het onderhoudsprincipe geldt. Sinds 1 januari 1989 worden de uitgaven op grond van de Algemene Kinderbijslagwet volledig via de rijksbegroting gefinancierd. De hiermee gemoeide uitgaven worden op dit artikel verantwoord. De kinderbijslag wordt uitgekeerd door e´e´n uitvoeringsinstantie, de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De rijksuitgaven betreffen voorschotten en verrekeningen op basis van ramingen en opgaven van de SVB. Definitieve verrekening vindt achteraf plaats bij de vaststelling van de rijksvergoeding.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl. wet 1995 Nieuwe mutaties: – loonbijstelling 1995 (uitv.kosten) – afschaffing AKW 18– in HO – afschaffing AKW 18+ – juni–nota SVB – koopkrachtreparatie Stand ontwerpbegroting 1996
6 087,5
1995
1996
1997
1998
1999
6 724,4
6 353,6
6 215,4
6 052,9
5 902,6
– 1 992,4
125,5
112,6
160,2
181,2
1,0
1,0
– 22,7
67,0 – 32,2 65,2
1,0 – 13,0 24,0 – 27,0 86,6
1,0 – 12,0 – 11,0 – 27,0 86,7
1,0 – 12,0 – 16,0 – 26,0 86,9
4 710,3
6 580,1
6 399,6
6 250,8
6 117,7
2000
5 983,2
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet is de tegenboeking verwerkt van de eind 1994 gee¨ffectueerde kasschuif van 1995 naar 1994 ad f 2 094,6 mln. Daarnaast is de raming per saldo verhoogd met bedragen varie¨rend van f 107 mln in 1995 tot 191 mln in 1999 als gevolg van nadere invulling c.q. bijstelling van het regeerakkoordpakket met betrekking tot de AKW (volledige afschaffing progressie in plaats van afschaffing progressie na het tweede kind, verhoging KB 1e kind en actualisering van de AKW-ramingen regeerakkoord). De uitgavenraming is bij eerste suppletore wet verder aangepast voor de interestbaten van de SVB als gevolg van de kasschuif van 1995 naar 1994 (- f 6 mln in 1995), latere invoering van bepaalde M&O-maatregelen ( f 1 mln in 1995), actualisering van de raming van het aantal asielzoekers met kinderen (varie¨rend van f 0,1 mln in 1995 tot – f 14,1 mln in 1999) en voor de uitvoeringskosten, met name i.v.m. loonbijstelling ABP-complex ( f 0,1 mln in 1995 oplopend tot f 4,3 mln in 1999).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
53
De nieuwe mutaties betreffen: – de verwerking van de (reguliere) loonbijstelling 1995 voor de uitvoeringskosten; – een neerwaartse aanpassing van de uitkeringslasten in verband met de voorgenomen (en inmiddels een jaar uitgestelde) invoering van de prestatiebeurs. Daarbij wordt geregeld dat 16- en 17-jarige kinderen in het hoger onderwijs in aanmerking komen voor studiefinanciering, zij ontvangen dan geen kinderbijslag meer; – een ramingsbijstelling van de uitkeringslasten in verband met de voorgenomen afschaffing van het kinderbijslagrecht voor kinderen van 18 jaar en ouder. Uitgegaan wordt nu van afschaffing van het kinderbijslagrecht met ingang van 1 januari 1996 (dus een kwartaal later dan oorspronkelijk was voorzien), terwijl voor studerenden voor wie over het vierde kwartaal 1995 kinderbijslag wordt verstrekt, dit recht ook na 1995 blijft bestaan zolang de gevolgde studie voortduurt; – een neerwaartse aanpassing van de uitkeringslasten en uitvoeringskosten op basis van de juni-nota van de SVB (met name volume- en prijsaanpassingen, alsmede hogere interestbaten); – een bijstelling van de uitkeringslasten in verband met de voorgenomen koopkrachtreparatie van f 25,- per jaar per kind uitgaande van het leeftijdsstaffelingspercentage van 100. Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financien zijn aangewezen als verplichtingen = kas.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
AKW-uitkeringen AKW-uitvoeringskosten
5 981,5 106,0
4 562,3 148,0
6 443,1 137,0
5 981,5 106,0
4 562,3 148,0
6 443,1 137,0
34.3 12.2
06.13 06.13
Totaal
6 087,5
4 710,3
6 580,1
6 087,5
4 710 ,3
6 580,1
De grote fluctuaties in bovenstaande tabel worden in belangrijke mate veroorzaakt door de kasschuiven van 1994 naar 1993 (3 000 mln) en van 1995 naar 1994 (2 094,6 mln). De eerste kasschuif was gesplitst in 2 963 mln aan uitkeringen en 37 mln aan uitvoeringskosten, de laatste kasschuif betrof alleen uitkeringen. De daling van de geraamde uitvoeringskosten in 1996 ten opzichte van 1995 betreft voornamelijk personeelsuitgaven (6 mln) en automatiseringsuitgaven (3 mln).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
54
E. De volume- en prestatiegegevens Rekening 1994 Uitgaven AKW (x f 1 mln, transactiebasis) – uitkeringslasten (x f 1 mln) – uitvoeringskosten (x f 1 mln) In de uitkeringslasten begrepen *) – Dekkerkopjes (x f 1 mln) – achteraf vastgestelde rechten (x f 1 mln) Dekking AKW – rijksrekening (x f 1 mln) – kasschuif 31 december 1993 (x f 1 mln) – kasschuif 31 december 1994 (x f 1 mln) – afrekening voorgaande jaren (x f 1 mln) – interestbaten m.b.t. kasschuif (x f 1 mln) Volume *) – aantal telkinderen (x 1 000) – aantal gerechtigden (gezinnen x 1 000)
Vermoedelijke Ontwerpbegroting uitkomst 1995 1996
6 986,0 6 843,0
6 811,9 6 663,9
6 580,1 6 443,1
143,0
148,0
137,0
288,0
70,0
–
64,0
64,0
61,0
6 087,5
4 710,3
6 580,1
3 000,0 – 2 094,6
2 094,6
– 6,9 7,0
3 461,4
3 486,8
3 479,4
1 810,2
1 823,9
1 832,2
Hoogte gemiddelde uitkering *) – per telkind (x f 1,–) – per gerechtigde (x f 1,–)
1 875 3 586
18 73 3 580
1 834 3 484
Uitvoeringskosten – in % van de uitkeringslasten – per telkind (x f 1,–) – per gerechtigde (x f 1,–)
2,1 41 79
2,2 41 79
2,1 40 75
* Sinds 1994 worden de bedragen die zijn gemoeid met de zogenoemde Dekker-kopjes en met de achteraf vastgestelde rechten niet meer meegeteld in het volume en/of de gemiddelde uitkering. De lasten in verband met de z.g. Dekker-kopjes hebben betrekking op de verhoging van het voor een gezin bepaalde bedrag aan kinderbijslag om de negatieve koopkrachtconsequenties van de invoering van de nominale premieheffing in ZFW en AWBZ voor gezinnen met kinderen te compenseren. Deze Dekker-kopjes zijn krachtens het Regeerakkoord in 1995 afgeschaft, evenals de nominale kinderpremies. Het bedrag dat hiervoor nog voor 1995 is opgenomen heeft betrekking op de uitbetaling in 1995 van de rechten die gedurende het vierde kwartaal van 1994 zijn opgebouwd. Bij de achteraf vastgestelde rechten gaat het om uitkeringslasten ingevolge de AKW, waarvan bij de vaststelling van dat recht sprake is van een terugwerkende kracht van meer dan e´e´n kwartaal.
13.02. Toeslagenwet
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De Toeslagenwet (TW) (Stb. 1986, nr. 562), welke in 1987 in werking is getreden, vult een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL) aan tot het relevante sociaal minimum. De TW kent een inkomenstoets. De wet wordt uitgevoerd door de bedrijfsverenigingen, die de daarmee samenhangende uitkeringslasten declareren bij het tijdelijke instituut voor coo¨rdinatie en afstemming (Tica),
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
55
dat o.m. het beheren en administreren van het Toeslagenfonds (Tf) tot taak heeft. Het Tica declareert deze lasten, aangevuld met de door de bedrijfsverenigingen aan hem gedeclareerde en door het Tica zelf gemaakte administratiekosten, op zijn beurt bij het Rijk, ex. art. 26, lid 2 TW.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 Nieuwe mutaties: – loonbijstelling 1995 uitk. (wijz. bruto-netto traject) – loonbijstelling 1995 uitv.kosten – uitstel vereenv. premieheffing werkn.verz. – uitstel WW–sancties – uitstel gelijke beh. AAW – vol.ontw. WW/ZW/AAW/WAO (MEV) Stand ontwerp-begroting 1996
733 378
1995
1996
1997
1998
1999
744 200
760 600
765 600
766 200
779 500
9 300
– 10 600
– 20 900
– 22 800
– 28 000
3 000 500
3 000 500
3 000 500
3 000 500
3 000 500
1 000
1 000 1 000 2 000
1 000 4 000
1 000 5 000
7 000
– 4 000
19 500
– 3 200
– 3 900
– 18 000
754 000
777 000
750 000
749 000
744 000
2000
735 000
C. Toelichting bij de cijfers De mutatiereeks bij de eerste suppletore wet betreft de som van de effecten op de TW van wijziging en uitstel tot 1 maart 1995 van het WW-pakket (verzwaring toetredingseisen), van de aanscherping sancties verwijtbare werkloosheid en passende arbeid per 1 juli 1995 en van volume-ontwikkelingen bij de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen (zgn. moederwetten). De nieuwe mutaties betreffen de verwerking van de loonbijstelling 1995 (uitkeringen en uitvoeringskosten), effecten van uitstel van verschillende maatregelen (administratieve lastenverlichting via vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen, ww-sancties en gelijke behandeling AAW), alsmede volume-ontwikkelingen bij de werkloosheidsen arbeidsongeschiktheidsregelingen op basis van de MEV. De uitgaven van het Rijk betreffen voorschotten en verrekeningen op basis van ramingen en opgaven van het Tica. Definitieve verrekening vindt achteraf plaats bij de vaststelling van de rijks-vergoeding aan het Tica. Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financien zijn aangewezen als verplichtingen = kas.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
56
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Toeslagen op uitkeringen Uitvoeringskosten TW
660 982 72 396
677 200 76 800
695 500 81 500
660 982 72 396
677 200 76 800
695 500 81 500
34 3 34 3
06.2 06.2
Totaal
733 378
754 000
777 000
733 378
754 000
777 000
E. De volume- en prestatiegegevens Lasten (x f 1 mln.)
Aantal uitkeringen (x 1 000 jaaruitk.)
Gemiddelde bruto uitkering incl. overhevelingstoeslag (x f 1)
1994
1995
1996
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Toeslagen op uitkeringen: – AAW–sec – AAW/WAO – WW – ZW – Overig – Niet–verhaalbaar
159,9 239,2 157,7 9,0 6,7 3,5
152,3 227,3 182,7 7,2 11,5 0,0
151,1 236,7 191,1 5,7 11,5 0,0
21,1 46,2 26,6 2,1 1,8
22,1 45,1 33,8 1,8 5,0
22,3 45,5 35,5 1,4 5,0
7 591 5 174 5 934 4 297 3 746
6 884 5 043 5 404 4 032 2 292
6 790 5 204 5 386 4 023 2 290
Subtotaal
576,0
581,0
596,1
97,8
107,8
109,7
5 857
5 390
5 434
44,3 43,0 70,4
45,0 51,2 76,8
44,5 54,9 81,5
453 440 720
417 475 712
406 500 744
Subtotaal
157,7
173,0
180,9
1 613
1 604
1 650
Totaal
733,7
754,0
777,0
7 470
6 994
7 084
Vakantietoeslagen Sociale lasten Administratiekosten
De in bovenstaande tabel opgenomen TW-lasten 1994 zijn op transactiebasis (zie ook toelichting op de rekening 1994). Overigens liggen de in de tabel opgenomen volume- en prijsgegevens ten grondslag aan de begrotingsramingen en vormen derhalve de kwantitatieve onderbouwing ervan. 13.03. Rijksbijdragen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Voor 1994 werd voorzien in een e´e´nmalige rijksbijdrage aan het AAf van f 227 miljoen die samenhing met de uitgestelde invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) van 1 januari 1994 naar 1 april 1994. Daarmee werd de lastenverschuiving van gemeenten (rijksbegroting) naar het AAf geneutraliseerd. Verder werd in het kader van de lastenverlichting in 1994 voorzien in een rijksbijdrage van f 1,4 miljard aan het AWf ter vermindering van de werkgeverspremie WW per 1 juli 1994. De rijksbijdrage aan het AWf is niet gecontinueerd; aan de werkgeverslastenverlichting is in1995 anders vormgegeven dan in 1994, namelijk via een franchise in de werkgeverspremie ZFW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
57
Tot slot werd in de ontwerpbegroting 1995 op basis van het regeerakkoord een begrotingsvoorziening voor vroeggehandicapten op dit artikel verwerkt (vanaf 1996).
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994
1995
Stand ontwerpbegroting 1995 Nieuwe mutaties: – overboeking naar U13 08 Stand ontwerpbegroting 1996
1 627,0
0
1996
1997
1998
1999
2 340,0
2 465,0
2 610,0
2 755,0
– 2 340,0
– 2 465,0
– 2 610,0
– 2 755,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2000
0,0
C. Toelichting bij de cijfers De uitgavenreeks voor vroeggehandicapten is overgeboekt naar het hiervoor nieuw gecree¨erde artikel U13.08 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
funct.
227,0
42
06.15
1 400,0
1 400,0
42
06.14
1 627,0
1 627,0
227,0
Totaal
1996
1994
1995
1996
Codering econ.
Vergoeding aan AAf i.v.m. uitstel WVG van 1-1-1994 naar 1-4-1994 Vergoeding aan AWf i.v.m. de lastenverlichting werkgevers per 1-7-1994
1995
Uitgaven
13.04. Premiebijdragen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Aan natuurlijke personen, alsmede aan rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kan vrijstelling wegens gemoedsbezwaren worden verleend voor de verplichting tot premiebetaling. In plaats van de premies wordt door betrokkenen loon- en/of inkomstenbelasting betaald tot een bedrag dat gelijk is aan de premies die hadden moeten worden betaald. Het Rijk verstrekt aan de centrale fondsen en aan de bedrijfsverenigingen vergoedingen in verband met de verleende vrijstellingen. De vergoedingen komen overeen met de door de gemoedsbezwaarden aan de belastingdienst betaalde premievervangende loon- en/of inkomstenbelasting. Vanaf 1994 lopen de premie-afdrachten gemoedsbezwaarden volksverzekeringen niet meer via SZW, maar via Financie¨n. Op dit artikel worden sedertdien dus alleen nog de premiebijdragen werknemersverzekeringen verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
58
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
14 800
14 800
14 800
14 800
14 800
– 12 170
– 12 170
– 12 170
– 12 170
– 12 170
70
70
70
70
70
2 700
2 700
2 700
2 700
2 700
2000
Nieuwe mutaties: – loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
3 287
2 700
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet is de raming aangepast in verband met het – na overleg met het Ministerie van Financie¨n en de betreffende fondsen – genomen besluit om de premiebijdragen volksverzekeringen vanaf 1994 via Financie¨n te laten verlopen. Daarmee was een neerwaartse aanpassing van de raming op dit artikel gemoeid van bijna f 12,4 mln. Verder is de raming voor de werknemersverzekeringen bij eerste suppletore wet met ruim f 0,2 mln bijgesteld op grond van de realisatiegegevens 1994. De nieuwe mutatie betreft de verwerking van de loonbijstelling 1995. Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financie¨n zijn aangewezen als «verplichtingen = kas». Dit artikel bevat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – economische code 42 – functionele code 06.10
E. De volume- en prestatiegegevens
Werknemersverzekeringen: – vergoeding aan bedrijfsverenigingen (x f 1 000) – aantal premievrijstellingen (x 1 jaaruitk.) – gemiddelde vrijstelling (x f 1)
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
2 631*
2 700
2 700
93
93
93
28 292
29 032
29 032
* Op transactiebasis (de kasrealisatie bedroeg bijna 3,3 mln).
De ramingen op dit artikel zijn doorgaans gebaseerd op de laatstbekende realisatiecijfers. Bovenstaande volume- en prijsgegevens vormen de kwantitatieve onderbouwing daarvan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
59
13.05. Liquidatiewet Invaliditeitswetten
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Met ingang van 1 januari 1965 is de liquidatie van de Invaliditeitswet, de Mijnwerkers-invaliditeitswet en de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers in gang gezet. Deze liquidatie is neergelegd in de Liquidatiewet Invaliditeitswetten (LIW), laatstelijk gewijzigd in 1990 (Stb. 1990, nr. 145). Met de laatste wijziging van de LIW werd beoogd in 1990 en 1991 de nog resterende aanspraken versneld af te kopen. Op 1 januari 1994 zijn alle rechten op afkopen en uitkeringen uit hoofde van de Invaliditeitswet verjaard. De uitgaven ten laste van het Rijk lopen door tot en met 1995, omdat het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds (IOF) de gelden benodigd voor de liquidatie heeft moeten lenen. Op grond van art. 40 van de LIW verstrekt het Rijk bijdragen aan het IOF tot het moment waarop in het fonds een zodanig vermogen aanwezig is dat de ten laste van het fonds komende uitgaven daaruit kunnen worden bekostigd. Achtergrond van de rijksfinanciering is het vermogenstekort van het op basis van kapitaaldekking gefinancierde IOF. Dit tekort is ontstaan doordat het Rijk in het verleden de financie¨le verplichtingen jegens het fonds niet volledig heeft kunnen nakomen. Het tekort bedraagt ultimo 1994 10,6 miljoen. De liquidatie had ultimo 1993 voltooid moeten zijn. De SVB heeft naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak echter besloten om tot en met 30 juni 1996 door te gaan met adresrecherche van IW-verzekerden en eventuele claims die daaruit voortvloeien uit te keren, ondanks het overschrijden van de verjaringstermijn. Hieruit kunnen nog financie¨le claims ten laste van de rijksbegroting 1996 en 1997 voorvloeien. Over de omvang van deze claims valt momenteel nog weinig te zeggen. De SVB raamt de mogelijke claims zeer tentatief op totaal 3,7 mln (incl. administratiekosten). Deze raming is vooralsnog niet in de begroting opgenomen. Zodra meer duidelijkheid bestaat over de omvang van de claims zal deze informatie verwerkt worden. In verband met deze mogelijke claims is overigens de uitgavenraming voor 1995 van 10,7 mln, bedoeld om het liquiditeitstekort ultimo 1994 aan te zuiveren, niet neerwaarts aangepast aan het feitelijke tekort.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
4 800
1995
1996
1997
1998
1999
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2000
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
60
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1993
1994
Verplichtingen stand ontwerpbegoting 1996
240 184
1994
234 284
1995
5 900
4 800
0
0
1996 e.v.
4 800
1995
0
1996
1997
0
0
1998
0
1999
2000 Uitgaven stand ontwerpbegroting 1996
0
234 284 10 700 0
0
0
0
0
0
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl. wet 1995: Stand ontwerpbegroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
75 700
0
0
0
0
0
0
0
0
2000
– 65 000
234 284
10 700
0
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet is de uitgavenraming neerwaarts aangepast als gevolg van de extra aflossing ad 65 mln in het najaar van 1994. Het betrof hier de aanwending van de vergoeding uit Duitsland van f 50 mln voor de lasten die Nederland in het verleden eenzijdig op zich had genomen door degenen die tijdens de Tweede wereldoorlog gedwongen tewerkgesteld waren in het voormalige Oost-Duitsland schadeloos te stellen onder de Invaliditeitswetten. Daarnaast is een overboeking van Financie¨n ad f 15 mln voor extra aflossing aangewend. Dit artikel bevat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – economische code 62.2 – functionele code 06.15 13.06. Regelingen ex-mijnwerkers
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In de Handelingen Kamerstukken II 1977/78, nr. 13 969, werd de wenselijkheid uiteengezet om voor oudere werknemers die werkzaam zijn geweest bij e´e´n van de Limburgse mijnondernemingen de mogelijkheid te scheppen vervroegd uit het arbeidsproces te treden. De op deze manier vrijgekomen plaatsen zouden vervolgens door jongere werklozen opgevuld kunnen worden. Dit beleidsvoornemen resulteerde in de op 1 juli 1979 in werking getreden «Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers» (1979–1982, Stcrt. 1979, 120) die sindsdien herhaaldelijk is gewijzigd en verlengd. Nieuwe instroom in de derde, per 1 januari 1987 verlengde, regeling was nog mogelijk tot 1 januari 1995. Dit laatste gold overigens niet voor ex-DSM-ers, van wie het recht op een VVU-uitkering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
61
per 1 juli 1992 werd afgekocht en voor wie in het kader van een algemene afvloeiingsregeling van DSM in een gelijkwaardige uitkering werd voorzien. Naast de verplichtingen en uitgaven in het kader van de VVU-regeling worden op dit artikel de verplichtingen en uitgaven ten behoeve van oud-mijnwerkers met silicose verantwoord.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
0
0
0
0
0
9 500
0
0
0
0
0
t/m 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
206 206
9 500
0
1994
113 506
1995
47 300
7 800
55 100
1996
25 800
900
26 700
1997
12 200
900
13 100
1998
5 400
1999
2000
2000
0
Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl. wet 1995
6 500
Nieuwe mutaties: – indexering VVU 1995
3 000
Stand ontwerpbegroting 1996
76 541
2000
Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)
1
Uitgavenstand ontwerpbegroting 1996 113 506
5 400 – 1001
1 900 0
Wordt bij NvW gecorrigeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
62
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
46 200
25 200
11 900
5 300
2 000
1e Suppl.wet 1995
7 600
600
300
100
0
Nieuwe mutaties: – indexering VVU 1995
1 300
900
900
55 100
26 700
13 100
Stand ontwerpbegroting 1995
Stand ontwerpbegroting 1996
113 506
2000
– 100
5 400
1 900
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet is de raming voor de VVU-regeling aangepast voor de meerjarige doorwerking in de kasuitgaven van de indexeringstranche 1994 (verplichtingen 1994) en is de raming voor de silicoseregeling opwaarts bijgesteld met 6,5 mln op grond van een verwacht groter beroep op de regeling dan waarvan werd uitgegaan in 1994. De nieuwe mutatie betreft de verwerking van de indexeringstranche 1995 bij de VVU-regeling.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
VUT-regeling ex-mijnwerkers Silicose-regeling
42 841 33 700
3 000 6 500
0 0
79 806 33 700
48 600 6 500
26 700 0
51.4 51.4
06.43 06.43
Totaal
76 541
9 500
0
113 506
55 100
26 700
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
63
E. De volume- en prestatiegegevens Uitgaven (x f 1 mln.)
Volume (x 1 persoon)
Gem.prijs (x f 1)
1994
1995
1996
1994
1995
1996
1994
1995
1996
VUT-uitkeringen op grond van regeling: 1 984 t/m 1 986 1 987 t/m 1994
0,1 55,6
0,0 47,4
25,9
2 957
821
492
30 320 58 023
57 734
52 642
Subtotaal uitk. Backservice-pensioenlasten
55,7 22,4
47,4
25,9
959
821
492
57 965
57 734
52 642
Totaal uitk. (transactiebasis) Administratiekosten AZL
78,1 1,3
47,4 1,2
25,9 0,8
959
821
492 1 346
1 462
1 626
Totaal VVU (transactiebasis) Ee´nmalige uitkeringen i.v.m. silicose (incl. uitv.kosten)
79,4
48,6
26,7
33,7
6,5
113,1
55,1
Totale rijksuitgaven
26,7
Bovenstaande volume- en prijsgegevens liggen ten grondslag aan de begrotingsramingen (voor de VVU-regeling) en vormen derhalve de kwantitatieve onderbouwing ervan. De (nacalculatorische) afrekening van backservicepensioenlasten heeft betrekking op de regeling 1987 t/m 1994. 13.07. Waarborg en garantie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel steunt op drie elementen: – een uitkeringsgarantie; – een liquiditeitsregeling en – (krediet)garanties aan instellingen. De uitkeringsgarantie bestaat hierin dat het Rijk in laatste instantie garant staat terzake van de uitkeringen van alle onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende sociale verzekeringswetten, te weten de AOW, AWW, AKW, AAW, ZW, WAO, WW en TW. De liquiditeitsregeling houdt in dat de betrokken centrale fondsen (Of, WWf, AAf, AWf en Aof) in laatste instantie een tijdelijke, binnen het kalenderjaar af te lossen, rentedragende lening bij het Rijk kunnen krijgen om incidentele liquiditeitstekorten te kunnen overbruggen indien alle andere mogelijkheden (onderlinge steunverlening, geldmarktleningen) zijn uitgeput. Voor de niet-centrale fondsen (ZW, Wachtgeldfondsen) en de fondsen die volledig voor rekening komen van de rijksbegroting (AKf en Tf) geldt alleen een uitkeringsgarantie. Verder is in dit artikel opgenomen de garantstelling van de Staat voor een onderhandse geldlening aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek. Daarnaast heeft het Rijk zich garant gesteld voor een ESF-subsidie aan het Nationaal Overleg Orgaan Sociale Werkvoorziening (NOSW) voor een project ter bevordering van de doorstroming van WSW-werknemers naar reguliere arbeidsplaatsen. Voorwaarde bij een dergelijke subsidieaanvraag is een garantstelling door een publiekrechtelijke instelling. Gezien het landelijke karakter van het onderhavige project is gekozen voor een garantstelling door het Rijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
64
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
0
1995
1996
1997
1998
1999
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2000
0
C. Toelichting bij de cijfers Evenals in de ontwerpbegrotingen van voorgaande jaren worden ook voor 1996 de onderdelen garanties aan uitkeringsgerechtigden en kredietgaranties aan instellingen op nul geraamd. De reden hiervoor is dat het onmogelijk is om op voorhand aan te geven of er zich een ultimum remedium situatie zal voordoen waarin het Rijk haar garantstelling ten opzichte van de uitkeringsgerechtigden, de Stichting Werkenrode, resp. de ESF-subsidie aan het NOSW zal moeten effectueren. De premievaststelling voor de fondsen, die hun middelen tot dekking van de uitgaven verkrijgen door het heffen van premies van de verzekerden, vindt op een zodanige wijze plaats dat er als regel voldoende middelen aanwezig zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Aangezien de liquiditeitsvoorschotten voorts binnen het kalenderjaar dienen te worden afgelost is het begrotingsartikel liquiditeitsvoorschotten op nihil geraamd.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
0
0
0
0
0
0
42
06.10
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
85.2 82
06.10 06.10
0
0
0
0
0
0
Garanties aan uitkeringsgerechtigden Liquiditeitsvoorschotten aan sociale fondsen Garanties aan instellingen Totaal
E. De volume- en prestatiegegevens
Garantieplafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Uitstaand risico per 31 december
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
611,3 611,3
575,4 575,4
539,5 539,5
503,6 503,6
467,7 467,7
431,8 431,8
395,9 395,9
35,9
35,9
35,9
35,9
35,9
35,9
35,9
575,4
539,5
503,6
467,7
431,8
395,9
360,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
65
Bovenstaand overzicht heeft betrekking op de aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek door het Rijk verleende kredietgarantie, die doorloopt tot het jaar 2012. Het uitstaand risico van de garantstelling aan het ESF bedraagt per 31 december 1994 f 2,6 mln en is niet in dit overzicht meegenomen. 13.08. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op basis van de kabinetsvoornemens inzake premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) komt de AAW te vervallen. In verband daarmee wordt voor zelfstandigen een door hen zelf gefinancierde arbeidsongeschiktheidsverzekering voorgesteld (WAZ). Voor vroeggehandicapten wordt voorzien in de totstandkoming van een afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten (Wajong) die ten laste komt van de algemene middelen. Hiervoor werd in de ontwerpbegroting 1995 onder artikel 13.03 «Rijksbijdragen» vanaf 1996 een uitgavenraming opgenomen. Omdat het bij de Wajong om een volledig begrotingsgefinancierde regeling gaat (zoals de AKW en de TW), is hiervoor thans een afzonderlijk artikel gecree¨erd. De voorgenomen regeling biedt voor jonggehandicapten en studerenden een wettelijke bescherming op minimumniveau tegen de geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, waarbij wordt aangesloten bij de AAW. De regeling zal worden uitgevoerd door de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging. Het kabinet was voornemens Pemba, WAZ en Wajong per 1 januari 1996 in te voeren. Gezien de omvang en complexiteit van het pakket heeft het kabinet besloten de invoering uit te stellen tot 1 januari 1997.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Nieuwe mutaties: – overboeking van U1303 – uitkeringslasten studerenden – uitstel tot 1-1-97
2 340,0 4,0 – 2 344,0
2 465,0 7,0
2 610,0 10,0
2 755,0 13,0
Stand ontwerp-begroting 1996
0,0
2 472,0
2 620,0
2 768,0
2000
Stand ontwerp-begroting 1995
2 854,0
C. Toelichting bij de cijfers Zoals onder A reeds aangegeven, heeft de raming betrekking op de uitkeringslasten voor jonggehandicapten. De mutatiereeks voor studerenden houdt verband met het feit dat hiermee in de oorspronkelijke (en naar dit nieuwe artikel overgeboekte) reeks nog geen rekening was gehouden. De (meer)uitgaven betreffen een financieringsverschuiving van premie(AAW) naar begrotingssector.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
66
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
Vergoeding aan het Wajong-fonds voor – vroeggehandicapten – studerenden Totaal
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
Codering
1996
econ.
funct.
0 0
0 0
42 42
06.15 06.15
0
0
14. BIJSTANDSZAKEN 14.01. Algemene bijstandswet
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De nieuwe Algemene bijstandswet (Abw; Stb. 1995, nr. 199) die per 1 januari 1996 in werking treedt, verleent bijstand aan iedere Nederlander – en hiermee gelijkgestelde vreemdeling – die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat deze niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan te voorzien. De nieuwe Abw vervangt de ABW 1965 (Stb. 1973, nr. 395). De regelgeving in de nieuwe wet is vereenvoudigd. Voorts is sprake van verscherping van de selectie aan de toegangspoort, vergroting van de aandacht voor uitstroom en meer ruimte voor beleid en maatwerk door gemeenten. Een aanzienlijk deel van de nadere regelgeving is in de wet geı¨ntegreerd, zo vervalt onder meer de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers. Voorts is de verlening van bijstand aan Nederlanders in het buitenland, met uitzondering van lopende gevallen per 31 december 1995, vervallen. Voor degenen die op 31 december 1995 recht hebben op een uitkering voor algemene bestaanskosten, blijft bij ongewijzigde omstandigheden de hoogte van de bijstandsnorm in 1996 nog gehandhaafd op het niveau van de oude wet. De bijstand kent aan het minimumloon gekoppelde normbedragen die afhankelijk zijn van de leefsituatie (alleenstaanden met en zonder kinderen, gehuwden en samenwonenden) en leeftijd (jonger dan 21 jaar en 21 jaar en ouder). De nieuwe Abw geeft gemeenten de mogelijkheid tot het verlenen van toeslagen op de normbedragen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders, die zijn afgestemd op de noodzakelijke algemene bestaanskosten in verband met de leefsituatie. Voor bijstandsverlening aan zelfstandigen is een apart besluit uitgevaardigd (Stb. 1995, 203). Dit besluit bevat specifieke regels betreffende uitkeringsduur, bijzondere groepen zelfstandigen, bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart en verplichtingen verbonden aan de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Het Rijk vergoedt 90% van de kosten van algemene bijstand. Gedurende een overgangstermijn van drie jaar kunnen ook de toeslagen voor 90% worden gedeclareerd bij het Rijk. Met ingang van 1 januari 1999 zullen de toeslagen worden overgeheveld naar gemeenten en komen vanaf dat moment geheel ten laste van de gemeenten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
67
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 Nieuwe mutaties: – experimenten – uitstel invoering HAbw tot 1-1-96 – HAbw inboeking fraude – stelpost uitvoeringskosten HAbw – HAbw Doelman-Pel – voorber. SVB ANW – AKW 18+ maatregelen – schattingsbesluit – motie-Van Dijke – uitstel gelijke behandeling AAW – uitstel administratieve boeten – verhoging verhaalsdrempel – werkloosheid MEV – uitvoering 1e kwartaal 95 – loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
9 887,0
1995
1996
1997
1998
1999
10 246,8
10 873,4
11 446,3
11 262,2
10 717,3
– 114,2
– 120,6
– 102,0
– 177,5
– 77,7
– 249,6
– 332,8
– 191,4
– 104,0
– 88,2
– 88,2
841,4 – 88,2
– 88,2
24,0 9,0 – 9,0 – 3,9 – 25,0
24,0 9,0 – 9,0 – 5,4 24,0 – 50,0
24,0 9,0 – 4,0 – 5,4 72,2 – 70,0
24,0 9,0 – 0,3 – 5,4 106,1 – 76,7
– 19,8 2,2 – 19,8 – 35,3 – 225,9
– 5,4 – 5,4 4,5 – 19,9 – 32,2 – 237,6
– 9,9 – 5,4 4,5 – 19,1 – 34,5 – 228,6
– 15,3 – 2,7 4,5 – 19,2 – 34,5 – 252,0
– 17,8 – 1,6 4,5 – 16,9 – 30,0 – 231,7
9 834,0
10 114,1
10 622,9
11 353,1
10 210,6
2000
10 236,0
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt. Op grond van de verwachte doorwerking van de uitvoeringsontwikkelingen in 1994 (in casu meerjarige doorwerking mutaties Najaarsnota en Slotwet 1994) zijn de ramingen van de diverse onderdelen, zowel in volume- als prijscomponenten, per saldo verlaagd met f 186,4 mln in 1995 en verhoogd met f 11,0 mln in 1996 tot f 379,2 mln in 1999. De volumeraming is aangepast aan de geraamde werkloosheidsontwikkeling, zoals die is opgenomen in het Centraal Economisch Plan 1995 van het CPB. Dit heeft geleid tot een budgetverhoging in 1995 met f 79,2 mln, terwijl de ramingen vanaf 1996 neerwaarts worden bijgesteld (met f 268,1 mln in 1996 tot f 238,8 mln in 1999). Vanwege de ontwikkeling van het migratiesaldo zijn de ramingen verlaagd met f 44,0 mln in 1995 oplopend naar f 172,7 mln in 1999. Het uitstel van de herinrichting ABW van 1 juli 1995 naar 1 januari 1996 leidt tot bijstelling van reeds ingeboekte besparingen. De hiermee gemoeide meerkosten bedragen voor 1995 f 78,2 mln en voor 1996 f 153,1 mln. De effekten van het uitstel van het WW-pakket tot 1 maart 1995, van de aanscherping van sancties verwijtbaar werklozen en passende arbeid per 1 juli 1995 en het uitstel van de invoering van administratieve boeten tot 1 januari 1996 leiden tot besparingen die uiteenlopen van f 63,9 mln in 1995 tot f 63,4 mln in 1999. Als gevolg van de bevriezing van de JWG-jaartranche in 1995 stijgen de bijstandsuitgaven met f 30,1 mln in 1995 via f 66,4 mln in 1998 naar f 17,4 mln in 1999.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
68
De invoering van een structurele regeling voor premievrijstelling bij zeer kortdurende arbeid voor uitkeringsgerechtigden zal er toe leiden, dat de bijstandskosten structureel zullen dalen met f 15,0 mln. In januari 1995 is de «Subsidieregeling experimenten activering van uitkeringsgelden» in werking getreden. Deze subsidieregeling leidt tot een daling van het aantal bijstandsgerechtigden. De hiermee gemoeide besparing bedraagt in 1995 f 39,0 mln; deze besparing wordt – samen met de directe besparingen in 1996 tot en met 1998 (zie onder «nieuwe mutaties») – ingezet ter dekking van de uitgaven voor de experimenten (artikel U1406). De som van de directe besparingen bedraagt f 720 mln. Deze besparing is even groot als de geraamde kosten voor de experimenten. De effecten voor 1996 en volgende jaren worden onder de nieuwe mutaties toegelicht. De voorgestelde nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht. Als gevolg van de inwerkingtreding van de «Subsidieregeling activering van uitkeringsgelden» dalen de bijstandsuitgaven in 1996 t/m 1998 met de in het overzicht opgenomen bedragen. De opgenomen reeks bestaat uit de som van directe en indirecte besparingen; de specificatie hiervan, inclusief de mutatie uit de 1e suppletore wet, is (x f 1 mln):
– direct – indirect
1995
1996
1997
1998
1999
– 39,0 0,0
– 249,6 0,0
– 320,0 – 12,8
– 111,4 – 80,0
0,0 – 104,0
De som van de directe besparingen in 1995 tot en met 1998 komt overeen met de totale kosten van genoemde subsidieregeling ( f 720 mln). De indirecte besparingen houden verband met de verwachting dat circa e´e´n-derde van de Abw-ers die een arbeidsplaats krijgen aangeboden deze blijven vervullen danwel door de opgedane werkervaring een andere arbeidsplaats kunnen opvullen. Door het uitstel van de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet van 1 juli 1995 naar 1 januari 1996 komen de in de 2e helft van 1998 te betalen toeslagen nog voor rekening van het Rijk. Om de fraude met bijstandsuitkeringen verder terug te dringen is in het kader van het akkoord met de VNG een pakket maatregelen voorgesteld, dat vanaf 1996 moet leiden tot een jaarlijkse daling van de bijstandsuitgaven met de aangegeven bedragen. In verband met de hiermee gemoeide uitvoeringskosten is voor de aangegeven periode een jaarlijkse stelpost opgenomen. De uitvoering van het amendement Doelman-Pel, waardoor de normbedragen van jongere echtparen met kinderen zijn verhoogd, leidt tot een verhoging van de bijstandsuitgaven. De bijstandsraming is aangepast in verband met de noodzakelijke voorbereidingstijd van de SVB bij de invoering van de ANW en in verband met de AKW 18+ maatregelen. Voorts is de raming aangepast vanwege een actualisatie van de effecten van het schattingsbesluit en voor de uitvoering van de motie Van Dijke c.s. (verruiming arbeidsongeschiktheidsrecht). Verder werken uitstel van gelijke behandeling in de AAW en uitstel van het wetsvoorstel boeten en maatregelen (waaronder WW-sancties) door naar de bijstand. Verhoging van de verhaalsdrempel tot f 100 per maand leidt tot hogere bijstandskosten. De werkloosheidsraming volgens de MEV is in de ramingen verwerkt, evenals uitvoeringsgegevens over het 1e kwartaal 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
69
Tot slot is de raming aangepast voor wijzigingen in het bruto-netto traject (loonbijstelling 1995).
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
Algemene bijstand Bijstand aan thuiswonenden Toeslagen Rww Zelfstandigen Inrichtingen Rechtstreeks ABW incentive Overig Totaal
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
9 312,1 3 480,9
3 273,5
6 195,7 177,5 24,8 7,2 0,9
6 401,0 126,7 24,5 7,3 1,0
9 887,0
9 834,0
3 480,9
3 273,5
6 195,7 177,5 24,8 7,2 0,9
6 401,0 126,7 24,5 7,3 1,0
9 887,0
9 834,0
1996
econ.
funct.
9 312,1
43.2 43.2 43.2 43.2 43.2 43.2 35.6 43.2 43.2
06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2
614,5 131,5 24,5 6,5 1,0 24,0 10 114,1
Codering
614,5 131,5 24,5 6,5 1,0 24,0 10 114,1
E. De volume- en prestatiegegevens Onderstaand overzicht voorziet per artikelonderdeel in de aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggende volumina en gemiddelde uitkeringen. De onderdelen incentive en overig lenen zich niet voor een dergelijke onderbouwing. Artikelonderdelen
Algemene bijstand: – periodiek algemeen < 65* – periodiek algemeen > 65
Volumina (x 1 000)
Uitgaven (x f 1 mln)
1994
1995
1996
1994
1995
1996
1994
1995
1996
486,0 13,9
497,1 14,6
522,8 15,2
19 741 5 945
19 287 5 970
17 638 5 995
9 593,9 82,7
9 587,6 86,9
9 221,0 91,1
Toeslagen Zelfstandigen: – uitkeringen (incl. kredieten) – onderzoeken
Gemiddelde uitkering (x f 1)
143,2
4 296
614,5
1,9 6,2
2,0 5,9
2,2 6,2
84 225 2 270
57 300 2 050
54 000 2 050
163,4 14,1
114,6 12,1
118,8 12,7
Inrichtingen
3,9
4,1
4,1
9 360
5 996
5 996
24,8
24,5
24,5
Rechtstreeks
0,8
0,9
0,8
9 000
8 200
8 200
7,2
7,3
6,5
* som van thuiswonenden < 65 jaar en Rww
14.02. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw)
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Met de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) (Stb. 1986, nr. 565, laatstelijk gewijzigd en herplaatst in Stb. 1995, nr. 205), die per 1 januari 1987 in werking is getreden, is een inkomensvoorziening getroffen op minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. De Ioaw vult het inkomen uit of in verband met arbeid van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
70
rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner aan tot het voor de betrokkene geldende sociaal minimum (Inkomensbesluit IOAW, Stb. 1986, nr. 658). De Ioaw is een naar zijn aard met de Abw vergelijkbare wet, met dien verstande dat de Ioaw geen vermogenstoets kent. De herinrichting van de Abw heeft daarnaast geresulteerd in verschillen tussen Abw en Ioaw voor wat betreft de normen- en uitkeringssystematiek. Dit vindt zijn oorzaak in het gegeven dat de Ioaw – in tegenstelling tot de Abw – geen toeslagensysteem kent, waardoor de norm voor een alleenstaande ouder 90% en de norm voor een alleenstaande 70% bedraagt van de norm van een gehuwde. Voorts kent de uitkeringssystematiek van de Ioaw een differentiatie naar leeftijd in de categorie 18 tot 23 jaar, terwijl de Abw deze differentiatie niet meer kent en in de plaats daarvan een onderscheid wordt gemaakt tussen jongeren tot 21 jaar en de categorie daarboven. De uitvoering van de Ioaw is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de verstrekte uitkeringen.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
523 200
598 200
643 800
718 800
726 500
1e Suppl.wet 1995
– 43 100
– 32 600
– 30 400
– 30 300
– 29 800
– 2 700
– 2 700
– 2 700
– 2 700
– 900
– 1 800
– 15 300 – 26 700 – 9 000
– 1 700 – 10 000 – 20 000 – 15 500 – 27 100 – 10 800
– 4 100 – 25 000 – 20 000 – 14 500 – 25 500 – 9 900
– 1 800 13 500 – 6 800 – 35 000 – 20 000 – 14 400 – 25 300 – 11 700
– 1 800 8 000 – 8 600 – 45 000 – 20 000 – 14 300 – 25 000 – 11 700
428 600
476 900
509 900
584 300
575 600
Nieuwe Mutaties: – HAbw inboeking fraude – aanscherping sanctiebepalingen – uitstel WW-pakket – aanpassing schattingsbesluit – Amber/reı¨ntegratiemaatr. – Amber/Motie-Van Dijke – werkloosheid MEV – uitvoering 1e kwartaal 1995 – loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
– 500
390 152
2000
546 900
C. Toelichting bij de cijfers In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties opgenomen. Op grond van de verwachte doorwerking van de uitvoeringsontwikkelingen in 1994 (in casu meerjarige doorwerking mutaties Najaarsnota en Slotwet 1994) is de raming, zowel in volume- als prijscomponent, bijgesteld, resulterend in een daling van het begrotingsbedrag dat varieert van f 8,9 mln in 1995 tot f 7,0 mln in 2000. De volumeraming is neerwaarts aangepast aan de geraamde werkloosheidsontwikkeling, zoals die is opgenomen in het Centraal Economisch Plan 1995 van het CPB. Als gevolg hiervan is de raming verlaagd met f 34,2 mln in 1995 aflopend naar f 22,6 mln in 1999. De voorgestelde nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht. Om de fraude met uitkeringen verder terug te dringen, is in het kader
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
71
van het akkoord met de VNG een pakket maatregelen voorgesteld, dat vanaf 1996 moet leiden tot een daling van de Ioaw-uitgaven. Aanscherping van de sanctiebepalingen leidt er toe dat in 1996 ongeveer 50 personen een blijvende gehele weigering van de uitkering krijgen opgelegd (– f 0,9 mln). Structureel zal aan 100 personen per jaar blijvend geen Ioaw-uitkering meer worden verstrekt ( – f 1,8 mln). Het uitstel van het WW-pakket van 1 januari 1995 tot 1 maart 1995 leidt tot een opwaartse bijstelling van de Ioaw-raming voor 1998 en 1999. Als gevolg van aanpassing van het schattingsbesluit zullen de Ioawkosten afnemen. Neerwaartse ramingsaanpassingen vloeien verder voort uit de reı¨ntegratie-maatregelen voor arbeidsongeschikten en de uitvoering van de motie Van Dijke (verruiming arbeidsongeschiktheidsrecht). Voorts is de raming neerwaarts aangepast door verwerking van de werkloosheidsraming volgens de MEV, verwerking van uitvoeringsgegevens over het eerste kwartaal van 1995, alsmede door wijzigingen in het bruto-netto-traject (loonbijstelling 1995).
D. De onderverdeling in artikelonderdelen Dit artikel omvat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – economische code 43.2 – functionele code 06.2
E. De volume- en prestatiegegevens In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde uitkeringen opgenomen die aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggen. Rekening 1994 Uitkeringslasten (x f 1 mln) Aantal personen (x 1 000) Gemiddelde uitkering (x f 1)
390,2 19,1 20 380
Vermoedelijke Ontwerp-begroting uitkomst 1995 1996 428,6 23,0 18 665
476,9 25,2 18 942
14.03. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Met de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) (Stb. 1987, nr. 281, laatstelijk gewijzigd en herplaatst in Stb. 1995, nr. 206), die per 1 juli 1987 in werking is getreden, is een inkomensvoorziening getroffen op het sociaal minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die hun eigen bedrijf of beroep hebben moeten bee¨indigen. Om voor een Ioaz-uitkering in aanmerking te komen mag men de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt. De Ioaz vult het inkomen uit of in verband met arbeid van de rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner aan tot het voor betrokkene geldende sociaal minimum (Inkomensbesluit IOAZ, Stb. 1987, nr. 305). Evenals de Ioaw is de Ioaz een naar zijn aard met de Abw vergelijkbare wet, met dien verstande dat de Ioaz een beperkte vermogenstoets kent. Overigens komt de normen- en uitkeringssystematiek van de Ioaz overeen met die van de Ioaw. De norm voor een alleenstaande ouder bedraagt derhalve 90% en de norm voor een alleenstaande 70% van de norm van een gehuwde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
72
De uitvoering van de Ioaz is in handen van de gemeenten. Deze stellen, na advies van de plaatselijke of regionale commissie zelfstandigen, het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de verstrekte uitkeringen en van de kosten voor een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerpbegroting 1995
124 100
133 900
141 800
154 600
157 400
1e Suppl.wet 1995
– 17 900
– 16 700
– 15 100
– 14 100
– 14 500
– 3 600
– 2 700
– 3 600
– 4 000 – 6 100 – 1 800
– 4 000 – 5 600 – 2 700
– 3 800 – 5 800 – 1 800
– 3 800 – 5 400 – 2 700
– 3 600 2 200 – 3 900 – 5 500 – 2 700
94 300
101 300
112 600
125 000
129 400
Nieuwe mutaties: – uitstel gelijke beh. AAW – schippers – werkloosheid MEV – uitvoering 1e kwartaal 1995 – loonbijstelling 1995 Stand ontwerpbegroting 1996
83 928
2000
129 100
C. Toelichting bij de cijfers In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt. Op grond van de verwachte doorwerking van de uitvoeringsontwikkelingen in 1994 (in casu meerjarige doorwerking mutaties Najaarsnota en Slotwet 1994) is de raming, zowel in volume- als prijscomponent, verlaagd met f 7,8 mln in 1995 dalend naar f 3,6 mln in 1999. De volumeraming is neerwaarts aangepast aan de geraamde werkloosheidsontwikkeling, zoals die is opgenomen in het Centraal Economisch Plan 1995 van het CPB. Hierdoor is de raming verlaagd met f 10,1 mln in 1995 oplopend naar f 10,9 mln in 1999. De voorgestelde nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht. Het uitstel van gelijke behandeling in de AAW leidt tot een neerwaartse ramingsaanpassing bij de Ioaz. Schippers die gebruik maken van de bedrijfsbee¨indigingsregeling binnenvaart van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, kunnen na bee¨indiging van die regeling per eind 1998 in aanmerking komen voor een Ioaz-uitkering. De werkloosheidsraming volgens de MEV is in de ramingen verwerkt, evenals uitvoeringsgegevens over het 1e kwartaal 1995. Voorts heeft verwerking plaatsgevonden van wijzigingen in het bruto-netto-traject (loonbijstelling 1995).
D. De onderverdeling in artikelonderdelen Dit artikel omvat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – economische code 43.2 – functionele code 06.2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
73
E. De volume- en prestatiegegevens In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde uitkeringen opgenomen die aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggen. Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
Uitkeringslasten (x f 1 mln) Aantal personen (x 1 000) Gemiddelde uitkering (x f 1)
83,2 3,8 22 010
93,2 4,7 19 855
100,2 5,5 18 080
Onderzoekskosten (x f 1 mln) Aantal onderzoeken (x 1 000) Gemiddelde kosten (x f 1)
0,8 0,8 1 000
1,1 1,1 1 000
1,1 1,1 1 000
14.04. Financie¨le afwikkeling afgesloten regelingen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel is voor de financie¨le afwikkeling en verantwoording van de volgende afgesloten regelingen bedoeld: – Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR), – Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV), – Uitkeringen aan echte minima, en – Bijdrageregeling bijzondere controle.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
5 501
1995
1996
1997
1998
1999
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2000
0
C. Toelichting bij de cijfers Het artikel is bedoeld voor mogelijke nabetalingen. Het is niet mogelijk om vooraf een raming voor de uitgaven te maken. Daarom bedraagt de raming voor zowel de verplichtingen als de uitgaven «0».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
74
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Wet Werkloosheidsvoorziening Beeldende Kunstenaarsregeling Uitkeringen echte minima Bijdrageregeling bijzondere controle
5 222 0 0
0 0 0
0 0 0
5 222 0 0
0 0 0
0 0 0
43.2 43.2 43.2
06.14 06.43 06.2
279
0
0
279
0
0
43.2
06.2
Totaal
5 501
0
0
5 501
0
0
E. De volume- en prestatiegegevens Gelet op inhoud, aard en budgettaire omvang van het artikel – een voorziening met het oog op mogelijke nabetalingen die verband houden met reeds afgesloten wet- en regelgeving – leent dit artikel zich niet voor een nadere onderbouwing met prestatiegegevens. 14.05. Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV)
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In afwachting van een verdere uitwerking van de departementale verantwoordelijkheden op het terrein van het immigratiebeleid, is het budget 1995 voor de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf binnen de begroting 1995 van SZW ondergebracht. Inmiddels is besloten de verantwoordelijkheden onder te brengen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. SZW heeft derhalve geen budgettaire verantwoordelijkheden meer voor onderhavig beleid, en dit begrotingsartikel wordt dan ook niet meer gebruikt.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerpbegroting 1995 1e Suppl.wet 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
255 000 – 255 000 0
0
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet is de overboeking naar het ministerie van Binnenlandse Zaken gee¨ffectueerd van de aanvankelijk op de SZWbegroting 1995 geparkeerde budgettaire voorziening voor 1995 met betrekking tot het immigratiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
75
D. De onderverdeling in artikelonderdelen Dit artikel omvat e´e´n onderdeel. De economische code is 43.2, de functionele code 06.2.
E. De volume- en prestatiegegevens Daar de uitvoering van het beleid is opgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken, en dit artikel derhalve niet wordt benut, behoeft hiervoor geen opgave te worden gedaan. 14.06. Experimenten activering uitkeringsgelden
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Medio 1995 zijn projecten opgestart ter reı¨ntegratie van langdurig werklozen in het arbeidsproces. Daarvoor wordt subsidie verleend op grond van de «Subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden». Doel van deze regeling is om langdurig werklozen te reı¨ntegreren in het arbeidsproces door aan hen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of voor tenminste zes maanden aan te (doen) bieden. Het loon hiervoor bedraagt – naar evenredigheid van het aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen arbeidsuren – ten hoogste 120% van het minimumloon. Beoogd wordt om via deze tijdelijke regeling, die loopt tot ultimo 1998, in totaal 20 000 langdurig werklozen aan een arbeidsplaats te helpen. De instroom op de arbeidsplaatsen zal in de loop van 1995 en 1996 geschieden. Vanaf 1 januari 1997 wordt geen subsidie meer verleend voor nieuwe deelnemers. De voor 1997 en 1998 gereserveerde middelen zijn bedoeld voor deelnemers wier arbeidsovereenkomsten vo´o´r 1 januari 1997 zijn afgesloten en na die datum doorlopen. Per arbeidsplaats wordt aan werkgevers (gemeenten en andere publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen) gedurende maximaal 2 jaar een subsidie toegekend van ten hoogste f 18 000 per jaar. Financiering van deze experimenten vindt plaats uit de in de Abw optredende, hiermee samenhangende besparingen.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995
720 000
Stand ontwerp-begroting 1996
720 000
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
76
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) 1994 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
1995
720 000
1996
1997
1998
1999
2000 Uitgavenstand ontwerp-begroting 1996
0
1994 1995
62 500
62 500
1996
226 100
226 100
1997
320 000
320 000
1998
111 400
111 400
1999 2000 na 2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
226 100
320 000
111 400
226 100
320 000
111 400
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995
62 500
Nieuwe mutaties: – uitgaven experimenten Stand ontwerp-begroting 1996
62 500
C. Toelichting bij de cijfers De totale kosten van de experimenten die worden gefinancierd via de «Subsidieregeling activering uitkeringsgelden» zijn begroot op f 720,0 mln. De verplichtingen voor de goedgekeurde projecten zijn c.q. worden alle in 1995 juridisch aangegaan. Op basis van de realisatie van het aantal arbeidsplaatsen in 1995 is het mogelijk dat er begin 1996 een aanpassing plaatsvindt van de verdeling van de aantallen arbeidsplaatsen. De uitgaven worden gespreid over een periode van vier jaar (1995 t/m 1998). Naar verwachting zullen na´ 1998 geen uitgaven meer ten laste van dit artikel komen. De benodigde begrotingsbedragen voor 1995 (verplichtingen f 720 mln; uitgaven f 62,5 mln) zijn bij 1e suppletore wet ingeboekt. De uitfinanciering voor 1996 tot en met 1998 van de in 1995 aangegane verplichtingen is onder de «nieuwe mutaties» opgenomen. Dekking van de uitgaven voor deze experimentele arbeidsplaatsen vindt plaats uit de besparingen die als gevolg hiervan in de Abw optreden. De Abw-besparingen ad f 249,6 mln zullen in 1996 groter zijn dan de begrote uitgaven op onderhavig artikel. Dit houdt verband met de bevoorschottingssystematiek van de experimenten. In de regeling is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
77
namelijk opgenomen dat de bevoorschotting over de eerste twee kwartalen bij de aanvang van het project ambtshalve wordt toegekend en wordt vastgesteld op basis van het aantal toegekende arbeidsplaatsen. Het aantal arbeidsplaatsen wordt in 1995 echter geleidelijk ingevuld en het aantal ABW’ers zal dienovereenkomstig dalen. De uitgaven voor de experimenten zijn daardoor in 1995 hoger dan de verwachte besparingen in de ABW in dat jaar. Dit effect wordt tenietgedaan in 1996, omdat de verwachte besparingen in de Abw in 1996 f 23,5 mln hoger zullen zijn dan de uitgaven voor de experimenten in dat jaar. Het aantal arbeidsplaatsen waarvoor in 1996 subsidie wordt verstrekt, wordt geraamd op circa 12 500.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen Dit artikel omvat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – economische code 40 – functionele code 06.43
E. De volume- en prestatiegegevens In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde uitkeringen opgenomen die aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggen. Rekening 1994
Verplichtingen: Subsidielasten (x f 1 mln) Aantal arbeidsplaatsen (x f 1) Gemiddelde subsidie per arbeidsplaats (x f 1) Uitgaven: Subsidielasten (x f 1 mln) Aantal arbeidsplaatsen (x 1) Gemiddelde subsidie per arbeidsplaats (x f 1)
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
720,0 20 000 36 000 62,5 6 944
226,1 12 561
9 000
18 000
Alle verplichtingen worden in principe in 1995 aangegaan, waardoor het gehele voor deze experimentele regeling benodigde verplichtingenbudget ad f 720 mln in dat jaar zal zijn uitgeput. Na´ 1995 zullen in principe geen additionele verplichtingen meer worden aangegaan. Het verschil tussen de gemiddelde subsidiekosten per arbeidsplaats in 1995 en 1996 bij de uitgaven wordt veroorzaakt doordat de subsidieregeling pas medio 1995 in werking is getreden, waardoor de gemiddelde kosten in dat eerste jaar ook slechts de helft zijn van het maximale subsidiedrag per arbeidsplaats per jaar.
15. OVERIG BELEID 15.01. Subsidies Algemeen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Per 1 januari 1995 is een andere begrotingsstructuur voor dit artikel van toepassing. Gekozen is voor een verdeling in subsidies aan «instellingen» waar meestal meerjarige verplichtingen aan ten grondslag liggen, subsidies die op «projectbasis» verstrekt worden en tenslotte «overige» subsidies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
78
Dit jaar is een departementale werkgroep ingesteld die tot taak heeft een subsidiebeleid te ontwikkelen en te operationaliseren. Doel van het beleid is enerzijds het bereiken van meer samenhang tussen SZWkerntaken en het instrument subsidies en anderzijds tot een meer onderlinge budgettaire afweging, teneinde te komen tot een doelmatige en efficiente besteding van middelen. Daarbij is een aantal inhoudelijke uitgangspunten geformuleerd en subsidies worden hieraan getoetst. Subsidies zullen met ingang van 1996 gealloceerd worden op basis van de te ontwikkelen prioriteringsmethodiek (SAMALO; zie § 5.1 van het algemeen deel van deze memorie).
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Overb. van art. 11 07 KBO – Overb. van art. 11 01 Handhavingsbeleid – Subsidieakkoord Amsterdam Nieuwe Mutaties: – Activiteitenprogramma NCCZ – Loonbijstelling 1995 – Invulling subsidie taakstelling 96 – Corr. verplichtingen i.v.m. overb. KBO – Overboeking naar V&W Stand ontwerpbegroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
25 814
21 821
18 152
15 046
15 046
1 416
2 000
2 000
372 6 900
372 5 000
372 3 000
372 1 000
372
114
3 000 88
79
47
47
– 2 000 – 3 143
– 2 000 – 2 640
– 2 629
– 2 629
38 616
27 488
18 963
13 836
12 836
12 836
1995
1996
1997
1998
1999
2000
350 4 000
22 460
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1993 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
1994
12 452
22 460
1994
4 343
19 623
1995
1 239
2 837
1996
870
4 399
23 089
1997
400
2 000
4 399
1998
400
1999
400
2000
400
na 2000
4 400
38 616
27 488
18 963
13 836
12 836
12 836
Uitgavenstand ontwerp-begroting 1996 23 966
32 217
36 293 28 358 15 576 3 387
22 375 11 449 2 387
15 236 10 449 2 387
13 236 10 449
13 236
2 387
6 787
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
79
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Overb. van art. 11 07 KBO – Overb. van art. 11 01 Handhavingsbeleid – Subsidieakkoord Amsterdam Nieuwe Mutaties: – Activiteitenprogramma NCCZ – Loonbijstelling 1995 – Invulling subsidietaakstelling 96 – Overboeking naar V&W Stand ontwerp-begroting 1996
23 966
1995
1996
1997
1998
1999
27 491
22 691
18 564
15 446
15 446
1 416
2 000
2 000
372 6 900
372 5 000
372 3 000
372 1 000
372
114
1 000 88
1 000 79
1 000 47
47
350 – 3 143
– 2 640
– 2 629
– 2 629
28 358
22 375
15 236
13 236
36 293
2000
13 236
C. Toelichting bij de cijfers In de eerste suppletore wet is de raming bijgesteld op grond van: – een overboeking van het artikel 11.07 Onvoorziene uitgaven voor financiering van de stichting KBO (Kwaliteitsbeleid hulpmiddelen voor gehandicapten); – een overboeking van de personele en materiele kosten van het handhavingsbudget welke vorig jaar naar art. 11.01 Personeel en materiele uitgaven is geboekt; – een bijdrage in de loonkosten van conducteurs aan de gemeente Amsterdam voor een periode van 4 jaar. De nieuwe mutaties hebben betrekking op: – het financieren van een activiteitenprogramma door NCCZ (Nationale Commissie Chronisch Zieken) ten behoeve van voorlichting, bewustmaking en deskundigheidsbevordering van verschillende actoren gedurende 3 jaar ter ondersteuning van de positie van mensen met een arbeidshandicap zoals aangekondigd in wetsvoorstel Kamerstukken II 1994/95, 24 221 dat onlangs aan het parlement in aangeboden. De benodigde dekking van deze middelen is gevonden via overige ontvangsten SV (artikel 13.02). – de loonbijstelling 1995. – Een correctie op de verplichtingen KBO omdat de totale verplichting in 1995 wordt aangegaan met een uitfinanciering in 1996 en 1997. – De Regeeraccoordtaakstelling was op dit artikel geparkeerd. In 1996 wordt een bedrag van f 0,350 mln. ingevuld op U 1502 Emancipatie-subsidies. Dit bedrag wordt hier gecorrigeerd. – Een structurele overboeking van de subsidies «Schipperszorg» en «Stichting Zeemanswelzijn» naar het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
80
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
Ondersteuning Instellingen Overig Totaal
22 460
1995
1996
21 921 16 051 644
17 055 9 921 512
38 616
27 488
Uitgaven 1994
23 966
Codering
1995
1996
econ.
funct.
18 349 16 051 1 893
17 055 9 921 1 382
40 41.4 40
06.9 06.9 06.9
36 293
28 358
Voor 1994 is geen verdeling op artikelonderdeelniveau te geven omdat bovenstaande onderverdeling pas met ingang van 1995 is ingevoerd. 15.02. Emancipatie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de budgetten geraamd ten behoeve van de ondersteuning en stimulering van het emancipatieproces en de verdere ontwikkelingen van het emancipatiebeleid. De in 1989 vastgestelde Beleidsnota Emancipatie-ondersteuningsbeleid (Kamerstukken II, 1989/90, 21 361, nr. 2) alsmede het Beleidsprogramma Emancipatie «Met het oog op 1995» (Kamerstukken II, 1992/93, 22 913, nrs. 1–2) gelden tot eind 1995 als grondslag voor het te voeren emancipatiebeleid van de rijksoverheid. Dit najaar zal een contourennota voor een nieuwe Koersbepaling van het emancipatiebeleid aan de Kamer worden aangeboden. In de Koersbepaling 1996 e.v. zullen de hoofdlijnen van het vervolgbeleid worden neergelegd. Enerzijds zal voor een deel het lopende beleid worden voortgezet en anderzijds zullen nieuwe beleidslijnen worden uitgezet. Ten opzichte van het Beleidsprogramma zal de Koersbepaling het accent leggen op implementatie na 1995. Met betrekking tot de speerpunten uit het Beleidsprogramma zullen de projektgroepen Vrouwen in Besluitvorming, Herverdelingen Onbetaalde Arbeid en Beeldvorming op 8 maart 1996 (internationale vrouwendag) hun eindrapporttages presenteren. Mede naar aanleiding hiervan zal worden bezien of vervolgbeleid moet worden ontwikkeld, en zo ja, welk. Met betrekking tot het emancipatie-ondersteuningsbeleid bestaat het voornemen dit te analyseren zodat op grond hiervan in 1996 een vervolgbeleid kan worden geformuleerd. Volgens de beleidsuitgangspunten projecten emancipatiewerkeraangeboden aan de Kamer onder nummer DCE 93/57, januari 1993 heeft dit beleidsinstrument een looptijd tot en met 1997. In 1995 zullen bij maatschappelijke organisaties nog een aantal nieuwe projekten van start gaan met een looptijd tot eind 1997. Ten behoeve van de uitvoering is voor dit beleidsinstrument tot en met 1997 een budget geraamd van f 1,0 mln. op jaarbasis. In de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer inzake de positie van vrouwen in de Arbeid (ABA/AV/BVA/94–5 347) is aangekondigd dat in de periode van 1995 tot en met 1998 gezocht wordt naar nieuwe instrumenten en ingangen voor het stimuleren van een gelijke kansen beleid, met nadruk gericht op vrouwen in het bedrijfsleven. Doel van dit beleid is om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
81
de hardnekkige horizontale en vertikale beroepenscheiding tussen mannen en vrouwen verder te helpen doorbreken. Aktiviteiten zijn o.m.: het nagaan of er een actief draagvlak is voor een nieuw initiatief van en voor bedrijven. Daarnaast wordt in 1995 pilotstudies uitgevoerd, samen met EZ naar de relatie tussen economische performance en het benutten van het potentieel van vrouwen. Ook wordt een inventarisatie gemaakt van nieuwe instrumenten en maatregelen uit het buitenland. Van 1995 tot en met 1998 wordt een financie¨le bijdrage geleverd aan de externe uitvoering en organisatie van het Actieplan Vrouwen en Techniek (TK, februari 1995, EZ, OCW en SZW). De voorbereidende werkzaamheden in het kader van «Bedrijven leren van Bedrijven» uit dit actieplan vinden in de zomer 1995 plaats. In 1995 wordt een uitvoeringsmodel voor deze actie van en voor bedrijven in de technische sector uitgewerkt. De uitvoering zal naar verwachting eind 1995 van start gaan. In 1995 dragen SZW en EZ bij aan de financiering van een pilotproject van BE&A, IMK en MKB-Nederland in de provincie Noord-Holland, waar praktische hulpmiddelen voor werkgevers in het Midden- en Kleinbedrijf ontwikkeld worden om de doorstroom van vrouwen te bevorderen. In het najaar van 1995 wordt met VWS bezien of de uitkomsten van een onderzoek van het ITS naar de trends bij vrouwen in managementsfuncties in de zorg- en welzijnssector aanleiding zijn voor maatregelen. Voor het gelijke kansenbeleid is een budget benodigd van f 1,2 mln. op jaarbasis. Met het beleidsinstrument landelijke ondersteuning wordt beoogd om landelijk opererende expertisebureaus te ondersteunen die op een specifiek terrein van het emancipatievraagstuk een belangrijke rol vervullen. De steunpunten en/of organisaties ondersteunen en stimuleren een landelijk gespreide achterban. Daarnaast zetten de expertisebureaus zich in om beleid van de overheid, landelijke maatschappelijke organisaties en instanties op het desbetreffende terrein te beı¨nvloeden. Uit het onderdeel landelijke ondersteuning worden voorts gesubsidieerd: – de Stichting Internationaal Informatiecentrum en Archie f voor de Vrouwenbeweging (IIAV) – het Vrouwen en Minderheid (VeM)-bureau werkgelegenheid voor vrouwen uit minderheidsgroepen ondersteunt sociale partners en werkgevers bij het bevorderen van de instroom en doorstroom van allochtone vrouwen in betaalde banen. In de periode 1995 tot en met 1997 is aan het VeM-bureau een in hoogte aflopende financie¨le ondersteuning toegezegd, welke bestemd is voor produktontwikkeling, waarna het VeM-bureau haar werkzaamheden geprivatiseerd zal kunnen voortzetten. – de Stichting Women’s Exchange Programme International (WEPI). De termijn van subsidie¨ring van het landelijke steunpunt loopt per eind 1995 af. Het voornemen is deze met een termijn van vijf jaar te continueren, rekening houdende met gewenste beleidsmatige accentverleggingen – het VEO-fonds (vrouwenstudies en emancipatieonderzoek). De termijn van subsidie¨ring aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ter bevordering van verankering van vrouwenstudies/emancipatie-onderzoek binnen NWO loopt eind 1995 af. Het voornemen is om in beginsel gedurende vijf jaar de steun voor vrouwenstudies/emancipatie-onderzoek te continueren. Hierover vindt in de zomer 1995 verder overleg met betrokkenen van het ministerie van OC&W plaats.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
82
Subsidie¨ring zal primair zijn gericht op activiteiten die bijdragen aan de totstandkoming en verspreiding van inzichten die bijdragen aan verdere beleidsontwikkeling. Met name gaat het daarbij om het (mede-) financieren van beleidsrelevant onderzoek en het (mede-)financieren van een Europees Expertisecentrum Vrouwenstudies. – Arachne, vrouwenadviesbureau overheidsbeleid is een voorziening die bijdraagt aan de intensivering en kwaliteitsverbetering van de beleidsbeı¨nvloeding door de vrouwenbeweging. Voor de landelijke ondersteuning is een budget benodigd van f 5,761 mln. op jaarbasis. In het kader van de meerjarige projekten worden de navolgende projekten gesubsidieerd: – het AISA project (1994–1996): een samenwerkingsproject van 13 minderhedenorganisaties gericht op de emancipatie-ondersteuning van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen. Het project is ondergebracht bij de Stichting Landelijke Federatie Welzijnsorganisaties van Surinamers (SLFWS), waarvan de taken in de loop 1995 overgedragen zullen worden naar de nieuwe landelijke steunfunctie voor minderheden. – het bureau Beeldvorming bij de NOS. Per 1 juli 1996 loopt het experiment ten einde. Een evaluatie vindt plaats aan het eind van 1995. Op basis hiervan zal worden bezien of en zo ja, welk vervolgbeleid nodig is. – het projekt Informatievoorziening zwarte en migrantenvrouwen bij de St. Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV). – de Stichting Toplink (v/h Databank); financiering door de ministeries van SZW/DCE, BiZa, VWS en EZ. – tot 1 mei 1996 het projekt Vrouwen en Pensioen bij het Instituut Vrouw en Arbeid (IVA). – een tijdelijk steunpunt voor netwerken van vrouwen met een technisch beroep (1995–1997). In het kader van het Actieplan Vrouwen en Techniek van EZ, OCW en SZW beloopt de bijdrage hieraan 0,2 mln.. – de eerder genoemde drie speerpunten (Vrouw in Besluitvorming, Herverdeling onbetaalde arbeid en Beeldvormingsbeleid). – ontwik kelen van een monito rinstr ument in het kader van de koersbepaling, zo mogelijk in de vorm van een jaarboek. In de nieuwe koersbepaling van het emancipatiebeleid zal overwogen worden een project seksueel geweld op te nemen met als doel nieuwe impulsen te geven op onderdelen van dit beleidsterrein. In samenwerking met andere departementen en betrokkenen in het veld zal, middels deskundigenbijeenkomsten bezien worden op welke terreinen aanvullingen cq. vernieuwende impulsen nodig zijn om het beleid te kunnen integreren in reguliere instellingen zonder daarbij de eigenheid van het terrein te verliezen. Het in 1991 opgestarte 5-jarige voorlichtingsproject Preventie van seksueel geweld zal in 1996 worden afgerond. De campagne vormt een eerste fase van het preventiebeleid. In samenwerking met betrokken partijen zal worden bezien op welke wijze de preventie van seksueel geweld geı¨mplementeerd kan worden. Ondermeer zal aandacht worden besteed aan het multi cultureel maken van dit beleid. Opgebouwde deskundigheid op dit terrein door het in 1995 gestarte project bij de GGD in Rotterdam (i.s.m. de Rutgers Stichting en het Landelijk Centrum GVO) zal op grotere schaal worden verspreid. Het in 1996 af te ronden onderzoek naar het vo´o´rkomen van seksueel geweld zal naar verwachting aanknopingspunten bieden voor de verdere ontwikkeling van het preventiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
83
Tot slot worden in het kader van de in beleidsdoelstellingen gestelde prioriteiten op grond van algemene- en specifieke criteria e´e´nmalige projekten en aktiviteiten middels subsidie ondersteund en gestimuleerd. Het betreft hier emancipatoire projekten met een landelijke uitstraling en/of reikwijdte die een vernieuwende bijdrage kunnen leveren aan het emancipatieproces in Nederland.
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995
1995
1996
1997
1998
1999
11 320
11 321
11 321
11 321
11 321
74
74
74
74
74
– Invulling subsidietaakstelling 96 Stand ontwerp-begroting 1996
2000
– 350 10 138
11 394
11 045
11 395
11 395
11 395
11 395
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000) t/m 1994 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
10 889
1994
9 557
1995
1 332
1996 1997 1998 1999 2000 na 2000
11 394
11 045
11 395
11 395
11 39 5
11 395
Uitgavenstand ontwerp-begroting 1996 9 557
10 062 1 332
11 394 9 713 1 332
11 045 10 063 1 332
11 395 10 063 1 332
11 395 10 063 1 332
11 395 10 063
11 395
1 332
1 332
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
84
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1995
1995
1996
1997
1998
1999
11 320
11 321
11 321
11 321
11 321
74
74
74
74
74
11 395
11 395
11 395
– Invulling subsidietaakstelling 96 Stand ontwerp-begroting 1996
2000
– 350 9 557
11 394
11 045
11 395
C. Toelichting bij de cijfers De nieuwe mutaties hebben betrekking op de loonbijstelling 1995 en op de invulling van de regeeraccoordtaakstelling inzake subsidies. Een deel ( f 0,350 mln.) van de op artikel U 1 501 «Subsidies Algemeen» geparkeerde taakstelling wordt in 1996 op dit artikel ingevuld.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ondersteuning Instellingen Totaal
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
4 375 5 763
5 633 5 761
5 283 5 762
3 817 5 740
5 633 5 761
5 283 5 762
41.4 41.4
06.36 06.36
10 138
11 394
11 045
9 557
11 394
11 045
15.03. Migratie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn uitgaven geraamd in verband met de uitvoering van enkele regelingen. De regelingen hebben betrekking hebben op remigratie met name een financie¨le ondersteuning aan remigranten op basis van de Basisremigratiesubsidie-regeling en de Remigratieregeling voor ouderen. De uitvoering van beide regelingen is op grond van het Besluit van 22 juni 1994 (Stb.483) met ingang van 1 juli 1994 volledig overgedragen aan de SVB. In de begroting is voorlopig uitgegaan van beeindiging van de Remigratiereglingen per 1 juli 1996. Een en ander is echter afhankelijk van de definitieve politieke besluitvorming over dit onderwerp, die nog moet plaatsvinden. Tevens worden voorlichtingsaktiviteiten van de remigratieregelingen door het Nederlands Migratie Instituut (NMI) gesubsidieerd. De samenwerking tussen SZW en IOM op het terrein van de remigratie, zoals neergelegd in de Overeenkomst tussen Nederland en IOM inzake de uitvoerende werkzaamheden van de organisatie in Nederland (Trb. 1 990, 80), wordt met ingang van 1 mei 1996 bee¨indigd. Op dit moment voert het ministerie overleg met het IOM over een zgn. eindprotocol.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
85
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
56 242
60 552
64 466
68 931
73 381
64 660
77 660
95 0
113 0
128 0
0 29
– 500 27
– 5 000 26
– 10 000 26
– 14 000 26
56 995
60 816
59 587
59 070
59 535
59 556
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1e Suppl.wet 1995 – loonbijstelling ABP–complex – kredietgaranties Nieuwe Mutaties: – bee¨indiging remigratie – loonbijstelling 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
50 638
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1993
1994
Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
4 912
50 638
1994
4 912
47 238
1995 1996 1997 1998 1999 2000 na 2000
3 400
56 995
60 816
59 587
59 070
59 535
59 556
Uitgavenstand ontwerp-begr. 1996 52 150
53 585 3 410
56 985 57 396 3 420
60 806 56 157 3 430
59 577 55 630 3 440
59 060 56 085 3 450
59 525 56 096
59 546
3 460
3 460
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
86
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
56 232
60 542
64 456
68 921
73 371
64 660
77 660
95
113
128
0 29
– 500 27
– 5 000 26
– 10 000 26
– 14 000 26
56 985
60 806
59 577
59 060
59 525
2000
1e Suppl.wet 1995: – loonbijstelling ABP–complex – kredietgaranties Nieuwe Mutaties: – bee¨indiging remigratie – loonbijstelling 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
52 150
59 546
C. Toelichting bij de cijfers Bij eerste suppletore wet zijn de volgende mutaties gemeld: – uitdeling van de loonbijstelling uithoofde van het ABP-complex; – een ramingstechnische bijstelling in verband met het opnemen van gegarandeerde leningen door het Emigratiebestuur ten behoeve van Braziliaanse boeren. Aan nieuwe mutaties worden voorgesteld: – verlaging van het budget in verband met de voorgenomen bee¨indiging van de Remigratieregelingen. In de primitieve begroting 1996 wordt uitgegaan van afschaffing van de remigratieregelingen per 1-7-1996, dat wil zeggen, dat in vanaf medio 1996 geen nieuwe instroom meer plaatsvindt. Bij de huidige inzichten worden op dit artikelonderdeel besparingen geraamd van 0,5 miljoen in 1996 tot 14,0 miljoen in 1999; – de loonbijstelling 1995.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Remigratieregeling Basisremigratieregeling IOM NMI Uitvoeringskosten SVB. Uitvoeringskosten (r)emigratieinstellingen Kredietgarantie migratie
43 698 655 1 074 1 645 1 409
48 590 510 2 163 1 882 911
52 620 380 2 009 1 882 988
44 322 1 852 1 128 1 645 1 406
48 590 510 2 163 1 882 911
52 620 380 2 009 1 882 988
35.6 34.4 35.4 41.4 41.4
06.36 06.36 06.36 06.36 06.36
1 017 1 140
1 799 1 140
1 797 1 140
657 1 140
1 789 1 140
1 787 1 140
41.4 61.42
06.36 06.36
Totaal
50 638
56 995
60 816
52 150
56 985
60 806
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
87
E. De volume- en prestatiegegevens
Uitkeringen (x 1mln) Remigratieregeling Basisremigratiesubsidieregeling Uitvoeringskosten SVB (x f 1 mln) Totaal Aantal uitkeringen Remigratieregeling Basisremigratiesubsidieregeling Totaal Hoogte gemiddelde uitkering Remigratieregeling Basisremigratiesubsidieregeling Uitvoeringskosten SVB per uitkering
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
44,3
48,6
52,6
1,9
0,5
0,4
1,4
0,9
1,0
47,6
50,0
54,0
3 878
4 283
4 650
174
60
45
4 052
4 343
4 695
11 429
11 345
11 315
10 620
8 500
8 500
347
210
210
15.04. Voorzieningen in het kader van de Wet TEGMD
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel heeft betrekking op de uitgaven die worden gedaan in het kader van de (financie¨le) rechtspositie van de tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden. De Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst (TEGMD) is belast met: – de voorbereiding en ontwikkeling van het tewerkstellingsbeleid voor erkende gewetensbezwaarden; – het regelen en (collectief) onderhouden van de rechtspositie voor, tijdens en na de tewerkstelling; – het individueel tewerkstellen van erkende gewetensbezwaarden in een de militaire dienst vervangende burgerdienst en het afsluiten van vergoedingscontracten voor te leveren arbeidsprestaties; – het financieel, sociaal en rechtspositioneel begeleiden van de tewerkgestelden tijdens de vervangende dienst. Als gevolg van de afschaffing van de opkomstplicht voor dienstplichtige militairen vervalt ook de opkomstplicht voor gewetensbezwaarden met ingang van 1 januari 1997. De gefaseerde afbouw van de opkomstplicht is gebaseerd op de inzichten omtrent aantallen op te roepen dienstplichtige militairen door het Ministerie van Defensie, zoals die inzichten ten tijde van de uitwerking van het voornemen tot afschaffing van de opkomstplicht waren. De apparaatsuitgaven van dit beleidsveld worden geraamd onder Afdeling XI Ministerie (artikel U1 101 Personeel en Materieel), als onderdeel van de totale apparaatsuitgaven van het Ministerie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
88
Op basis van de over 1994 nagenoeg stabiel gebleven instroom van erkenningsdossiers moet rekening worden gehouden met een aantal van ongeveer 90 te realiseren plaatsingen per maand in 1995. Het aantal erkende gewetensbezwaarden in de tewerkstelling voor 1995 wordt op basis van die verwachting bijgesteld van 800 naar 1 000. De laatste tewerkstellingen van erkende gewetensbezwaarden worden begin april 1996 gerealiseerd voor de duur van 9 in plaats van de reguliere duur van 12 maanden. Op grond van bovenvermelde feiten en ontwikkelingen is de prognose dat er in 1996 ca. 500 erkende gewetensbezwaarden tewerkgesteld zullen worden. Vanaf 1997 zullen er, analoog aan de militaire dienstplicht, geen gewetensbezwaarden meer werkzaam zijn. Voor 1997 resteren nog uitgaven met betrekking tot de nabetalingen van declaraties tewerkgestelden en afrekeningen van voorschotten NWW-premie, Ziekenfondsraad en DOV-kaarten. Er is een directe relatie van dit artikel met het middelenartikel M1 504 (Tewerkstellingsvergoedingen erkende gewetensbezwaarden militaire dienst).
B. De verplichtingen en de uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Nieuwe Mutaties: – Volume aanpassing 1995 – Bee¨indiging dienstplicht 1–1–1997 – Loonbijstelling 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
1995
1996
1997
21 636
13 407
5 279
1998
1999
2000
6 100 – 4 800
30 177
267
167
28 003
13 574
479
De omvang van de verplichtingen is gelijk aan de uitgavenraming. Dit is gebaseerd op de uitzonderingsbepaling in artikel 4, lid 6 sub a van de Comptabiliteitswet.
C. Toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutaties hebben betrekking op: – meer plaatsingen van tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden (200) in 1995 dan oorspronkelijk geraamd; – het vervallen van de opkomstplicht voor gewetensbezwaarden als gevolg van de afschaffing van de opkomstplicht voor dienstplichtige militairen per 1 januari 1997. Zowel de uitgaven- als de ontvangstenraming 1997 is met f 4,8 mln. verlaagd; voor 1997 resteert nog f 0,475 mln. voor nabetalingen; – de verwerking van de reguliere loonbijstelling 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
89
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
econ.
funct.
Zakgelden Vergoedingen Reiskosten Huisvesting/voeding Geneeskundige voorzieningen Overige kosten
25 625 222 2 573 1 620 135 2
23 693 182 2 451 1 467 200 10
11 558 93 1 140 724 54 5
25 625 222 2 573 1 620 135 2
23 693 182 2 451 1 467 200 10
11 558 93 1 140 724 54 5
11.0 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1
06.40 06.40 06.40 06.40 06.40 06.40
Totaal
30 177
28 003
13 574
30 177
28 003
13 574
E. De volume- en prestatiegegevens Als onderbouwing van de raming worden onderstaand gegevens over de jaren 1994 tot en met 1996 verstrekt.
Voorzieningen (x f 1 000) Gemiddeld aantal tewerkgestelden (aantal personen) Gemiddeld voorzieningenbedrag per jaar
Rekening 1994
Vermoedelijke uitkomst 1995
Ontwerpbegroting 1996
30 177
28 003
13 574
1 110
1 000
500
27 181
28 003
27 148
Het gemiddeld voorzieningenbedrag per jaar voor 1995 stijgt volgens bovenstaand overzicht ten opzichte van de realisatie 1994. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de loonbijstelling 1995, meerkosten geneeskundige voorzieningen en de premie A.W.B.Z. 15.05. Spaarwetten en regelingen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de uitgaven geraamd en verantwoord die betrekking op de betalingen van premies op grond van de Jeugdspaarwet en van de Spaareffectenregeling.
JEUGDSPAARWET De premie¨ring van jeugdspaarovereenkomsten is gebaseerd op de Jeugdspaarwet, die per 1 januari 1992 is ingetrokken. De intrekking van de Jeugdspaarwet in 1991 tast de door de spaarders bij het sluiten van de spaarovereenkomst verworven premierechten niet aan. De intrekking betekent alleen dat vanaf 1992 geen nieuwe – door de overheid te premie¨ren – spaarovereenkomsten meer kunnen worden gesloten. Bij gelegenheid van de intrekking zijn, ten aanzien van het recht op premie, bepaalde samenlevingsvormen gelijkgesteld met huwelijk. Daardoor worden ook die samenlevingsvormen in de gelegenheid gesteld
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
90
hun jeugdspaarovereenkomst na 3 tot 5 spaarjaren met premie te bee¨indigen, in plaats van – zoals vo´o´r de intrekking – na minstens 6 voltooide spaarjaren. De raming van de uitgaven heeft betrekking op de halfmaandelijkse declaraties door de spaarinstellingen van de door die instellingen aan de spaarders betaalde premies. De vergoeding van de deklaraties aan de spaarinstellingen kan betrekking hebben op een ruim twee jaar voordien door de spaarder voltooid spaarjaar. Het overgrote deel van de betalingen aan de spaarder en van de vergoeding aan de spaarinstellingen vindt evenwel plaats in het eerste jaar na voltooiing van het laatste spaarjaar. Indien in de navolgende toelichting, betreffende de uitgaven over een bepaald jaar waarin de JSW-overeenkomst is gesloten, een betaaljaar wordt genoemd, is dat het jaar waarin het overgrote deel van die betalingen ten laste van de begroting zal komen. Bij de de samenstelling van de ramingen is rekening gehouden met het deel van de betalingen betreffende een voltooid spaarjaar dat ten laste van een later begrotingsjaar komt.
SPAAREFFECTEN-REGELING Met ingang van 1 januari 1991 is de aankoop van door de overheid te subsidie¨ren spaareffecten niet meer mogelijk.
B. De verplichtingen en de uitgaven Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1994 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1996
228 816
1995
0
1996
0
1997
1998
1999
2000 Uitgavenstand ontwerp-begroting 1996
1994
41 211
41 211
1995
41 917
41 917
1996
29 563
29 563
1997
32 125
32 125
1998
25 000
25 000
1999
25 000
25 000
2000
25 000
25 000
9 000
9 000
na 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
91
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
41 211
43 917
30 563
32 125
25 000
25 000
25 000
1e Suppletore wet 1995: – meevallende uitgavenontwikkeling
– 1 000
–1 000
Nieuwe mutatie: – meevallende uitgavenontwikkeling
– 1 000 32 125
25 000
25 000
25 000
Stand ontwerp-begroting 1995
Stand ontwerp-begroting 1996
41 211
41 917
29 563
C. Toelichting bij de cijfers De mutatie 1e suppletore wet alsmede de voorgestelde nieuwe mutatie betreffen de (op basis van de uitvoeringsgegevens over het 1e kwartaal 1995) neerwaartse bijstellingen van de ramingen voor 1995 en 1996 in het kader van de Jeugdspaarwet.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
1995
1996
Jeugdspaarwet Spaareffecten-regeling Totaal
0
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
39 618 1 593
40 200 1 717
27 700 1 863
53.2 53.2
06.32 06.36
41 211
41 917
29 563
E. Volume-gegevens (uitgaven-ramingen)
JEUGDSPAARWET 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2 001
104 000
82000
92000
69 000
67 000
65 000
23 000
Gemiddelde premie (x f 1,–)
387
336
332
363
375
385
385
Uitgaven (x f 1 mln)
40,2
27,7
30,5
25,0
25,0
25,0
9,0
Te premie¨ren aantal
De aantallen-ramingen In 1995 zullen vooral betalingen plaatsvinden van in 1 986 gesloten jeugdspaarovereenkomsten die, na voltooiing van 9 spaarjaren, nog met 10% premie over inleg e´n rente worden afgewikkeld. Betreffende dat instroomjaar is rekening gehouden met een groot aantal te premie¨ren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
92
deelnemers. Het geraamde aantal betalingen in1995 is daarom hoog in vergelijking met de geraamde aantallen te premie¨ren spaarovereenkomsten in 1996 en later. De premie¨ring vanaf 1996 heeft vooral betrekking op in 1987 en later geopende spaarrekeningen, waarover 10% premie over alleen de inleg wordt verstrekt. Uit gegevens over de betaaljaren tot en met 1993 is gebleken dat de instroom vanaf 1987, als gevolg van de in dat jaar ingegane «rentemaatregel» (geen premie meer over de rente), sterk is verminderd. Tezamen met de gevolgen van de JSW-intrekking eind 1991 resulteert dat in sterk afnemende aantallen. Het voor betaaljaar 1997 geraamde hogere aantal (92000) is gebasserd op de betaling in dat jaar van enerzijds het gebruikelijke relatief hoge aantal premie¨ringen na 9 spaarjaren (betreffende instroomjaar 1988) en anderzijds een incidenteel hoger aantal premie¨ringen na 6 spaarjaren (betreffende instroomjaar 1991). Bij de samenstelling van de aantallenramingen in dat – laatste – instroomjaar 1991 is namelijk rekening gehouden met een betrekkelijk groot aantal geopende JSW-rekeningen. Vanaf 1998 vinden overwegend nog premie¨ringen plaats van jeugdspaarovereenkomsten die minstens 7 jaar zijn aangehouden.
De geraamde gemiddelde premie Ten aanzien van de tot en met 1 986 gesloten spaarovereenkomsten wordt 10% premie vergoed over maximaal f 480 jaarlijkse inleg en over de op de inleg bijgeschreven rente. Spaarovereenkomsten die in 1987 of later zijn gesloten, geven recht op 10% premie over alleen de inleg; de maximale premie bedraagt dan f 432 per spaarder. Vanaf 1996 heeft de premie-betaling overwegend betrekking op spaarovereenkomsten die in 1987 of later zijn gesloten, waarover geen premie over de rente wordt vergoed. Dit heeft, in vergelijking met voorgaande jaren, een aanzienlijke daling van de gemiddelde premie tot gevolg. Doordat in 1998 en later alleen nog premie¨ringen plaatsvinden van jeugdspaarovereenkomsten met een jaarlijks toenemende gemiddelde looptijd, resulteren daaruit stijgingen van de geraamde gemiddelde jaarpremies.
SPAAREFFECTEN-REGELING De nog te premie¨ren spaareffecten-aankopen t/m 1990 zijn voor de uit-financieringsperiode, die loopt t/m 1997, als volgt geraamd:
– aantal te premie¨ren spaareffecten – uitgaven (x f 1 000)
1995
1996
1997
9 992 1 717
10 754 1 863
9 340 1 625
De aantallen en bedragen zijn gebaseerd op de premie¨ring van de spaareffecten na 6 kalenderjaren bezit. De door het WEBEFO (werknemersbeleggingsfonds) betaalde spaareffecten-premies worden maandelijks bij het departement gedeclareerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
93
Toelichting bij wetsartikel 2 (ontvangsten) 11. Ministerie 11.01. Algemene ontvangsten
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de volgende ontvangsten verantwoord. – Van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds terugontvangen premies voor de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) voor langdurig ziek personeel. – Ontvangsten inzake de overgang per 1 juni 1994 van de Dienst voor het Stoomwezen (DSW) naar een private onderneming (Stoomwezen b.v). Enerzijds betreft dit de contractueel vastgelegde ontvangsten uit de verkoop van de DSW, anderzijds de opbrengsten van de tewerkstelling van 18 technici bij Stoomwezen b.v (leaseconstructie). Bij de tariefsbepaling is de Handleiding Tarieven van het Ministerie van Financie¨n gehanteerd (100% kostendekkend). – De van de Staatsuitgeverij N.V. SDU jaarlijks te ontvangen royalties uit hoofde van de privatisering van de Publicatie-bladen (sedert 1 januari 1993). – Ontvangsten met betrekking tot de Regeling Certificatie Arbodiensten (DGA/AIB/WJZ/9 314 d.d. 28 december 1993). Deze regeling is vanaf 1 januari 1994 van kracht en regelt de afgifte van certificaten door de minister van Sociale Zaken (gedurende 1994 t/m 1996) conform op de commercie¨le markt geldende prijzen. De kosten verbonden aan het verlenen van een certificaat arbodienst zijn vermeld in het ministerie¨le besluit van 28 december 1993 nr. DGA/AIB/WJZ/931 405. De kosten bedragen van het vooronderzoek f 1000,-, van de initie¨le audit dag f 2000,- per audit dag en de kosten van de jaarlijkse controle bezoeken bedragen f 2000,- per audit dag. Voor het aantal audit dagen wordt verwezen naar het ministerie¨le besluit. – Overige ontvangsten. Dit betreft de raming van de ontvangsten uit terugbetaalde voorschotten. Verder worden de ontvangsten uit de heffingen van tarieven voor verrichte werkzaamheden en diensten op dit artikel verantwoord. Dit betreft de volgende onderdelen: – Vergunningen Stralenbescherming. Op grond van art. 74 van de Kernenergiewet zijn in het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 bedragen vastgesteld, die door vergunninghouders aan de Staat dienen te worden betaald als bijdrage in de aan de uitvoering van de Kernenergiewet verbonden kosten. De kosten worden hiermee voor ca. 40% gedekt. In 1993 zijn de tarieven aangepast, waarbij de tarieven als bedoeld in art. 5, tweede lid, zijn verachtvoudigd en met ingang van 1994 vertienvoudigd. Een verdere tariefsverhoging ligt derhalve niet in de rede. Hoewel de tarieven niet kostendekkend zijn, kunnen zij wel worden beschouwd als een substantie¨le bijdrage in de kosten, wat t/m 1992 geenszins het geval was. – Retributies, dit betreft nagenoeg geheel ontvangsten in het kader van de Rijtijdenwet. Het tarief bedraagt f 90,-. Dit tarief is gebaseerd op de «Handleiding Tarieven» van het ministerie van Financie¨n.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
94
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
10 073
9 736
9 936
13 024
9 536
– 325
– 325
– 325
– 325
– 700
– 2 300
– 2 300
8 911
10 399
6 911
Nieuwe mutaties: – Sociale attache´’s – Invulling RA taakstelling tarieven Stand ontwerp-begroting 1996
15 853
10 073
9 411
2000
6 911
C. Toelichting bij de cijfers De Regeerakkoord-taakstelling inzake «tarieven» was op dit artikel geparkeerd. Deze taakstelling (f 1,4 mln. in 1997 en f 3,0 mln. structureel) wordt in bijgaande begroting gedeeltelijk ingevuld op de uitgavenbegroting. Per saldo zal m.i.v. 1997 structureel f 0,7 mln. aan hogere ontvangsten worden geraamd. De voorgestelde mutatie is hiervan het gevolg. De mutatie «Sociale attache´’s» heeft betrekking op de bee¨indiging van de werkzaamheden van de sociaal-attache´’s in Rabat en Ankara ten behoeve van uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid. Voor deze werkzaamheden ontving SZW een vergoeding van de Sociale Verzekeringsbank. Als gevolg van de bee¨indiging van deze werkzaamheden zullen de ontvangsten (vergoeding van de SVB) met ingang van 1996 met f 0,325 mln. afnemen.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
Algemene ontvangsten Overige ontvangsten
14 775 1 078
8 085 1 988
7 748 1 663
16.1 16.1
06.0 06.0
Totaal
15 853
10 073
9 411
12. Arbeidsmarkt 12.01. Ontvangsten Arbeidsmarkt
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De ontvangsten die op dit artikel worden geboekt hebben betrekking op de uitvoering van de regelingen Banenpools, WSW, JWG en het CBA en zijn het gevolg van: – te hoge bevoorschotting; – terugvorderingen in het kader van het zogeheten vaststellings- en maatregelenbeleid; – ontvangen renten van teruggevorderde en teruggestorte bedragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
95
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995 – Overboeking naar art. M14 01 Stand ontwerp-begroting 1996
6 410
1995
1996
1997
1998
1999
5 036
4 736
336
336
336
– 4 700
– 4 400
336
336
336
336
336
2000
336
C. Toelichting bij de cijfers De mutatie die bij eerste suppletore wet is voorgesteld heeft betrekking op een overboeking naar ontvangstenartikel M14.01.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
Ontvangsten CBA Ontvangsten WSW Ontvangsten JWG Ontvangsten Banenpools
0 5 856 331 223
336 PM PM PM
336 PM PM PM
41.4 43.5 43.2 43.2
06.43 06.34 06.43 06.43
Totaal
6 410
336
336
13.01. Samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In de AAW, WAO en WAMIL zijn anticumulatiebepalingen opgenomen die de samenloop van uitkering en loon tegengaan ingeval uitkeringsgerechtigden in WSW-verband werkzaam zijn en uit hoofde daarvan loon ontvangen. Krachtens de artikelen 34, 45 en 9 van de AAW, WAO, respectievelijk de WAMIL wordt het niet (langer) genoten deel van de uitkering afgedragen aan het Rijk. De afdracht van deze gelden aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt steeds na afloop van het kalenderkwartaal plaats. Bij de beschouwing van de totale lasten voor de rijksbegroting samenhangend met de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening dienen de op dit ontvangstenartikel geboekte baten in mindering te worden gebracht op de uitgaven onder artikel U12.02 (WSW).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
96
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
Stand ontwerp-begroting 1995
839 400
837 400
835 400
833 400
831 400
Nieuwe mutaties: – doorwerking realisatie 1994
– 67 400
– 69 400
– 70 400
70 400
– 69 400
772 000
768 000
765 000
763 000
762 000
Stand ontwerp-begroting 1996
756 479
2000
762 000
C. Toelichting bij de cijfers De neerwaartse aanpassing van de raming is met name het gevolg van een versterkte doorwerking van de TBA-maatregelen. Het betreft daarbij de wijziging in de berekening van de uitkeringen per 1 augustus 1993 en het effect van de per 1 januari 1994 gestarte herkeuringen.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen Dit artikel omvat e´e´n artikelonderdeel. De codering is als volgt: – functionele code 06.15 – economische code 47
E. Volume- en prestatiegegevens Rekening Vermoede- Ontwerp– 1994 lijke begrouitkomst ting1996 1995
AAW Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln) Volume (x 1 000 uitk.jaren) Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)
617,7 40,1 15 404
623,0 41,6 14 976
627,5 42,0 14 956
138,8
148,9
140,4
Niet uitbetaalde uitkeringen incl. gecombineerde AAW/WAO (x f 1 mln) Volume (x 1 000 uitk.jaren) Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)
347,9 17,1 20 347
362,0 19,9 18 225
352,4 19,4 18 166
waarvan ten laste van het AAf (gecombineerde AAW/WAO) (x f 1 mln) Volume (x 1 000 uitk.jaren) Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)
209,1 12,6 16 599
213,1 13,9 15 322
212,0 13,9 15 272
0,0
0,1
0,1
WAO (excl. gecombineerde AAW/WAO*)
WAMIL Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln)
* de gecombineerde AAW/WAO-uitkeringen zijn reeds onder de AAW opgenomen.
Bovenstaande volume- en prijsgegevens liggen ten grondslag aan de ontvangstenramingen en vormen derhalve de kwantitatieve onderbouwing ervan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
97
13.02. Overige ontvangsten SV
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de restituties geraamd en verantwoord die met name betrekking hebben op de Algemene Kinderbijslagwet, de Toeslagenwet, de premiebijdragen en de regelingen voor ex-mijnwerkers. Vanwege het onvoorziene karakter van deze restituties (zijnde terugontvangsten in het kader van de afwikkeling van voorgaande jaren) worden deze in de ontwerp-begroting doorgaans pro memorie geraamd. Daarnaast is sinds 1993 een ontvangstenraming opgenomen ter compensatie van extra uitgaven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, die gemoeid zijn met de competentie-uitbreiding van de Nationale ombudsman tot de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen. Wetswijziging is in voorbereiding teneinde deze kosten met ingang van 1996 via het College van toezicht sociale verzekeringen te kunnen doorberekenen aan de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen. Het Ctsv betaalt dan jaarlijks aan het ministerie een door de Minister van SZW vast te stellen bijdrage in de kosten van de Nationale ombudsman. Voor de eerste vijf jaren is de bijdrage vastgesteld op f 0,6 mln per jaar.
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
600
600
600
600
600
1 000
1 000
1 000
1 600
1 600
1 600
Nieuwe mutaties: – dekking subsidie NCCZ Stand ontwerp-begroting 1996
80 734
600
600
2000
600
C. Toelichting bij de cijfers De nieuwe mutatie betreft een verhoging van de ontvangstenraming ter dekking van de voorgenomen subsidie aan de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) voor voorlichting en deskundigheidsbevordering in het kader van het flankerend beleid bij de kabinetsvoornemens met betrekking tot de ZW/WAO (zie ook uitgavenartikel 15.01 Subsidies algemeen).
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten 1994
AKW TW Premiebijdragen Regelingen ex–mijnwerkers Overige
17 851 12 883
Totaal
80 734
1995
1996
econ.
funct.
1 000
47 47 47 47 47
06.15 06.15 06.15 06.15 06.15
600
50 000
600 600
Codering
1 600
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
98
14. Bijstandszaken 14.01. Ontvangsten bijstandszaken
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord, die met name het gevolg zijn van terugvorderingen in het kader van het zogeheten vaststellings- en maatregelenbeleid. Over dit beleid is de Kamer geı¨nformeerd bij brief van 17 juli 1992 (Kamerstukken II 1991/92, 22 300 XV, nr. 92). De terugvloeiende middelen hebben betrekking op de uitvoering van de Abw en aanverwante wetgeving, de WWV en de uitkeringen aan echte minima.
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
5 200
4 400
5 200
4 400
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1995 1e Suppl.wet 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
21 632
C. Toelichting bij de cijfers Bij 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt. Er is een overboeking doorgevoerd van begrote ontvangsten uit hoofde van het vaststellings- en maatregelenbeleid die bij de opstelling van de begroting na´ herinrichting van het ministerie abusievelijk waren ondergebracht bij het artikel M 1201 «Ontvangsten arbeidsmarkt» (f 4,7 mln in 1995; f 4,4 mln in 1996). Voorts is – mede met het oog op de ontvangsten-ontwikkeling in het verleden – een opwaartse bijstelling verwerkt ad f 0,5 mln van de voor 1995 begrote ontvangsten voor het vaststellings- en maatregelenbeleid, welke dient ter dekking van extra voorlichtingskosten (ten laste van artikel U 1106 «Voorlichting») in verband met de herinrichting van de Algemene bijstandswet (geen budgettair effect in 1996). De raming voor dit artikel is gebaseerd op gegevens die thans bekend zijn en is beperkt tot 1996. Reden hiervoor is dat – ook aan de hand van historische gegevens – vooraf niet goed is in te schatten wat de omvang van de ontvangsten zal worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
99
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
Ontvangsten Abw Ontvangsten Ioaw Ontvangsten Ioaz Overige ontvangsten BZ
13 051 196 44 8 341
5 200
4 400
43.2 43.2 43.2 43.2
06.2 06.2 06.2 06.9
Totaal
21 632
5 200
4 400
15. Overig beleid 15.01. Ontvangsten subsidies algemeen
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden ontvangsten geboekt, die het gevolg zijn van een eventueel te hoge bevoorschotting in voorgaande jaren en mogelijk terugvorderingen met betrekking tot verstrekte subsidies.
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
205
PM
PM
PM
PM
PM
PM
Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
C. Toelichting op de cijfers Gezien de aard van de ontvangsten is niet vooraf vast te stellen of en zo ja hoe groot de omvang van de restituties zullen zijn. Daarom is de raming «PM» opgenomen. De economische codering is 40; de functionele codering is 06.9. 15.02. Ontvangsten emancipatie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden hoofdzakelijk de ontvangsten geboekt die verband houden met subsidie-afrekeningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
100
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
100
100
100
100
100
– 50
– 50
– 50
– 50
50
50
50
50
Nieuwe mutaties: – Ramingsbijstelling 1996 Stand ontwerp-begroting 1996
311
100
2000
50
C. Toelichting bij de cijfers Op dit ontvangsten-artikel dat in directe relatie staat met het beleidsartikel U 1502, is rekening gehouden met te verwachten lagere ontvangsten (f 0,05 mln.) als gevolg van: – decentralisering van de emancipatiebureaus (1993/1994) waardoor na 1995 geen vorderingen meer zullen ontstaan; – lagere ontvangsten als gevolg van een subsidie-taakstelling 1994. Als gevolg van lagere subsidie uitgaven zullen ook de (restitutie) ontvangsten na 1994 afnemen; – het feit dat de aflossing op voorheen verleende zgn. renteloze leningen aan startende ondernemers is afgewikkeld. De functionele codering is 06.36; de economische codering 41.4. 15.03. Ontvangsten Migratie
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op grond van artikel 95 van de Werkloosheidswet is het Algemeen Werkloosheidsfonds verplicht vergoedingen te geven aan het Rijk voor verstrekte remigratiebijdragen aan remigranten voorzover die een WW-uitkering zouden hebben ontvangen als zij niet waren geremigreerd. Daarnaast worden op dit artikel eventuele terugbetalingen en overige ontvangsten van (r)emigranten en instellingen verantwoord.
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
3 500
3 500
3 500
3 500
3 500
– 1 500
– 3 000
– 3 500
– 3 500
2 000
500
Nieuwe mutatie: – Bee¨indiging remigratieregeling Stand ontwerp-begroting 1996
2 940
3 500
2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
101
C. Toelichting bij de cijfers De nieuwe mutatie heeft betrekking op afnemende ontvangsten vanwege de voorgenomen bee¨indiging van de remigratieregelingen per 1-7-1996.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
Algemeen Werkloosheidsfonds Restituties (Re)migratie Diverse ontvangsten migratie
1 910 21 1 009
3 500 PM PM
2 000 PM PM
42 35.6 30
06.36 06.36 06.36
Totaal
2 940
3 500
2 000
15.04. Tewerkstellingsvergoedingen erkende gewetensbezwaarden militaire dienst
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Bij het individueel tewerkstellen van erkende gewetensbezwaarden wordt met de werkgever een vergoedingscontract afgesloten voor de te leveren arbeidsprestatie. Op dit artikel worden de ontvangen tewerkstellingsvergoedingen verantwoord. De vergoedingen komen op grond van onderhandelingen met de werkgevers tot stand en zijn onder meer afhankelijk van het opleidingsniveau van de tewerk te stellen erkende gewetensbezwaarden en de arbeidsmarkt. Aangezien de vergoedingen niet het karakter hebben van overheidstarieven voor diensten aan derden, is de vraag naar de mate van kostendekkendheid niet aan de orde. Er is een directe relatie van dit artikel met het uitgavenartikel U15.04 (Voorzieningen in het kader van de Wet TEGMD).
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Nieuwe mutaties: – Volume aanpassing 1995 – Bee¨indiging dienstplicht 1-1-1997 Stand ontwerp-begroting 1996
1995
1996
1997
19 200
12 000
4 800
1998
1999
2000
5 100 – 4 800 29 808
24 300
12 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
102
C. Toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutaties hebben betrekking op: – meer plaatsingen van tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden (200) in 1995 dan oorspronkelijk geraamd; – het vervallen van de opkomstplicht voor gewetensbezwaarden als gevolg van de afschaffing van de opkomstplicht voor dienstplichtige militairen per 1 januari 1997. Zowel de ontvangsten- als de uitgavenraming 1997 is met . 4,8 mln. verlaagd.
D. De onderverdeling in artikelonderdelen De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
econ.
funct.
Vergoedingen Overige ontvangsten
29 747 61
24 280 20
11 980 20
16.1 16.1
06.40 06.40
Totaal
29 808
24 300
12 000
E. De volume- en prestatiegegevens Als onderbouwing van de raming worden onderstaand gegevens over de jaren 1994 tot en met 1996 verstrekt. Rekening Vermoede- Ontwerp– 1994 lijke begroting uitkomst 1996 1995
Vergoedingen Vergoedingen over jaar (x f 1 000) – extra ontvangsten 1994
29 747 – 2 700
Vergoedingen over jaar na correctie (x f 1 000)
27 047
24 280
11 980
1 110
1 000
500
24 362
24 280
23 960
Gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar in % van gemiddeld voorzieningenbedrag per jaar (zie U15 04)
90
87
88
Overige ontvangsten Ontvangsten
61
20
20
Gemiddeld aantal tewerkgestelden (aantal personen) x 1 persoon Gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar x f 1,–
Het bedrag aan extra ontvangsten in 1994 is toe te schrijven aan in 1993 gedeclareerde bedragen welke pas in 1994 zijn ontvangen. Na deze correctie komt het gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar op ca. f 24,4 mln. Het gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar in % van het gemiddeld voorzieningenbedrag per jaar na correctie is 90%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
103
Tarieven De laatste tewerkstellingen van erkende gewetensbezwaarden worden begin april 1996 gerealiseerd voor de duur van 9 in plaats van de reguliere duur van 12 maanden. Door de verkorte duur van de tewerkstelling wordt de erkende gewetensbezwaarde minder interessant voor de tewerkstellingsobjecten. Vooral bij zwaardere functies met een langere inwerkperiode heeft dit een kortere effectieve productietijd tot gevolg. Op grond van deze ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met een lager gemiddeld faktuurbedrag per tewerkstelling. 15.05. Ontvangsten Jeugdspaarwet
A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de teruggevorderde premies inzake de Jeugdspaarwet geboekt.
B. De ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
213
1995
1996
1997
1998
1999
30
30
30
30
30
30
30
30
30
30
2000
30
C. Toelichting bij de cijfers Hoewel de ontvangsten de laatste jaren aanzienlijk hoger waren dan het begrotingsbedrag van f 30 000, wordt dit bedrag ook voor de jaren 1996 en later gehandhaafd. De reden is, dat niet kan worden voorzien hoe groot het aantal terugvorderingen zal zijn. Die terugvorderingen betreffen ten onrechte door spaarders ontvangen premie. Daarvan is sprake, indien een spaarder opnieuw een JSW-rekening heeft geopend op het tijdstip dat een eerder gesloten JSW-rekening nog bestond en nadien over beide spaarrekeningen JSW-premie heeft geı¨ncasseerd. Het aantal terugvorderingen in de periode 1993–1995 beliep jaarlijks ruim 600 premies. Bij het niet kunnen inschatten van het aantal terugvorderingen speelt tevens een rol dat de omvang van de terug te vorderen premie per persoon sterk varieert (tussen f 50 en circa f 500). Voorts zal het aantal in de nabije toekomst sterk verminderen, doordat sedert 1992 geen nieuwe JSW-rekeningen meer kunnen worden geopend. De economische code is 53.2; de functionele code is 06.32. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 2
104
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1996
Nr. 3
BIJLAGEN 1 T/M 12 BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING Blz.
51U4150 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Bijlage 1
De overzichten inzake personeelsgegevens
2
Bijlage 2
De automatiseringsbijlage
6
Bijlage 3
De wetgevingsbijlage
9
Bijlage 4
Het overzicht van door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden gedane toezeggingen
13
Bijlage 5
De bijlage inzake circulaires
15
Bijlage 6
De bijlage inzake aanbevelingen Nationale Ombudsman
16
Bijlage 7
De subsidiebijlage
17
Bijlage 8
De bijlage inzake economische en functionele classificaties
21
Bijlage 9
Het overzicht Beleidsevaluerend onderzoek
23
Bijlage 10
Het overzicht van afgesloten en lopend beleidonderbouwend onderzoek
54
Bijlage 11
De archiefbijlage
62
Bijlage 12
Lijst met gebruikte afkortingen
64
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
1
BIJLAGE 1
DE OVERZICHTEN INZAKE PERSONEELSGEGEVENS
Overzicht A: Samenvattend overzicht personeelssterkte Organisatie-eenheid
Minister en Staatssecretaris Bestuursraad Directie Arbeidsmarkt Directie Bijstandszaken Directie Sociale Verzekeringen Directie Arbeidsomstandigheden Directie Arbeidsverhoudingen Directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden Directie Wetgeving en Bestuurlijk-Juridische Aangelegenheden Directie Analyse en Onderzoek Directie Internationale Zaken Directie Voorlichting Bibliotheek en Documentatie Directie SZW-Consult Directie Bestuursondersteuning Directie Algemene Zaken Bureau Programma-ondersteuning Directie Financieel-Economische Zaken Accountantsdienst Directie Toezicht Inspectiedienst SZW Directie Coo¨rdinatie Emancipatiebeleid Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst Bureau Emancipatieraad Bureau Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten Overig personeel Ministerie Efficiency 1998 Totaal-generaal
Werkelijke bezetting
Begrotingssterkte
30-6-95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2,00 4,00 60,43 49,15 58,79 98,24 37,53
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
2,00 4,00 64,34 57,18 68,39 98,31 40,14
24,44
29,66
29,66
29,66
29,66
29,66
29,66
56,90 72,90 28,84
63,81 81,30 33,50
63,81 81,30 33,50
63,81 81,30 33,50
63,81 81,30 33,50
63,81 81,30 33,50
63,81 81,30 33,50
64,08 61,99 29,06 157,39 5,00
71,07 64,68 32,01 165,71 8,69
71,07 64,68 32,01 165,71 8,69
71,07 64,68 32,01 165,71 8,69
71,07 64,68 32,01 165,71 8,69
71,07 64,68 32,01 165,71 6,69
71,07 64,68 32,01 165,71 6,69
95,37 43,66 238,49 811,16
99,10 47,80 251,00 843,79
99,10 47,80 251,00 852,79
99,10 47,80 251,00 852,79
99,10 47,80 251,00 852,79
99,10 47,80 251,00 852,79
99,10 47,80 251,00 852,79
21,17
24,65
24,65
24,65
24,65
24,65
24,65
29,61 16,55
29,69 16,28
20,00 16,28
– 16,28
– –
– –
– –
6,84 11,79
8,00 21,32
8,00 31,01
8,00 38,00
8,00 38,00 – 40,00
8,00 40,00 – 40,00
8,00 40,00 – 40,00
2 085,38
2 226,42
2 235,42
2 222,41
2 166,13
2 166,13
2 166,13
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
2
DE OVERZICHTEN INZAKE PERSONEELSGEGEVENS Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Art.
U1101
Onderdeel
Werkelijke bezetting
Begrotingssterkte
30-6-95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Totaal
2 085,38
2 226,42
2 235,42
2 222,41
2 166,13
2 166,13
2 166,13
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel – Overig personeel Ministerie
144,24 1 170,98 770,16
100,96 1 278,05 847,41
100,96 1 287,05 847,41
100,96 1 269,04 852,41
100,96 1 261,81 843,36 – 40,00
100,96 1 261, 81 843,36 – 40,00
100,96 1 261,81 843,36 – 40,00
Minister/Staatssecretaris – Hoger personeel
2,00
2,00
2,00
2,00
2,00
2,00
2,00
Bestuursraad – Hoger personeel
Ministerie
4,00
4,00
4,00
4,00
4,00
4,00
4,00
Arbeidsmarkt Totaal
60,43
64,34
64,34
64,34
64,34
64,34
64,34
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
2,42 18,67 39,34
0,74 18,86 44,74
0,74 18,86 44,74
0,74 18,86 44,74
0,74 18,86 44,74
0,74 18,86 44,74
0,74 18,86 44,74
Bijstandszaken Totaal
49,15
57,18
57,18
57,18
57,18
57,18
57,18
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
4,26 15,39 29,50
1,00 18,18 38,00
1,00 18,18 38,00
1,00 18,18 38,00
1,00 18,18 38,00
1,00 18,18 38,00
1,00 18,18 38,00
Sociale Verzekeringen Totaal
58,79
68,39
68,39
68,39
68,39
68,39
68,39
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
3,84 16,92 38,03
– 20,00 48,39
– 20,00 48,39
– 20,00 48,39
– 20,00 48,39
– 20,00 48,39
– 20,00 48,39
Arbeidsomstandigheden Totaal
98,24
98,31
98,31
98,31
98,31
98,31
98,31
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
4,08 28,49 65,67
1,00 30,79 66,52
1,00 30,79 66,52
1,00 30,79 66,52
1,00 30,79 66,52
1,00 30,79 66,52
1,00 30,79 66,52
Arbeidsverhoudingen Totaal
37,53
40,14
40,14
40,14
40,14
40,14
40,14
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
1,50 10,11 25,92
– 10,69 29,45
– 10,69 29,45
– 10,69 29,45
– 10,69 29,45
– 10,69 29,45
– 10,69 29,45
Algemeen- en Sociaal Economische Aangelegenheden Totaal
24,44
29,66
29,66
29,66
29,66
29,66
29,66
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
0,66 11,78 12,00
– 8,13 21,53
– 8,13 21,53
– 8,13 21,53
– 8,13 21,53
– 8,13 21,53
– 8,13 21,53
Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden Totaal
56,90
63,81
63,81
63,81
63,81
63,81
63,81
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
0,82 11,50 44,58
0,81 11,00 52,00
0,81 11,00 52,00
0,81 11,00 52,00
0,81 11,00 52,00
0,81 11,00 52,00
0,81 11,00 52,00
Analyse en Onderzoek Totaal
72,90
81,30
81,30
81,30
81,30
81,30
81,30
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
1,00 26,59 45,31
1,00 28,00 52,30
1,00 28,00 52,30
1,00 28,00 52,30
1,00 28,00 52,30
1,00 28,00 52,30
1,00 28,00 52,30
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
3
Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Art.
Onderdeel
Werkelijke bezetting
Begrotingssterkte
30-6-95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Internationale Zaken Totaal
28,84
33,50
33,50
33,50
33,50
33,50
33,50
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 10,00 18,84
– 11,50 22,00
– 11,50 22,00
– 11,50 22,00
– 11,50 22,00
– 11,50 22,00
– 11,50 22,00
Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie Totaal
64,08
71,07
71,07
71,07
71,07
71,07
71,07
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
2,29 44,37 17,42
1,00 44,67 25,40
1,00 44,67 25,40
1,00 44,67 25,40
1,00 44,67 25,40
1,00 44,67 25,40
1,00 44,67 25,40
SZW-Consult Totaal
61,99
64,68
64,68
64,68
64,68
64,68
64,68
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
0,79 18,43 42,77
1,00 20,18 43,50
1,00 20,18 43,50
1,00 20,18 43,50
1,00 20,18 43,50
1,00 20,18 43,50
1,00 20,18 43,50
Bestuursondersteuning Totaal
29,06
32,01
32,01
32,01
32,01
32,01
32,01
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
1,00 22,27 5,79
1,00 24,12 6,89
1,00 24,12 6,89
1,00 24,12 6,89
1,00 24,12 6,89
1,00 24,12 6,89
1,00 24,12 6,89
157,39
165,71
165,71
165,71
165,71
165,71
165,71
55,78 90,61 11,00
57,31 92,40 16,00
57,31 92,40 16,00
57,31 92,40 16,00
57,31 92,40 16,00
57,31 92,40 16,00
57,31 92,40 16,00
Programma-ondersteuning Totaal
5,00
8,69
8,69
8,69
8,69
6,69
6,69
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 4,00 1,00
– 5,69 3,00
– 5,69 3,00
– 5,69 3,00
– 5,69 3,00
– 4,69 2,00
– 4,69 2,00
Financieel-Economische Zaken Totaal
95,37
99,10
99,10
99,10
99,10
99,10
99,10
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
3,00 61,00 31,37
– 58,10 41,00
– 58,10 41,00
– 58,10 41,00
– 58,10 41,00
– 58,10 41,00
– 58,10 41,00
Accountantsdienst Totaal
43,66
47,80
47,80
47,80
47,80
47,80
47,80
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
1,53 19,29 22,84
1,00 20,80 26,00
1,00 20,80 26,00
1,00 20,80 26,00
1,00 20,80 26,00
1,00 20,80 26,00
1,00 20,80 26,00
Toezicht Totaal
238,49
251,00
251,00
251,00
251,00
251,00
251,00
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
16,21 151,74 70,54
17,00 151,00 83,00
17,00 151,00 83,00
17,00 151,00 83,00
17,00 151,00 83,00
17,00 151,00 83,00
17,00 151,00 83,00
Inspectiedienst SZW Totaal
811,16
843,79
852,79
852,79
852,79
852,79
852,79
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
45,06 555,30 210,80
18,10 636,03 189,66
18,10 645,03 189,66
18,10 645,03 189,66
18,10 645,03 189,66
18,10 645,03 189,66
18,10 645,03 189,66
Coördinatie Emancipatiebeleid Totaal
21,17
24,65
24,65
24,65
24,65
24,65
24,65
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 10,60 10,57
– 10,67 13,98
– 10,67 13,98
– 10,67 13,98
– 10,67 13,98
– 10,67 13,98
– 10,67 13,98
Algemene Zaken Totaal – Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
4
Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Art.
Onderdeel
Emancipatieraad Totaal
Werkelijke bezetting
Begrotingssterkte
30-6-95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
16,55
16,28
16,28
16,28
–
–
–
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 7,63 8,92
– 7,23 9,05
– 7,23 9,05
– 7,23 9,05
– – –
– – –
– – –
Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst Totaal
29,61
29,69
20,00
–
–
–
–
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 27,61 2,00
– 26,69 3,00
– 17,00 3,00
– – –
– – –
– – –
– – –
Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten Totaal
6,84
8,00
8,00
8,00
8,00
8,00
8,00
– Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel
– 3,84 3,00
– 5,00 3,00
– 5,00 3,00
– 5,00 3,00
– 5,00 3,00
– 5,00 3,00
– 5,00 3,00
11,79
21,32
31,01
38,00
38,00
40,00
40,00
– 4,84 6,95
– 18,32 3,00
– 28,01 3,00
– 27,00 11,00
– 27,00 11,00
– 28,00 12,00
– 28,00 12,00
– 40,00
– 40,00
– 40,00
Overig personeel Ministerie Totaal – Lager personeel – Middelbaar personeel – Hoger personeel Efficiency 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
5
BIJLAGE 2
DE AUTOMATISERINGSBIJLAGE Organisatie Per 1 januari 1995 is na een ingrijpend herinrichtingsproces de nieuwe organisatie van kracht geworden, waarbij de voormalige hoofdorganisatiestructuur van drie Directoraten-Generaal is omgevormd tot 19 directies en de buitendiensten zijn samengevoegd in de I-SZW, alle ressorterend onder de Bestuursraad. De directeuren zijn binnen departementale kaders verantwoordelijk voor de informatievoorziening binnen hun directies. Bestuursraad en directeuren worden op het gebied van organisatie- en informatie ondersteund door geconcentreerde 2e lijns adviesfuncties. De noodzakelijke kennis en vaardigheden hiervoor zijn gebundeld in aparte ondersteunende directies. Er zijn voor de informatievoorziening departementale kaders vastgesteld op het gebied van: de infrastructuur voor informatietechnologie; informatie- en systeembeheer; informatiebeveiliging. De infrastructuur voor informatietechnologie (IT) De verantwoordelijkheid voor het IT-beleid is belegd bij de plaatsvervangend SG, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het IT-beleid is belegd bij het Facilitair Bedrijf Gemeenschappelijk Centrum voor Infrastructuur ressorterend onder de directeur Algemene Zaken. Met het nieuwe IT-beleid heeft het ministerie standaarden vastgesteld voor: minicomputers (DEC); databasemanagement (Ingres), desktop (MicrosoftWindows); tekstverwerking (Wordperfect); electronische post (Microsoftmail). Informatie- en systeembeheer De verantwoordelijkheid voor het gebruik, de exploitatie en de ontwikkeling van informatiesystemen, alsmede de verwerving en het beheer van de gegevens ligt bij de directeuren. De verantwoordelijkheid voor het technisch beheer van informatiesystemen «in huis» is belegd bij het Facilitair Bedrijf Gemeenschappelijk Centrum voor Infrastructuur ressorterend onder de directeur Algemene Zaken. Deze voert ook het functioneel beheer over de gemeenschappelijke infrastructuur voor IT-hulpmiddelen. Daaronder valt ook de kantoorautomatisering. Voor de prioritering van informatiseringsprojecten wordt gebruik gemaakt van een prioriterings-instrument om de Bestuursraad te ondersteunen bij de besluitvorming omtrent de allocatie van budgetten. Informatiebeveiliging In 1995 is een beleidsdocument voor de beveiliging van informatiesystemen aangenomen. Op basis hiervan wordt in de loop van 1995 een basisdocument opgesteld waarin gemeenschappelijke normen en kriteria zijn opgenomen. De directeuren zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van een beveiligingsniveau binnen hun directie en stellen daarvoor beveiligingsplannen op. Deze dienen tenminste te voldoen aan de in het basisdocument vastgestelde kaders. Personeelsinformatiesysteem
IPA (salarissysteem) IPA staat voor het Interdepartementale Personeelsinformatie Automatiseringssysteem. De bedrijfsvoering van dit systeem geschiedt door de dienst Informatievoorziening Overheidspersoneel (IVOP)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
6
ressorterend onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. SZW is op basis van een convenant aangesloten bij het samenwerkingsverband IPA-systeem en is als zodanig door het hoofd FEZ/FPA vertegenwoordigd in de Algemene Vergadering van Deelnemers (AVD). De taakuitvoering ten aanzien van het IPA-systeem en de bedrijfsvoering van IVOP vindt feitelijk plaats onder de verantwoordelijkheid van de AVD. IVOP ontwerpt, ontwikkelt, bouwt, houdt in stand en exploiteert het IPA-systeem. Middels een mantelovereenkomst heeft IVOP het IPA-salarissysteem aan het RCC in gebruik gegeven en verwerkt het RCC door gebruikmaking van o.a. dit systeem en andere technische hulpmiddelen de gegevens t.b.v. de opdrachtgevers (w.o. SZW). IVOP treedt namens de deelnemers als gesprekspartner op met het RCC. Voor het SZW-bestand wordt het applicatie- en gegevensbeheer verzorgd door FEZ/PISA). De EDP-Audit pool van het Ministerie van Financie¨n geeft jaarlijks t.b.v. de gebruikers een mededeling af. Het doel van deze mededeling is een inzicht te verschaffen in de exclusiviteit, integriteit, controleerbaar- en beschikbaarheid van het bezoldigingssysteem, alsmede het door de Dienst IVOP en RCC gevoerde beheer ervan. Binnen IVOP worden voorbereidingen getroffen tot renovatie resp. vervanging van de huidige IPA-systemen per uiterlijk 1 januari 1997, mede gericht op reductie van kosten en in het verlengde daarvan een concurrerende tariefstelling voor de deelnemers. Voor dit project is de instemming van de minister van Binnenlandse Zaken verkregen. Tevens draagt het ministerie van Binnenlandse Zaken voor een groot deel bij in de financiering van het project. Het restant wordt gefinancierd uit gekweekte reserveringen bij IVOP.
Interpers Interpers is een personeelsinformatiesysteem dat op basis van een samenwerkingsverband tussen diverse departementen, met als actor het ministerie van Justitie, tot stand is gekomen. Het technisch en functioneel beheer is opgedragen aan het RCC. Voor het intern SZW-gebruik berust het applicatiebeheer bij FEZ/PISA. De SZW-bestanden in Interpers worden door een drietal voedingsbronnen gemuteerd, n.l.: – financie¨le gegevens middels een geautomatiseerde koppeling vanuit de salarisadministratie (IPA); – de toegestane formatie (na accordering door de BR) waarvan de data-entry door FEZ/PISA wordt verzorgd; – het gegevensbeheer inzake de WBEAA wordt eveneens centraal uitgevoerd door FEZ/PISA i.v.m. privacy-gevoeligheid; – werkelijke personele invulling, ziekteverzuimregistratie, alsmede opleidingen waarvoor de directies, met name de F-medewerkers bureau Bedrijfsvoering de data-entry verzorgen. Dit systeem voldoet niet meer aan de huidige visie op personeelsinformatiesystemen. Door uittreding van andere deelnemende departementen worden de exploitatiekosten voor de resterende deelnemers steeds hoger. Aan het systeem wordt slechts marginaal onderhoud gepleegd en te verwachten is dat het op termijn van de markt gaat. Daarnaast is Interpers als systeem minder geschikt om te voldoen aan de andere eisen van de gewijzigde organisatorische setting na de HM-operatie. Met name betreft het de eisen die samenhangen met de uit het integraal management voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de personele functie. Besloten is tot vervanging van Interpers. In de projectorganisatie participeren naast FEZ en SZW-C, ook gebruikers vanuit de directies alsmede de accountantsdienst. De totale doorlooptijd van dit project wordt geraamd op 2 jaar terwijl het streven erop is gericht vo´o´r 1 januari 1996 een beslissing te nemen over de wijze van vervanging.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
7
BIAS Ten behoeve van de overdracht van middelen SZW naar uitvoeringsorganisaties worden tot 31-12-1995 drie betaalsystemen Sociale Zekerheid gebruikt. Deze zijn SZ 012, SZ 014 en WSW-B. Daarnaast worden nog applicaties gebruikt ter ondersteuning van het administratief en verantwoordingsproces. Met ingang van 1 januari 1996 zal voor de overdracht van de middelen en ter ondersteuning van het AO-proces gebruik worden gemaakt van een nieuw ontwikkelde applicatie die de drie huidige systemen zal vervangen. Deze applicatie «Beheer, informatie en afhandelingssysteem» (BIAS) ondersteunt de gehele procesgang vanaf het verstrekken van voorschotten tot en met het definitieve vaststellen van de rijksvergoeding. Daarnaast ondersteunt de applicatie de processtappen met betrekking tot het tijdig treffen van maatregelen en het bewaken van de procedure bij bezwaar- en beroepszaken. Voorts verzorgt BIAS de informatie ten behoeve van begrotingsuitvoeringsrapportage. Er is een koppeling met het departementale financieel informatiesysteem CAFAS. Enerzijds worden budgetgegevens opgehaald uit CAFAS en anderzijds worden er gegevens voor de financie¨le administratie naar CAFAS doorgesluisd. Beleidsinformatievoorziening De herinrichting van het ministerie heeft ertoe geleid dat vanaf januari 1995 de verantwoordelijkheid voor beleidsinformatie zowel organisatorisch als financieel een eigen plaats heeft gekregen binnen SZW. Deze verantwoordelijkheid is gelegd bij de afdeling «Beleidsinformatie en Statistiek» van de directie «Analyse & Onderzoek». Hieronder vallen het beschikbaarstellen, toegankelijk maken en beheren van informatie en modellen, die als wezenlijke «grondstof» een plaats inneemt in de ontwikkeling en evaluatie van primaire SZWbeleidsprocessen, alsmede de bijbehorende (economische en/of demografische) achtergrondinformatie.
1995 verplichtingen
1996 uitgaven verplichtingen
1997 uitgaven verplichtingen
uitgaven
via SAMALO te prioriteren projekten dep. beheerssystemen infrastructuur voor informatie- en communicatietechniek (ICT)
21 795 8 125
21 795 10 425
20 677 9 100
20 377 9 400
17 301 8 100
17 301 8 100
2 693
2 693
3 793
3 793
3 793
3 793
TOTAAL AUTOMATISERING
32 613
34 913
33 570
33 570
29 194
29 194
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
8
BIJLAGE 3
WETGEVING
A. Tot stand gekomen wetgeving (periode 01-07-94 tot 01-07-95) kamerstuk nr
Stb.
inwerkingtreding
1. Wet van 29-09-94, houdende verlenging van de werkingsduur van enkele onderdelen van de wet van 28 september 1988, Stb. 440 (verlenging van het experiment budgetfinanciering, decentralisatie, deregulering van de Wet Sociale Werkvoorziening)
23 631
94, 730
01-10-94
2. Wet van 27-10-94, houdende de aanpassing van de uitvoeringsorganisatie sociale verzekeringen (Organisatiewet sociale verzekeringen)
23 141
94, 790
01-01-95
3. Wet van 13-12-94, houdende wijziging van de Coo¨rdinatiewet Sociale Verzekering, de Ziekenfondswet en de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies in verband met de invoering van een premievrije voet voor het werkgeversdeel van de procentuele premie voor de ziekenfondsverzekering (Wet invoering franchise ZFW-premie)
23 964
94, 910
01-01-95
4. Wet van 15-12-94, houdende invoering van de Organisatiewet sociale verzekeringen
23 775
94, 916
01-01-95
5. Wet van 22-12-94 tot wijziging van de Werkloosheidswet en enkele andere wetten (aanscherping referte-eisen WW)
23 985
94, 955
01-03-95
6. Wet van 22-12-94, houdende wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, houdende uitbreiding van de loonkostensubsidieregeling
23 784
94, 956
30-12-94
7. Wet van 22-12-94 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
23 957
94, 957
01-01-95
8. Wet van 21-12-94 tot intrekking van de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector
23 822
94, 958
01-01-95
9. Wet van 21-12-94 tot vaststelling van de Wet arbeid vreemdelingen
23 574
94, 959
10. Wet van 21-12-94 tot wijziging van de Wet ter bevordering van de werkgelegenheid voor werkzoekenden die zeer langdurig werkloos zijn
23 600
94, 960
01-01-95
11. Wet van 15-12-94 tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie richtlijn gewasbescherming)
23 177
95, 4
01-01-95
12. Wet van 12-04-95, houdende herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene Bijstandswet)
22 545
95, 199
01-01-96
13. Wet van 12-04-95, houdende invoering van een nieuwe Algemene Bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet)
22 614
95, 200
01-01-96
14. Wet van 26-04-95 tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet op de studiefinanciering
23 795
95, 220
Wetsvoorstel
kamerstuk nr.
op 01-07-95 gevorderd t/m
verwachting/ inwerkingtreding
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het terrein van de bovenwettelijke sociale zekerheid
20 890
07-06-90 MvA EK
behandeling opgeschort
Herziening ontslagrecht
21 479
03-02-95 Nota verslag EK
behandeling opgeschort
Wijziging van artikel III van wetsvoorstel 20 890, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
22 695
25-11-92 Nota nader verslag TK
wacht op uitspraken Hof v. Justitie
B. Bij het parlement aanhangige wetsontwerpen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
9
Wetsvoorstel
kamerstuk nr.
op 01-07-95 gevorderd t/m
Nadere wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (wijziging van de kring van gerechtigden en van de grondslagvaststelling)
22 968
11-03-93 VV TK
Bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden, inclusief wijziging van enige andere wetten i.v.m. totstandkoming Inspectiedienst-SZW (Arbeidstijdenwet)
23 646
07-06-95 aanvaard TK
Wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (Wet boeten, maatregelen en terugen invordering sociale zekerheid)
23 909
juli 95 Nota nader verslag TK
Gevolgen brutering uitkeringsregelingen
23 971
06-12-94 Verslag TK
moet worden ingetrokken
Goedkeuring van het op 24 juni 1986 te Gene`ve tot stand gekomen Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest (Verdrag nr. 162 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 72e zitting)
23 984
23-03-95 Nota verslag TK
behandeling aangehouden in afwachting SERadvies
Wijziging van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 in verband met het verlengen van de delegatiebevoegdheid
24 151
22-06-95 aanvaard TK
01-01-96
Wetsvoorstel tot regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene Nabestaandenwet)
24 169
24-05-95 ingediend TK
01-01-96
Afschaffing malus en bevordering reı¨ntegratie (Amber)
24 221
22-06-95 aanvaard TK
Wet premieregime bij marginale arbeid
27-06-95 ingediend TK
Wijziging AOW en andere sociale verzekeringswetten i.v.m. bloedverwanten tweede graad en overlijdensuitkering
29-06-95 ingediend TK
verwachting/ inwerkingtreding
Begin 1996
01-01-96
C. In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen citeertitel
op 01-07-95 gevorderd t/m
Wijziging artikel 8 BBA
20-09-91 SER-advies
Verbod tot onderscheid op grond van arbeidsduur
Bij RvS
Wijziging van de Wet minimumloon (dispensatie m.b.t. langdurig werklozen)
SER-advies
Herziening Arbeidsomstandighedenwet (herorie¨ntatie)
verwachting/inwerkingtreding
adviesaanvraag SER najaar 1995
Regeling verhouding Arbeidsomstandighedenwet en Mijnwetgeving Herorie¨ntatie Wet gevaarlijke werktuigen Wijziging van de Arbeidstijdenwet i.v.m. invoering bestuurlijke boete Herziening wet op de ondernemingsraden
03-04-95 kabinetsstandpunt 13-06-95 mondeling overleg
Implementatie Europese richtlijn over de informatie en raadpleging van werknemers in multinationale ondernemingen
indiening najaar 95 22-09-96
Wetsvoorstel aanpassing preventieve ontslagtoets
in voorbereiding
ILO-verdrag 168 (werkgelegenheidsbevordering)
najaar ’95 naar RvS
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
10
citeertitel
op 01-07-95 gevorderd t/m
Heroverweging vergunningenstelsel ter beschikking stellen van arbeidskrachten en arbeidsbemiddeling
20-05-94 SER-advies
Nieuwe Arbeidsvoorzieningswet
verwachting/inwerkingtreding
juli 95 in MR
Invoeringswet nieuwe Arbeidsvoorzieningswet Wet inschakeling werkzoekenden en aanpassing WSW ter vervanging van bestaande regelingen voor gesubsidieerde arbeid (banenpools, jeugdwerkgarantieplan, ander additioneel werk, voorzieningen op grond van werkloosheidsregelingen) Wigreductie onderkant arbeidsmarkt Wijziging Wet brutering overhevelingstoeslag lonen
eind juni ’95 naar RvS
01-01-96
Herziening kring verzekerden werknemersverzekeringen en volksverzekeringen 2e fase wijziging PSW i.v.m. besluitvorming Pensioennota Herziene Europese Code inzake sociale zekerheid
overleg over ratificatie gaande
Herziening verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Kaapverdie¨
juli ’95 aanbieding ter stilzwijgende goedkeuring
Herziening verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Oostenrijk
ondertekening najaar ’95
Herziening verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Noorwegen
ondertekening najaar ’95
Wijziging wet FVP
in voorbereiding
Vrijwillige verzekering AOW, AWW, AAW
02-07-93 Svr-advies
op termijn
Uitbreiding regresrecht naar volksverzekeringen
11-10-94 advies RvS
wordt verwerkt in andere wetsvoorstellen
Veegwet TAV, TBA, TZ
- 07-95 advies RvS
01-01-96
Wijziging AKW i.v.m. overgangsrecht 18-jarigen (prestatiebeurs)
Vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen
sept/okt ’95 naar MR
Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)
bij RvS
01-01-97
Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba)
bij RvS
01-01-97
Uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Wulbz)
bij RvS
01-01-96
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong gehandicapten (Wajong)
juli 95 in MR
01-01-97
Invoeringswet inzake de wetsvoorstellen versterking marktwerking (WAZ, Pemba en Wajong)
juli 95 in MR
01-01-97
Wijziging van de Coo¨rdinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 in verband met de invoering van de opdrachtgeversaansprakelijkheid in de confectiesector
juli 95 nader rapport
Tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens
juli 95 naar RvS
01-01-96
Wijziging WAO en WW (i.v.m. wijziging arbeidsongeschiktheidstoetsing) Wijziging artikelen 16a en 16b CSV (wijziging vrijwaringssystematiek bij inlening en ketenaansprakelijkheid)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
11
citeertitel
op 01-07-95 gevorderd t/m
verwachting/inwerkingtreding
in voorbereiding
medio 1996
Wijziging Osv (regionale uitvoering) Wet inkomensvoorziening voor kunstenaars
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
12
BIJLAGE 4
Overzicht van door de Staten-Generaal aanvaarde moties, vergaderjaar 1994–1995
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
1. Motie-Van der Linden c.s. over een structurele regeling voor seizoenarbeid
23 900, XIV, nr. 18
6/12-1994 kabinetsstandpunt m.b.t. definitieve regeling aan de Kamer aangeboden (24 026, nr. 1). Wetsvoorstel premieregime bij marginale arbeid 27/6 ingediend bij TK (24 236).
2. Motie-Kalsbeek c.s. over het flexibel toepassen van de 32-uurs grens
23 972, nr. 3
is onder verwijzing naar de motie verwerkt in de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen1995 (Stcrt. 13, 18-1-’95). Brief aan Kamer d.d. 18-1-’95 (23 972, nr. 8).
3. Motie-Van Hoof/Bakker over het quantum ten behoeve van andere dan de vier grote steden
23 972, nr. 4
70–30% verhouding is minder hard en afhankelijk gesteld van realisaties in ’95. Zie ook Convenant met de 4 grote steden van 12-7-’95
4. Motie-Van Zijl c.s. over het peilen van de opvattingen in de samenleving over de financiering van de AOW
23 900, XV, nr. 23
Bij brief van 1/6 (23 900, XV, nr. 48) is de Kamer hierover geı¨nformeerd.
5. Motie-Van Middelkoop c.s. over IAO-verdragen
23 900, XV, nr. 29
Brief aan de Kamer gezonden op 8 mei jl. (23 900, XV, nr. 44). Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten voorshands de behandeling aan te houden. De commissie wenst eerst van gedachten te wisselen met de parlementaire waarnemersdelegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie van juni jl.
6. Motie-Van Dijke/v.d. Vlies over de herbeoordelingsoperatie i.h.k.v. de TBA-wetgeving
23 900, XV, nr. 27
Meegenomen in wetsvoorstel over afschaffing malus en bevordering reı¨ntegratie (24 221).
7. Motie-Adelmund over wijziging van de regelgeving om onbedoelde en onredelijke uitkomsten te voorkomen
22 187, nr. 28
Uitgevoerd (brief aan TK d.d. 2/6 (22 187, nr. 32)
8. Motie-Giskes c.s. over de positie van ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen i.h.k.v. de WVG en de AWBZ
23 795, nr. 7
Bij VWS wordt, in overleg met SZW, gewerkt aan de totstandkoming van de persoonsgebonden budgetten, zoals in de motie wordt gevraagd. De termijn van 1 april 1996, waarbinnen de regering met een standpunt dient te komen, zal naar verwachting worden gehaald.
9. Gewijzigde motie-Van Dijke over particuliere schuldhulpverlening
22 969, nr. 18
De motie is onder de aandacht gebracht van de VNG. VNG heeft aangegeven dat in de uitvoeringspraktijk naast sociale diensten en gemeentelijke kredietbanken ook andere organisaties bij de schuldhulpverlening worden ingeschakeld (bijvoorbeeld particuliere schuldhulpverleningsbureaus en het maatschappelijk werk). Het is volgens de VNG aan gemeenten om hierin een keuze te bepalen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
13
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
10. Motie-Van der Linden c.s. over tijdelijke tewerkstellingsvergunningen
24 154, nr. 2
Motie is per omgaande (op 4 mei 1995) aan CBA gestuurd met het verzoek om, i.h.k.v. de uitvoering van de Wet Arbeid buitenlandse werknemers, naar inhoud en strekking van de motie te handelen.
11. Motie-J.M. de Vries over effecten van het afschaffen van het overgangsrecht AKW 18+
24 094, nr. 26
Deze motie is ingediend tijdens de parlementaire behandeling van de prestatiebeurs. Met de SVB is reeds overleg gestart over de wijze waarop het onderzoek kan/moet plaats vinden. Het onderzoek zal plaatsvinden op basis van gegevens 4e kwartaal 1995 en zal dus niet op korte termijn bschikbaar komen.
12. Motie-Blauw c.s. over het onder voorwaarden verlenen van tewerkstellingsvergunningen
24 200, nr. 2
Motie is per omgaande (op 2 juni ’95) aan CBA aangeboden met het verzoek om, i.h.k.v. de uitvoering van de Wet Arbeid buitenlandse werknemers, het in de motie aan de regering gerichte verzoek uit te voeren.
13. Motie-Bakker c.s. over de combinatie van zorgtaken en betaalde arbeid
23 646, nr. 50
Motie is meegenomen in de nota Arbeid en Zorg die dezer dagen is uitgebracht.
14. Gewijzigde motie-Hofstra c.s. over evaluatie van de consignatieregeling
23 646, nr. 56
Motie zal worden uitgevoerd 3 jaar na inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwet.
15. Motie-Rosenmo¨ller c.s. over het drastische verbeteren van de uitvoering van de Wet bevordering evenredelijke arbeidsdeelname
23 901, nr. 19
Motie wordt betrokken bij de evaluatie WBEAA. Voorts vindt overleg met sociale partners plaats.
16. Motie-Rosenmo¨ller c.s. over de WOR in kleine bedrijven
23 132, nr. 2
Wordt meegenomen in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel herziening van de Wet op de ondernemingsraden.
17. Motie-Schimmel over een individueel trajectplan voor reı¨ntegratie op de arbeidsmarkt
24 221, nr. 12
Overleg met Tica gestart d.d. 3/7/’95.
18. Motie-Adelmund c.s. over een gelijke garantie op een vervolguitkering voor zelfstandigen
24 221, nr. 23
Wordt meegenomen in voorgenomen wetgeving m.b.t. beperking inkomensgevolgen van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium.
19. Motie-Vd Zandschulp c.s. over hoogte en duur van de uitkering als uitgangspunt bij de vormgeving van overgangsrecht bij wijziging van sociale verzekeringen
EK, nr. 46j–3
Motie legt bij afwijking van het uitgangspunt van eerbiedigende werking een zwaardere motivatieplicht op aan de regering. In van toepassing zijnde toelichtingen wordt hiermee rekening gehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
14
BIJLAGE 5
CIRCULAIRES Datum:
Kenmerk:
Omschrijving:
18-07-1994
DG Sociale zekerheid SZ/BV/UKB/UAB/U-43579
12-12-1994
DGSZ/BV/UKB/UAB/94/50210
Wijziging per 1 januari 1995 m.b.t. ABW, IOAW en IOAZ
28-12-1994
SZ/BV/SpV/jb/mv/94/48664-II
Wijzigingen JWG
15-06-1995
Directie TEGMD TEGMD/95/0749
Deelname bezinningsbijeenkomsten
Eenmalige silicosevergoeding oudmijnwerkers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
15
BIJLAGE 6
NATIONALE OMBUDSMAN In het jaar 1994 deed de Nationale ombudsman een tweetal aanbevelingen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens een onderzoek stelde de Nationale ombudsman vast dat de klachtenopvangprocedure van het toenmalige directoraat-generaal van de Arbeid tekort schoot. Hij gaf de minister in overweging om de regeling aan te passen op het punt van hoor en wederhoor: een klager heeft het recht te reageren op het standpunt van de betrokken ambtenaar, zeker wanneer diens verklaring wezenlijk afwijkt van de stellingname van de klager. De minister nam de aanbeveling over en de klachtbehandeling werd heropend. Na een klacht over de telefonische bereikbaarheid van de voormalige Loontechnische Dienst (nu: Inspectiedienst SZW) deed de Nationale ombudsman eveneens een aanbeveling. Overeenkomstig de strekking van die aanbeveling wordt nu op het moment dat een kantoor niet bereikbaar is via een telefoonbeantwoorder informatie gegeven over de openingstijden en de bereikbaarheid van andere vestigingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
16
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
17
NIA
Rijkssubsidieregeling Schipperszorg
DIVOSA
SZN
Nibud
LVO
5
6
7
8
9
10
OESO
3
WBEAA
NIDI
2
4
OSA
1
Instellingen
Naam
Toekenningsbrief
Stb. 1988, 17 interdepartementaal
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Stcrt. 1989, nr. 191 2-10-89
Toekenningsbrief
Stcrt. 1994, nr. 123
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrieven interdepartementaal
Staatscourant/ Staatsblad/ Toekenningsbrief
BIJLAGE 7 Subsidieoverzicht
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
artikelnummer
5 000 000 3 000 000
131 000 131 000
1 232 000 0
414 000 363 000
3 138 000 0
3 588 000 3 327 000
1 500 000 2 000 000
50 000 0
100 000 100 000
900 000 900 000
Begrotingsbedrag 1995/1996
uitvoering sociale zekerheid
budgetvoorlichting
welzijnsaktiviteiten
uitvoering sociale zekerheid
welzijnsaktiviteiten
veiligheidsbeleid
bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen
internationaal arbeidsmarktonderzoek
bevolkingsonderzoek
arbeidsmarktonderzoek
Doelstelling
gemeenten
instituut
zeelieden
vereniging van directeuren gemeentelijke sociale diensten
een aantal organisaties
instituut
allochtonen
internationale organisatie
instituut
onderzoeksinstituten
Doelgroep
projectfinanciering doelsubsidie
doelsubsidie
doelsubsidie
doelsubsidie
doelsubsidies
doelsubsidie
doelsubsidie
bijdrage aan programma uitgaven
doelsubsidie
projectfinanciering
Financie¨le stimulans
per project
1993
1994
1993
1997
jaarlijks
jaarlijks
Evaluatie
M.i.v. 1996 overgeheveld naar het ministerie van V&W
M.i.v. 1996 overgeheveld naar het ministerie van V&W
1991
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
18
Experimenten
Reı¨ntegratie
Subsidieakkoord Amsterdam
Handhavingsbudget
Subsidie NCCZ
Experimenten activering uitkeringsgelden
17
18
19
20
21
22
22
Incidentele subsidies Arbeidsmarkt
Overig
Bijzondere maatregelen
Achterstandsbudget
14
16
Stimuleringsprojecten jonge Antillianen en Arubanen
13
Wet voorziening gehandicapten
Kwaliteit arbeidsverhoudingen
12
15
Vakcentrales
11
Ondersteuning
Naam
Toekenningsbrieven
Stcrt. 1995, nr. 13
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrief
Toekenningsbrieven
Toekenningsbrieven Toekenningsbrieven
Staatscourant/ Staatsblad/ Toekenningsbrief
U 15.01
U 14.06
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
U 15.01
artikelnummer
354 000 212 000
62 500 000 226 100 000
0 1 000 000
2 000 000 1 950 000
6 900 000 5 000 000
497 000 495 000
1 357 000 1 353 000
1 056 000 1 051 000
1 416 000 2 000 000
903 000 599 000
2 500 000 2 500 000
350 000 350 000 1 170 000 757 000
Begrotingsbedrag 1995/1996
arbeidsomstandigheden
werkgelegenheid
aktiviteitenprogramma
M&O beleid
werkgelegenheid
begeleiden van gehandicapten
experimenten op het gebied van additionele arbeid
informatieoverdracht
financiering i.v.m. WvG
schuldenbeleid; bestrijding armoede
knelpuntenvoorziening
vakbondsparticipatie arbeidsverhoudingen
Doelstelling
enkele organisaties
gemeenten/ langdurig werklozer
instituut
gemeenten/SVB
gemeente Amsterdam
gehandicapten
JWG’ers
WSW’ers
gehandicapten
commissie
een paar grotere gemeenten
bedrijfstakken
vakcentrales
Doelgroep
projectfinanciering
bijdrage in loonkosten
projectfinanciering
projectfinanciering
bijdrage in loonkosten
projectfinanciering
projectfinanciering
projectfinanciering
projectfinanciering
bijdrage aan programmauitgaven
projectfinanciering
projectfinanciering projectfinanciering
Financie¨le stimulans
per project
per project
per project
per project
per project
per project
per project
per project
Evaluatie
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
19
SPER
25
26
JWG
Banenpools
29
30
NMI
Remigratieregeling 1985
Basisremigratiesubsidieregeling 1985
31
32
33
Migratie
WSW
28
Sociale zekerheid
Jeugdspaarwet
Landen in nood
24
27
Incidentele subsidies Arbeidsomstandigheden Oost Europa
23
Naam
Stb. 1985, nr. 596
Stb. 1988, nr. 59
Toekenningsbrief
Stcrt. 1990, nr. 30-08-1990
Stcrt. 1997, nr. 52 16-03-1987
Stb. 1987, nr. 687
Stb. 1971, nr. 362
Stb. 1977, nr. 194
MR-besluit interdepartementaal
Stcrt. 1991, nr. 163 interdepartementaal
Toekenningsbrieven
Staatscourant/ Staatsblad/ Toekenningsbrief
U 15.03
U 15.03
U 15.03
U 12.04
U 12.03
U 12.02
U 15.05
U 15.05
U 15.01
U 15.01
U 15.01
artikelnummer
510 000 130 000
48 590 000 52 270 000
1 882 000 1 882 000
496 900 000 547 800 000
345 900 000 369 700 000
3 514 900 000 3 483 400 000
40 200 000 27 700 000
1 717 000 1 863 000
30 000 20 000
809 000 450 000
300 000 300 000
Begrotingsbedrag 1995/1996
bijdrage in transportkosten
financie¨le ondersteuning
voorlichting
werkgelegenheid
arbeidsmarktbeleid
sociale werkvoorziening
bezitsvorming
bezitsvorming
economisch herstel
economisch herstel
ad-hoc subsidie¨ring
Doelstelling
remigranten vanaf 18 jaar
emigranten
e´e´n instelling
moeilijk bemiddelbare werklozen
jongeren van 21–27 jaar
mindervaliden
jeugdigen van 15–21 jaar
algemene voorziening
Turkije
landen oost Europa
instituten/ instellingen
Doelgroep
bijdrage in transportkosten en financie¨le tegemoetkoming
e´e´nmalige uitkering
doelsubsidie (uitvoeringskosten)
samenwerking gemeenten en RBA’s
uitvoering via gemeenten
budgetfinanciering
spaarpremie¨ring
premie¨ring van sparen
rente-subsidie
projectfinanciering
projectfinanciering
Financie¨le stimulans
1993
1992
1991
1991
1991
jaarlijks
per project
per project
Evaluatie
01-12-1993
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
20
Landelijke ondersteuning
Meerjarige emancipatieprojecten
Eenmalige projecten en aktiviteiten
38
Bestrijding sexueel geweld
36
37
Emancipatiewerk en positieve aktie
35
Ondersteuning
34
Instellingen
Emancipatie
Naam
Toekenningsbrieven
Toekenningsbrieven
Toekenningsbrieven
Stcrt. 1988, nr. 962 18-5-88
Toekenningsbrieven
Staatscourant/ Staatsblad/ Toekenningsbrief
U 15.02
U 15.02
U 15.02
U 15.02
U 15.02
artikelnummer
874 000 524 000
2 084 000 2 084 000
475 000 475 000
2 200 000 2 200 000
5 761 000 5 762 000
Begrotingsbedrag 1995/1996
emancipatie
emancipatie
emancipatie
emancipatie
emancipatie
Doelstelling
vrouwen
vrouwen
vrouwen
vrouwen
vrouwenorganisaties
Doelgroep
projectfinanciering
projectfinanciering
projectfinanciering
projectfinanciering
projectfinanciering
Financie¨le stimulans
per project
per project
per project
1993/1994
per project
Evaluatie
Recente wijziging
BIJLAGE 8
DE BIJLAGE INZAKE ECONOMISCHE EN FUNCTIONELE CLASSIFICATIES
Overzicht a Uitgaven en ontvangsten per (macro-) economische categorie met totalen per economische hoofdgroep Code
Omschrijving
Uitgaven 1994
1995
1996
01 01.11
Nader te verdelen: algemeen Nader te verdelen: loonbijstelling
512 2 789
4 738 4 088
0
Totaal nader te verdelen
3 301
8 826
03
Interne verrichtingen
11.0 12.1
Ontvangsten 1994
1995
1996
46 817
34 373
21 411
9 669
9 647
Niet verdeeld Aankoop goederen/diensten (nietoverheid) Aankoop goederen/diensten (binnen de overheid) Verkoop goederen/diensten (nietoverheid)
258 163
225 967
215 705
87 610
132 551
116 472
178 396
224 800
253 500
1
Totaal consumptieve bestedingen
524 169
583 318
585 677
46 817
34 373
21 411
30 34.3 34.4
Inkomensoverdrachten niet verdeeld Overige sociale uitkeringen Overige uitkeringen aan gezinnen als consument Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen (overheden) Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen (niet-overheden)
6 722 296
5 288 100
7 165 300
21 30 734
600
1 000
7 411
510
380
1 128
20 512
2 009
45 996
55 890
59 120
1 009
6 779 390
5 365 012
7 226 809
31 764
600
1 000
651
64 393
244 537
1 733 604
1 864 691
1 280 661
311
436
386
1 630 287
2 700
2 700
1 910
3 500
2 000
11 097 868
11 184 400
11 590 300
78 243
5 200
5 000
3 509 774
3 514 900
3 483 400 756 479
772 000
768 000
12.2 16.1
35.4 35.5 35.6
3
40 41.4 42 43.2 43.5 47
4
51.4 53.2
5
61.42 62.2
6
Totaal inkomensoverdrachten aan/van derden Inkomensoverdrachten niet verdeeld Inkomensoverdrachten aan overige instellingen landelijk Inkomensoverdrachten aan sociale verzekeringsinstellingen Inkomensoverdrachten aan gemeenten Inkomensoverdrachten aan overige regionale en lokale overheden Inkomensoverdrachten van sociale verzekeringsinstellingen Totaal inkomensoverdrachten binnen de overheid
2 559
17 972 184
16 631 084
16 601 598
836 943
781 136
775 386
Overige kapitaaloverdrachten aan verzekeringsmaatschappijen Overige kapitaaloverdrachten aan gezinnen
74 911
48 417
29 563
213
30
30
Totaal kapitaaloverdrachten aan/van derden
75 311
48 417
29 563
213
30
30
1 140
915 737
816 139
797 827
400
Kapitaaloverdrachten aan overige instellingen landelijk Overige kapitaaloverdrachten sociale verzekeringsinstellingen
1 140
1 140
234 284
10 700
Totaal kapitaaloverdrachten binnen de overheid
235 424
11 840
1 140
25 596 147
22 652 619
24 453 613
Totaal hoofdstuk XV
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
21
Overzicht b Uitgaven en ontvangsten per functionele categorie Code
06.0 06.01 06.10 06.12 06.13 06.14 06.15 06.19 06.2 06.32 06.34 06.36 06.40 06.42 06 421 06.43 06.9
6
Omschrijving
Sociale voorzieningen (algemeen) Sociale voorzieningen (algemeen) onderzoek Sociale verzekeringen (sociale verzekering algemeen) Sociale verzekeringen (sociale verzekering ouderdom) Sociale verzekeringen (sociale verzekering gezin) Sociale verzekeringen (sociale verzekering werkloosheid) Sociale verzekeringen (sociale verzekering arbeidsongeschiktheid) Sociale verzekeringen (nog nader te verdelen) Sociale bijstand Maatschappelijke dienstverlening (kinderen) Maatschappelijke dienstverlening (gehandicapten) Maatschappelijke dienstverlening (overig) Algemene arbeidsaangelegenheden (algemeen) Algemene arbeidsaangelegenheden (verhouding/bescherming) Algemene arbeidsaangelegenheden (verhouding/bescherming) onderzoek Algemene arbeidsaangelegenheden (werkgelegenheid) Sociale voorzieningen nog nader te verdelen
Uitgaven
Ontvangsten
1994
1995
1996
1994
1995
1996
299 669
310 654
298 410
17 009
10 073
9 411
18 486
19 861
20 193
3 287
2 700
2 700
4 710 300
6 580 100
400 6 087 508 1 400 000
17 851
1 000
8 208
494 984
17 200
756 479
772 000
768 000
11 433 649
11 110 900
11 469 300
50 205 26 303
5 800
600 4 400
39 618
41 917
29 563
213
30
30
3 509 774
3 514 900
3 483 400
79 879
68 379
71 851
3 251
3 600
2 050
30 345
28 003
13 574
29 808
24 300
12 000
6 410
336
336
3 224 9 669
9 647
2 185 172
2 778 564
2 447 338
483
39 594
37 184
Totaal sociale voorzieningen
25 596 147
22 652 619
24 453 613
915 737
816 139
797 827
Totaal hoofdstuk XV
25 596 147
22 652 619
24 453 613
915 737
816 139
797 827
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
22
BIJLAGE 9
BELEIDSEVALUEREND ONDERZOEK Afgesloten evaluatieonderzoek
1. Evaluatie publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (Arbeidsverhoudingen) Tijdens de behandeling op 17 juni 1993 van het door een bijzondere Kamercommissie opgesteld rapport «Raad op Maat» heeft de Tweede Kamer door middel van een motie de regering verzocht het functioneren van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (P.B.O.) op korte termijn te doen onderzoeken en de kamer uiterlijk voor Prinsjesdag 1995 van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De vraagstelling luidt: Wat betekenen de bedrijfslichamen voor de sectoren waarvoor zij zijn ingesteld? Hoe staat het met de bestuurlijke aspecten? Wat heeft de PBO in de 90-er jaren te bieden? Het onderzoek is uitgevoerd door het IVA en is in juli 1991 afgerond. Aansluitend zal op grond van het onderzoek een ambtelijke werkgroep van SZW, EZ, LNV en BiZa een standpunt voorbereiden.
2. ARBVO-evaluatie (Arbeidsmarkt) Karakter: In 1995 vindt conform de Arbeidsvoorzieningswet een evaluatie plaats van de Arbeidsvoorziening in opdracht van de minister van SZW. Hoofdvraag is of en in hoeverre door de Arbvo-wet, als beleidsinstrument van de overheid, een meer doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt is bereikt. Tevens gaat het om de vraag of en in hoeverre een eventuele verbetering in de aansluiting van vraag en aanbod is toe te schrijven aan een beter functioneren van de Arbvo-organisatie en of dat beter functioneren een gevolg is van in het bijzonder de gedecentraliseerde en getripartiseerde beheerstructuur. Beleidsconclusies: Resultaten van het onderzoek spelen een rol in kabinetsreactie, die mede leidraad vormt voor herziening Arbvo-wet. Rapporten: «Arbeidsvoorziening in perspectief; Evaluatie Arbeidsvoorzienings-wet 1991–1994» Rapport Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzienings-wet: C.P. van Dijk, M.W.M. Vos-van Gortel, W.J. Dercksen, S.W. Douma, M. Scheltema (’s-Gravenhage, VUGA, Maart 1995) «Arbeidsvoorziening in perspectief: deelonderzoek A: structuur en organisatie: evaluatie arbeidsvoorziening 1991–1992» Door .. Onderzoek in opdracht van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoor-zieningswet (Commissie Van Dijk) uitgevoerd door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (BEA) (’s-Gravenhage, VUGA, 1995) «Arbeidsvoorziening in perspectief: deelonderzoek B: Resultaten en kosten. Evaluatie arbeidsvoorziening 1991–1992» Door J. de Koning, P.A. Donkers van Heel, A. Gelderblom, P.J. van Nes, C. Th. Zandvliet. Onderzoek in opdracht van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoor-zieningswet (Commissie Van Dijk) uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut, Divisie Arbeidsmarkt en Onderwijs (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
23
3. Monitoring Jeugdwerkgarantiewet (JWG) t/m 1994 (Arbeidsmarkt) Karakter: Vanaf de inwerkingtreding van de Jeugdwerkgarantiewet (JWG) is begonnen met de opzet van een monitoringsysteem, waarmee op hoofdlijnen het verloop en de uitvoering worden gevolgd. Er zijn gegevens verzameld bij 32 van de 130 JWG-uitvoeringsorganisaties (JWGO’s), waaronder die in de vier grote steden. De uitkomsten zijn opgehoogd en herwogen tot landelijke cijfers op basis van gegevens uit de kwartaaldeclaraties, die ingediend worden bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Belangrijkste resultaten: In 1993 werd de JWG voornamelijk gekenmerkt door de grote instroom in het eerste kwartaal. Deze grote instroom heeft het gehele jaar zijn invloed gehad op de uitvoering van de JWG. Aan het begin van het jaar zaten er ruim 7 000 jongeren in de JWG. Aan het einde van het jaar was dit aantal verdubbeld tot 14 000 jongeren. De samenstelling van de jongeren die in de JWG zitten, is nauwelijks veranderd. Alleen het aandeel van de jongens in de JWG is verder toegenomen van 28% tot 35%. De grote instroom heeft ervoor gezorgd dat er een grote toename is opgetreden in het aantal jongeren dat wel in dienst is van een JGWO maar niet op een garantiebaan zit (leegloop). Het aantal jongeren dat in de leegloop zit, neemt toe van 28% eind december 1992 tot 41% begin januari 1993. Van diegenen die wel op een garantiebaan geplaatst worden is de gemiddelde wachttijd tot deze garantiebaan 36 dagen. Ten opzichte van 1992 is hierin geen verandering opgetreden. Binnen de JWG bestaat een ruim aanbod van garantiebanen. Van 46% van het totaalaanbod van garantiebanen is in 1993 geen gebruik gemaakt. De leegloop wordt klaarblijkelijk niet veroorzaakt door een kwantitatief tekort aan garantiebanen. Enerzijds is er sprake van een kwalitatief tekort aan garantiebanen, anderzijds wordt de leegloop veroorzaakt doordat de JWGO’s niet in staat waren in korte tijd zoveel jongeren op een garantiebaan te plaatsen. Kwalitatief gezien is er in de JWG een tekort aan garantiebanen voor laag geschoolde jongeren. De uitstroom van de JWG is in de pas blijven lopen met de grote instroom. Het percentage jongeren dat uitstroomt, is gelijk gebleven met 1992. Een grote verandering is opgetreden in de reden van uitstroom. Ging in 1992 40% van de uitstroom naar een reguliere baan, in 1993 is dit slechts 24%. Een grote toename is zichtbaar in hat aantal jongeren dat ontslagen wordt (39% van de uitstroom in 1993 tegen 24% in 1992). Mannen, allochtonen en de jongste JWG’ers worden het meest ontslagen. Beleidsconclusies: De resultaten van de monitor JWG t/m 1992 zijn benut in de parlementaire discussie met betrekking tot het wetsvoorstel wijziging JWG, waarvan de tekst inmiddels in de Staatscourant is geplaatst (Stb. 1994, 361). Met name gegevens over de uitstroom en de leegloop in de JWG zijn gebruikt voor reacties op, door de Kamer gestelde, vragen. De belangrijkste wijziging in de JWG – de introductie van een voorbereidingsfase voorafgaand aan de JWG is nadrukkelijk bedoeld om de leegloop tegen te gaan. Daarnaast moeten de wervingsmogelijkheden van garantiebanen worden verruimd. Rapporten: «JWG-signalement derde kwartaal 1992» (Den Haag, VUGA, juni 1993) «JWG-signalement vierde kwartaal 1992 en jaaroverzicht» (Den Haag, VUGA, dec. 1993).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
24
«JWG-Signalement, eerste kwartaal 1993» (juli 1994; intern gebruik) «JWG-tabellenrapport tweede, derde en vierde kwartaal 1993» (november 1994; intern gebruik) «JWG-signalement Jaaroverzicht 1993» (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) «JWG-Signalement, eerste kwartaal 1994 (maart 1995; intern gebruik) «JWG-Signalement, tweede kwartaal 1994 (concept gereed, mei 1995; intern gebruik)
4. Kosten en baten van additionele arbeid; een vooronderzoek (Arbeidsmarkt) Karakter: Het onderzoek naar de meerwaarde van additionele arbeid is te plaatsen in het licht van de maatschappelijke problemen die samenhangen met een ongunstige verhouding tussen actieven en niet-actieven. Hoofddoelstelling van het SZW-beleid is het vergroten van de arbeidsparticipatie, zoals aangegeven in de Strategische Verkenningen SZW. In november 1993 is opdracht gegeven voor het uitvoeren van een vooronderzoek, waarin wordt nagegaan of het mogelijk is tot een integraal beeld te komen van de stand van zaken op het gebied van kosten en baten van additionele arbeid. Met nadruk wordt gezocht naar kosten en baten die kwantificeerbaar zijn en in financie¨le termen kunnen worden uitgedrukt. Tevens wordt een instrument ontwikkeld waarmee de meerkosten en de toegevoegde waarde van additionele arbeid kunnen worden bepaald. Bij de kosten wordt een viertal hoofdbestanddelen onderscheiden: loonkosten van de deelnemers, kosten voor de uitvoering, kosten op de werkplek en kosten voor de deelnemers zelf. De baten worden zeer ruim gedefinieerd, onderscheiden in: – Baten op individueel niveau van de deelnemers; – Effecten die bij deelnemers optreden en die tot baten leiden op collectief niveau; – Baten uit activiteiten die zich rechtstreeks op collectief niveau voordoen; – Een verbeterde uitvoering van bestaand of nieuw beleid. In het vooronderzoek worden de regeling Banenpools, de Jeugdwerkgarantiewet (JWG), de Kaderregeling Arbeidsinpassing-Werkervaringsplaatsen (KRA-wep) en de detacheringsplaatsen in het kader van de WSW betrokken. In het vooronderzoek is gekozen voor de volgende werkwijze. Allereerst wordt een systematiek van kosten en baten ontwikkeld. Door middel van bronnenonderzoek en raadpleging van diverse informanten wordt vervolgens nagegaan in hoeverre er aanknopingspunten bestaan voor de meetbaarheid en de feitelijke vaststelling van kosten en baten. Met behulp van veldwerk wordt nagegaan welke gegevens beschikbaar kunnen komen. Belangrijkste resultaten: Resultaat van het vooronderzoek is dat aangegeven wordt langs welke weg een beeld van de verschillende kosten- en batencategoriee¨n te krijgen is. Om tot een beeld te komen moeten meerdere gegevensbronnen worden benaderd en een veelheid van onderzoeksmethoden worden toegepast. het onderzoek zelf betreft daarmee een zeer omvangrijk onderzoek, waarbij het niet mogelijk is exacte bedragen voor de kosten en baten te genereren, maar gewerkt moet worden met indicaties en stelposten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
25
Beleidsconclusies: Het rapport is uitgebreid besproken in het Onderzoekers Overleg Sociale Zekerheid en met een brede vertegenwoordiging van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het oordeel was dat, met name bij de batenposten, sprake is van een stapeling van schattingen en stel;posten, waardoor de uitkomsten aan betrouwbaarheid inboeten. Voorts is vastgesteld dat het een tijdrovende methode betreft, die steeds moet worden toegesneden op de feitelijke maatregel en pas gebruikt kan worden als een maatregel gerede tijd van kracht is. Conclusie was dat, gelet op de recente ontwikkelingen in het kader van het activerend arbeidsmarktbeleid, veeleer behoefte bestond aan een ex-ante meetinstrument. In 1995 wordt een brede varie¨teit aan mogelijkheden geboden voor het cree¨ren van gesubsidieerde banen. De mogelijkheid op voorhand een inschatting te maken van de kosten en baten en de te verwachten mate van verdringing objectiveert het keuzeproces voor subsidietoedeling. Rapport: «Kosten en baten van additionele arbeid; Onderzoek naar systematiek en meetbaarheid» Door Sipke Boorsma, Ger Homburg, Timke Visser. Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994)
5. Het Stichtingsaccoord over etnische minderheden in de praktijk (Arbeidsmarkt) Karakter: Jaarlijks uit te voeren kwantitatief panelonderzoek in het kader van het accoord van november 1 990 in de Stichting van de Arbeid over het terugdringen van werkloosheid bij etnische minderheden, de in de bedrijven genomen maatregelen tot verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden. Inventarisatie van het aantal werknemers uit minderheidsgroepen dat in de onderscheiden functiesoorten werkzaam is. Belangrijkste resultaten: Inmiddels zijn de resultaten van drie onderzoeken bekend. De resultaten van de vervolgmetingen wijken niet wezenlijk af van die van de nulmeting. In 1992, 1993 en 1994 is het aandeel van de minderheden in het werknemersbestand van de onderzochte bedrijven nauwelijks veranderd. Uit de drie tot nu toe gehouden onderzoeken blijkt dat de organisaties zich onvoldoende hebben ingespannen om het STAR-accoord na te leven. Beleidsconclusies: Wettelijke maatregelen zijn genomen om een verdere verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden te bewerkstelligen. Najaar 1995 zal opnieuw door I-SZW een vervolgonderzoek worden ingesteld. Rapport: «Het Stichtingsaccoord over etnische minderheden in de praktijk: tweede vervolgmeting» Uitg. I-SZW Dienst voor Inspectie en Informatie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Den Haag, I-SZW, 1994) «Het Stichtingsaccoord over etnische minderheden in de praktijk: derde vervolgmeting» Uitg. I-SZW Dienst voor Inspectie en Informatie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Den Haag, I-SZW, 1995)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
26
6. Landelijk servicepunt positieve actie (Emancipatie) Karakter: Door bureau Velthuizen, Toppen en van Iren is onderzocht of er voldoende draagvlak voor een Landelijk servicepunt Positieve Actie bestaat, welke alternatieven er bestaan en hoe het initiatief concreet vorm kan krijgen. Uitgangspunt voor het onderzoek is een gezamenlijk voorstel van de FNV en het Landelijk Netwerk Positieve Actie, dat zij in augustus 1993 ingediend bij het ministerie van SZW. Belangrijkste resultaten: De belangrijkste conclusie is dat de inzet van het servicepunt vooral moet zijn om commitment te krijgen bij het bedrijfsleven. Daarvoor zijn een stuurcommissie met mensen van naam uit het bedrijfsleven en een zakelijke uitstraling van groot belang. Het onderzoek bevat een aantal concrete suggesties om dit te bereiken. Mede op basis van dit onderzoek zal SZW/DCE in het najaar 1995 een standpunt bepalen en tot uitvoering overgaan. Rapport: «Van initiatieven uit de vrouwenbeweging tot expertisecentra emancipatie: een beschouwing». Door drs. M. Westgeest (Den Haag, B&A-Groep Beleidsonderzoek- en advies b.v., februari 1995).
7. Effecten bestrijding seksueel geweld (Emancipatie) Karakter: Rapportage aan de V.N. van het gevoerde beleid deed de vraag rijzen naar de effecten ervan. Tegelijkertijd ontstond de behoefte aan een opname van de stand van zaken wat betreft het vo´o´rkomen van seksueel geweld, tevens te gebruiken als nulmeting voor later onderzoek. Gezien de gecompliceerdheid van de materie werd het wenselijk geacht te beginnen met een methodologische vooronderzoek, om daarmee de mogelijkheden en onmogelijkheden te verkennen. Aan de vakgroep Vrouwenstudies van de Katholieke Universiteit Brabant is opdracht gegeven tot een methodologisch vooronderzoek naar de mogelijkheden van een onderzoek van de effecten van het beleid en van het huidige vo´o´rkomen van seksueel geweld. Een aanzienlijk deel van het onderzoek is gewijd aan de mogelijkheden tot evaluatie van het beleid. Daartoe is in eerste instantie de beleidstheorie gereconstrueerd. De beschikbare literatuur over evaluatieonderzoek van het seksueel-geweldbeleid wordt weergegeven. De bruikbare onderzoeksmethoden met hun vooren nadelen worden besproken. In het gedeelte waarin wordt ingegaan op het onderzoeken van het vo´o´rkomen van seksueel geweld, wordt afzonderlijk aandacht besteed aan het meten van attitudes en aanverwante gebieden. Het onderzoek wordt afgerond met conclusies en aanbevelingen. Rapport: «Moeilijk maar niet onmogelijk. Een vooronderzoek over de mogelijkheden naar de effecten van beleid ter bestrijding van seksueel geweld en naar het voorkomen van seksueel geweld» Door M.L.E. van Delft, T.M. Willemsen, S. Keuzenkamp en W.M.A. Vanwesenbeeck. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Vakgroep Vrouwenstudies Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. (’s-Gravenhage, VIGA, november 1994)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
27
8. Uitvoeringsonderzoek ABW; discretionaire ruimte (Bijstandszaken) Karakter: Het betreft de rapportage van een onderzoek naar de wijze waarop gemeenten en bijstandsambtenaren de aan hun gegeven beoordelingsbevoegdheden ten aanzien van de uitvoering van de Algemene Bijstandswet vorm geven. Het onderzoek is verricht in het kader van het Project Evaluatie van het Herziene stelsel (PES). De onderzoekresultaten: De afgelopen jaren heeft zich bij de meeste van deze onderzochte sociale diensten een verandering in werkwijze voorgedaan. Met name onder invloed van een veranderend maatschappelijk en politiek klimaat ten aanzien van sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid, zijn organisatorische en beleidsmatige veranderingen op het terrein van activering doorgevoerd bij veel diensten. De ingrijpendheid van de veranderingen varieert echter sterk per gemeente. Dat geldt ook voor de mate waarin deze veranderingen effect sorteren op de werkvloer, dat wil zeggen in het besluitvormingsproces en handelen bij de uitvoerende ambtenaren. Er bestaan grote verschillen tussen sociale diensten in de mate waarin de activering van clie¨nten daadwerkelijk ter hand wordt genomen. Die verschillen zijn vooral een gevolg van de wijze waarop sociale diensten zelf vorm geven aan het activeringsbeleid. Uit het onderzoek blijkt dat het «handen en voeten geven» aan activerend beleid vooral plaats vindt door het vrijmaken van (gespecialiseerde) bijstandsambtenaren voor het activeren van clie¨nten, door het ontwikkelen van een samenwerkingsrelatie met het arbeidsbureau en het vrijmaken van middelen om activering daadwerkelijk gestalte te geven. Het alleen hanteren van een beleidsintentie tot activering blijkt volstrekt onvoldoende. Het onderzoek geeft inzicht in de voorwaarden waaronder een activerend beleid succes kan hebben. Een evenwichtige uitvoering van de activering van clie¨nten wordt volgens de onderzoekers bevorderd wanneer er sprake is van een vaste, min of meer persoonlijke, relatie tussen bijstandsambtenaren en clie¨nten en er een zekere mate van specialisatie bestaat in de uitvoering van het activerend beleid. Bovendien is een vereiste dat de gemeenten over voldoende middelen (in termen van scholingsmogelijkheden, werkervaringsplaatsen e.d.) en instrumenten (intensieve begeleiding van langdurig werklozen, sollicitatiebegeleiding, differentiatie naar doelgroepen) beschikken voor activering van clie¨nten. Een geringe aandacht voor activering van clie¨nten doet zich met name voor bij diensten waar het clie¨ntenbestand moeilijk bemiddelaar is, er een hoge werkdruk is, er onvoldoende middelen en instrumenten aanwezig zijn. Een gering aandacht voor activering doet zich ook voor wanneer er sprake is een afstandelijke en telkens wisselende relatie tussen bijstandsbeambten en de clie¨nten of wanneer de afstand tussen loketambtenaren en specialistische bemiddelingsafdelingen bijzonder groot is. De mate waarin de sociale dienst haar beleid richt op activering en hier ook handen en voeten aan geeft is ook grotendeels bepalend voor de werkwijze van de individuele bijstandsambtenaren. In het onderzoek naar de uitvoering van het activerend beleid is de nadruk gelegd op de afwegingen dieindividuele bijstandsambtenaren maken in hun contacten met clie¨nten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
28
Het betreft hier afwegingen over onder andere hoe de wettelijke regels toe te passen en hoe de clie¨nt te behandelen. Bij het maken van deze afwegingen hebben – onder andere vanwege het individualiseringsprincipe in de bijstandswet – de bijstandsambtenaren een grote mate van beslissingsvrijheid. De afwegingen die de bijstandsambtenaren maken zijn te onderscheiden in efffectiviteitsoverwegingen (overwegingen met betrekking tot de kans op succes bij activering van de clie¨nt) en morele overwegingen (gericht op het gedrag van de clie¨nt , het arbeidsverleden of de zorgverplichtingen van de clie¨nt). Naar mate er een meer activerend beleid wordt gevoerd blijken effectiviteitsoverwegingen een meer overheersende rol te gaan spelen, hetgeen tot gevolg heeft dat de aandacht voor begeleiding en activering van de meest kansrijke clie¨nten toeneemt. In dit opzicht is er sprake van een «afroming» van de meer kansrijke clie¨nten met het risico dat een tweedeling ontstaat tussen enerzijds niet actieve clie¨nten met een grote kans op een langdurig verblijf in de bijstand en anderzijds clie¨nten die in aanmerking komen voor een activerende benadering. Beleidsconclusies: Het kabinet heeft dit probleem reeds onderkend en de nodige stappen ondernomen. Bij derde nota van wijziging van de nieuwe Bijstandswet worden nieuwe artikelen ingevoerd (artikel 152a en artikel 153b) waarmee een beperkt aantal gemeenten bij wijze van experiment de mogelijkheid wordt geboden projecten op te zetten ten behoeve van sociale activering. Het beleid daarbij is, zoals in de toelichting omschreven, dat het kabinet de langdurige werkloosheid langs een veelheid van wegen wil terugdringen. Het uitgangspunt daarbij blijft inschakeling in het reguliere arbeidsproces of, bij geringe arbeidsmarktkansen, instroom in een van de instrumenten van het activerend arbeidsmarktbeleid, waaronder de in de regeringsverklaring aangekondigde 40 000 extra te cree¨ren arbeidsplaatsen. Het kabinet is echter van oordeel dat specifiek beleid noodzakelijk is voor langdurig werklozen in de bijstand voor wie ook het activerend arbeidsmarktbeleid op korte termijn geen oplossing biedt. Rapport: «Een activerende bijstand? Een onderzoek naar besluitvorming over activering van clie¨nten door sociale diensten». Door S. boorsma e.a. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de VNG door Regioplan en de Vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Utrecht. Den Haag, VUGA, oktober 1994.
9. Evaluatie uitvoering richtlijn passende arbeid (Bijstandszaken) Karakter: Het betreft een onderzoek naar de uitvoering (arbeidsbureaus, bedrijfsverenigingen en gemeenten) van de richtlijn passende arbeid die in 1992 is ingevoerd. Belangrijkste resultaten: De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat, hoewel de uitvoerders het gedachtengoed achter de richtlijn onderstrepen, de richtlijn passende arbeid in de uitvoeringspraktijk niet of nauwelijks als zodanig wordt toegepast. De introductie van de richtlijn heeft er over het algemeen ook niet toe geleid dat uitvoeringsorganisaties hun handelswijze hebben veranderd. Daar waar het uitgangspunt van de richtlijn op basis van de jurisprudentie reeds werd onderschreven heeft men terecht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
29
geen aanleiding gezien veranderingen in de werkwijze aan te brengen. Daar waar respondenten aangeven dat de introductie van de richtlijn wel invloed heeft gehad op het handelen wordt gesteld dat men «bewuster en meer consequent omgaat met het begrip passende arbeid». De voornaamste verklaringen van de respondenten voor het feit dat de richtlijn niet uitdrukkelijk wordt toegepast zijn: de huidige situatie op de arbeidsmarkt, de gebrekkige aansluiting van de richtlijn op de feitelijke uitvoeringspraktijk en de taakopvatting van de afzonderlijke instanties alsmede de niet optimale samenwerking tussen arbeidsbureaus en uitkeringsorganisaties. De verklaringen hebben betrekking op het volgende: – De huidige arbeidsmarktsituatie In de onderzochte periode, januari tot met juni 1994, is sprake van een andere arbeidsmarktsituatie dan ten tijde van de introductie van de richtlijn toen er sprake was van een groot aantal moeilijk vervulbare vacatures. Momenteel is er sprake van weinig vacatures bij een groot aanbod van actief werkzoekenden. Dit leidt er volgens de respondenten toe dat de arbeidsbureaus bij het vervullen van vacatures een ruime selectie uit geschikte en gemotiveerde kandidaten kunnen maken. Het toepassen van de criteria uit de richtlijn is bij deze grote doelgroep niet relevant. Een meer principie¨le reden voor het niet expliciet toepassen van de richtlijn is volgens de respondenten van de arbeidsbureaus dat het vervullen van lagere functies door hoger opgeleiden leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt en dat de problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt daardoor alleen maar erger worden. – De aansluiting van de richtlijn bij de huidige uitvoeringspraktijk Een ander argument is dat de veronderstelde werkwijze bij toepassing niet aansluit bij de feitelijke uitvoeringspraktijk. Een belangrijk element uit de richtlijn is dat werkzoekenden zich bij het uitblijven van succes periodiek herorie¨nteren op hun marktkansen. In de richtlijn is deze termijn vastgesteld op ongeveer een half jaar. Een adequate toepassing veronderstelt daarom een frequent contact tussen werklozen en uitvoeringsorganisatie. Een dergelijk contact wordt volgens de uitvoerders belemmerd door het grote aantal werklozen, een gevoeld gebrek aan capaciteit en een gering aantal vacatures. Overigens komt wel intensiever contact tussen werklozen en uitvoerders voor bij een vacaturegerichte benadering met gemotiveerde werklozen, trajectbemiddeling of projecten voor moeilijk vervulbare vacatures. – Samenwerking tussen arbeidsbureaus en uitkeringsinstanties De samenwerking tussen arbeidsbureaus en sociale diensten blijkt over het algemeen verder ontwikkeld te zijn dan de samenwerking tussen arbeidsbureaus en bedrijfsverenigingen. In regio’s waar nauw wordt samengewerkt bijvoorbeeld via een e´e´n-loket-benadering, is sprake van kortere communicatielijnen met meer mogelijkheden tot veelvuldig contact met clie¨nten. In deze regio’s zijn betrokkenen over het algemeen tevreden over de kwaliteit van het contact en over het nakomen van de gemaakte werkafspraken. Beleidsconclusies: De resultaten van het onderzoek benadrukken naar de mening van de bewindslieden het belang van een goede stroomlijning en onderlinge aansluiting van het totale bemiddelings- en activeringsproces. Het rapport maakt ook duidelijk dat de bemiddelings- en meldingspraktijk met betrekking tot het begrip passende arbeid nog aanmerkelijk kan worden verbeterd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
30
In het regeeraccoord heeft het kabinet al het voornemen aangekondigd van een aanscherping van het begrip passende arbeid, evenals een verbetering van de uitvoering. In dit verband wijzen de bewindslieden op onder andere de voornemens ten aanzien van de herinrichting van de algemene Bijstandswet (trajectbemiddeling, verplichte samenwerking tussen gemeenten en arbeidsbureaus) en de nieuwe Organisatiewet Sociale Verzekeringen (verplichte samenwerking tussen bedrijfsverenigingen en arbeidsbureaus en verplichte gegevensverstrekking). Tevens is aangekondigd dat een AMvB zal worden opgesteld met een aanscherping van het begrip passende arbeid, waarin nadere regels worden opgenomen voor de toepassing van het begrip passende arbeid ten aanzien van academici en schoolverlaters. Verder zijn de bewindslieden voornemens, in samenhang met overige voornemens op het gebied van de versterking van de activeringsfunctie in de sociale zekerheid, een plan van aanpak te ontwikkelen om de hantering van het begrip passende arbeid in de uitvoeringspraktijk te verbeteren. Rapport: «Richtlijn passende arbeid. Evaluatie van de toepsssing van de richtlijn door uitvoeringsorganisaties» Door Ipso Facto. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994)
10. Evaluatie verhaalswetgeving (Bijstandszaken) De nieuwe wetgeving terugvordering en verhaal bijstand is sinds 1 augustus 1992 van kracht. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende een nieuwe regeling voor terugvordering en verhaal van kosten van bijstand is door de Tweede Kamer verzocht om een evaluatie. De evaluatie moet onder andere inzicht geven in het vraagstuk of de toevoeging van 15 miljoen gulden aan het Gemeentefonds alsmede de besparing van het gemeentelijk aandeel van 10% op de bijstandsuitkering voldoende zijn om de gestegen uitvoeringskosten te compenseren. Ten behoeve van de evaluatie zijn verschillende onderzoeken gestart. De rijksconsulenten hebben bij een groot aantal gemeenten een vooronderzoek verricht naar de gemeentelijke uitvoering van de verhaalswetgeving. Tevens is gekeken naar de afhandeling van de nieuwe verhaalswetgeving door de rechterlijke macht. Een extern bureau heeft de gemiddelde uitvoeringskosten van verhaalgevallen berekend. Momenteel verricht het departement een meting naar de aantallen verhaalgevallen die bij de gemeenten gesignaleerd en vervolgens afgehandeld worden. Op basis van deze laatste twee onderzoeken wordt berekend of de toevoeging van 15 miljoen gulden aan het Gemeentefonds voldoende is om de uitvoeringskosten te compenseren.
11. Niet-gebruik van de sociale zekerheid (COSZ-onderzoek) (A&O) Karakter: De aandacht van het onderzoek, dat in COSZ-verband uitgevoerd is, was vooral gericht op uitkeringen die een bestaansminimum moeten garanderen. Gezocht werd naar een antwoord op de vraag naar de omvang van het verschijnsel van niet-gebruik van de sociale zekerheid, en vervolgens werd inzicht gewenst in de verdeling van het niet-gebruik over verschillende groeperingen. De mogelijke oorzaken van niet-gebruik zijn – zij het beperkt ~ meegenomen bij de analyse. De analyses zijn verricht op verschillende databestanden (SEP, WBO en AVO). Omdat in elk van de afzonderlijke bestanden op zich onvoldoende materiaal aanwezig is om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
31
alle onderzoeksvragen te beantwoorden wordt door middel van het combineren van resultaten van verschillende bestanden gepoogd een beter inzicht te verkrijgen en de resulaten beter te onderbouwen. Belangrijkste resultaten: De algemene conclusie is dat het risico op niet-gebruik relatief groot is bij de huursubsidie, de bijstand en de toeslagenwet. Het risico is beperkt bij de AOW, de AWW en de kinderbijslagwet. Bij deze volksverzekeringen betreft het vaak specifieke groepen: AOW’ers met een partner jonger dan 65 jaar, die de toeslag niet ontvangen; weduwnaars en «pseudoweduwen» in de AWW; en huishoudens met kinderen ouder dan 16 jaar waarvoor geen kinderbijslag wordt verkregen. Zoals ook al uit eerder onderzoek bleek is het mogelijk niet-gebruik van de huursubsidie opvallend hoog. Daarmee worden uitkomsten van eerdere onderzoeken naar de huursubsidie bevestigd. Het niet-gebruik van de huursubsidie blijkt samen te hangen met de duur van de bewoning van het huis en de hoogte van de (mogelijke) subsidie. Naarmate men langer in het huis woont en het ontvangen subsidiebedrag kleiner is, stijgt de kans op niet-gebruik. Ten aanzien van de bijstand stellen de onderzoekers dat – vanwege de beperkingen van de gebruikte gegevens – het niet mogelijk is «harde» uitspraken te doen. Wel geeft het onderzoek aanleiding tot de suggestie dat het (partie¨le) niet-gebruik van de bijstand niet verwaarloosbaar is. vanwege de beperktheid van de gegevens is het, volgens de onderzoekers, echter niet mogelijk aan dit resultaat eventuele beleidsconclusies te verbinden. Ook de motieven voor het niet-gebruik zijn onderzocht. De waardering van het uitkeringsbedrag is de belangrijkste factor bij het verklaren van het niet-gebruik. Als men het bedrag niet de moeite waard vindt en aangeeft het geld niet nodig te hebben, wordt de kans op niet aanvragen groter. De omstandigheid dat men vaak ten onrechte meent geen recht te hebben en bepaalde houdingen (gevoelens van schaamte, niet van de overheid afhankelijk willen zijn) zijn eveneens van belang. Objectieve factoren zoals leeftijd, geslacht, opleiding en dergelijke, spelen wel een rol, maar wegen minder zwaar dan eerder genoemde motieven. Beleidsconclusies: Het mogelijke niet-gebruik speelde een rol bij het aanscherpen van de voorlichtingsverplichting van de gemeenten in de Herinrichting Algemene Bijstandswet. Rapport: «De gemiste bescherming: niet-gebruik van sociale zekerheid door bestaansonzekere huishoudens» Door J.C. Vrooman, K.T.M. Asselberghs; m.m.v. J.M. Wildeboer Schut. Onderzoek in opdracht van de Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid (COSZ) door het Sociaal en Cultureel Planbureau (’s-Gravenhage, VUGA, 1994) «De gemiste bescherming: samenvatting: niet-gebruik van sociale zekerheid door bestaansonzekere huishoudens» Door J.C. Vrooman, K.T.M. Asselberghs; m.m.v. J.M. Wildeboer Schut. Onderzoek in opdracht van de Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid (COSZ) door het Sociaal en Cultureel Planbureau (’s-Gravenhage, VUGA, 1994)
12. Evaluatie COSZ-onderzoek (A&O) Karakter: De Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid COSZ heeft in haar bestaan een dertigtal publikaties het licht doen zien. Ter voorbereiding van de besluitvorming over het voortbestaan van de COSZ na 1995 is onder meer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
32
de voorliggende evaluatie uitgevoerd. Daarin is nagegaan welke onderzoeksthema’s gedurende 10 jaar COSZ aan de orde zijn geweest en is getracht te kijken naar de rol die de daaruit voortvloeiende publikaties hebben gehad in de beleidsdiscussie. De dertig publikaties die in die tien jaar zijn verschenen, zijn bestudeerd en is een aantal gesprekken gevoerd met mensen die op de een of andere manier betrokken zijn of waren bij COSZ-onderzoek. Belangrijkste resultaten: De onderzochte thema’s waarvan verslag wordt gedaan in de publicaties, werden ontwikkeld in overleg met direct betrokken organisaties in het veld van sociale zekerheid. De onderzoeken hebben betrekking op onderwerpen waarvan de beleidsrelevantie op middellange termijn door de betrokkenen onderschreven werd. In het algemeen kan worden gesteld dat door de COSZ tussen 1 983 en 1993 rapporten zijn uitgebracht die door de keuze van thema’s en de wijze van uitwerking relevant waren voor beleid en discussie op wat langere termijn. Hierbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat onderzoek slechts een van de factoren is die een rol spelen bij het bepalen van beleid. Zo gezien heeft de COSZ wellicht een bescheiden maar vaak wel een aanwijsbare bijdrage geleverd aan het debat over belangrijke vraagstukken van sociale zekerheid. Beleidsconclusies: De evaluatie is uitgevoerd ter ondersteuning van de discussie over het voortbestaan van de COSZ na 1995. Deze discussie is nog niet afgerond. Rapport: «Tussen actualiteit en reflexie; Evaluatie van tien jaar COSZ-onderzoek. Door J. Terpstra. Onderzoek verricht in opdracht van de Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid (COSZ) door het ITS te Nijmegen (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994)
13. Evaluatie monitor studie lich. belasting (Monitor werkstress) (Arbeidsomstandigheden) Karakter: Het doel is om inzicht te krijgen in: 1. de aard en omvang van de risico’s voor stress en lichamelijke belasting in het werk; 2. de vraag of en, zo ja, hoe de inventarisatie- en evaluatie hiervan door het bedrijf plaatsvindt; 3. de aard en omvang van het door het bedrijf gevoerde preventiebeleid, gericht op stress en/of lichamelijke belasting; en 4. belemmerende en bevorderende factoren voor het tot stand brengen van preventiebeleid binnen het bedrijf, dat is gericht op stress en/of lichamelijke belasting. Daarnaast had de monitorstudie als belangrijk doel de zelfwerkzaamheid van bedrijven ten aanzien van hun preventiebeleid gericht op stress en/of lichamelijke belasting te stimuleren door hen een spiegel voor te houden. Rapport: «Evaluatie van de monitorstudie naar stress en lichamelijke belasting» (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
33
14. Evaluatie Convenant Arbeidsomstandigheden Baggerbedrijf (Arbeidsomstandigheden) Karakter: In het Convenant Arbeidsomstandigheden Baggerbedrijf van 15 april 1992 is opgenomen, dat de verplichtingen uit het Convenant na twee jaar zullen worden gee¨valueerd. In welke mate is door de verschillende partijen die het Convenant hebben ondertekend uitvoering gegeven aan de verplichtingen uit het Convenant. Beleidsconclusie: Het Convenant zal nog doorlopen tot 1997. Rapport: «Evaluatie Convenant Baggerbedrijf ’92-’94 (januari 1995)
15. Implementatie wetgeving welzijnsbeleid (Arbeidsomstandigheden) Karakter: In 1990 zijn de welzijnsbepalingen in de Arbowet van kracht geworden. De naleving van deze welzijnsbepalingen binnen de bedrijven is nog onvoldoende in kaart gebracht. De bedoeling is om inzicht te krijgen in de bekendheid met de nieuwe regelgeving en het niveau van zelfwerkzaamheid in bedrijven. Beleidsconclusies: Bijstelling en zonodig aanscherping van het beleid m.b.t. arbeidsinhoud en ergonomie. De evaluatie speelt een rol bij herorie¨ntatie Arbo-beleid. Rapport: «Evaluatie Arbowetgeving m.b.t. welzijn bij de arbeid» (’s-Gravenhage, VUGA, mei 1995)
16. Evaluatie van stralingsdoses radiologische werkers in Nederland (Arbeidsomstandigheden) Karakter: Het nationaal Dosis Registratie en Informatiesysteem is een databestand waarin de uitslagen van de dosisregistratie van radiologisch werkers (ca. 32000) zijn opgeslagen. De bedoeling is om inzicht te krijgen in de ontvangen dosis, onderscheiden naar verschillende categoriee¨n werkzaamheden. Beleidsconclusies: De uiteindelijke beleidsconclusies moeten nog geformuleerd worden. Rapport: «Evaluatie Stralingsdoses van radiologische werkers in Nederland voor de periode 1989–1993 (Arnhem, december 1994)
17. Monitoring arbeidsbestel (Arbeidsomstandigheden) Karakter: Beoogd wordt de haalbaarheid te onderzoeken van monitoring op de gebieden arbeidsinhoud en ergonomie. Onderzocht worden niet alleen de mogelijkheden van monitoring van variabelen die inzicht kunnen verschaffen in de kwaliteit van de arbeidsinhoudelijke en ergonomische condities, maar ook van de variabelen die inzicht kunnen verschaffen in de beleidsvoering ter zake van intermediairen en arbeidsorganisaties en de kansen op arbeidsgebonden uitval als gevolg van psychische en fysieke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
34
belasting. Deze monitoring dient ook inzicht te verschaffen in de effectiviteit van beleidsmaatregelen gericht op beı¨nvloeding van arbeidsinhoud en ergonomie voor verschillende doelgroepen. Rapport: «Haalbaarheidsstudie monitoring arbeidsinhoud en ergonomie (’s-Gravenhage, VUGA, mei 1995)
18. Evaluatie convenant bouwnijverheid (Arbeidsomstandigheden) Karakter: Evaluatie van het arboconvenant in de bouwnijverheid, alsmede evaluatie van het fenomeen «convenant» ter bepaling van de bruikbaarheid in het algemeen. Rapport: «Evaluatie convenant arbeidsomstandigheden bouwnijverheid» (Utrecht, december 1994) Lopend evaluatieonderzoek
1. Effectiviteit wet gelijke behandeling (Arbeidsverhoudingen) Tweede deel van een onderzoek ter evaluatie van de effectiviteit inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid sedert de herziening in 1989. Het eerste deel (afgesloten in 1994) analyseerde ontwikkelingen in de jurisprudentie en de literatuur. Het tweede deel (nog lopend) toetst de bevindingen van het eerste deel in de praktijk. Door middel van vraaggesprekken met arbeidsorganisaties en belangenorganisaties wordt nagegaan in hoeverre men bekend is met (de inhoud van) de wetgeving en met de daarin voorziene procedures en welk relatief ge-wicht werkgevers in hun gedrag aan de wettelijke normen toekennen.
2. Evaluatie van WBVV en WBGV-regeling (Arbeidsverhoudingen) De bedoeling is om inzicht te krijgen in mogelijke knelpunten en (ongewenste) neveneffecten als gevolg van de regelingen; van het WBGV worden inmiddels in aanvullend onderzoek ook de bedrijfseconomische gevolgen onderzocht. Deze aanvulling betreft het Werktijdenbesluit voor Geneeskundigen en Verloskundigen (WBGV), die op 1 februari 1993 in werking is getreden. De sociale partners zijn van oordeel dat er een financie¨le analyse en toetsing van de aannames, waarop het WBGV gebaseerd is, nodig is. De kosten-consequenties worden als een majeur knelpunt ervaren. Nader beleid is wellicht noodzakelijk op basis van de resultaten van de evaluatie. Bovendien kunnen er gevolgen verwacht worden m.b.t. het beleid terzake van de specialisten alsmede de verhouding tussen specialisten en assistenten. VWS en OCW financieren dit onderdeel van het onderzoek mede.
3. Gemeentelijk minimabeleid (ASEA) Eenzijdige extra ondersteuning van inactieven die in beginsel in staat zijn om te gaan werken, leidt tot vermindering van de prikkel tot werken, omdat het inkomensverschil c.q. het verschil in bestedingsmogelijkheden tussen een uitkeringssituatie en volledig werk, daardoor kleiner wordt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
35
4. Arbeidsreı¨ntegratiemogelijkheden van arbeidsongeschikten (Arbeidsmarkt) De vermindering van het gebruik van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zal, onder andere, bereikt moeten worden, doordat personen in grotere getale en eerder na het ontstaan van arbeidsongeschiktheid (weer) gaan deelnemen aan het arbeidsproces dan tot nu toe het geval was. In een aantal gevallen zal dit bevorderd kunnen worden door aanpassing van het werk, de werkplek en/of de arbeidsomstandigheden aan beperkingen van de werknemer ten gevolge van ziekte of gebrek. Doorgaans wordt ervan uitgegaan, dat dit zo kort mogelijk na het ontstaan van die arbeidsongeschiktheid dient plaats te vinden. Het is op dit moment onduidelijk, in hoeverre door deze aanpassing van het werk, de werkplek en/of de werkomgeving bevorderd kan worden, dat arbeidsongeschikte personen (weer) deel gaan nemen aan het arbeidsproces. Evenmin is bekend, in hoeverre mogelijkheden hiervoor ook worden benut. Het doel van het onderzoek is: a: het geven van een schatting van de mate waarin werkaanpassingen kunnen bijdragen aan een hernieuwde deelname aan het arbeidsproces na een periode van arbeidsongeschiktheid; b: het geven van een schatting van de mate waarin in de praktijk de mogelijkheden voor werkaanpassingen worden onderkend; c: het verschaffen van inzicht in de factoren die samenhangen met de mate waarin en de wijze waarop mogelijkheden tot werkaanpassing benut worden, waaronder het gebruik van art 57/ art 57a AAW; d: het aangeven van het effect van de toepassing van Paswerk op de mate van realisatie van een werkaanpassing en op de bevorderende en belemmerende factoren bij de realisatie van de aanpassing.
5. Evaluatie Jeugdwerkgarantiewet (JWG) (Arbeidsmarkt) De voorbereidingsfase JWG, die 1/9/94 is ingevoerd, is bestemd om sociaal zwakke jongeren klaar te stomen voor plaatsing op een reguliere of JWG-baan. Per 1/1/94 maken de uitvoeringskosten JWG deel uit van het Fonds sociale vernieuwing en worden de financie¨le middelen volgens een andere systematiek verdeeld. Sommige gemeenten zijn beter af, andere slechter. Door de grote instroom van jongeren kan dit gevolgen hebben voor de scholing en begeleiding van deelnemers. Er kan zich ook concurrentie voordoen met andere aanvullende werkgelegenheid. Het onderzoek dient vragen te beantwoorden als: in hoeverre wordt de sluitende aanpak AAJ gerealiseerd, hoe gaan de uitvoeringsorganisaties om met de voorbereidingsfase JWG, is de financie¨le vergoeding van het rijk voldoende?
6. Monitoring Jeugdwerkgarantiewet (JWG) 1994 (Arbeidsmarkt) Het betreft het continueren van de JWG-monitoring. Er worden gegevens verzameld over JWG-jongeren en JWG-banen bij een steekproef van JWG-Organisaties. Daarbij wordt een koppeling tussen de gegevens van jongeren en banen gemaakt. De rapportage over het vierde kwartaal van 1994, met jaaroverzicht, wordt in juli 1995 afgerond.
7. Monitoring Banenpools (Arbeidsmarkt) Het terrein van de additionele arbeid is sterk in beweging. Eind 1 990 heeft, in opdracht van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
36
met medefinanciering van het ministerie van SZW, een evaluatieonderzoek naar de Rijksregeling Banenpools plaatsgevonden. Over de periode na afronding van dit onderzoek (juni 1993) is nauwelijks informatie over de regeling beschikbaar. Er is een noodzaak om permanente informatie over de uitvoering op hoofdlijnen te verkrijgen, om knelpunten tijdig te kunnen signaleren en bijsturing van het beleid mogelijk te maken. Daarom is aan Research voor Beleid opdracht gegeven voor het opzetten van een monitor. Doel van de monitor is inzicht te bieden in de mate waarin beleidsdoelstellingen worden gerealiseerd. Het gaat hier in de eerste plaats om het periodiek verzamelen van direct meetbare kengetallen over het verloop en de uitvoering van de banenpool. Door bepaalde verzamelde gegevens samen te voegen, worden indicatoren ontwikkeld die een vertaling vormen van beleidsdoelstellingen in een meetbaar produkt. Onderwerpen die in de monitor aan de orde komen zijn: – Deelname aan de banenpool – Bereik van de juiste doelgroep – Ontwikkeling van arbeidsmarktkansen van deelnemers – Uitstroom uit de banenpool – Financiering van de banenpool. Halfjaarlijks verschijnen rapportages over het verloop en de uitvoering van de banenpools. Het onderzoek is een voortzetting van een reeds in 1994 opgezet monitoringsysteem door Research voor Beleid.
8. De positie van mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening (Arbeidsmarkt) Regelmatig worden van verschillende kanten de zorgelijke positie van mensen met een ernstige psychische handicap op de arbeidsmarkt, het groeiend aandeel van psychisch arbeidsongeschikten bij de WAOinstroom en het tekort van op arbeid georie¨nteerde voorzieningen voor deze groep, gesignaleerd. Ook wordt daarbij onder meer vanuit de zorgsector kritiek geuit op de sociale werkvoorziening, vanwege vermeende ontoegankelijkheid en inadequaat functioneren voor deze groep. Het onderzoek, dat een verkennend en inventariserend karakter heeft, kent als doelstelling het geven van een indicatie van de mate waarin mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening werkzaam zijn en van de factoren die daarop van invloed zijn. Het onderzoek heeft de volgende vraagstellingen: 1e In welke mate zijn mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening werkzaam? 2e Verloopt het selectieproces bij het gaan werken of stoppen met werken in de sociale werkvoorziening voor mensen met een ernstige psychische handicap anders dan voor mensen met een andere handicap? 3e Welke factoren bevorderen dan wel belemmeren de toegang tot de sociale werkvoorziening van mensen met een ernstige psychische handicap? 4e Welke factoren bevorderen dan wel belemmeren het functioneren van mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening? 5e Wat zijn de mogelijkheden ter verbetering van de positie van mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
37
9. Evaluatie financieel verdeelmodel (Arbeidsmarkt) Met ingang van het jaar 1989 is budgetfinanciering ingevoerd in de sociale werkvoorziening als onderdeel van de beleidsoperatie Budgetfinanciering, Decentralisatie en Deregulering van de SW. Nagegaan moet worden, welke effecten en neven-effecten het thans geldende Financieel Verdeelmodel voor de uitvoering van de WSW heeft en hoe die door het Financieel Verdeelmodel worden veroorzaakt.
10. Onderzoek ten behoeve van de evaluatie van het Profielensysteem Meetinstrument Doeltreffendheid Sociale Werkvoorziening, 1e fase (Arbeidsmarkt) In 1987 is voor de Sociale Werkvoorziening de Beleidsoperatie Budgetfinanciering, Decentralisatie en Deregulering Sociale Werkvoorziening (BDD) van start gegaan. In dit kader is per 1 januari 1989 een experimentele periode gestart. Hierin dient een vorm van budgetfinanciering voor de Sociale Werkvoorziening ontwikkeld te worden. Ook wordt er gestreefd naar een andere bemoeienis van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de uitvoering van de WSW: een beoordeling achteraf van de resultaten van de uitvoering van de Sociale Werkvoorziening op doeltreffendheid en rechtmatigheid. Ten behoeve van deze beoordeling achteraf van de resultaten wordt een toetsingsintrumentarium ontwikkeld. Tot dit toetsingsinstrumentarium behoort de beoordeling of de bestuurlijke eenheden gebruik maken van het Profielensysteem SW voor de vaststelling van de mate waarin de feitelijk verrichte arbeid past bij de capaciteiten van een SW-werknemer. Dit Profielensysteem SW is in 1992 in de Sociale Werkvoorziening geı¨ntroduceerd. Op het ogenblik is het gebruik van het Profielensysteem SW nog niet verplicht maar wordt het wel door het Ministerie gestimuleerd. De verplichtstelling van het gebruik van het Profielensysteem SW is afhankelijk van het oordeel over de hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het systeem. Er zal derhalve een evaluatie van het Profielensysteem SW plaats vinden met 3 hoofdbeoordelingspunten: – hanteerbaarheid (de mate waarin de verschillende profielen gemakkelijk kunnen worden opgesteld, verwerkt en de gegevens daarover kunnen worden opgeslagen), – bruikbaarheid (de mate waarin de aldus verkregen gegevens relevante actores inzicht geven in de mate van aansluiting van de verrichte arbeid op de capaciteiten van de werknemers op het niveau van de individuele werknemer, de afdeling en de bedrijfseenheid en aan dit inzicht aanwijzingen ontleend worden voor noodzakelijke verbetering van die aansluiting), – effektiviteit (de mate waarin het gebruik van het profielensysteem SW ook daadwerkelijk leidt tot grotere aandacht voor en verbetering van de mate waarin de feitelijk verrichte arbeid past bij de capaciteiten van een SW-werknemer). Ten behoeve van de beoordeling van de hanteerbaarheid en van de bruikbaarheid van het profielensysteem SW en van de eventuele beoordeling van de effektiviteit zal onderzoek worden uitgevoerd. Vanwege de weerstand in het veld tegen een onderzoek in 1993, de mate waarin reeds informatie over de hanteerbaarheid in 1993 van het profielensysteem SW beschikbaar is gekomen via het platform profielensysteem SW en de behoefte om met ingang van 1994 met een aangepaste versie van het profielensysteem te gaan werken is besloten om niet in 1993 een afzonderlijk onderzoek naar de hanteerbaarheid uit te laten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
38
voeren maar voor de nieuwe versie een onderzoek naar de hanteerbaarheid gecombineerd met een onderzoek naar de bruikbaarheid uit te laten voeren. Dit onderzoek zal in de tweede helft van 1994 starten en dient medio 1995 afgrond te worden.
11. Effectiviteit trajectbemiddeling (Arbeidsmarkt) In het door SZW/BA gefinancierde onderzoek naar de invoering van trajectbemiddeling (TB) en stand van zaken netwerkvorming is gebleken dat effectmeting van TB uiterst ingewikkeld is. Binnen de kaders van genoemd onderzoek was een dergelijke meting niet mogelijk (en werd door het CB niet gewenst geacht). De resultaten van het TB-onderzoek wijzen op het punt van effectiviteit o.a. uit dat: 1. er weliswaar sprake is van taakstellingen in relatie tot bepaalde doelgroepen, maar dat niet duidelijk is of en hoe deze worden gerealiseerd. Sociale diensten en arbeidsbureaus (RBA’s) kijken verschillend tegen deze kwestie aan; 2. de indicatiestelling voor TB onduidelijk is en 3. cijfers omtrent succes van TB-en ontbreken o.a. vanwege de nog korte feitelijke uitvoering van TB. Voor SZW is inzicht in de effectiviteit uiterst relevant. De voorstellen over sluitende dienstverlening, preventieve aanpak van kortdurende werklozen en bevordering uitstroom van uitkeringsgerechtigden zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de idee dat TB, als maatwerk-methode, succesvol is (zie o.a. evaluaties van de HOG en van het project Helmond [Hoezo onbemiddelbaar]). TB zoals nu wordt beoogd dient op zijn effectiviteit beoordeeld te worden: eventueel kan worden bijgestuurd maar ook ten behoeve van cijfermatige en financie¨le onderbouwing van het uitstroombeleid. Het onderzoek moet inzicht geven in het aantal leden van de doelgroep dat in een bepaalde periode is bemiddeld naar betaalde arbeid, hoeveel er zijn teruggevallen in een «passieve» uitkeringssituatie en hoeveel er zijn uitgestroomd naar overige bestemmingen zoals de banenpool waarbij geen sprake is van fase in het traject. Voorts wordt gekeken naar omvang van de middelen die door de begeleidende instanties voor trajectbemiddeling worden ingezet en hoe deze inzet zich verhoudt tot het uiteindelijke resultaat. Het onderzoek richt zich op de effectiviteit van de aanpak van trajectbemiddeling en op het rendement van de inzet van middelen op uitvoerend niveau.
12. Effectmeting campagne meisjesbeleid (Emancipatie) In de jaren 1 989 tot en met 1992 hebben de ministeries van SZW, WVC en O&W de massamediale campagne «Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid» gevoerd. Deze campagne, vooral gericht op meisjes tussen de 14 en 17 jaar, maakte deel uit van het zgn. meisjesbeleid, gericht op de bevordering van de sociaal-culturele en sociaal-economische zelfstandigheid van meisjes. Alle voorlichtingsmiddelen die in de campagne zijn ingezet, zijn begeleid met onderzoek. Daarnaast is er elk jaar een bereikmeting uitgevoerd. In deze effectmeting wordt de campagne als geheel gee¨valueerd. Het voorlichtingsplan wordt besproken en de resultaten van de verrichte onderzoeken worden weergegeven. Vervolgens wordt voor de verschillende doelgroepen de bekendheid met de voorlichtingsmiddelen en het oordeel daarover beschreven. Ten slotte wordt nagegaan hoe het staat met de kennis en attitudevan meisjes ten aanzien van de verschillende aspecten van zelfstandigheid. Het onderzoek wordt uitgevoerd door drs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
39
S. Stuiver van de Rijksuniversiteit Limburg, Faculteit der Gezondheidswetenschappen. Het rapport zal .... gereed zijn.
13. Evaluatie landelijke steunpunten, meerjarige experimenten en service gerichte organisaties (Emancipatie) Met het evaluatie-onderzoek naar de beleidsinstrumenten landelijke steunpunten, meerjarige experimenten en service gerichte organisaties wordt uitvoering gegeven aan een voornemen zoals verwoord in de nota «Emancipatie-ondersteuningsbeleid» (TK, 1 989–1990, 21 361, nr. 2), namelijk dat beleidsinstrumenten die deel uitmaken van het emancipatieondersteuningsbeleid na enkele jaren worden gee¨valueerd en zonodig aangepast. Met dit onderzoek wordt beoogd zicht te krijgen op de effectiviteit van deze beleidsinstrumenten. Daarbij zal duidelijk worden of, en zo ja op welke gebieden aanpassing van deze beleidsinstrumenten gewenst is met het oog op een optimale werking ervan. De resultaten van het onderzoek zijn bruikbaar voor alle departementen ten behoeve van de verdere vormgeving van hetemancipatieondersteuningsbeleid. .... zal het eindrapport gereed zijn.
14. Positie van vrouwen in de gezondheidszorg in het licht van het VN-Vrouwenverdrag (Emancipatie) De Goedkeuringswet van het VN-Vrouwenverdrag bepaalt dat de regering iedere vier jaar een verslag aan de Staten-Generaal zendt waarin de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag wordt toegelicht. De aanpak voor deze nationale rapportage is uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993–1994, 18 950 (R 1 281), nr. 14). Een belangrijke basis voor de regeringsrapportage over de uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag wordt gelegd met verdiepend onderzoek naar de betekenis van de verscheidene verdragsbepalingen op de maatschappelijke terreinen die zij bestrijken. Het onderzoek naar de positie van vrouwen in de gezondheidszorg is een verkennend onderzoek dat in kaart moet brengen wat de mogelijke betekenis van artikel 12 van het VNVrouwenverdrag voor Nederland kan zijn. Het gaat daarbij om een inventarisatie van de raakvlakken met de toegang tot de gefinancierde gezondheidszorg, een analyse van de achterliggende normen en waarden daarbij alsmede om het zichtbaar maken van de «gender»aspecten bij beleidsmatige «keuzen in de zorg». Onderdeel van het onderzoek is rechtsvergelijking met een aantal andere landen.
15. Relatie vrouwen in besturen en deelname aan economische sectoren (Emancipatie) Met dit onderzoek, dat in opdracht van EZ en SZW en in samenwerking met het CBS wordt uitgevoerd, wordt de relatie onderzocht tussen het aantal vrouwen in besturen van organisaties met een economische achtergrond ten opzichte van het aantal vrouwen dat zich op de arbeidsmarkt en wel specifiek in deze zelfde sector in het midden- en hoger kader bevindt. De resultaten van het onderzoek moeten aanknopingspunten bieden opdat ook de maatschappelijke organisaties op het terrein van het bedrijfsleven betrokken kunnen worden bij het bevorderen van de deelname van vrouwen aan besluitvorming.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
40
16. Positieve Actie in het Midden- en Kleinbedrijf (Emancipatie) Het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) voert in opdracht van EZ en SZW/DCE een onderzoek uit naar de positie van vrouwen in het MKB. Het onderzoek moet aangrijpingspunten bieden voor het introduceren van een personeelsbeleid dat de positie van vrouwen in het MKB verbetert. Het onderzoek wordt in augustus 1994 afgerond en gepubliceerd door het EIM. Het onderzoek bestaat uit twee delen: a. een strategische verkenning van de positie van vrouwelijke werkneemsters in het MKB; b. een nadere (met nadruk op het kwalitatieve) verkenning van een zestal branches, waarin aandacht besteed wordt aan de positie van vrouwen in de branches, ontwikkelingen in de werkgelegenheid en kansen voor vrouwen, bestaande initiatieven voor positieverbetering en de bestaande infrastructuur in deze branches. Op basis van de uitkomsten wordt nieuw beleid (EZ, SZW/DCE) ontwikkeld, gericht op positieverbetering van vrouwelijke werkneemsters in het MKB.
17. De positie van de clie¨nt in de ABW (Bijstandszaken) Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-4), met als hoofdvragen de financie¨le positie van de clie¨nt, de relatie clie¨nt – arbeidsmarkt, de maatschappelijke integratie van de clie¨nt, en de hantering en beoordeling van de bijstand. Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen worden ook gegevens verzameld die inzicht geven in de feitelijke achtergrondkenmerken van de clie¨nt. Over de eerste meting van dit onderzoek zijn in het voorjaar van 1994 reeds drie deelrapportages verschenen, onder de titel «Van bijstand naar baan», «Een kwestie van geld» en «Bijstand op maat».
18. Uitvoering en gedragseffecten van sancties in de Rww (Bijstandszaken) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-5c) naar de uitvoering en de werking van op arbeidsinpassing gerichte sancties in de Rww. Het onderzoek dient tevens als evaluatie van de per half oktober 1992 van kracht geworden nieuwe sanctiebepaling in de Rww. Met deze bepaling wordt een dwingend kader voor het sanctiebeleid voorgeschreven, echter zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering. Het onderzoek omvat een literatuurstudie, analyse van bestaande PES-bestanden, interviews en enqueˆtes.
19. De werking en effecten van de partner- en middelentoets (Bijstandszaken) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-6) naar de vraag op welke wijze de uitvoeringsorganen de partner- en middelentoets in de AOW, TW, IOAW en ABW uitvoeren, en welke effecten de partner- en middelentoetsen hebben bij de overgang van WW naar ABW op de situatie van (potentie¨le) clie¨nten die deze toetsen ondergaan. Het onderzoek wil de effecten inzichtelijk maken van variaties in clie¨ntkenmerken, clie¨ntgedragingen en uitvoeringspraktijken op het resultaat van partner- en middelengetoetste regelingen. Het uitvoeringsonderzoek bestaat uit een juridische inventarisatie, participerende observatie bij kantoren van SVB
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
41
en GAK en bij GSD’en en vraaggesprekken met uitvoeringsfunctionarissen. (Over het uitvoeringsonderzoek-ABW is inmiddels gerapporteerd onder de titel «Regels en realiteit»). Het clie¨ntonderzoek bestaat uit een herhaalde bevraging van clie¨nten, voor en na uitstroom uit de WW (c.q. instroom in de ABW).
20. Evaluatie decentralisatie bijzondere bijstand (Bijstandszaken) Met ingang van 1 augustus 1991 is zowel de beleidsmatige als de financie¨le verantwoordelijkheid voor de verlening van bijzondere bijstand gedecentraliseerd van de rijksoverheid naar de gemeenten. De Kamer heeft bij de aanvaarding van de voorstellen om een evaluatie-onderzoek gevraagd met de vraag in hoeverre de differentiatie in de verlening van bijzondere bijstand als gevolg van de decentralisatie tot rechtsongelijkheid heeft geleid. De centrale probleemstelling in dit onderzoek is: In hoeverre hebben de grotere mogelijkheden voor gemeenten tot individualisering geleid tot maatwerk in de besluitvorming van gemeenten betreffende de aanvragen voor bijzondere bijstand, en hoe verhoudt zich dat tot de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
21. Evaluatie Wet Voorzieningen Gehandicapten (Bijstandszaken) Op 1 april 1994 is de Wvg in werking getreden. Een beleidswijziging van het formaat van de Wvg rechtvaardigt een gedegen evaluatie. Het evaluatie-onderzoek strekt ertoe om aan de hand van een drietal metingen (medio 1995, 1996/1997 en 1999/2000) te kunnen komen tot een beoordeling op hoofdlijnen van de decentrale uitvoering van de Wvg, waarbij wordt nagegaan of en zo ja welke invoerings- en uitvoeringsproblemen zich voordoen; in hoeverre deze problemen een adequate uitvoering van de Wvg belemmeren; en of en in hoeverre er sprake is van een adequaat niveau van voorzieningen.
22. Evaluatie experimenten activering uitkeringsgerechtigden (Bijstandszaken) Voor het kabinet is de hardnekkige werkloosheid aanleiding om de bestrijding een extra impuls te geven. Een van maatregelken is het cree¨ren van mogelijkheden om op lokaal en regionaal niveau een aantal experimenten op te zetten, waarin uitkeringsgelden worden ingezet voor het scheppen van werkgelegenheid. Deze experimenten richten zich op moeilijk bemiddelbare of zelfs onbemiddelbare uitkeringsgerechtigden. De voorstellen variren van werken met behoud van de uitkering (sociaal activeren) tot werken met inzet van de uitkeringen (additionele arbeid en instroomplaatsen). Hiermee wordt beoogd ruimte te bieden aan plannen en initiatieven die op verschillende plaatsen in het land worden ontwikkeld. Een belangrijke doelstelling daarbij is het proefondervindelijk nagaan of, en in hoeverre, in dergelijke projecten vernieuwende wegen worden gevonden om uitkeringsgerechtigden te activeren. Met andere woorden, bezien moet worden of nieuwe bruggen geslagen kunnen worden tussen uitkering en werk. Het onderzoek onderscheid een drietal doelstellingen, te weten een procesevaluatie, de effectmeting en een perspectiefevaluatie. Nagegaan dient te worden of, en op welke wijze de projecten erin geslaagd zijn hun doelstellingen te bereiken. Aan de hand hiervan kan vervolgens worden bezien in hoeverre er een samenhang kan worden vastgesteld tussen resultaten, methoden en toekomstig handelen. De resultaten van de evaluatie vormen een basis voor een nieuwe kaderregeling additionele arbeid. Derhalve zijn aspecten als verdringing,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
42
budget- en concurrentievervalsing, alsmede de mate van activering, de bekostigingsstructuur, de uitstroom en de uitval van belang.
23. Evaluatie multidisciplinaire fraudeteams (Bijstandszaken) Zijn multidisciplinaire fraudeteams een doelmatig instrument voor de opsporing van grootschalige bijstandsfraude, met name in de sfeer van zwarte fraude? Zijn aan deze vorm van fraude-opsporing verbonden risico’s, – namelijk dat gemeenten tot een niet op een opsporingsprofessie gestoelde beoordeling komen – zodanig dat de gemeentelijke sociale diensten daarvoor de primaire verantwoordelijkheid kunnen dragen.
24. Ex-ante meetinstrument gesubsieerde arbeid (Bijstandszaken Het onderzoek naar het ontwikkelen van een ex-ante meetinstrument voor gesubsidieerde arbeid is in december 1994 aanbesteed aan Regioplan, Onderzoek, advies en informatie b.v. Het meetinstrument is in september 1995 gereed. Conclusie uit de «kosten/baten analyse additionele arbeid» was dat, gelet op de recente ontwikkelingen in het kader van het activerend arbeidsmarktbeleid, veeleer behoefte bestond aan een ex-ante meetinstrument. In 1995 wordt een brede variëteit aan mogelijkheden geboden voor het creëren van gesubsidieerde banen. De mogelijkheid op voorhand een inschatting te maken van de kosten en baten en de te verwachten mate van verdringing objectiveert het keuzeproces voor subsidietoedeling.
25. Evaluatie experimentele samenwerkingsverbanden bestrijding sociale zekerheidsfraude (Bijstandszaken) Door het ministerie van Justitie en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de opdracht gegeven voor een evaluatie-onderzoek naar de uitvoering van een aantal Experimentele Samenwerkingsverbanden Rechtshandhaving Sociale Zekerheid (ESR). Doelstelling van de experimenten is te komen tot een verbetering van de samenwerking op lokaal/regionaal niveau op het terrein van de handhaving. De experimenten zullen moeten leiden tot een geı¨ntegreerd, effectief beleid van uitvoeringsorganen en Openbaar Ministerie (OM). In het onderzoek moet antwoord gegeven worden op de volgende zes onderzoeksvragen: 1. In hoeverre resulteren de ESR Samenwerkingsverbanden in een betere aansluiting van administratiefrechtelijke en strafrechtelijke afhandeling van sociale zekerheidsfraude? 2. Welke modellen van samenwerking komen onder invloed van de ESR tot stand tussen uitkeringsinstanties en het OM? 3. Wat kan op basis van de ervaringen van de in de Samenwerkingsverbanden participerende instanties als een acceptabele handhavingsdruk omschreven worden en op grond van welke criteria komt deze bepaling tot stand? 4. Op welke wijze kan de handhavingsdruk op het terrein van de sociale zekerheidsfraude vergroot worden? 5. Welke kosten en baten gaan gepaard met het opbouwen van een aanvaardbare handhavingsdruk? 6. In hoeverre komen afspraken tot stand tussen en binnen de aan de ESR deelnemende instanties ten aanzien van een geı¨ntegreerd handhavingsbeleid, inclusief een preventiebeleid ten aanzien van sociale zekerheidsfraude? Deelnemers aan de experimenten zijn de regio’s Breda, Dordrecht en Leeuwarden. Als controleregio’s zijn Alkmaar en Haarlem gekozen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
43
Het onderzoek valt in een aantal fasen uiteen. De nulmeting, een procesevaluatie en een effectmeting. Het experiment loopt af in december 1994. Omdat de onderzoekers de eigen evaluaties van de aan het experiment deelnemende arrondissementen in het onderzoek willen verwerken, zal het onderzoek enkele maanden na afronding van het experiment (mei 1995) worden afgerond.
26. Evaluatie verhaalswetgeving (Bijstandszaken) De nieuwe wetgeving terugvordering en verhaal bijstand is sinds 1 augustus 1992 van kracht. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende een nieuwe regeling voor terugvordering en verhaal van kosten van bijstand is door de Tweede Kamer verzocht om een evaluatie. De evaluatie moet onder andere inzicht geven in het vraagstuk of de toevoeging van 15 miljoen gulden aan het Gemeentefonds alsmede de besparing van het gemeentelijk aandeel van 10% op de bijstandsuitkering voldoende zijn om de gestegen uitvoeringskosten te compenseren. Ten behoeve van de evaluatie zijn verschillende onderzoeken gestart. De rijksconsulenten hebben bij een groot aantal gemeenten een vooronderzoek verricht naar de gemeentelijke uitvoering van de verhaalswetgeving. Tevens is gekeken naar de afhandeling van de nieuwe verhaalswetgeving door de rechterlijke macht. Een extern bureau heeft de gemiddelde uitvoeringskosten van verhaalgevallen berekend. Momenteel verricht het departement een meting naar de aantallen verhaalgevallen die bij de gemeenten gesignaleerd en vervolgens afgehandeld worden. Op basis van deze laatste twee onderzoeken wordt berekend of de toevoeging van 15 miljoen gulden aan het Gemeentefonds voldoende is om de uitvoeringskosten te compenseren.
27. Evaluatie bijdrageregeling incentive ABW (Bijstandszaken) Dit project is in een afrondend stadium. Bij de huidige opzet van de incentiveregeling is voor de vaststelling van de gemeentelijke incentive, vanwege een administratief eenvoudige uitvoering voor zowel Rijk als gemeenten, gekozen voor een saldobenadering. Het project dient om te onderzoeken of in de huidige regeling de incentives inderdaad aan die gemeenten worden uitgekeerd, die inspanningen hebben verricht op het terrein van de bestrijding van (langdurige) werkloosheid. Daarnaast wordt onderzocht of de gehanteerde veronderstellingen in het incentivemodel met betrekking tot de (causale) samenhang tussen de verschillende variabelen juist is en wat dat betekent voor eventueel te hanteren correctiefactoren.
28. Evaluatie experimenten Antilliaanse en Arubaanse jongeren (Bijstandszaken) Vanaf januari 1994 is aan zeven gemeenten subsidie verleend voor het opzetten en uitvoeren van een negental stimuleringsprojecten voor Antilliaanse en Arubaanse (A/A) jongeren in verschillende plaatsen in Nederland. Het zijn: Rotterdam/Feijenoord, Rotterdam/Hoogvliet, Amsterdam-zuid, Den Helder, Spijkenisse, Hellevoetsluis, Den Haag, Dordrecht en Groningen. Het doel van deze projecten is: via een experimentele aanpak de aansluiting van deze jongeren bij de reguliere voorzieningen en de arbeidsmarkt te vergroten. De projecten hebben een looptijd van drie jaar. Gedurende de drie jaar zullen de projecten worden gevolgd door onderzoeksbureau Regioplan. Regioplan zal uit de geschiedenis van de projecten die aanpak(ken) met belemmerende en bevorderende elemen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
44
ten halen, die bruikbaar zijn voor andere gemeenten en eventueel ook voor andere, vergelijkbare groepen. Eind 1996 worden de projecten afgerond.
29. Het werkloosheidsbegrip in de WW (Sociale Verzekeringen) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-9/10) naar de omvang van een aantal knelpunten in de uitvoeringspraktijk die zijn voortgekomen uit het werkloosheidsbegrip, de aard en de oorzaken daarvan, de variaties in oplossingen die in de praktijk voor deze knelpunten zijn gevonden, en de mate waarin deze afwijking van de wetgeving impliceren. Het onderzoek dient duidelijkheid te verschaffen op de vraag of de door de wetgever nagestreefde doelstellingen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, zijn gehaald. Daarnaast dient het onderzoek aan te geven of de keuzes, die na de invoering van de WW omtrent (gewenste) wetswijzigingen zijn gemaakt, juist en volledig zijn geweest alsmede of aanvullingen daarop gewenst/noodzakelijk zijn. Het onderzoek is verdeeld in een vooronderzoek en een hoofdonderzoek en bestaat uit wetstechnische analyse, dossieronderzoek en gesprekken met uitvoeringsfunctionarissen.
30. De effecten van de werking van het herziene stelsel op de lastenontwikkeling van de WW (Sociale Verzekeringen) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-1) met als doel te komen tot een beschrijving van de structurele werking van het stelsel op de uitkeringslasten WW. Hierbij wordt zowel ingegaan op het volume-aspect als de elementen uitkeringsduur en uitkeringshoogte. Bij dit laatste is ondermeer de wijziging van de uitkeringshoogte in de tijd van belang: onder andere wordt bezien of deze van invloed is op de uitstroom van werklozen. Verder zal worden gerapporteerd over de blijfkansen in de WW en de ontwikkeling van volume en uitkeringen in de WW. Getracht zal worden een integraal beeld te schetsen van de werking van het herziene stelsel. Ook wordt een aanzet gegeven voor een stroommodel voor de werkloosheidsregelingen.
31. De positie van de clie¨nt in de WW en de sociale gevolgen van de WW (Sociale Verzekeringen) Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-2) naar de vraag welke factoren van invloed zijn op de werkhervatting van de clie¨nt en welke factoren van invloed zijn op het voortduren van de werkloosheid. Secundaire vragen gaan over kenmerken en achtergronden van de clie¨nt in de WW, de financie¨le positie van de clie¨nt (en zijn huishouden) en de beleving van de clie¨nt terzake van de werking van de WW. Met dit onderzoek wordt tevens getracht antwoord te geven op de hoofdvraag van een ander deelproject (PES-7): In hoeverre realiseert de WW de beoogde herverdeling van rechten over verschillende clie¨ntgroepen? Hierbij moet bij voorbeeld worden gedacht aan de werking van onderdelen van de WW die er in het bijzonder op gericht zijn om de rechtentoekenning aan geaggregeerde groepen te reguleren (zoals: werkloosheid, wekeneis, uitsluitingsgronden, arbeidsverledeneis, verzorgingsforfait, verlaagde wekeneis).
32. De positie van de clie¨nt in de AAW/WAO (Sociale Verzekeringen) Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-3), met als centrale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
45
probleemstelling: Hoe werken de wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidscriterium en het reı¨ntegratie-instrumentarium uit voor de betrokken arbeidsongeschikten? In wat voor positie komen zij na de arbeidsongeschiktheidsschatting terecht? Deelvragen betreffen de achtergrondkenmerken van de clie¨nt in de WAO, de financie¨le positie van de client in de WAO, de beleving van arbeidsongeschiktheid en de waardering van sociale zekerheid, en de reı¨ntegratie van gedeeltelijke arbeidsongeschikten.
33. Gedragseffecten van sancties in de WW (Sociale Verzekeringen) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-5b) naar de vraag of het opleggen van sancties in de WW leidt tot een snellere werkhervatting door WW-gerechtigden en daarmee tot een beperking van het beroep op de WW. Over de toepassing van sancties in de WW door bedrijfsverenigingen (deelproject PES-5a) is reeds gepubliceerd onder de titel «De regels van het spel».
34. Uitvoeringsonderzoek WAO; besluitvorming bij de toepassing van het ao-criterium (Sociale Verzekeringen) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-11) naar de wijzen waarop door de uitvoering getracht wordt de besluitvorming op de «werkvloer» rond de toepassing van het arbeidsongeschiktheidscriterium te beheersen en te sturen, naar de verschillen die er in dat opzicht bestaan tussen districtskantoren en naar het succes van instrumenten van controle/ sturing. Gegevens worden verzameld door documentanalyse, interviews met functionarissen en een analyse van werkelijk bestaande gevallen.
35. Verschil in ziekteverzuim tussen hervatters vanuit de WAO/AAW en andere werknemers (Sociale Verzekeringen) Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-15) naar de vraag in hoeverre werkgevers vrezen dat (ex-)arbeidsongeschikten een hoger ziekteverzuim-risico hebben dan andere werknemers en of het verzuim van deze werknemers ook feitelijk afwijkt van dat van vergelijkbare andere werknemers. Over het eerstgenoemde onderdeel is reeds gepubliceerd onder de titel «Werkgevers over herintredende WAO-ers en hun ziekteverzuim»; over het feitelijk verzuim van (ex-) arbeidsongeschikten (in verhouding tot dat van andere werknemers) zal in een later stadium worden gerapporteerd.
36. Evaluatie deelnemersraden bij pensioenfondsen (Sociale Verzekeringen) Het onderzoek dient te worden verricht uit hoofde van een wettelijk voorschrift tot evaluatie van de uitvoering van de Wet van 11 december 1989, Stb. 1990, 29, tot wijziging van de Pensioen- en de Spoorwegpensioenwet (regeling medezeggenschap bij pensioenfondsen) bij circa 1 200 pensioenfondsen. Evaluatie van de instelling van deelnemersraden bij pensioenfondsen is nodig met het oog op een beoordeling – mede door de Tweede Kamer – of wijziging van de Wet van 11 december 1 989 met betrekking tot de regeling van medezeggenschap bij pensioenfondsen wenselijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
46
37. Evaluatie TAV, TZ, TBA (Sociale Verzekeringen) Wat de maatregelen opgenomen in de Wet terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume, de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen en de Wet terugdringing ziekteverzuim en in de «gemeenschappelijke verklaring volumebeleid arbeidsongeschiktheid» van 2 oktober 1 990 betreft: – in welke mate worden die toegepast, – hoe worden die toegepast, – op welke wijze gaan de verschillende betrokken actores daarmee om, – welke zijn de effecten en neveneffecten daarvan.
38. Evaluatie inspanningsverplichting gemeenten (380 mln) (A&O) Onderzocht dient te worden of en hoe de gemeenten de in het Bijstandsaccoord afgesproken inspanningsverplichting ad f 380 mln hebben gerealiseerd. Deze f 380 mln is berekend op basis van invoering van o.a. een nieuwe normsystematiek en het geven van een grotere verantwoordelijkheid aan gemeenten. Het kabinet gaat namelijk ervan uit dat door het verlagen of bee¨indigen van ten onrechte verstrekte uitkeringen aan alleenstaanden de nieuwe toeslagensystematiek ertoe zal leiden dat voor gemiddeld twee van de drie alleenstaanden de maximale toeslag van 20% zal worden toegekend.
39. Project Evaluatie van het herziene Stelsel (deelproject PES-18) (A&O) Doel van het project is de resultaten van de afzonderlijke deelprojecten van PES op elkaar en eventueel op die van ander onderzoek te betrekken (waar nodig met behulp van secundaire analyses) opdat een integraal beeld beschikbaar komt van de werking van het huidige stelsel van sociale zekerheid. De globale probleemstelling is in kaart te brengen wat de bedoelde en onbedoelde effecten zijn van de beoogde herzieningen (sinds 1 987) van het stelsel van sociale verzekeringen en voorzieningen (herziening van wet- en regelgeving, van de bestuurlijke en organisatorische verhoudingen en van de uitvoering) in termen van bestaanszekerheid, reikwijdte, activerend karakter en doelmatigheid en doeltreffendheid van het stelsel.
40. Evaluatie regelgeving schadelijk geluid (Arbeidsomstandigheden) Voor schadelijk geluid bestaat in Nederland sinds 1 987 wetgeving. Eind 1991 is deze regelgeving aangescherpt naar aanleiding van de EG-richtlijn schadelijk geluid. Binnen enkele jaren zal de EG-richtlijn Fysische Agentia van kracht worden, waarin geluid ook onderwerp is. Eind juni 1994 is een evaluatie-onderzoek gestart, dat inzicht moet geven in de effectiviteit van het gevoerde beleid op het gebied van schadelijk geluid op de arbeidsplaats. De bedoeling is om inzicht te krijgen in de naleving, effectiviteit en handhaving van de regelgeving geluid. De uitkomst van het onderzoek zal eventueel gebruikt worden bij de implementatie van de EG-richtlijn Fysische Agentia en met name ten behoeve van eventuele bijstellingen van het uitvoeringsbeleid.
41. Evaluatie registratieverplichting gevaarlijke stoffen (Arbeidsomstandigheden) Sinds het van kracht worden van het vernieuwde Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen en het Veiligheidsbesluit Restgroepen, geldt binnen de bedrijven die vallen onder de werking van deze besluiten een algemene registratieverplichting ten aanzien van gevaarlijke stoffen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
47
Bovendien is sinds 1991 is een aanvullende registratieverplichting m.b.t. kankerverwekkende stoffen van kracht geworden. Registratieverplichting is geen doel op zich, maar een hulpmiddel om de bewustwording binnen bedrijven ten aanzien van de gevaren van het werken met kankerverwekkende stoffen te vergroten. Tevens bieden de te registreren gegevens belangrijke aanknopingspunten voor een risico-inventarisatie en -evaluatie. De bedoeling is om inzicht te krijgen in naleving en effectiviteit (mn. hulpmiddel voor bewustbewording) van de registratieverplichting. Op grond van de resultaten kan zonodig gerichte interventie ter optimalisering van het instrument «registratieverplichting» plaatsvinden.
42. Evaluatie arbeidsomstandighedenbeleid Bouw (Arbeidsomstandigheden) De SZW-strategie voor het arbeidsomstandighedenbeleid in de bouw loopt eind 1994 af. Het convenant Arbeidsomstandigheden Bouwnijverheid loopt medio 1994 af. In verband met de evaluatie van het indertijd vastgelegde beleid, is het gewenst onderzoek te doen naar de uitvoering en resultaten ervan. De uitkomst van het onderzoek zijn van belang voor de te maken afwegingen inzake het te voeren toekomstige beleid voor de bouw. De beschrijving van de actuele arbeidsomstandigheden in de bouw kunnen tevens woren gehanteerd als «nulmeting» voor een toekomstige evaluatie van de implementatie van de Europese richtlijn «tijdelijke en mobiele bouwplaatsen».
43. Evaluatie wijziging Arbowet (Arbeidsomstandigheden) Met inwerkingtreding van de wijziging van de Arbowet (in samenhang met de wet Terugdringing Ziekteverzuim) per 1 januari 1994 gelden een aantal samenhangende nieuwe verplichtingen voor werkgevers mbt. arbeidsomstandighedenbeleid en verzuimbeleid (risico-evaluatie, verzuimbegeleiding, ondersteuning door arbodiensten). Voor de verplichte aansluiting bij een arbodienst geldt een overgangsperiode van 2 of 4 jaar. In 1994 worden voorbereidingen getroffen om de nieuwe verplichtingen te evalueren. De bedoeling is om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in het aanbod aan arbodiensten en in de beleidsreacties van arbeidsorganisaties. Instrumenten, methoden, onderzoeksopzetten voor evaluatie-onderzoek in volgende jaren.
44. Onderzoek naar de behoefte aan en noodzaak tot afstemming van verschillende regelgeving en/of de uitvoering daarvan (Arbeidsomstandigheden) In een aantal bedrijven die te maken hebben met een veelheid van regelgeving op het terrein van m.n. arbeidsomstandigheden en milieu worden de praktijkproblemen geinventariseerd. Het onderzoeksvoorstel is een uitwerking van e´e´n van de aanbevelingen in het rapport «Op zoek naar synergie van beleid» (ICN-werkgroep Zorgsystemen). Aan de hand van de inventarisatie worden raakvlakken en afstemmingsproblemen van de verschillen in regelgeving en uitvoeringsorganisatie zichtbaar gemaakt. Aanbevelingen worden gedaan voor mogelijkheden en wenselijkheden van het realiseren van de «e´e´n-loket-gedachte». Regelgeving en uitvoering zal op elkaar afgestemd moeten worden om de effectiviteit te vergroten en de inspanning van betrokkenen (bedrijfsleven; arbeidsinspectie) te minimaliseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
48
De veelgehoorde klacht uit het bedrijfsleven dat men geconfronteerd wordt met tegengestelde regelgeving, alsmede met een een groot aantal verschillende «wetshandhavers» blijkt niet gegrond genoeg om tot verdere beleidsafstemming en voorstellen tot afstemming van regelgeving over te gaan.
45. Evaluatie AMvB sexuele intimidatie en agressie en geweld (Arbeidsomstandigheden) Er is wetgeving voor de bescherming van werknemers tegen sexuele intimidatie en agressie en geweld (per 1/1/94). De wetgeving op het gebied sexuele intimidatie en agressie en geweld verplicht tot evaluatie na vijf jaar; dit vereist inventarisatie van de stand van gegevens rond het moment van invoering regelgeving (nulmeting). De bedoeling is om inzicht te krijgen in effecten van regelgeving op het nemen van maatregelen door werkgevers. Mogelijke beleidsconclusies: inzet andere instrumenten, zo nodig bijstelling regelgeving.
46. Ontwikkeling en evaluatie WEBA-methodiek (Arbeidsomstandigheden) In 1990 zijn de welzijnsbepalingen van de Arbowet van kracht geworden. Deze bepalingen zijn op basis van de laatste stand van de wetenschap en techniek (moderne leer- en stress-theoriee¨n) nader uitgewerkt in een 7-tal kwaliteitsaspecten waaraan functies moeten voldoen. Deze kwaliteitsaspecten zijn meetbaar gemaakt met behulp van de WEBA-methode. In dit onderzoek zal nagegaan worden of de WEBAmethode, na de bijstelling die deze recent op basis van praktijkervaringen heeft ondergaan, gebruikt kan worden als instrument voor het toetsen van functies op risico’s van psychische over- en onderbelasting. De bedoeling is om inzicht te krijgen in de vraag of de WEBA-methode wetenschappelijk voldoende betrouwbaar en valide is om op verantwoorde wijze vast te kunnen stellen welke functies wel en welke niet aan de wettelijke (basis)normering voldoen. Mogelijke beleidsconclusies: aanpassing WEBA-methodiek.
47. Mede financiering evaluatie (VROM) (Arbeidsomstandigheden) (is identiek aan Evaluatie convenant bouwnijverheid) 48. Evaluatie basisnormering chemische stoffen (ITV-TNO) (Arbeidsomstandigheden) De Nederlandse MAC-waarden zijn voor het grootste deel overgenomen van de Amerikaanse Threshold Limit Value-lijst. De laatste jaren is steeds meer twijfel gerezen of deze waarden voldoende bescherming bieden aan werknemers die aan de bijbehorende stoffen blootstaan. In dit project zijn alle onderbouwingen van de MAC-waarden uit de Nederlandse MAC-lijst beoordeeld op hun validiteit. Een tweede stap is het onderzoeken wat het belang van de stoffen op de Nederlandse MAC-lijst voor de Nederlandse werkplek. Hiervoor wordt zowel de grootte van de groep blootgestelde werknemers bepaald als de mate waarin deze werknemers aan deze stoffen blootstaan. De bedoeling van het onderzoek is te komen tot een prioriteitenlijst van stoffen die in aanmerking komen voor vaststellen van «eigen» Nederlandse grenswaarden voor de werkplek in de daarvoor bestaande drietrapsprocedure.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
49
Voorgenomen evaluatie-onderzoek
1. Effecten instroombevorderende maatregelen technische stelsels (Arbeidsmarkt) Ter bevordering van de participatie van vrouwen in technische beroepen, zijn verschillende maatregelen (bijvoorbeeld voorlichting, instelling van vakscholen voor vrouwen en vorming van hobbyclubs voor meisjes) genomen. Het onderhavige onderzoek richt zich op een inventarisatie van de structurele effecten van de instroombevorderende maatregelen in de technische stelsels van het leerlingwezen in de periode van 1980 tot heden. In concreto zal worden nagegaan, tot welke structurele aanpassingen in de sectoren schilders, metaal, hout, installatie- en elektrotechniek de instroom-projecten hebben geleid en op welke wijze de ervaringen elders kunnen worden benut.
2. Evaluatie profielensysteem, 2e fase (Arbeidsmarkt) Leidt de hantering van het Profielensysteem SW bij diverse relevante actores binnen de bestuurlijke eenheden van de Sociale Werkvoorziening tot inzicht in de mate van aansluiting tussen functie en persoon bij SW-werknemers? Leidt dit inzicht tot acties, als er sprake blijkt van een discrepantie en welke acties zijn dit dan? Leiden deze acties tot een grotere mate van aansluiting tussen functie en persoon binnen de Sociale Werkvoorziening?
3. Evaluatie-onderzoek bureau beeldvorming (Emancipatie) Het Bureau Beeldvorming m/v is een meerjarig experimenteel project. Het Bureau werkt aan een meer pluriform beeld van mannen en vrouwen in het landelijke omroepproduct. Het project wordt gesubsidieerd/ bekostigd door SZW, OCW (voorheen WVC) en de NOS. Het doel van het onderzoek is de evaluatie van het experiment met het oog op vervolgbeleid, van de NOS en eventueel van de rijksoverheid. De inhoud van het onderzoek is: de effecten nagaan van de door BB m/v ontwikkelde werkwijzen, en het omschrijven van vorm en inhoud van de activiteiten die op het experiment moeten volgen. Het onderzoek wordt door de drie betrokken partijen gefinancierd.
4. Evaluatie beleid seksueel geweld (Emancipatie) De rijksoverheid voert sinds 1982 beleid ter bestrijding van seksueel geweld. Een groot deel van de beleidsmaatregelen was gericht op het verbeteren van de opvang van en de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld. Evaluatie-onderzoek zal duidelijk moeten maken in hoeverre het beleid gewerkt heeft. Gezien de breedte van dit onderwerp is het noodzakelijk om het terrein waarop de vraagstelling zich toe spitst af te perken. Adequate eerste opvang door de politie en de daaropvolgende stappen is een van de cruciale terreinen want daarmee staat of valt de aangiftebereidheid van vrouwen met seksueel geweld ervaringen. De probleemstelling luidt dat ook: Is de opvang van en de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld die daarvan melding doen bij de politie, daadwerkelijk verbeterd.
5. Evaluatie NABW (Bijstandszaken) De evaluatie dient primair een antwoord te geven op de vraag of de nieuwe wetgeving aan zijn doelstellingen voldoet. In het kader van de evaluatie zullen in 1995 vier onderzoekprojecten worden gestart die
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
50
kunnen worden gekenmerkt als voorbereidingsprojecten die inventariserend zijn ter ondersteuning van het gehele evaluatietraject. Daar de centrale wijzigingen in de nieuwe wet met name zijn bedoeld om de structurele werking te verbeteren ( vergroting van de betrokkenheid van de gemeenten; betere afstemming op persoonlijke en plaatselijke omstandigheden; verbetering van de kwaliteit van de uitvoering; vermindering van de fraude; vergroting van de activerende werking) is er in het kader van de evaluatie voor gekozen in 1995 prioriteit te geven aan het starten projecten die de huidige uitvoering (en de overgangssituatie) van de bijstandswet in kaart brengen. Daarnaast worden projecten in het kader van de evaluatie opgevoerd indien de onderwerpen rechtstreeks zijn gekoppeld aan de introductie van de nieuwe wet en de daarmee gepaard gaande wijzigingen. Voorgesteld wordt om in 1995 twee specifieke projecten te starten die zich met name richten op de uitvoering van de wet door de gemeenten. Daarnaast worden twee specifieke projecten voorgesteld die zich richten op informatie over de positie van de bijstandsontvangers in relatie met hun kansen op uitstroom uit de uitkeringssituatie. De projecten betreffen: a. onderzoek naar arbeidsverplichtingen van bijstandsontvangers, b. onderzoek naar de poortwachterfunctie van loketfunctionarissen, c. ontwikkelen meetinstrument uitvoeringspraktijk, d. uitstroomonderzoek.
6. Opbrengst verhaal en terugvordering bijstand (Bijstandszaken) In welke gevallen wordt de bijstand verhaald of teruggevorderd en op welke verhaalsgronden? In welke gevallen voldoet betrokkene zonder rechterlijke tussenkomst aan zijn betalingsverplichting? Onder welke omstandigheden zijn de vorderingen toegewezen. In hoeverre wordt alsnog aan de vordering voldaan, in hoeverre laat de gemeente de vordering vallen. Het onderzoek gaat om aantallen en opbrengsten. Afstemming met de onderzoeken «Evaluatie verplichte terugvordering en boete» en «Invordering van ten onrechte ontvangen bijstand» dient plaats te vinden.
7. Evaluatie wet voorzieningen gehandicapten (tweede meting) (Bijstandszaken) In hoeverre en op welke wijze voldoen gemeenten, gegeven het beschikbaar gestelde budget en de gestelde wettelijke kaders, aan de plicht om de beperkingen weg te nemen c.q. te verminderen, die gehandicapten ondervinden op het gebied van wonen en het zich binnen en buiten de woning verplaatsen.
8. Evaluatie verplichte terugvordering en boete (Sociale Verzekeringen) In de loop van 1995 worden de uitvoeringsorganen sociale zekerheid bij wet verplicht: – maatregelen te treffen bij verwijtbaar gedrag, – boetes op te leggen bij informatieve fraude, en – onterecht betaalde uitkeringen terug te vorderen. Met het verplicht stellen van terugvordering wordt beoogd dat terugvordering niet alleen juridisch maar ook daadwerkelijk, door invordering, tot stand komt. Het wetsvoorstel beoogt het verbeteren van de bestaande terugvorderingspraktijk, door de effectuering van de terugvorderingsbeslissing aan regels van de SVr te binden. Het onderzoek dient zich te richten op de gevolgen van deze verplichting, zowel in termen van de daarmee beoogde effecten als van de door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
51
de uitvoeringsorganen ondervonden knelpunten. Daarbij is het noodzakelijk na te gaan wat de gevolgen zijn voor het ministerie van Justitie in verband met de berekening van de vergoeding aan dit ministerie. Met behulp van onderzoek zal het nieuwe beleid worden gee¨valueerd.
9. Evaluatie van de richtlijn sociale zekerheidsfraude (Sociale Verzekeringen) Worden de afspraken, neergelegd in de in 1993 in werking getreden richtlijn van het OM inzake aangifte van sociale zekerheidsfraude, nageleefd? Bestaan er discrepanties en zoja in welke mate, tussen de Richtlijn en de feitelijke afhandeling van fraudezaken? Wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor een juiste uitvoering van de richtlijn? Wat zijn volgens OM en uitvoeringsorganen de oorzaken van eventuele afwijkingen? Zijn de in de richtlijn gekozen grenzen handhaafbaar?
10. Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers (Sociale Verzekeringen) De regeling beoogt gehandicapten de gelegenheid te bieden om door middel van een redelijk intensieve persoonlijke ondersteuning op reguliere arbeidsplaatsen te werken en daaraan voor de werkgever verbonden kosten te vergoeden. Onderzocht dient te worden in welke mate en in welke «gevallen» er gebruik wordt gemaakt van de regeling.
11. Evaluatie wet gelijke behandeling slapers en gepensioneerden (Sociale Verzekeringen) Onderzoek of en op welke wijze het gelijke behandelingsvoorschrift wordt toegepast, waarbij expliciet moet worden nagegaan in hoeverre de pensioenbreukproblematiek ermee wordt opgelost.
12. Evaluatie wijziging financieringssystemen wachtgeldfondsen (A&O) Beantwoordt het sinds 1 januari 1991 van kracht zijnde financieringssysteem van de wachtgeldfondsen WW aan de verwachtingen? Naast een beoordeling van de nieuwe wijze van premievaststelling dient ook de omvang van het benodigde normvermogen een aandachtspunt te zijn. Hierbij zou ook moeten worden nagegaan in hoeverre de overgangsbepalingen hebben bijgedragen aan de werking van het nieuwe systeem.
13. Evaluatie/herziening kernenergiewet (Arbeidsomstandigheden) Huidige Kernenergiewet kent onduidelijke en onzekerheden naar aanleiding van Raad van State uitspraken over Dodewaardvergunning over te volgen procedures voor het aanvragen van vergunningen. Ook andere tekortkomingen worden ervaren. Via een integrale evaluatie van de Kernenergiewet (1 963) moet vastgesteld worden waar verbeteringen nodig/gewenst zijn. Mogelijke beleidsconclusies: Herziening Kernenergiewet.
14. Evaluatie arbowet vervoer (Arbeidsomstandigheden) Bij de behandeling van de Arboregeling Vervoermiddelen door de Tweede Kamer is toegezegd dat de regeling, alsmede de daarbij behorende coo¨rdinatieregelingen zullen worden gee¨valueerd. Hierbij zal met name gekeken worden naar de uitvoeringspraktijk. Het onderzoek dient antwoord te geven op de vraag of het toezicht op de naleving efficie¨nt en effectief is georganiseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
52
15. Evaluatie TZ/ARBO (Arbeidsomstandigheden) De Tweede Kamer heeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel aangegeven dat ze regelmatig op de hoogte gehouden wil worden over de effecten van de wetswijziging. Op dit moment vindt er een programmeringsstudie plaats om vast te stellen welke thema’s gee¨valueerd zouden kunnen worden. In april zal op basis van het resultaat van deze studie een beslissing genomen worden welke thema’s op welke wijze in 1995 onderzocht moeten worden.
16. Nulmeting campagne herverdeling onbetaalde arbeid (Voorlichting) Is het voeren van een massamediale voorlichtingscampagne rondom het thema Herverdeling van onbetaalde arbeid een haalbare zaak. Met andere woorden is er voldoende draagkracht voor het voeren van een campagne onder de Nederlandse bevolking en zo ja hoe kan de campagne het best worden uitgevoerd en hoe luidt nu de beginsituatie?
17. Campagne seksueel geweld (Voorlichting) 1. Bereik- en effectmeting van deelcampagne seksuele intimidatie op de werkplek 2. Driemaal meten van effecten door de tijd 3. «Nul»meten van deelcampagne «seksueel geweld binnen vaste relatie».
18. Werkgelegenheidsimpuls langdurig werklozen (Voorlichting) Onderzoek naar barrie`res bij doelgroepen om adequate voorlichting aan uitvoeringsinstanties en publiek te kunnen geven in het kader van de mogelijkheden 40 000 extra arbeidsplaatsen voor langdurig werklozen te scheppen en het stroomlijnen van de regelingen voor additionele werkgelegenheid.
19. Voorlichting volumebeleid arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim (Voorlichting) Ter ondersteuning van het SAMALO/Voorlichtingsproject Volumebeleid moet het onderzoek inzicht geven in huidige niveau kennis/houding/ gedrag relevante doelgroepen van het volumebeleid ao/zv.
20. Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (Voorlichting) – In hoeverre hebben de voorlichtingsprodukten de doelgroep bereikt. – Wat is het effect van deze produkten geweest (hebben de produkten de uitvoering van de wettelijke verplichtingen gestimuleerd/ vergemakkelijkt?)
21. Wetgevingskwaliteit, bestuurlijke lasten en uitvoerende autonomie (WBJA) De bedoeling van het onderzoek is antwoord te krijgen op de vraag hoe het komt dat de uitvoering van SZW-wetgeving vaak niet tot het beoogde resultaat leidt. In hoeverre is dit te verklaren uit: a. de aard/kwaliteit van de wetgeving b. de bestuurlijke of economische lasten waartoe de wetgeving leidt; of c. de (relatieve) autonomie van de uitvoerders?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
53
BIJLAGE 10
OVERZICHT VAN AFGESLOTEN EN LOPEND BELEIDSONDERBOUWEND ONDERZOEK, GEFINANCIERD DOOR HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (STAND MEDIO 1995) Deel A: Afgesloten onderzoek (medio 1994 – medio 1995)
ARBEIDSMARKT 1. «JWG-Signalement, eerste kwartaal 1993» (juli 1994; intern gebruik) «JWG-tabellenrapport tweede, derde en vierde kwartaal 1993» (november 1994; intern gebruik) «JWG-signalement Jaaroverzicht 1993» (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) «JWG-Signalement, eerste kwartaal 1994 (maart 1995; intern gebruik) «JWG-Signalement, tweede kwartaal 1994 (concept gereed, mei 1995; intern gebruik) 2. «Verkennend onderzoek taaksplitsing» Door N.T. van Eek, M.A. van de Steeg, A.M. Veldhorst (et al.). Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Twijnstra Gudde (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994) «Handleiding taaksplitsing bij het cree¨ren van functies op laaggeschoold niveau» Door N.T. van Eek, M.A. van de Steeg, A.M. Veldhorst (et al.). Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Twijnstra Gudde (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994) 3. «Varianten van praktijkleerplaatsen in het primair leerlingwezen: aard en voorkomen: eindverslag» Door J. Frietman, B. Ho¨vels. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen te Nijmegen. (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994) 4. «Weer werk na lang zoeken: actief arbeidsmarktgedrag van (zeer) langdurig werklozen en de kans op werk» Door M. van de Aalst, H. Hermsen. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Research voor Beleid in Leiden (’s-Gravenhage, VUGA, juli 1994) 5. «Samenwerking in beweging: een landelijke inventarisatie van de samenwerking tussen Arbeidsvoorziening en de uitvoeringsorganisaties Sociale Zekerheid (SASZ)» Door R. Esser, H. Dekkers, A. Vissers. Onderzoek in opdracht van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door het Instituut voor Sociaalwetenschappelijk onderzoek (IVA) (Rijswijk, ARBV), 1995) 5 000M1290 6. «Markt van persoonlijke dienstverlening en toepassing van een beleidsinstrumentarium» Door: J. Hofland, M. Hemink en I. Sijstermans. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, Hoofddorp (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 7. «Arbeidsvoorziening in perspectief; Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet 1991–1994» Rapport Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet: C.P. van Dijk, M.W.M. Vos-van Gortel, W.J. Dercksen, S.W. Douma, M. Scheltema (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
54
«Arbeidsvoorziening in perspectief: deelonderzoek A: structuur en organisatie: evaluatie arbeidsvoorziening 1991–1992» Onderzoek in opdracht van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet (Commissie Van Dijk) uitgevoerd door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (BEA) (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) «Arbeidsvoorziening in perspectief: deelonderzoek B: Resultaten en kosten. Evaluatie arbeidsvoorziening 1991–1992» Door J. de Koning, P.A. Donkers van Heel, A. Gelderblom, P.J. van Nes, C. Th. Zandvliet. Onderzoek in opdracht van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet (Commissie Van Dijk) uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut, Divisie Arbeidsmarkt en Onderwijs (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) 8. «Positie van vrouwen en minderheden in de Sociale Werkvoorziening» Door The Dijkman. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. (’s-Gravenhage, VUGA, januari 1995) 9. «Behoefte aan beroepsopleidingen voor vroeggehandicapten en arbeidsongeschikten. Verslag van het onderzoek naar personen met gezondheidsbeperkingen die door het volgen van een beroepsopleiding in principe op de arbeidsmarkt zouden kunnen (her)intreden» Door I.D. Nijboer (TNO-PG), E.L. de Vos (TNO-PG), R.W.M. Gru¨ndemann (TNO-PG), J.J.M. Besseling (GAK/GMD). Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Preventie en Gezondheid (’s-Gravenhage, VUGA, januari 1995) 10. «Reı¨ntegratieprojecten voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering» Door: D.E. Ernste, Y. Wijnands, P. van Schooten en L.M. Baas. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, Hoofddorp. (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 11. «Kosten en baten van additionele arbeid; Onderzoek naar systematiek en meetbaarheid» Door Sipke Boorsma, Ger Homburg, Timke Visser. Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994)
ARBEIDSVERHOUDINGEN 12. «Arbeidstijdenwetgeving in negen industrie¨le landen: vernieuwingen van de Nederlandse arbeidstijdenwetgeving in een vergelijkend perspectief» Door B.P. Sloot, R.J.M. Hampsink, M.P.M. Reinders. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Instituut voor rechtssociologie van de Faculteit der rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994) 13. «Maatschappelijke betrokkenheid van ondernemingsraden» Door D.J. Klein Hesselink, G.E. Evers. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994) 14. «Bij de tijd. Besluitvorming over werktijden en arbeidspatronen» Door dr. W.A.M. de Lange, drs. ing. M.H. van Eijk, drs. J.E.E. Ng-A-Tham,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
55
m.m.v. E. van der Linden. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door IVA Tilburg (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 15. «Arbeidstijden en ziekteverzuim. Onderzoek naar het effect van afwijkende werktijdregelingen op veiligheid, gezondheid, vrije tijd en ziekteverzuim van werknemers» Door D.J. Klein Hesselink, F.C. Verboon, T.D.P.J. van den Berg. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) 16. «Chronisch zieken (on)beperkt aan het werk» Door T.M.T. van Elderen, J.G. Simon, S.L.M. van der Toorn, C.M.J.G. Maes. Onderzoek verricht door de afdeling Gezondheidspsychologie van de Rijksuniversiteit Leiden in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 17. «Belangenbehartiging van werknemers: een toekomstverkenning». Door E. Smit, K. Schilstra en J. Paauwe. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Erasmus Universiteit, Human Resource Systems Research Unit (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995)
SOCIALE VERZEKERINGEN 18. «Towards a payable pension system: costs and redistributive impact of the current Dutch pension system and three alternatives» Door J.H.M. Nelissen. Onderzoek uitgevoerd door het TISSER, Tilburg Institute for Social Security Research van de Katholieke Universiteit Brabant en medegefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, november 1994)
BIJSTANDSZAKEN 19. «Richtlijn passende arbeid: evaluatie van de toepassing van de richtlijn door uitvoeringsorganisaties» Door.. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Ipso Facto. (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994) 20. «Bestedingsmogelijkheden van lage inkomens 1980–1991» Door R. Alessie, P. Fontein, A. Kalwij. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Economisch Instituut Tilburg (EIT); in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (’s-Gravenhage, VUGA, november 1994) 21. «Uitvoeringskosten verhaal en terugvordering: een evaluatie» Door: Drs. F.M. Galesloot RA, drs. H.H. keuker RA, drs. T.F.J. Klarenbeek, Mw. drs. F. Oldenburg. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid door VB Advies. (’s-Gravenhage, VUGA, juni 1994) 22. «Vreemdelingen en bijstand deel I: Artikel-84-vreemdelingen in de bijstand» Door drs. E.T. Visser, drs. R.C. van Waveren en drs. G.H.J. Homburg. Onderzoek uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, juli 1994)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
56
«Vreemdelingen en bijstand deel II: Ex-asielzoekers in de bijstand: Eindrapport» Door drs. R.C. van Waveren, drs. E.T. Visser en drs. G.H.J. Homburg. Onderzoek uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, juli 1994) 23. «Een activerende bijstand? Een onderzoek naar besluitvorming over activering van clie¨nten door sociale diensten» Door S. Boorsma. B. van den Brande, P. Renooy... [et al.]. Onderzoek verricht door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. en de vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Utrecht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. (’s-Gravenhage, VUGA, oktober 1994)
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN 24. «Beleving van daglicht en uitzicht in buitenlandse atriumgebouwen» Door G. Meerdink, A.M.S. Weersink, E.C. Rozendaal. Onderzoek uitgevoerd door DGMR Raadgevende Ingenieurs B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, I-SZW (’s-Gravenhage, SDU, 1994; S181) Daglicht en uitzicht in kantoren: fase 2: bijzondere gebouwen« Onderzoek uitgevoerd door DGMR Raadgevende Ingenieurs B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, I-SZW (’s-Gravenhage, SDU, 1994; S180) 25. «Vermindering van de lichamelijke belasting in de rubberindustrie» Door M. Douwes, I.J.M. Urlings en F. Andries. Uitgegeven door Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, I-SZW. (’s-Gravenhage, SDU, 1994; S178) 26. «Convenant Arbeidsomstandigheden Rubberverwerkende Industrie: samenwerkingsovereenkomst inzake de verbetering van arbeidsomstandigheden in de Rubberverwerkende industrie» Uitgave Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 27. «Repeterende bewegingen: definities, omvang van de problematiek, instrument voor rixico-inventarisatie, praktijkervaring met dit instrument» Uitgave inopdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en NederlandsInstituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) (’s-Gravenhage, SDU, 1994) 28. «Wat kost verzuimbeleid? Een model voor het berekenen van kosten en baten» Door Marcel Knotter, Marieke de Feyter, Henk Kruidenier (bureau AS/tri). Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA te Amsterdam (’s-Gravenhage, VUGA, maart 1995) 29.«Evaluatie convenant arbeidsomstandigheden bouwnijverheid» Door Andersson Elffers Felix b.v. 30. Strategie arbeidsomstandigheden intramurale gezondheidszorg (’s-Gravenhage, VUGA, (ordernummer: 5 030) 1995) 31. «Evaluatie arbowetgeving met betrekking tot welzijn bij de arbeid. Onderzoek naar de bekendheid met de wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsinhoud, ergonomie en bijzondere groepen en de getroffen maatregelen.» Door A. Goudswaard, J.C.M. Mossink. Onderzoek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
57
uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid door TNO Preventie en gezondheid. (’s-Gravenhage, VUGA, mei 1995) 32. «Evaluatie van de monitorstudie naar stress en lichamelijke belasting» Door I. Houtman, A. Goudswaard, S. Dhondt.. et al. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Preventie te Leiden. (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 33. «Inventarisatie van risico’s voor stress en fysieke belasting» Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Inspectiedienst SZW 34. «Monitoring of occupational exposure to diesel exhaust» Door P. Th.J. Scheepers. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen tot stand gekomen met financie¨le steun van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie (Nijmegen, 1994) 35. «Methoden voor de (re)integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten: Een literatuurstudie». Door C.A.M. Mul, C.R. de Winter, I.D. Nijboer, H.F. de Haan. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Preventie en Gezondheid (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995)
EMANCIPATIE 36. «Van initiatieven uit de vrouwenbeweging tot expertisecentra emancipatie: een beschouwing». Door drs. M. Westgeest (Den Haag, B&A-Groep Beleidsonderzoek en -Advies b.v., februari 1995). 37. «Keuzeproces van jongeren. Een longitudinale studie naar veranderingen in de jeugdfase en de rol van de ouders.» Door M. du BoisReymond, E. Peters en J. Ravesloot m.m.v. H. Guit en E. van Rooijen. Onderzoek verricht door Rijksuniversiteit Leiden, Faculteit der Sociale wetenschappen. (’s-Gravenhage, VUGA, januari 1994). 38. «Emancipatie-effectrapportage: theoretisch kader, methodiek en voorbeeldrapportages.» Door M. Verloo en C. Roggeband. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door de Vakgroep Politicologie en Centrum voor Vrouwenstudies Katholieke Universiteit Nijmegen. (’s-Gravenhage, VUGA, juni 1994). 39. «Moeilijk maar niet onmogelijk. Een vooronderzoek over de mogelijkheden naar de effecten van beleid ter bestrijding van seksueel geweld en naar het voorkomen van seksueel geweld» Door M.L.E. van Delft, T.M. Willemsen, S. Keuzenkamp en W.M.A. Vanwesenbeeck. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Vakgroep Vrouwenstudies Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. (’s-Gravenhage, VUGA, november 1994) 40. «Van alle markten thuis: vrouwen- en genderstudies in Nederland Onder redactie van C. Bouw, J. de Bruijn, D. van der Heiden. SISWOInstituut voor Maatschappijwetenschappen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Coo¨rdinatie Emancipatiebeleid. (Amsterdam, SISWO, Babylon-De Geus, 1994) 41. From Nairobi to Beijing: report og the measures in the Netherlands to implement the Nairobi Forward Looking Strategies (1 985–1995) Uitgegeven door Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
58
Van Nairobi naar Peking: Rapportage over de in Nederland getroffen maatregelen ter uitvoering vban de Nairobi Forward Looking Strategies (1985–1995) Uitgegeven door Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, september 1994) 42. «Roze en blauwe wolken: een longitudinaal onderzoek naar seksetyperingen door ouders in de eerste levensjaren van hun kind. Door J. Meyer. Onderzoek kwam tot stand door bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid. (’s-Gravenhage, VUGA, 1994) 43. «Kwaliteit van onderzoek; Inzichten uit vrouwenstudies voor toegepast onderzoek». Door M. Verloo en E. Hijmans. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Vakgroep Politicologie, Katholieke Universiteit Nijmegen. (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995) 44. «Inzichten uit vrouwenstudies: uitdagingen voor beleidsmakers». Door A. van Lenning (eindredactie), M. Brouns en J. de Bruijn. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegnheid, Directie Coo¨rdinatie Emancipatiebeleid uitgevoerd door leden van de sectie Beleid, Cultuur en Seksevraagstukken van de Vakgroep Politicologie/Bestuurskunde, Faculteit Sociaal Culturele Wetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam. (’s-Gravenhage, VUGA, april 1995)
WERKGELEGENHEID EN INKOMENSBELEID 45. «Cumulatie van uitkeringen en loon binnen het huishouden». Door P. Fontein en A. van Soest. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Economisch Instituut Tilburg (EIT) (’s-Gravenhage, maart 1995). 46. «Vergelijkingsonderzoek werkloosheidsuitkeringen», Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorburg, december 1994. 47. «Werkgelegenheid, produktie en loonkosten in de landen van de Europese Unie». Door mw. J. H. Gravensteijn e.a. NEI (Rotterdam, oktober 1994). 48. «De arbeidsmarkt voor jongeren. Een studie naar subjectieve factoren van het arbeidsaanbod». Door dr. G. Antonides en prof. dr. W. F. van Raaij (Rotterdam), Erasmus Universiteit, december 1994). 49. «Markets Institutes and Wages». By Joop Hartog and Coen Teulings. Werkdocument SZW, nr. 8, december 1994. Deel B: Lopend onderzoek per juli 1994
ARBEIDSMARKT 1. MASTER-model, vervolgonderzoek 2. Scholing oudere werknemers 3. Bedrijfsopleidingen 4. Effectiviteit trajectbemiddeling 5. Monitoring Banenpools 6. Positie van mensen met ernstige psychische handicap in de Sociale Werkvoorziening 7. Onderzoek mogelijkheden reı¨ntegratie arbeidsongeschikten door werkaanpassingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
59
8. (ex-ante meetinstrument gesubsidieerde arbeid) 9. Evaluatie profielensysteem SW, 1e fase 10. Monitoring JWG 11. Evaluatie Jeugdwerkgarantiewet 12. Evaluatie financieel verdeelmodel SW
ARBEIDSVERHOUDINGEN 13. 14. 15. 16. 17. 18. den 19. 20. 21. 22. 23.
Nieuwe ontwikkelingen in directe medezeggenschap Effectiviteit wetgeving gelijke behandeling Organisatieverandering en medezeggenschap Activering positieve actie Evaluatie PBO Achtergronden maatschappelijke betrokkenheid ondernemingsraProcedurele protcollering rond aanstellingskeuringen Adviesaanvraag NCCZ (TNO) Evaluatie WBVV en WBGV Zorgverlof Kosten/baten analyse WBGV
SOCIALE VERZEKERINGEN 24. 25. 26. 27. 28.
Evaluatie verwijsexperiment Arbeidsongeschiktheid in Europees perspectief Evaluatie TAV, TZ, TBA Arbeidsverledeneis WW Evaluatie deelnemersraden pens. fondsen
BIJSTANDSZAKEN 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44.
Follow-up ex asielzoekers Nieuwkomers en bijstandsverlening Evaluatie verhaalswetgeving Evaluatie exp. A/A jongeren Opbrengst verhaal en terugvordering bijstand Evaluatie bijzondere bijstand Oververtegenwoordiging alleenstaanden en eenoudergezinnen Begeleiding etnische ondernemers Evaluatie WVG, 1e meting Trendstudie minima Evaluatie WVG/SGBO Evaluatie gegevensuitwisseling GSD’en en derden De onzichtbare schuldenaar Experimenten met inzet van uitkeringen Invordering ten onrechte ontvangen bijstand Evaluatie inspanningsverplichting gemeenten
WERKGELEGENHEID EN INKOMENSBELEID 45. 46. 47. 48. 49. 50.
Income distribution in OECD countries Internationale vergelijking i/a-ratio (1994) Replacements rates Lastenverlichting i/a-ratio: Belgie¨ i/a-ratio aanvulling Dynam. anal. loon/vorming werkg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
60
51. Ond. SEP-data Loon/uitkering 52. Gemeentelijk minimabeleid ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94.
Income Distribution project W. Min/W-Max De verzorgingsstaat Fiscaliteit en werkgelegenheid Ziekteverzuim en i/a-ratio Internationale vergelijking i/a-ratio Monitoring arbeidsbestel Ontwikkeling en validering Weba-methodiek deel 1b Evaluatie AMvB sexuele intimidatie en agressie en geweld Fase III Arbodiensten vervolg (RPD) Evaluatie wijz. Arbowet (ASTRI) Economisch onderz. Arb.omstandighedenwet (NEI) Onderzoek naar realisering e´e´n-loketgedachte Combizorg Proefproject KMA/MKB (NEHEM) Monitoringssysteem ARBO (ITS) Herz. Gele Boek (TNO) Ontw. Meth. Ongevallenreg. (LCCI) Evaluatie Convenant Arbeidsomstandigheden bouw (St. Bos) Preventie prog. burn out (KU Nijmegen) Beoordeling asbest-sloop arb. omstandigheden (NIA) Preventie werkstress (RBB) Integrale gezondheidsbevordering 3e fase (RU Limburg) Burnout (RU Nijmegen) Onderz. biologische agentia (LU Wageningen) Onderbouwing grensw. genotoxische c. (ITV-TNO) Risicogroepen fys. bel. en arbeid (UN v. A’dam) Ev. monitor studie lich belasting (NIPG-TNO) Longitudinale studie bewegingsapparaat (TNO) Evaluatie regelgeving schadelijk geluid (ITS) Evaluatie sociaal medische begeleiding (NIA) Implementatie medische begeleiding protocol fas. (SKB) Social Policy implications (University of Massachusetts Lowell) Fysieke belasting en veroudering (Coronel) Kosten/baten CP Blad handm tillen (Basisnormering?) NEI Modelanalyse risico-evaluatie radionucleiden Evaluatie registratie gevaarlijke stoffen (UN v. A’dam) Acute intoxicaties in de arbeidssituatie (NVIC) Arbo in biologische onderzoekslaboratoria (NKI) Classificatie van reprotoxische stoffen Evaluatie basisnormering chemische stoffen (ITV-TNO) Registratie lijst van beroepsziekten (UN v. A’dam) Nieuwe produktievormen en kwaliteit van arbeid (TNO)
EMANCIPATIE 95. Effectmeting campagne meisjesbeleid 96. Evaluatie landelijke steunpunten, meerjarige experimenten en service gerichte organisaties 97. Bijdrage aan evaluatie CGB 98. Emancipatie effect rapportage 99. Registratie archiefmateriaal m.b.t. positie van vrouwen 100. Trendprocessen Beeldvorming 101. Vrouw en arbeid in de Vakbondsgeschiedenis 102. De betekenis van artikel 12 IVDV voor Nederland 103. Participatie vrouwen in bestuursfuncties. 104. Vrouwen in managementfuncties in zorg- en welzijnssector.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
61
BIJLAGE 11
DE ARCHIEFBIJLAGE ARCHIEFBEHEER
1. Organisatie De ondertekening door de minister op 14 februari 1995 van het Organisatie- en mandaatbesluit SZW 1995 betekende dat de organisatie nu ook formeel is «Heringericht». Het Departementaal Archief maakt hierdoor als zelfstandige afdeling deel uit van de directie Algemene Zaken. Als gevolg van het Organisatie- en mandaatbesluit SZW 1995 is de bestuursraad o.m. verantwoordelijk voor de beheersmatige besturing van het ministerie. De directeuren zijn verantwoordelijk voor het archiefbeheer; het archief maakt bij elke directie onderdeel uit van het Bureau Bedrijfsvoering (kernministerie) respectievelijk het Bureau Management ondersteuning en Informatievoorziening en het Bureau Administratieve en Algemene Zaken (perifere diensten). Tot deze 1ste lijnsondersteuning wordt gerekend de postregistratie, de voortgangs- en afdoeningsbewaking en administratie daarvan, de vorming van dossiers (dynamisch archief) en de overdracht ervan aan het Departementaal Archief. Tot de 2de lijnsondersteuning wordt, naast het Departementaal Archief, de adviseur documentaire informatievoorziening gerekend, die als hoofdtaken heeft het adviseren van de departementsleiding en de organisatie-onderdelen op het gebied van documentaire informatievoorziening (DIV) en het fungeren als (inter)departementaal informatiecoo¨rdinatie- en aanspreekpunt voor DIV-aangelegenheden binnen het ministerie.
2. Omvang van archieven Onderstaand een tabel welke een overzicht geeft van het op 31.12.1994 bij het ministerie (inclusief periferie) aanwezige archievenbestand, aangevuld met de tot eind 1995 te verwachten ontwikkelingen:
Omvang archieven ministerie SECTOR Omschrijving – m1 dynamisch archief archief op 31-12-1994 – m1 semi-statisch archief op 31-12-1994 – Totaal m1 archief in beheer op 31-12-1994 – Ontwikkelingen 19953 – Totaal m1 archief in beheer op 31-12-19953
DG ABA1
DGA2
DGSZ
CD
TOTAAL
1 256
175
328
336
2 095
501
112
282
5 396
6 291
1 757 – 87
287 – 69
610 – 32
5 732 141
8 386 – 47
1 670
218
578
5 873
8 339
1
Inclusief de archieven van de Arbeidsinspectie/Inspectie van de Havenarbeid. De sterke afname van het archievenbestand van het DGA heeft voornamenlijk te maken met de privatisering van de Dienst voor het Stoomwezen. 3 Deze cijfers geven de oude situatie, een verdeling naar Directoraat-Generaal, weer. 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
62
Vernietiging archieven 1994 SECTOR
DG ABA
DGA
DGSZ
CD
TOTAAL
319
118
186
270
893
1
m archief vernietigd
Het vernietigingspercentage 1994 bedraagt 893: (893 + 8386) x 100% = 9,6%.
3. Maatregelen ter verbetering van het archiefbeheer a. Postregistratie Met betrekking tot postregistratie is besloten dat hierover concernbeleid zal worden gevoerd. Het Post en Archief Systeem Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PASS) is in toenemende mate het systeem dat binnen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gebruikt.
b. Toegang op de dossiers Bij het toegankelijk houden van het archief wordt veelal gebruik gemaakt van een geautomatiseerd dossierinventarissysteem, waarbij geen uniformiteit van systeem wordt aangetroffen.
c. Archiefbeheer De Kaderregeling Documentaire Informatievoorziening SZW zal eind 1995 operationeel geworden zijn. Hieraan is een onderzoek bij de voor «DIV-werkzaamheden» verantwoordelijke managers en medewerkers voorafgegaan om na te gaan of door deze regeling voldoende ondersteuning geboden wordt voor het dynamisch archiefproces. In het kader van de uitvoering van het in januari 1992 met de Rijksarchiefdienst gesloten convenant is in juli 1995 aangevangen met het institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein sociale zekerheid. Het institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein arbeidsverhoudingen, arbeidsmarktbeleid, inkomensbeleid en arbeidsvoorwaardenbeleid, dat in mei 1994 gestart is, zal eind 1995 afgerond zijn. Het basisselectiedocument beleidsterrein arbeidsomstandigheden 1940–1993 zal na de Rijkscommissie voor de archieven gepasseerd te zijn, eind 1995 vastgesteld kunnen zijn. In het kader van het met de Centrale Archief Selectiedienst gesloten Raamconvenant wordt door SZW in 1995 419 m1 archief bewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
63
BIJLAGE 12
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN AAC AAF AAJ AAW AB ABP ABW AD ADV AEI Agio AI AKF AKW AM AMBER AMvB AMF ANW A&O AO AOF AOW APV APW Arbo Arbvo ASEA AUB AV AVD AV-eis AVO AVR AVV AWBZ AWF AWW AZ BBA BBC BBO BDD SW BEA BES BIAS BIZA BKR BLN BO BORG BP
Arbeid Adaptatie en Cultuur Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds Activerend Arbeidsmarktbeleid voor Jongeren Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Arbeidsbemiddeling Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds Algemene Bijstandwet Accountantsdienst Arbeidsduurverkorting Algemeen Economisch en Inkomensbeleid Assistent geneeskundige in opleiding Arbeidsinspecties Algemeen Kinderbijslagfonds Algemene kinderbijslagwet Arbeidsmarkt Afschaffing Malus en Bevordering Reı¨ntegratie Algemene Maatregel van Bestuur Algemeen Mijnwerkersfonds Algemene nabestaanden wet Analyse en Onderzoek Administratieve Organisatie Algemeen Ouderdomsfonds Algemene Ouderdoms Wet Arbeidsplaatsverbetering Aanpassing premieheffingssysteem werknemersverzekeringen Arbeidsomstandigheden Arbeidsvoorzieningsorganisatie Algemeen Sociaal Economische Aangelegenheden Algemeen Uitkeringsbeleid Arbeidsverhoudingen Algemene Vergadering van Deelnemers Arbeidsverleden-eis Actio Vincit Omnia (de Vereniging voor Arbeids- en Welzijnszorg voor Mindervaliden) Arbeidsveiligheidsrapport Algemeen verbindend verklaren Algemene wet bijzondere ziektekosten Algemeen Werkloosheids Fonds Algemene weduwen en wezenwet Algemene Zaken Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen Bijdrage Bijzondere Controle Bureau voor Beleidsadvisering en Onderzoek Budgettering, decentralisatie en deregulering sociale werkvoorziening Bureau voor Economische Argumentatie Begeleidingscommissie Evaluatie Stelselherziening Betaal en declaratiesysteem automatisering sociale voorzieningen Binnenlandse Zaken Beeldende Kunstenaars Regeling Besluit Landelijke Normering Bestuurs Ondersteuning Bestand van Onderzoek op het gebied van Revalidatie en Gehandicapten Banenpools
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
64
BPF BPR BV BVG BW BZ CAFAS CAO CBA CBS CD CEP CGB CNV COB COSZ CPB CRI CSV CSW CTB CTSV CW DAO DCA DCE DG ABA DGA DGSZ DI DIA DIOR DIV DIVOSA DMT DOB DOOP DOV DSM DSW EBR ECE EER EG EGKS EIM EK EMU ER ESF EV EVA EZ
Bedrijfspensioenfonds Beroepspensioenregeling Bedrijfsvereniging Bedrijfsvereniging voor de gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen Burgerlijk Wetboek Bijstandszaken Commissie automatisering financieel administratieve systemen Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening Centraal Bureau Statistiek Centrale Directies Centraal Economisch Plan Commissie Gelijke Behandeling Christelijk Nationaal Vakverbond Commissie Overheid bedrijfsleven Commissie onderzoek sociale zekerheid Centraal Plan Bureau Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs Complementaire Sociale Voorzieningen Commission on the Status of Woman Commissie voor de toelating van Bestrijdingsmiddelen College van Toezicht Sociale Verzekeringen Comptabiliteitswet Departementale Administratieve organisatie-groep Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden Directie Coo¨rdinatie Emancipatiebeleid Directoraat Generaal Algemene Beleidsaangelegenheden Directoraat Generaal Arbeid Directoraat Generaal Sociale Zekerheid Decentralisatie Impuls Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen Documentaire Informatievoorziening Opleidingen Rijksoverheid Documentaire Informatievoorziening Directeuren van Overheidsinstellingen Sociale Arbeid Departementaal management team Departementale Overleg Bedrijfsvoeringsaangelegenheden Departementaal Orgaan Onderzoeks Programmering Defensie Openbaar Vervoer Dienst Staat Mijnen Dienst voor het Stoomwezen Emigratiebijslagregeling Economic Commission for Europe Europese economische ruimte Europese Gemeenschap Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal Economisch Instituut voor het Midden en Kleinbedrijf Eerste Kamer Economische Monetaire Unie Emancipatieraad Europees Sociaal Fonds Eindverslag Europese vrijhandels associatie Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
65
FAS FBV FEZ FNV FPA FTE G+G-sectoren GAB GAK GCI GEO GF GIB GMD GO GPD GSB GSD GVKA HABW HM HPB I&A IAC IANW IAO IBA ICCK ICE IHA IIAV ILO IME IO IOAW IOAZ IOF IOM IPA IPB IPSV ISEO ITS IVA IVDV IVOP I-SZW IT-beleid IZ JSW JWG
Financieel administratieve systemen Federatie van bedrijfsverenigingen Financieel-Economische Zaken Federatie Nederlandse Vakvereniging Financie¨le Personeels Administratie Full-time equivalent Gepremie¨erde en Gesubsidie¨erde sectoren Gewestelijk Arbeidsbureau Gewestelijk Arbeidskantoor Gemeenschappelijk Centrum Infrastructuur Grote Efficie¨ncy Operatie Gemeentefonds Gemeenschappelijk Instituut van Bedrijfsverenigingen Gemeenschappelijke Medische Dienst Gemeenschappelijke opleidingen Gemeenschappelijke Pers Dienst Grote Steden Beleid Gemeentelijk Sociale Dienst Geı¨ntegreerde verplichtingen kas administratie Herinrichting van de Algemene Bijstandswet Herinrichting Ministerie Hangpuntenbrief Informatica- & Automatiseringsbeleid Internationale Arbeidsconferentie Invoeringswet Algemene Nabestaandenwet Internationale Arbeidsorganisatie Integrale beleidsnota arbeidsomstandigheden Interdepartementale Commissie inzake Coo¨rdinatie en Kostenbeheersing Interdepartementale Coo¨rdinatiecommissie Emancipatiebeleid Inspectie voor de Havenarbeid Internationaal Informatiecentrum en Archief vrouwenbeweging International Labour Organization Integrated Management and Engineering Afdeling Informatie Overdracht Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Invaliditeits- en Ouderdomsfonds International Organization for Migration Interdepartementale Personeelsinformatie Automatiseringssysteem Integrale Personeelsbegroting Interdepartementale projectgroep Sociale vernieuwing Instituut voor Sociologisch en Economisch Onderzoek Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen Instituut voor Sociaal-economisch Onderzoek Internationaal verdrag tot uitbanning alle vormen van discriminatie voor vrouwen Interdepartementale Personeels Registratie Systeem Inspectie Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Infrastructuur voor Informatietechnologie Internationale Zaken Jeugdspaarwet Jeugdwerkgarantiewet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
66
KBO KEO KFD KMA KMBO KRA KUB LAO LIW LNV LTD LVE LVO M en O MBL MEV MID MK MKB MLN MLT MR MvA MZM NABW NCCZ NDRIS NEI NGO NIA NIBUD NIDI NIPG NMI NNI NOS NOSW NOW NvW NWO NWW OAV OCW OECD OESO OM OR wet op de OS OSA OSV PASS PBO Pemba
Kwaliteitsbeleid hulpmiddelen voor gehandicapten Kleine Efficie¨ncy Operatie Kernfysische Dienst Kwaliteit, Milieu en Arbo Kort Middelbaar Beroeps Onderwijs Kaderregeling Arbeidsinpassing Katholieke Universiteit Brabant Landelijk adviesorgaan minderheden Liquidatiewet Invaliditeitswetten Landbouw, Visserij en Natuurbeheer Loontechnische Dienst Landelijke Vereniging van Emancipatiebureaus Landelijke Veranderingsorganisatie Misbruik en oneigenlijk gebruik Medisch Biologisch laboratorium Macro Economische Verkenning Maatschappij voor informatieve diensten Met kinderen Midden en kleinbedrijf Miljoenennota Middellange Termijnraming Ministerraad Memorie van Antwoord Minderheidsgroepen Zelfstandigen en Ministerie¨le uitvoeringstaken Nieuwe Algemene Bijstands Wet Nationale Commissie Chronisch Zieken Nationale Dosis Registratie- en informatie Systeem Nederlands Economisch Instituut Non Gouvernementele Organisaties Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden Nationaal instituut voor budgetvoorlichting Nederlands interdisciplinair demografisch instituut Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg Nederlands Migratie Instituut Nederlands Normalisatie Instituut Nederlandse Omroep Stichting Nationaal Orgaan Sociale Werkvoorziening New Opportunities for Woman Nota van Wijziging Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Nieuwe Werkloosheids Wet Onderzoek Arbeidsmarktvraagstukken Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Organization Economic Coorperation Development Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Openbaar Ministerie Wet op de Ondernemingsraden Ontwikkelingssamenwerking Organisatie voor strategisch arbeidsmarktonderzoek Organisatiewet sociale verzekering Post en Archief Systeem Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publiekrechtelijke bedrijsorganisatie Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
67
PES PISA PO PSG PSO PSW R.A.-taakstelling RB-eng R&R RBA RCC RDB RGO Rif’s RIVM RPD RUU RvS Rww SAMALO SCC SCP SDU SDW SER SG SGBO SLFWS SOD SoFi-nummer SPER SPV SST STAR STb Stcrt STEO SV SVB SVr SW SZ SZN SZW TAV TB TBA TEGMD TF Tica TK TNO TPP Trb
Project evaluatie stelselherziening Personeels Informatie en Salaris Administratie Programma Ondersteuning Plaatsvervangend Secretaris Generaal Projecten samenwerking Oost Europa Pensioen en spaarfondsenwet Regeerakkoord-taakstelling Rijksbegroting in enge zin Research and Resorch Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening Rijks Computer Centrum Regeling departementale begrotingsadministratie Raad voor Gezondheidsonderzoek Regionale interdisciplinaire fraudeteams Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygie¨ne Rijks Psychologische Dienst Rijks Universiteit Utrecht Raad van State Rijksgroepsregeling werkloze werknemers Samenvatting Allocatie Methodieken Sociale zaken computer centrum Sociaal en Cultureel Planbureau Staatsdrukkerij en Uitgeverij System Development workbanch Sociaal Economische Raad Secretaris Generaal Sociaal Geografisch en Bestuurskundig Onderzoek Stichting Landelijke Federatie Welzijnsorganisaties voor Surinamers Stichting Overheidsdocumentatie Sociaal-Fiscaal nummer Spaareffectenregeling Specifieke voorzieningen Stichting Steunpunt Thuiswerk Stichting van de Arbeid Staatsblad Staatscourant Stimuleringsgroep Emancipatie Onderzoek Sociale Verzekeringen Sociale Verzekeringsbank Sociale verzekeringsraad Sociale werkvoorziening Sociale Zekerheid Stichting Zeemanswelzijn Nederland Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet tot terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume Trajectbemiddeling Terugdringing beroep arbeidsongeschiktheidsregelingen Tewerkstelling erkende gewetensbezwaarden militaire dienst Toeslagenfonds Tijdelijk Instituut voor Coo¨rdinatie en afstemming (sociale verzekeringen) Tweede Kamer Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Terugkeer Pojecten Programma Tractatenbesluit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
68
TROO TW TZ UESI UKB UNDP VBD V,G en SAB VEB VECOGEM VEM VEO V&W VGW VN VNG VOO VROM VUT VV VVTV VVU VWS VZA WABW WAGGS WAGW WAJONG WAMIL WAO WAZ WBA WBEAA WBF WBGV WBJA WBO WBVV WEBA WEBEFO WEP WEPI WIW WLOM WML WMS WOAU WOR WSW WTO
Terugkeer Regeling Opvang Ontheemden Toeslagenwet Terugdringing ziekteverzuim Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten Uitkeringsbeleid United Nations Development Programme Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie Veiligheid, Gezondheid en Sociaal Arbeidsbeleid Vrouwen Emancipatiebureaus Voorlopige Commissie Genetische Modificatie Vrouwen en Minderhedenbeleid Vrouwenstudies en emancipatie-onderzoek Verkeer en Waterstaat Veiligheid Gezondheid Welzijn Verenigde Naties Vereniging Nederlandse Gemeenten Verhaalswet Ongevallen Overheid Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Vervroegde uittreding Voorlopig Verslag Voorwaardelijke vergunning tot verblijf Vrijwillig Vervroegd Uitreden ex-mijnwerkers Volksgezondheid, Welzijn en Sport Voorzieningen Zieken t.b.v. Arbeidsongeschikten en Gehandicapten Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers Wet Arbeidsvoorwaarden Gepremie¨erde en Gesubsidie¨erde sectoren Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Jong Gehandicapten Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Wet bestuurdersaansprakelijkheid Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen Wet bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement Werktijdenbesluit voor Geneeskundigen en Verloskundigen Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden Wet op de Bejaardenoorden Werktijdenbesluit verplegings- of verzorgingsinrichtingen Welzijn bij de Arbeid Werknemersbeleggingsfonds Werkervaringsplaatsen Stichting Women’s Exchange Programme International Wet inschakeling werkzoekenden Wet Loonkostenreductie op minimumloonniveau Wet Minimumloon Wet Milieugevaarlijke Stoffen Wet onbetaalde arbeid uitkeringsgerechtigden Wet op de Ondernemingsraden Wet sociale werkvoorziening World Trade Organisation
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
69
WULBZ WVG WW WWV ZFR ZFW ZK ZVO ZW
Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte Wet Voorzieningen Gehandicapten Werkloosheidswet Wet Werkloosheidsvoorziening Ziekenfondsraad Ziekenfondswet Zonder kinderen Ziektekostenvoorziening overheidspersoneel Ziektewet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XV, nr. 3
70