Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
22 894
Preventiebeleid voor de volksgezondheid
30 300 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2006
Nr. 81
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 25 april 2006
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks), Kos¸er Kaya (D66) en Van der Sande (VVD) Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), C q örüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks), Bakker (D66) en Nijs (VVD).
KST96829 0506tkkst22894-81 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 5 april 2006 overleg gevoerd met minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – de brief van de minister van VWS d.d. 29 maart 2005 inzake het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) (22 894/29 800-XVI, nr. 52); – de brief van de minister van VWS d.d. 15 juni 2005 inzake zijn standpunt naar aanleiding van het advies «Risico’s van alcoholgebruik bij conceptie, zwangerschap en borstvoeding» van de Gezondheidsraad (29 800-XVI, nr. 181); – de brief van de minister van VWS d.d. 7 juli 2005 inzake zijn standpunt tegenover het rapport van de taakgroep Diabetes (22 894, nr. 62); – de brief van de minister van VWS d.d. 9 augustus 2005 met zijn reactie op het rapport van de Nederlandse Hartstichting «De marketing van ongezonde voedingsmiddelen bij kinderen in Europa» (VWS-05–984); – de brief van de minister van VWS d.d. 12 augustus 2005 inzake de circulaire Overdracht programmatische preventie van de AWBZ naar de begrotingsfinanciering (VWS-05–999); – de brief van de minister van VWS d.d. 16 augustus 2005 over de stand van zaken bij het Nationaal actieplan suïcidepreventie (22 894, nr. 65); – de brief van de minister van VWS d.d. 27 oktober 2005 inzake het actieplan convenant Overgewicht (22 894, nr. 70); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 8 november 2005 inzake het RIVM/TNO-rapport Bewegen en overgewicht (22 894, nr. 73); – de nota «Lekker lang leven. Plan van aanpak overgewicht bij kinderen» van de fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer d.d. 5 september 2005 (30 228, nr. 1) en het kabinetsstandpunt terzake d.d. 15 november 2005 (30 228/22 894, nr. 2); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 21 november 2005 over de motie-Schippers (30 300-XVI, nr. 52) inzake het opstellen van een jeugdprogramma waarbij een kind op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
1
basisschool jaarlijks gezien wordt door een jeugdarts c.q. een praktijkverpleegkundige (30 300-XVI, nr. 87); – de brief van de minister van VWS d.d. 2 december 2005 inzake invoering van pneumokokkenvaccinatie (22 894, nr. 75); – de brief van de minister van VWS d.d. 9 december 2005 inzake zijn standpunt naar aanleiding van het rapport «Kansen voor het Nederlandse volksgezondheidsbeleid» van het RIVM en ZonMW (22 894, nr. 76); – de brief van de minister van VWS d.d. 16 december 2005 inzake zijn standpunt tegenover het rapport «Staat van de Gezondheidszorg 2005; Openbare Gezondheidszorg» van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (30 300-XVI, nr. 107); – de brief van de minister van VWS d.d. 23 maart 2006 over de stand van zaken bij het overgewichtbeleid (22 894, nr. 79); – de brief van de minister van VWS d.d. 29 maart 2006 inzake het Groenboek bevorderen gezonde voeding en lichaamsbeweging (22 112, nr. 428). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Schippers (VVD) vindt dat preventie vanwege snelle ontwikkelingen op allerlei terreinen niet meer alleen op de traditionele manier aangepakt kan worden. Zij heeft hiervoor al eerder aandacht gevraagd, maar zij kreeg toen van de minister nul op het rekest. Daarom dringt zij er bij hem op aan, nu toch echt een visie te ontwikkelen op de betekenis en de gevolgen van deze ontwikkelingen, want zij vind het onverantwoord om deze ontwikkelingen niet in een breder perspectief te zien en steeds ad hoc besluiten te nemen. Mevrouw Schippers wil in ieder geval een visie op nieuwe vaccins, zoals het baarmoederhalskankervaccin dat wellicht al volgend jaar op de markt komt, op het preventief slikken van medicijnen en op de toenemende mogelijkheden van screening, met een afwegingskader. Zij zou in het komende najaar met de minister in debat willen over deze visie. Verder is mevrouw Schippers het niet eens met wat de minister schrijft in de brief over het Nederlands Vaccin Instituut (NVI), zij noemt het een zwakke brief. Zij heeft ook al eerder gepleit voor opsplitsing van de drie hoofdtaken van dit staatsbedrijf, namelijk onderzoek en ontwikkeling, productie en inkoop, omdat deze slecht samengaan. De overheid kan onderzoek stimuleren als dat nodig is in het belang van de volksgezondheid en voor zover de markt dit onderzoek niet doet; zij moet het niet zelf doen. Op het gebied van vaccins ziet de VVD-fractie wel een overheidstaak, maar in de zin van het vrijmaken van gelden, het opstellen van een strategische agenda in samenwerking met de Tweede Kamer en het stimuleren van PPS-constructies voor het daadwerkelijke onderzoek. De productie moet worden overgelaten aan private partijen; er is voldoende productiecapaciteit voor vaccins en de overheid moet alleen ingrijpen als de markt hierbij faalt. En ten slotte zou mevrouw Schippers de inkooptaak willen loskoppelen, want zij vind het onbegrijpelijk dat deze bij het NVI vermengd is met de verantwoordelijkheid voor onderzoek en ontwikkeling en productie. Verder vragen nieuwe bedreigingen van de volksgezondheid, zoals de vogelgriep, om optimale inzet van geld en energie, om innovatie en efficiëntie, niet om behoud van bestaande andere belangen. Mevrouw Schippers dringt aan op verandering van het vaccinatiebeleid. Zij pleit voor een bundeling van krachten, bijvoorbeeld in een nationaal platform vaccinatiebeleid binnen het Topinstituut Pharma. Het NVI moet zich richten op de belangrijke taak, ervoor te zorgen dat de benodigde vaccins op het juiste tijdstip en in de benodigde hoeveelheid beschikbaar zijn, op de inkoop dus.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
2
Ondanks toezeggingen is een motie over het inzetten van schoolverpleegkundigen niet uitgevoerd. Een tweede, identieke motie is aangehouden in afwachting van meer informatie van de minister over het verschil in de kosten ervan die hij bij de afwijzing van de eerste en de tweede noemde, terwijl er ook een motie over de invoering van een preventieconsulent aangenomen is. Hoeveel moties heeft de minister nog nodig om deze voorzieningen te treffen die zo belangrijk zijn voor vroegtijdige signalering van allerlei problemen bij kinderen? Investeren in schoolverpleegkundigen is toch veel effectiever dan nog weer een spotje in de massamedia? Mevrouw Schippers verlangt dat de minister meer creativiteit aan de dag legt om deze moties te kunnen uitvoeren. Overgewicht is een toenemend probleem, maar de VVD-fractie gelooft niet in een beleid op dit vlak zoals dat voor het tegengaan van het gebruik van alcohol en tabak, dus geen verboden, geboden, terugdringen van verkooppunten, accijnsverhogingen en reclameverboden. Mevrouw Schippers vindt het dan ook jammer dat de aanbevelingen van de Nederlandse Hartstichting allemaal weer in deze richting gaan, net als het plan van aanpak van Groenlinks. Zij vindt dat jong en oud in hun leven zullen moeten leren omgaan met verleidingen en dat zij kennis en informatie nodig hebben om verstandige besluiten te kunnen nemen, zoals smaaklessen. Aandacht voor claims van producenten die onjuist zijn, is dan ook terecht. Verder wijst onderzoek uit dat de crux van het probleem niet zit in het eten, want de mensen nemen steeds minder calorieën tot zich, maar in het bewegen. Daarom zijn er aanpassingen van de leefomgeving nodig om uit te dagen tot bewegen, er moeten voldoende mogelijkheden en ruimte zijn om te sporten. Sport dient een vast onderdeel van het lesprogramma op scholen te zijn, en liefst meer sport dan nu. Overigens signaleert mevrouw Schippers ook positieve ontwikkelingen, zoals de spectaculaire toename van het aantal beoefenaars van fitness, de toenemende omzet van gezond voedsel en acties om snoep- en frisdrankautomaten uit de scholen te weren. Zij roept de minister op, in te spelen op dit soort positieve ontwikkelingen door uit te dagen tot het nemen van initiatieven en de mensen de informatie te verschaffen die zij nodig hebben om zelf verantwoorde keuzes te kunnen maken. Hij zou positieve projecten zo nodig ook financieel moeten ondersteunen. Voor mevrouw Kraneveldt (LPF) gaat het er bij preventiebeleid om of er wel genoeg gedaan wordt, welke kansen er zijn om het beleid te verbeteren en of het huidige beleid effectief is gebleken. Is de minister het met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) eens dat de kwaliteit van de openbare gezondheidszorg en van de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) in de afgelopen tien jaar merkbaar verbeterd is? Betekent dit ook een aanmerkelijke verbetering? De IGZ concludeert namelijk ook dat de openbare gezondheidszorg op dit moment nog onvoldoende is toegerust om opkomende gezondheidsproblemen, zoals overgewicht, adequaat aan te pakken, en dat gemeenten te weinig inzicht hebben in de omvang en de gezondheidssituatie van de lokale bevolking en hun eigen beleid onvoldoende inzetten voor gerichte acties. Nu blijkt een grote meerderheid van de gemeenten inmiddels een lokale beleidsnota voor het gezondheidsbeleid te hebben opgesteld, maar is er ook onderzocht of deze nota’s op een effectieve manier in de praktijk worden gebracht? Kan er geen benchmarksysteem voor het preventiebeleid worden opgezet zoals bij de ambulancezorg? De fractie van de LPF is er een groot voorstander van, vooral extra te investeren in maatregelen en voorzieningen waarvan de effectiviteit bewezen is. Mevrouw Kraneveldt verwacht in de nog komende preventienota op dit punt veel meer concrete uitspraken van de minister dan in de stukken die op de agenda voor dit overleg staan. De IGZ constateert dat de gemeentelijke aanpak van overgewicht niet effectief is. Gemeenten zetten de beschikbare instrumenten onvoldoende in en zij maken onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die de jeugd-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
3
gezondheidszorg voor 0- tot 19-jarigen op dit terrein heeft. Deze zorgwekkende constatering lijkt mevrouw Kraneveldt een heel concreet aanknopingspunt voor actie van de minister. Zij vindt het prima dat hij met de gemeenten en de GGD’s afspraken wil maken over de aanpak van overgewicht en zij verzoekt hem, de Kamer hierover heel concreet te informeren in de preventienota. Verder is zij blij met het convenant Overgewicht en het actieplan Energie in balans, maar zij is het met de Consumentenbond eens dat hiermee de verantwoordelijkheid voor gezonde voeding te eenzijdig bij de consument wordt gelegd en dat de inzet van bedrijfsleven en overheid niet ver genoeg gaat. Mevrouw Kraneveldt heeft wel begrip voor het standpunt van mevrouw Schippers op dit vlak, maar gelet op de alarmerende ontwikkelingen vindt zij dat de overheid de mensen toch wel een handje moet helpen. De nota van GroenLinks over de aanpak van overgewicht verdient naar haar mening een compliment, omdat er in ieder geval veel meer concrete zaken in genoemd worden dan in de vele beleidsbrieven van de minister. Zij vindt het dan ook niet erg sportief van hem om geen inhoudelijke reactie op deze nota te geven. Net als GroenLinks begrijpt zij niet waarom er bezuinigd wordt op subsidies voor sportclubs, scouting en dergelijke en waarom de urentabellen voor gymnastiek op school worden losgelaten, terwijl er juist laagdrempelige voorzieningen op buurtniveau nodig zijn, zoals speeltuinen, trapveldjes en sportlessen op school. Het convenant Overgewicht is breed, doelgericht en ambitieus, en het bevat heel veel uitstekende initiatieven, net als het actieplan. Maar hoe gaat de minister controleren of de convenantspartners, met name de media en de levensmiddelenindustrie, hun toezeggingen gestand doen? Mevrouw Kraneveldt is er geen voorstander van om alle reclame voor kinderen te verbieden, maar zij wil wel een zodanige regulering dat misleiding bij deze kwetsbare groep geen kans maakt. Wat zal de inzet van de minister zijn in de Europese discussie over eventuele aanscherping van de bestaande regelgeving op dit vlak en bij de komende conferentie over obesitas? En hoe staat de minister tegenover de suggesties van verschillende instanties om de consument en vooral het kind te beschermen, zeker als dit zich in een sociaal minder gunstige omgeving bevindt? Ten slotte toont mevrouw Kraneveldt zich een warm voorstander van het invoeren van smaaklessen op school, omdat die heel direct werken voor kinderen. Mevrouw Azough (GroenLinks) ziet zich door de beperkte spreektijd gedwongen om zich te beperken tot het onderwerp overgewicht; op andere belangrijke onderwerpen die op de agenda staan, zal zij een andere keer ingaan. Zij is het eens met de vorige voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg dat het preventiebeleid op het gebied van overgewicht teleurstellend, inconsistent en veel te afwachtend is, al onderschrijft zij niet de conclusie die hij hieruit trekt. De fractie van GroenLinks wil geen samenleving waarin iedereen maatje 36 als hoogste ideaal ziet; daarom moet er gewaakt worden voor het stigmatiseren van kinderen en volwassenen met overgewicht. Zij is het met de minister eens dat eenieder op dit punt zelf een verantwoordelijkheid heeft, maar overgewicht is vooral bij zeer jonge kinderen een snel groeiend probleem. Die zijn toch nog niet in staat om zelf hun verantwoordelijkheid te nemen, voor hen is het voorbeeldgedrag van hun ouders, maar ook het beleid van de overheid belangrijk. Het gaat om een gezonde leefwijze, niet om het overgewicht op zichzelf. Hierbij passen smaaklessen volgens mevrouw Azough prima. Klopt het dat het ministerie van LNV geld beschikbaar heeft gesteld om vijfhonderd scholen in 2006 en 2007 in staat te stellen, smaaklessen te geven? Wil het ministerie van VWS hieraan ook bijdragen? Uit de nota van GroenLinks blijkt dat het 10 mln. zou vergen om gedurende vijf jaar op alle scholen smaaklessen te organiseren. Mevrouw Azough dringt erop aan, dit in de begroting voor 2007 te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
4
regelen, omdat het jammer zou zijn om dit soort initiatieven weer te laten verdwijnen. Zij vraagt ook aandacht voor het project SchoolGruiten, dat nog maar in zeven steden wordt uitgevoerd. De regering zou geld beschikbaar moeten stellen voor een gratis proefperiode om weerstand bij ouders en scholen te overwinnen. Er zijn veel initiatieven op het gebied van meer bewegen, maar er is weinig coördinatie en weinig structuur, terwijl de Kamer er voortdurend voor moet zorgen dat beleid dat er haaks op staat, zoals het niet meer verplicht stellen van gymlessen, teruggedraaid wordt. Er ontbreekt een gevoel van urgentie; de minister moet niet te veel verantwoordelijkheden aan andere instanties overlaten, hij moet zelf een krachtige regie voeren en samen met verschillende andere ministeries zo snel mogelijk een duidelijk plan maken om overgewicht op alle fronten aan te pakken. Bewegen is veel minder vanzelfsprekend dan vroeger, dus er zijn meer speelplaatsen, trapveldjes, zwembaden, parken en veilige fietsroutes nodig. VWS besteedt minder dan 2% van zijn budget aan preventie, waarvan nog een groot deel voor het rijksvaccinatieprogramma wordt uitgegeven. Dit is in vergelijking met de budgetten van de voedingsmiddelenindustrie nogal weinig, terwijl volgens het Europese Groenboek theoretisch 80% van harten vaatziekten, 90% van diabetes en 30% van verschillende soorten kanker zou kunnen worden voorkomen door roken, alcoholgebruik en gebrek aan beweging steviger aan te pakken. Alleen al overgewicht levert 0,5 mld. aan medische kosten en 3 mld. aan ziekteverzuim, uitkeringslasten en dergelijke op. GroenLinks heeft daarom voorgesteld om een preventiefonds in te stellen om innovatieve projecten te kunnen financieren. Mevrouw Azough zou bij preventie ook meer aandacht willen voor de sociaal-economische verschillen. De Algemene Rekenkamer is op dit punt enorm kritisch over het regeringsbeleid: de minister maakt onvoldoende duidelijk hoe hij sociaal-economische verschillen wil tegengaan en het is niet te achterhalen of hij zijn doelen hierbij bereikt. GroenLinks heeft al eens voorgesteld om een clubcard in te voeren voor kinderen uit arme gezinnen waarmee zij vrije toegang tot allerlei sporten zouden krijgen. De minister geeft hoog op van de gedragscode die de levensmiddelenindustrie hanteert, maar wat stelt dit voor als er nog altijd misleidende en valse gezondheidsclaims worden gebruikt, zoals 0% vet in drop? Er moet veel meer gedaan worden aan eerlijke informatie aan de consument; dit moet in Europees verband, maar als dit te lang duurt, moet Nederland zelf actie ondernemen. Ten slotte vraagt mevrouw Azough naar de resultaten van het onderzoek van de Voedsel- en warenautoriteit naar de effecten van de code om reclame voor voedingsmiddelen te verminderen. De heer Buijs (CDA) sluit zich aan bij de vragen en opmerkingen van mevrouw Schippers over het NVI. De minister heeft Solvay ingeschakeld om over voldoende vaccindoseringen te kunnen beschikken bij een grieppandemie, terwijl het eigenlijk een taak van het NVI zou zijn om dergelijke vaccins te ontwikkelen en te produceren. Hoe is in dit verband de risicoaansprakelijkheid geregeld? En zijn inmiddels alle regio’s voorbereid op het uitbreken van een pandemie, heeft men overal draaiboeken voor noodprocedures en zijn deze openbaar? Waarom heeft de minister niet meer dan 4,8 miljoen antivirale kuren besteld? Welke selectie zal er in een noodsituatie worden toegepast? Volgens de IGS worden de voorschriften ex artikel 7 van de Infectieziektenwet nog steeds massaal niet nageleefd, terwijl dit bij een dreigende pandemie zeer belangrijk is. Heeft de minister inmiddels maatregelen genomen om te garanderen dat dergelijke ziektegevallen voortaan wél adequaat gemeld zullen worden? De heer Buijs is er overigens blij mee dat vaccinatie tegen pneumokokken aan het rijksvaccinatieprogramma is toegevoegd. En ten slotte vraagt hij op dit punt aandacht voor de waarschuwing van het Tuberculosefonds voor de verspreiding van multiresistente tbc-bacillen als gevolg van de toene-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
5
mende migratie uit Oost-Europese landen die tot de Europese Unie toetreden. Het fonds dringt aan op een aanpak van dit probleem op Europees niveau. Verder wil de heer Buijs meer aandacht voor de aanpak van diabetes, want hij vindt dat het opzetten van een eenvoudig screeningsprogramma via de huisarts of de praktijkverpleegkundige veel te lang duurt. De nota «Diabeteszorg beter» is al twee jaar geleden uitgebracht en de CDA-fractie wil dan ook dat de minister meer vaart zet achter het maken van een plan van aanpak van diabetes. Daarbij zou speciaal aandacht moeten worden besteed aan de Hindoestaanse bevolkingsgroep, want uit Haags onderzoek zou zijn gebleken dat twee van de drie mensen van Hindoestaanse afkomst diabetes ontwikkeld hebben. De minister noemt het tegengaan van overgewicht een van de speerpunten in de preventienota die in het komende najaar zal verschijnen. De heer Buijs heeft geen enkel bezwaar tegen het bevorderen van een gezonde leefwijze, maar hij plaatst net als mevrouw Schippers wel een aantal kanttekeningen bij de benadering van dit probleem door de minister. In Medisch Contact van december jl. wordt het beleid van de minister zelfs onaanvaardbaar genoemd en de Obesitasvereniging is kritisch over de stigmatisering die er van de aanpak van de minister uitgaat. Is er wel voldoende over nagedacht? Is het beleid niet te eenzijdig? Met welke wetenschappelijke gegevens is het beleid onderbouwd? Is er van tevoren bekeken welke maatregelen succesvol zijn gebleken? Uit een Amerikaans onderzoek is gebleken dat het overlijdensrisico bij normaal gewicht zelfs groter is dan bij licht overgewicht; de heer Buijs neemt niet voetstoots aan dat dit juist is, maar hij vindt dat dit wel een enigszins kritische opstelling bij de aanpak van overgewicht rechtvaardigt. Ook wordt algemeen onderkend dat iemands gewicht in hoge mate genetisch bepaald is; is het dan niet kwalijk om uitsluitend een verkeerde leefwijze als oorzaak van overgewicht aan te merken? Bovendien vraagt hij zich af waarom er geen medici, wetenschappers en gemeenten bij het convenant betrokken zijn. En waarom wordt er wel bij diabetes, maar niet bij overgewicht gebruik gemaakt van de poortwachtersfunctie van de huisarts en de praktijkverpleegkundige? De heer Buijs is het met mevrouw Schippers eens dat de nota van GroenLinks over de aanpak van overgewicht een compliment verdient, maar ook hij gelooft niet zo in de maakbaarheid van de samenleving met allerlei wetten en regels. Hij verwacht veel meer succes van een andere aanpak. De heer Buijs is blij met het onderzoek naar de kosteneffectiviteit van preventie. Hij wacht met spanning op de uitslag van het onderzoek naar de zin van screening op darmkanker. Hij pleit voor het zo veel mogelijk integreren van kosteneffectieve preventie in de reguliere gezondheidszorg. Welke gevolgen zal de oprichting van een centrum voor gezondheidsbevordering bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben voor andere kennisinstituten op dit vlak? Het RIVM dreigt zo langzamerhand een superinstituut te worden en de CDA-fractie wil zonder een gedegen onderzoek naar deze gevolgen niet instemmen met de oprichting van het genoemde centrum, waarvoor de financiering van het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) gehalveerd zou worden. Ten slotte vraagt de heer Buijs aandacht voor het capaciteitsplan van de Koepel van Artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG), dat nodig is omdat het aantal artsen, werkzaam bij de GGD’s, afgenomen is van 1090 naar 800. Mevrouw Arib (PvdA) stelt dat er met doelmatige preventie veel gezondheidswinst te behalen is. Dit is des te meer van belang in verband met een aantal ongunstige ontwikkelingen in Nederland, zoals het achterblijven van de stijging van de gemiddelde leeftijd in Nederland bij die in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
6
andere Europese landen. Jongeren roken en drinken meer en bewegen minder, ernstig overgewicht komt steeds vaker voor en op steeds jongere leeftijd. De sterfte rondom de geboorte blijft relatief hoog, nieuwe infectieziekten verspreiden zich en oude steken de kop weer op. Het aantal besmettingen met HIV/aids en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) is enorm toegenomen; hoe komt dit en wat gaat de minister hieraan doen? In het debat over de nota «Langer gezond leven» in 2004 heeft de minister gezegd dat de regering zich enorm zou gaan inspannen om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen aan te pakken. Zijn ambitie was toen, de levensverwachting van de lagere sociaal-economische groepen in de periode tot 2020 met drie jaar te verhogen tot 56 jaar. De Kamer drong toen aan op concrete acties en effectieve, gerichte preventieprogramma’s. De minister ontraadde de Kamer om een motie op dit punt aan te nemen, maar de Algemene Rekenkamer geeft de Kamer in een recent rapport alsnog gelijk. Naar aanleiding van de kritiek van de Rekenkamer kondigt de minister aan, eind 2006 te zullen bezien of er een explicieter referentiekader met VBTB-achtige doelstellingen kan worden gemaakt. Ook mevrouw Arib vindt dit teleurstellend, zij wil de toezegging dat de minister zo snel mogelijk expliciete doelstellingen aan de Kamer zal voorleggen. Mevrouw Arib is geschrokken van de resultaten van een grootschalig onderzoek in met name Amsterdam, gericht op de gezondheid van zwangere vrouwen. Zo blijkt het nut van het gebruik van foliumzuur door zwangere vrouwen bij Turkse en Marokkaanse vrouwen onbekend te zijn, maar dit blijkt ook heel eenvoudig met gerichte voorlichting ondervangen te kunnen worden. Waarom worden dit soort simpele en goedkope maatregelen waarmee veel gezondheidswinst te boeken is, niet vaker genomen? Zal de minister de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek verwerken in de preventienota waarop hij al zo lang zit te broeden? Verder sluit mevrouw Arib zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Schippers over het NVI, bij de vragen en opmerkingen van de heer Buijs over tuberculose en diabetes en bij de vragen en opmerkingen over het rapport van de IGZ. Zij vraagt naar aanleiding van dit rapport nog wel aandacht voor de psycho-sociale problemen onder jongeren, onder andere vanwege het verband met zelfdoding; de minister stelt dat hij dit probleem serieus neemt, maar hoe gaat hij bewerkstelligen dat deze groep goed en adequaat in de geestelijke gezondheidszorg geholpen wordt? En welke concrete maatregelen neemt hij in het kader van het Nationaal actieplan suïcidepreventie? Er overlijden jaarlijks nog steeds vijftienhonderd mensen door zelfdoding. Het convenant Overgewicht ziet mevrouw Arib als een stap in de goede richting, maar het bevat volgens haar te weinig concrete actiepunten. Ook worden er geen consequenties verbonden aan het uitblijven van resultaten. De aanpak van overgewicht lijkt een grote projectenkermis geworden; iedereen doet er iets aan, maar niemand heeft meetbare doelen voor ogen. Mevrouw Arib vindt dat de minister de regie in handen moet nemen om dit ernstige probleem serieus en minder vrijblijvend aan te pakken. Alle acties moeten worden gemonitord, er zijn veel meer gegevens over allerlei aspecten nodig. Overgewicht neemt ook nog steeds toe en er zijn zorgelijke ontwikkelingen, zoals babytelevisie, waardoor die in een stoeltje voor de televisie kunnen worden gezet. Wat vindt de minister van deze ontwikkelingen? Hij kan miljoenen uitgeven aan voorlichtingscampagnes over gezonde voeding, maar hij legt het toch af tegen de reclame, want uit onderzoek blijkt dat kinderen tot zeven jaar oud geen goed onderscheid kunnen maken tussen werkelijkheid en fantasie in de media. Bovendien zijn kinderen tot tien jaar oud zeer ontvankelijk voor commercie. Mevrouw Arib is dan ook een voorstander van een wettelijk verbod van reclame die op kinderen gericht is, nu gebleken is dat zelfregulering niet afdoende werkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
7
Ten slotte vraagt mevrouw Arib naar de visie van de minister op het RIVM, dat steeds meer taken van andere kennisinstituten overneemt. Mevrouw Kant (SP) constateert dat er wel veel over het belang van preventie gesproken wordt, maar dat er in de praktijk weinig aan gedaan wordt. Zij veronderstelt dat dit komt doordat het kostenbesparende effect ervan veelal pas op langere termijn merkbaar wordt. Zo wordt er vrijwel niets gedaan om de sociaal-economische gezondheidsverschillen weg te nemen; deze nemen nog steeds toe. Kinderen die in armoede opgroeien, lopen een niet meer in te halen achterstand in gezondheid op, terwijl de Gezondheidsraad verleden jaar heeft vastgesteld dat deze verschillen ook bij ouderen een groot probleem vormen. Hoe gaat de minister meten of zijn doelstelling om de levensverwachting van de lagere sociaal-economische groepen in de periode tot 2020 met drie jaar te verhogen, gehaald zal kunnen worden? De Algemene Rekenkamer is hierover zeer kritisch en mevrouw Kant vraagt de minister, hier nu echt werk van te maken. Net als mevrouw Arib vraagt zij verder aandacht voor het Nationale actieplan suïcidepreventie. Daarnaast zou er volgens haar geïnvesteerd moeten worden in valpreventieprojecten en dient de motie-Schippers over het (opnieuw) aanstellen van schoolartsen of schoolverpleegkundigen gewoon te worden uitgevoerd, vooral in verband met de psychosociale problemen bij kinderen. De jeugdgezondheidszorg krijgt in het algemeen steeds meer taken en men wil ook graag meer aan deze problemen doen, maar er is onvoldoende capaciteit. Ook de jeugdtandzorg zou mevrouw Kant opnieuw ingevoerd willen zien, want kindergebitten worden slechter. Verder dringt zij erop aan, te onderzoeken welke programma’s voor bevolkingsonderzoek het hardst nodig zijn en het beste resultaat opleveren. Wat is de stand van zaken als het gaat om het onderzoek naar dikkedarmkanker? Zou er niet eens zorgvuldig moeten worden afgewogen of het nuttig is om ook vrouwen die jonger zijn dan 45 jaar zijn, op borstkanker te onderzoeken? En voelt de minister er iets voor om na het uitkomen van het advies van de Gezondheidsraad een proef te nemen met een bevolkingsonderzoek naar verwijding van de buikslagader, een probleem dat vooral bij oudere mannen voorkomt? Mevrouw Kant dringt ook aan op investeren in onderzoek naar longkanker. De minister had verleden jaar al toegezegd dat hij dit voorjaar een notitie over bevolkingsonderzoek aan de Kamer zou voorleggen. Nu deze uitgebleven is, wil zij in dit overleg antwoorden op deze vragen. Mevrouw Kant tekent hierbij overigens nog aan dat zij zeker geen voorstander is van de wildgroei in allerlei gezondheidstestjes die af en toe optreedt, zoals cholesterolmetingen. Er wordt zelfs een onderzoek van het totale lichaam met een MRI-scanner aangeboden. Ook vindt er een onderzoek onder vijftigduizend personen plaats, «Morgen gezond weer op», gesponsord door een farmaceutisch bedrijf. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit onderzoek in ieder geval ook een bijkomstig doel heeft, namelijk het voorschrijven van een middel van dit bedrijf. Dit soort ondoordachte initiatieven bieden slechts schijnzekerheid en ze veroorzaken zelfs onrust; artsen zijn er ook zeer kritisch over. Wat is de mening van de minister hierover? Steeds meer mensen doen aan fitness, ook mevrouw Kant zelf. Zij ziet dit dan ook als een prima middel tegen overgewicht en zij hoopt dat deze trend doorzet. Het convenant om overgewicht tegen te gaan vindt zij veel te slap, zij sluit zich aan bij de complimenten voor de nota van GroenLinks. Zij roept de minister op tot concrete acties, zoals herinvoering van het schoolzwemmen, meer mogelijkheden geven voor buiten spelen, een sportstrippenkaart voor kinderen en geen voedingsmiddelenreclame meer die op kinderen gericht is. Bovendien vindt zij dat snoep- en frisdrankautomaten uit de scholen dienen te verdwijnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
8
Ook mevrouw Kant sluit zich aan bij de vragen over het RIVM. Verder pleit zij voor een inhaalslag bij de pneumokokkenvaccinatie voor kinderen in hun eerste levensjaar, omdat die aanpak het meeste effect zou hebben. Ten slotte wijst zij erop dat de regels voor de marketing van flesvoeding met voeten worden getreden en zij dringt om het geven van borstvoeding te bevorderen aan op aanscherping van de regels volgens de WHO-code op dit punt. De heer Van der Vlies (SGP) is blij met het voornemen van de minister om een preventienota te maken, hij gaat ervan uit dat die een overzichtelijk en integraal kader zal bieden voor het beleid op dit vlak. Ook hij ziet het als een individuele verantwoordelijkheid om gezond te blijven, maar hij vindt dat de overheid hierbij wel een stimulerende en kaderstellende functie heeft, omdat niet iedereen deze verantwoordelijkheid kan of wil nemen. Verleden jaar is er een discussie geweest over het recht om ongezond te leven; de heer Van der Vlies zou de kanttekeningen die de minister daar toen bij plaatste, als een rode draad in de preventienota verwerkt willen zien. Hij pleit voor een nuchtere, maar tegelijkertijd gedreven en integrale aanpak van de preventie en hij ziet de negen prestatievelden van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) als een voortreffelijke kans om lokaal ook gezondheidswinst te boeken. Daarnaast wijst hij op het belang van de opvoeding, van het gezinsklimaat voor de gezonde ontwikkeling van kinderen. Uit het rapport van de IGZ blijkt dat de gemeenten actiever zijn op het vlak van de openbare volksgezondheid, maar ook dat zij te weinig zicht hebben op de omvang van de problemen en op de gezondheidssituatie van de lokale bevolking. Hoe wil de minister bewerkstelligen dat gemeenten gebruik gaan maken van de gegevens die onder meer landelijk beschikbaar zijn? Doen gemeenten daarnaast zelf nog onderzoek? Ook regionale maatregelen zijn van belang; zijn de problemen op dit vlak in Zeeland inmiddels opgelost, zijn er in ieder geval noodscenario’s beschikbaar? Preventiebeleid is ook van belang bij dreigende epidemieën. Volgens de IGZ is er nog het nodige te verbeteren aan de maatregelen om hierop voorbereid te zijn; op welke manier worden de gemeenten bij de les gehouden? Welke concrete voorstellen heeft de minister om de knelpunten bij de distributie en het gebruik van antivirale middelen, de richtlijnen voor triage bij schaarste in de intramurale zorg en de samenwerking met huisartsen weg te nemen? Wat doen gemeenten aan preventiebeleid op het gebied van het alcoholgebruik? Beseffen zij wel voldoende dat het gebruik van alcohol en/of drugs een belangrijke factor voor de volksgezondheid kan zijn? De heer Van der Vlies vindt het jammer dat de gemeenten dit thema uit de preventienota niet samen met de andere hoofdpunten aanpakken en hij vraagt de minister daarom, hieraan nadrukkelijk aandacht te besteden in de nieuwe preventienota. Zijn fractie begrijpt eigenlijk niet waarom een verbod op reclame voor alcohol nog steeds op bezwaren stuit. En was er bij de campagne tegen alcoholgebruik door jongeren geen krachtiger slogan te bedenken dan «alcohol onder de 16, nu even niet»? Loopt de doelstelling om alcoholgebruik bij zwangerschap te ontraden gelijk op met de doelstellingen voor het gebruik van tabak en drugs? De heer Van der Vlies is blij dat de minister erkent dat het belangrijk is om het aantal gevallen van zelfdoding verder terug te dringen. De minister zal hierop aan het eind van dit jaar terugkomen, maar is dat niet wat laat als dit thema ook in de nieuwe preventienota aan bod moet komen? Wil de minister dit belangrijke probleem als hoofdpunt in de nota opnemen, om het verbeteren van de mogelijkheden om zelfdoding te voorkomen niet ondergesneeuwd te laten raken? En wat gaat de minister doen met de aanbevelingen in het rapport van het Nivel om de huisarts een grotere rol te laten spelen bij de preventie op dit vlak?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
9
De brief over de stand van zaken bij het beleid om overgewicht tegen te gaan bevat volgens de heer Van der Vlies nogal wat ronkend taalgebruik, maar net als in het rapport van de stuurgroep die de voortgang van het convenant begeleidt, blijft het onduidelijk welke acties de minister precies wil ondernemen. De heer Van der Vlies vindt dat de nota van GroenLinks betere aanzetten biedt en hij hoopt dat er nu werkelijk iets meer gedaan zal worden. Hij stelt dat de reclame voor voedingsmiddelen hierbij niet buiten beeld mag blijven en hij is het met mevrouw Kant eens dat kinderen wat dit betreft minder met verleidingen geconfronteerd zouden moeten worden. Het geven van smaaklessen zou hij een goede impuls vinden, maar hij zou deze het liefst in het reguliere onderwijspakket geïntegreerd zien. Ook mevrouw Kos¸er Kaya (D66) is het ermee eens dat zorg voor preventie bij de mensen zelf begint, maar zij vindt dat dit pas mogelijk is als zij sterk genoeg zijn en voldoende kennis hebben om zelf hun verantwoordelijkheid hiervoor te nemen. Vanwege alle mogelijkheden van kabeltelevisie en internet gelooft zij niet in reclameverboden, zij ziet meer in goede informatie, bijvoorbeeld aan zwangere vrouwen. Gezond leven begint bij gezond eten, maar is dik zijn per definitie ongezond? Velen weten niet wat gezond voedsel en wat een gezond eetpatroon is. De veelal tegenstrijdige informatie over voeding draagt niet bij aan het oplossen van dit probleem. Er is ook geen aanmoediging om gezond te eten, want snacks en zoetigheid zijn nog steeds goedkoper dan groente en fruit. Ongezond eten en te weinig bewegen maakt dik en vergroot de kans op diabetes, kanker en hart- en vaatziekten. Dit wordt bij de bevolking als bekend verondersteld, maar 40% van de volwassen Nederlanders is dik, dus er is echt een ernstig probleem. De tijd van een projectje hier en een convenantje daar is voorbij, mevrouw Kos¸er Kaya wil terug naar de kern: de toekomstige volwassenen zo toerusten met kennis dat zij een gezond eetpatroon ontwikkelen en behouden. Hierbij passen volgens haar smaaklessen uitstekend. Scholieren leren in de biologieles hoe het menselijk lichaam in elkaar zit en wat goed is voor het lichaam, maar zij leren niet wat zij moeten eten om hun lichaam gezond te houden. Met smaaklessen dringt dit beter tot kinderen door dan alleen met theorie. Verder zou ook het schoolfruit moeten terugkeren. De Algemene Rekenkamer heeft de minister gevraagd, een referentiekader te ontwikkelen in de vorm van een implementatieprogramma met tussendoelen, om de ontwikkeling van de gezondheid en de levensverwachting van de lagere sociaal-economische groepen beter te kunnen volgen en het beleid zo nodig bij te sturen. De minister is bereid om te bezien of er een explicieter referentiekader kan worden gemaakt en hij zal trachten om jaarlijkse prestatie-indicatoren te benoemen. Hoe is dit te rijmen met de VBTB-vereisten en met het voornemen om de bestrijding van overgewicht tot speerpunt van het beleid te maken? Ten slotte sluit mevrouw Kos¸er Kaya zich aan bij de vragen en opmerkingen over het belang van sport, de voorkoming van infectieziekten en het probleem van multiresistente tbc-bacillen. Antwoord van de minister Minister Hoogervorst beaamt dat het bij het complexe probleem van de preventie een hele kunst is om een goede balans te vinden van individuele verantwoordelijkheid van de mensen om gezond te leven en overheidsbemoeienis. Mensen die geconfronteerd worden met de gevolgen van ongezond leven, worden niet aan hun lot overgelaten, dus de maatschappij ondervindt daar ook de gevolgen van. De minister ziet dan ook een duidelijke rol voor de overheid, en niet alleen bij voorlichting, maar af en toe ook door met vrij forse hand in te grijpen. Maatregelen zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
10
dus gewenst, maar budgettaire beperkingen nopen tot duidelijke keuzen. Overigens kosten de effectiefste maatregelen in sommige gevallen het minst, bijvoorbeeld de maatregelen tegen het roken. De sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn in de afgelopen vijfentwintig jaar inderdaad fors toegenomen, maar ze zijn nu wat gestabiliseerd en de minister streeft naar een verbetering in de periode tot 2020. Hij betwijfelt overigens of sociaal-economische verschillen wel zo sterk zijn toegenomen en ook of die de oorzaak zijn van de toegenomen gezondheidsverschillen. Er heeft zich wel de paradox voorgedaan dat de enorme afname van het roken heeft bijgedragen aan vergroting van de sociaal-economische gezondheidsverschillen, omdat vooral beter opgeleide mensen zijn gestopt met roken. Van de lager opgeleiden rookt veel meer dan 30%, van de hoger opgeleiden minder dan 20%. Ook het probleem van overgewicht is veel groter bij de lagere inkomensgroepen, terwijl gezond eten op zichzelf niet meer hoeft te kosten dan ongezond eten. De minister noemt een gezonde leefwijze dan ook de kern van zijn preventiebeleid. Hij ontkent niet dat sociaal-economische verschillen een rol spelen bij de gezondheidsverschillen, maar de manier van leven ziet hij toch als dominant. Bovendien zijn de sociaal-economische verschillen in Nederland op die in Zweden na de kleinste in de hele wereld. De IGZ is samen met de gemeenten bezig met het ontwikkelen van indicatoren voor de openbare gezondheidszorg. Daarmee zal er duidelijk kunnen worden waar de problemen het grootst zijn en waar de grootste vooruitgang wordt geboekt. De minister is het niet met mevrouw Kant eens dat de doelstelling om de levensverwachting van de lagere sociaal-economische groepen in de periode tot 2020 met drie jaar te verhogen te weinig ambitieus zou zijn, want dat zal nog een hele toer worden. De stijging van de levensverwachting stagneert enigszins in Nederland, ze is ook minder dan in andere Europese landen. Hij zegt de Kamer wel toe, te zullen proberen om een soort tussenbalans op te maken. De minister erkent dat de IGZ in haar rapport over de staat van de gezondheidszorg op tekortkomingen heeft gewezen, maar hij vindt de algemene teneur van het rapport toch zeer positief. Hij is het met mevrouw Kraneveldt eens dat er hard gewerkt zal moeten worden om over indicatoren te kunnen beschikken. Er bestaat op lokaal niveau een grote behoefte aan eenduidige aanspreekpunten op het vlak van de preventie. De minister heeft er ook begrip voor dat het voor de gemeenten tijdrovend en verwarrend is om zich tot allerlei verschillende instanties te moeten wenden en van allerlei kanten informatie te krijgen. Daarom zou hij een en ander willen centraliseren bij het RIVM, niet om budgetten weg te halen bij of de baas te spelen over andere, goed werkende organisaties, maar om enige coördinatie van de informatie te bewerkstelligen en de gemeenten een vast aanspreekpunt te bieden. Hij is bezig met een brief aan de Kamer over dit onderwerp; er zijn nog geen onomkeerbare besluiten genomen, maar hij hoopt dat de Kamer het met deze gedachte eens is. De minister verwacht dat een stuurgroep toch te veel een verzameling van allerlei groepen zou zijn en dat die geen duidelijk aanspreekpunt voor de belanghebbende partijen zou vormen. Wel toont hij zich bereid, in de nota nog nader in te gaan op de opmerkingen van de heer Buijs op dit punt. Hij is het geheel met de heer Van der Vlies eens dat de WMO de gemeenten zeer veel kansen biedt voor gebundelde activiteiten op het gebied van preventie. De minister erkent bij nader inzien dat zijn reactie op de nota van GroenLinks wel wat royaler had kunnen zijn. Hij zegt toe dat hij er niet alleen in dit overleg, maar ook apart alsnog wat uitgebreider op zal ingaan. Verleden week bleek uit cijfers van het CBS dat het aantal mensen met overgewicht is afgenomen. De minister vindt deze lichte daling zeer opmerkelijk, want hij ging ervan uit dat het streven naar stabilisatie van het overgewicht bij volwassenen gelet op de trend van de afgelopen jaren al te ambitieus was. Hij denkt dat ook de toenemende belangstelling voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
11
fitness te danken is aan het op gang brengen van een discussie over het tegengaan van overgewicht, waardoor er steeds meer aandacht voor dit probleem is gekomen. Verder is de minister het met de heer Buijs eens dat iemands gewicht voor een deel genetisch bepaald is, maar de enorme toename van het overgewicht in de maatschappij heeft volgens hem niet met genetische factoren te maken, maar met voeding en beweging. Hij ziet minder beweging wel als een dominante factor, maar sinds de jaren zeventig is het aantal calorieën in de voeding toch ook met 10% gestegen. Het belang van overgewicht voor de gezondheid wordt door sommigen wel wat gerelativeerd, maar in het algemeen ziet men in de medische wereld overgewicht toch als een zeer fors probleem. De minister zal dit in de preventienota nog met wetenschappelijke feiten op dit vlak onderbouwen, want het belang van het tegengaan van overgewicht moet niet ter discussie staan. Ook zal hij in de nota cijfers over het calorieverbruik opnemen. Het overleg voor het convenant Overgewicht zou wat lastig zijn geweest als er meteen al een groot aantal partijen bij betrokken was, maar iedere partij die dit wil, kan zich er nu ook nog bij aansluiten, dus ook bijvoorbeeld de KNMG. De minister wil zo veel mogelijk proberen te bereiken op basis van vrijwilligheid, hij gaat ervan uit dat de voedingsmiddelenindustrie beseft dat overgewicht een probleem is en dat het op de lange termijn ook een heel groot commercieel probleem kan worden. Bovendien kunnen geboden en verboden ook heel verrassende negatieve effecten hebben. Zo vragen middelbare scholen ons dringend, geen verbod in te stellen op automaten met frisdrank en gevulde koeken, omdat de leerlingen dan naar de snackbar om de hoek gaan. Scholen kunnen hierover overigens zelf beslissen en ouders kunnen er ook invloed op uitoefenen. De minister is niet tegen een verbod op dit soort zaken, maar dan moet het wel werken. Verder is hij het er niet mee eens dat het convenant vaag zou zijn, want er zijn tal van initiatieven ondernomen, zoals het actieplan Energie in balans, het Energielogo voor levensmiddelen en een plan om de grootte van porties te beperken. Daarnaast zou hij een landelijke uitrol van SchoolGruiten niet zelf willen financieren, maar deze in het convenant willen opnemen, omdat de deelnemende partijen hier toch ook zelf belang bij hebben. De omzet van fruit neemt immers toe door deze actie. Er zal nog over onderhandeld moeten worden, op welke termijn en in welke vorm deze landelijke uitrol mogelijk zal zijn. Er is verder nog een programma Gezonde schoolkantine, er wordt met zelfregulering door de convenantspartners gewerkt aan beperking van reclame, zoals geen snoepreclames, gericht op jonge kinderen. Ook het convenant om gezond frituurvet te gebruiken is zeer belangrijk, het Voedingscentrum wordt plat gebeld en er is een protocol in de jeugdgezondheidszorg om specifiek op overgewicht te letten. De minister aarzelt om met smaaklessen weer een nieuw programma aan scholen aan te bieden. Hij vindt het een goed initiatief, maar het lijkt hem beter dat de scholen smaaklessen vervlechten met de lessen in voedingsleer. In het kader van het convenant heeft de minister van Onderwijs zich er ook toe verplicht, de lichamelijke opvoeding op scholen te stimuleren. Gymnastieklessen op scholen zijn niet afgeschaft, want er worden op dit vlak eisen aan scholen gesteld in de vorm van kwaliteitsdoelen. Er wordt ook veel geld gestoken in de BOS-impuls, een tijdelijke subsidieregeling voor het stimuleren van samenwerking van buurt, onderwijs en sport. De resultaten van het onderzoek van de Voedsel- en warenautoriteit naar de effecten van de code om reclame voor voedingsmiddelen te verminderen zullen binnenkort openbaar gemaakt worden. De minister zegt toe, deze aan de Kamer te zullen toezenden. Er worden inderdaad steeds meer vormen van preventief onderzoek aangeboden. De minister is het met mevrouw Kant eens dat zulk onderzoek zowel voordelen als belangrijke nadelen kan hebben, zoals schijn-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
12
zekerheid. Zorgvuldigheid is dus geboden op dit vlak. De minister zegt toe, de beloofde brief hierover zo spoedig mogelijk na het komende zomerreces aan de Kamer te doen toekomen. Het duurt wat langer om deze brief op te stellen omdat hij eerst alle belanghebbende partijen wil raadplegen. Over enkele weken zal de Kamer wel al een specifieke brief bereiken over de screeningsmogelijkheden voor darmkanker. Verder is de Gezondheidsraad bezig met een advies over het vaccinatieprogramma. Daarbij wordt ook de samenhang van de verschillende vaccinaties bekeken. Op basis van dit advies zal de minister een visie op het toekomstige vaccinatiebeleid ontwikkelen. De Gezondheidsraad zal zich samen met de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg ook nog buigen over de ontwikkelingen in de voorspellende geneeskunde en de betekenis daarvan voor bevolkingsonderzoeken. Daarbij zal ook de rol van de overheid bij commerciële initiatieven op dit terrein aan de orde komen. De minister heeft verzekeraars al laten weten dat zij erop moeten letten, bij het aanbieden van onderzoek de Wet op het bevolkingsonderzoek niet te overtreden. Hij toont zich bereid, alles in het werk te stellen om de algemene brief over bevolkingsonderzoek nog voor de komende begrotingsbehandeling aan de Kamer toe te sturen. In dit verband vermeldt hij nog dat in januari jl. het Centrum voor bevolkingsonderzoek van start is gegaan, ondergebracht bij het RIVM. Het RIVM coördineert de onderzoeken naar onder andere baarmoederhalskanker, borstkanker en drempelvrije soa-zorg. Hij verwacht dat een goede coördinatie zal leiden tot meer bekendheid van het onderzoek naar baarmoederhalskanker en tot een hoger opkomstpercentage daarbij. De minister is er onder andere door de situatie in de Verenigde Staten nog steeds van overtuigd dat er een groot risico is dat de markt faalt bij het zorgen voor voldoende vaccins. Amerikaanse bedrijven zijn zeer beducht voor aansprakelijkheidsrisico’s, zodat ze op dit vlak zeer terughoudend zijn. Dit vormt een reden om de overheid hierbij toch een vinger in de pap te laten houden. Overigens doet het NVI niet alles zelf, PPS is voor het instituut van zeer groot belang. Zo wordt het nieuwe pneumokokkenvaccin gewoon ingekocht en het NVI werkt samen met de farmaceutische industrie aan de ontwikkeling van een RSV-vaccin, een vaccin tegen een virus dat ademhalingsproblemen veroorzaakt die in Nederland vrij vaak voorkomen. Voor het Topinstituut Pharma ziet de minister hierbij geen rol, omdat dit zich alleen richt op de vroegste onderzoeksfase, niet op het volledig ontwikkelen van producten. Voor het overige verwijst hij naar de antwoorden op de schriftelijke vragen over dit onderwerp, die de Kamer zeer binnenkort zullen bereiken. Van de vijf regio’s die onvoldoende voorbereid waren op een pandemie, zijn er vier onder verscherpt toezicht van de IGZ geplaatst. Deze hebben hun draaiboeken inmiddels op orde; Zeeland is nog niet zo ver, maar men heeft inmiddels wel een bestuurlijk en financieel draagvlak voor de voorbereiding op een grieppandemie gecreëerd. Deze voorbereiding zal vóór 1 juli aanstaande afgerond zijn. Verder is het aantal antivirale kuren bepaald volgens de richtlijnen van de WHO, die inhouden dat ten minste 30% van de bevolking daarmee bereikt moet kunnen worden. De draaiboeken voor een grieppandemie zijn openbaar, ze zijn via internet te raadplegen. In overleg met het Centrum voor infectieziektenbestrijding van het RIVM worden de mogelijkheden bekeken om de infrastructuur voor de bestrijding van deze ziekten binnen verpleeghuizen en verzorgingshuizen te versterken, inclusief de melding van deze ziekten. De minister is graag bereid om op Europees niveau aandacht te besteden aan tuberculosebestrijding; dit onderwerp zal door zijn medewerkers op de agenda voor het European Centre for Disease Prevention and Control worden gezet. Er zullen binnenkort specifieke voorlichtingscampagnes gestart worden om te bevorderen dat vooral allochtone vrouwen doordrongen raken van het belang van het innemen van voldoende foliumzuur tijdens de zwangerschap. Hierbij zullen apotheken, consultatiebureaus en verloskun-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
13
dige praktijken worden ingeschakeld en er zal voorlichting in de eigen taal gegeven worden. De GGD in Den Haag gaat specifieke aandacht besteden aan de achtergronden van het hoge percentage diabetes bij Hindoestanen. De minister ziet in de keten-diagnosebehandelcombinaties wel een goede mogelijkheid om dit probleem aan te pakken. De Gezondheidsraad heeft verleden jaar in een advies aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat het nuttig zou zijn om grote bevolkingsgroepen op diabetes te onderzoeken, maar hij acht het wel zinvol om specifieke risicogroepen te onderzoeken die als zodanig uit de huisartsenpraktijken naar voren komen. ZonMW heeft een concept-preventieprogramma ingediend voor de periode 2008–2011, waarmee ruim 47 mln. gemoeid zou zijn. De minister zal hierover binnenkort een besluit nemen en dit zal nog voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer worden voorgelegd. Ook de minister heeft de recente cijfers gezien waaruit een toename van soa blijkt. Hij zal deze cijfers nog bestuderen. Bij de reactie op de eerste motie van mevrouw Schippers over de inzet van schoolverpleegkundigen was de minister uitgegaan van de kosten van één jaarlijkse controle, bij de reactie op de tweede van de kosten hiervan gedurende vijf jaar. Deze kosten zijn vrij hoog en hij acht het jaarlijks controleren van alle kinderen ook niet zinvol, omdat het grootste deel van hen gezond is. Hij ziet dan ook meer in specifieke aandacht voor bepaalde groepen, zoals kinderen met overgewicht. Verder is er een zwaar project tegen kindermishandeling. De onderhandelingen met het ministerie van Financiën over de nieuwe begroting hebben bij de minister nog niet tot optimistische verwachtingen voor extra geld voor dit soort onderzoek geleid. Bovendien zijn er behoorlijk wat overschrijdingen van posten op de begroting van VWS geweest. De minister beseft dat er een motie over dit onderwerp is aangenomen en hij wil ook wel bezien wat er in deze sfeer nog mogelijk is, maar hij wil het beschikbare geld in ieder geval zo nuttig mogelijk besteden. Hij wijst er nog op dat eind september het evaluatierapport over de jeugdgezondheidszorg beschikbaar zal komen; dan kunnen het basistakenpakket en de contactmomenten in deze zorg opnieuw bekeken worden. De minister is het met de heer Van der Vlies eens dat het preventiebeleid op het gebied van drugs en met name alcohol nadere aandacht verdient. Niet alle acties op dit vlak zijn gelukt. De minister zou liever een forse accijnsverhoging dan een slogan tegen alcoholgebruik hebben gezien; hij legt uit dat ervoor gekozen is om de bedoelde slogan niet strenger te maken om de jeugd niet meteen af te schrikken, omdat een campagne dan helemaal geen effect zou hebben. Hij heeft deze campagne ook zelf goedgekeurd. Het aantal gevallen van zelfdoding is in Nederland al een aantal jaren stabiel, zo’n vijftienhonderd per jaar. Dit lijkt wellicht een groot aantal, maar in vergelijking met de situatie in andere landen is het een vrij gematigd cijfer. Voorspellingen dat dit aantal door de ingrepen in de psychotherapie enorm zou stijgen, zijn niet uitgekomen. Het Trimbos-instituut bekijkt op het ogenblik de mogelijkheden tot verbetering van de preventie en de behandeling van suïcidaal gedrag. Daarbij zal expliciet aandacht worden besteed aan de doelmatigheid van te nemen maatregelen en er zal ook gebruik worden gemaakt van het Nationaal actieplan suïcidepreventie. De minister zal het Trimbos-instituut vragen, ook het rapport van het Nivel over dit onderwerp bij zijn onderzoek te betrekken. De resultaten ervan zullen omstreeks de komende jaarwisseling bekend zijn en dan zal de minister ook een definitief standpunt innemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
14
Nadere gedachtewisseling De heer Buijs (CDA) gaat ervan uit dat de minister de inbreng van de Kamer in dit overleg zal betrekken bij het samenstellen van de nieuwe preventienota, vooral op het punt van verbreding van de aanpak van overgewicht. Verder sluit hij zich aan bij de vraag van mevrouw Schippers om de motie over de invoering van een preventieconsulent uit te voeren. Daarnaast vraagt hij nogmaals aandacht voor het capaciteitsplan van de KAMG. Hij dringt erop aan, ruim voor de zomervakantie te kunnen beschikken over het goedgekeurde preventieprogramma van ZonMW en de voorgenomen financiering ervan. En wil de minister stimuleren dat het zeer simpele en effectieve programma Alledaagse ziekten van ZonMW zal worden doorgezet? De heer Buijs hoopt dat ook de minister dit overleg ziet als een opmaat voor een meer inhoudelijk debat met de Kamer. Mevrouw Schippers (VVD) legt er de nadruk op dat haar fractie de open samenleving zo waardevol vindt dat zij deze zou willen behoeden voor aantasting door het huidige preventiebeleid en het beleid dat de minister voor de komende vijf jaar voorspelt. Hierbij past geen betutteling, de mensen moeten weerbaar worden gemaakt tegen verleidingen, want die zullen er altijd zijn. Mevrouw Schippers pleit voor een positief, stimulerend beleid van alle ministeries die bij preventiebeleid betrokken zijn, en van lokale overheden. Er is maatwerk nodig, bijvoorbeeld met schoolverpleegkundigen en smaaklessen. Zij kondigt aan dat zij zal vragen om een plenair debat naar aanleiding van dit overleg om een uitspraak van de Kamer te vragen over de vaccinmarkt en over invoering van de schoolverpleegkundige. Mevrouw Kraneveldt (LPF) vindt de reactie van de minister op haar vragen en opmerkingen en die van anderen over het stimuleren van concrete maatregelen die hun effectiviteit hebben bewezen, te mager. Zij wil de toezegging dat de minister uiterlijk in de nieuwe preventienota concreet zal aangeven wat hij op dit vlak gaat doen. Daarnaast vraagt mevrouw Kraneveldt nog aandacht voor het elektronische kinddossier. Zij zou de jeugdgezondheidszorg de eerste verantwoordelijkheid willen geven voor het bijhouden van deze dossiers en zij beveelt de minister aan, zich eens te laten informeren over de manier waarop men hiermee in Kennemerland werkt. Mevrouw Azough (GroenLinks) is het er absoluut niet mee eens dat de overheid bij het preventiebeleid te veel zou betuttelen, want van kinderen en jongeren kan niet verwacht worden dat zij zelf al de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor een gezond leefpatroon. Zij vindt het beleid van de minister te vrijblijvend en te veel gebaseerd op kostenbesparing. Mevrouw Azough is wel blij met de toezegging dat het project SchoolGruiten landelijk zal worden uitgerold, maar op welke termijn zal dit zijn beslag krijgen? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat de reikwijdte van smaaklessen veel groter wordt? En wat heeft hij gedaan in zijn coördinerende rol bij het preventiebeleid? Ten slotte vraagt zij nog een reactie op haar opmerkingen over het tegengaan van misleidende reclame, gericht op kinderen. Mevrouw Arib (PvdA) zou graag een overzicht ontvangen van alle informatie over het preventiebeleid die de minister de Kamer nog zal verstrekken, omdat zij bang is voor versnippering. Zij wijst erop dat allerlei informatie de Kamer allang bereikt had moeten hebben, zoals over de herziening van het rijksvaccinatieprogramma. Kan de minister een termijn aangeven voor het leveren van al deze informatie, opdat er bij de begrotingsbehandeling in december over de grote lijnen van het preventiebeleid gesproken kan worden? Ook mevrouw Arib vindt de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
15
reactie van de minister op het punt van misleidende reclame onvoldoende en zij dringt aan op wettelijke maatregelen; zij geeft een aantal voorbeelden van misleidende gezondheidsclaims bij allerlei producten. Ten slotte vraagt zij de minister nog, in de nieuwe preventienota ook in te gaan op de rol van de verzekeraars op dit vlak. Mevrouw Kant (SP) vindt dat de minister de sociaal-economische gezondheidsverschillen niet serieus genoeg neemt en zij vraagt wanneer er op dit vlak een tussenstand gegeven zal worden. Zij wijst erop dat kinderen door de sociaal-economische omstandigheden waarin zij verkeren, zonder dat zij er iets aan kunnen doen, een achterstand kunnen oplopen die zij niet meer kunnen wegwerken. Ook mevrouw Kant vindt het onjuist om bij het tegengaan van overgewicht van betutteling te spreken, zij legt er de nadruk op dat het gaat om minder verlokkingen. Daarbij past volgens haar een verbod op reclame die op kinderen gericht is, en het laten verdwijnen van frisdrankautomaten en dergelijke uit de scholen. Verder wil mevrouw Kant dat alle kinderen op school periodiek onderzocht worden, omdat anders de kinderen die risico lopen, er niet uit gehaald kunnen worden. Zij overweegt om een motie over jeugdtandzorg in te dienen en zij dringt aan op een spoedige reactie op de voorstellen voor screening op aortaverwijding in de buikwand en op haar opmerkingen over de wildgroei bij preventief medisch onderzoek, het onderzoek «Morgen gezond weer op» en de inhaalslag bij de inenting tegen pneumokokken. Over dit laatste zal zij zo nodig ook een motie indienen. De heer Van der Vlies (SGP) is het met de minister eens dat het bij preventiebeleid gaat om een balans van eigen verantwoordelijkheid en overheidsbemoeienis. Hij begrijpt de lijn van mevrouw Schippers wel, maar omdat er op dit vlak toch risico’s bestaan en ongelukken gebeuren, is voor hem enige overheidsbemoeienis toch wel degelijk te rechtvaardigen. De overheid moet wel behoedzaam en goed onderbouwd te werk gaan, maar ook de heer Van der Vlies vindt dat het beleid op allerlei punten wel wat aangescherpt kan worden en dat maatregelen ook sneller genomen zouden moeten worden. Omdat er geen tijd meer is voor een antwoord van de minister, acht mevrouw Kos¸er Kaya (D66) het niet zinvol om nog op allerlei punten in te gaan. Zij ziet graag in een brief een nadere reactie van de minister tegemoet op alle vragen en opmerkingen waarop hij nog onvoldoende is ingegaan. Minister Hoogervorst zegt toe dat hij in de loop van volgende week de nog overgebleven vragen schriftelijk zal beantwoorden en dat hij daarbij een overzicht zal geven van alle informatie die de Kamer nog zal bereiken. Het lijkt hem verstandig om de Kamer informatie toe te sturen zodra die beschikbaar is, en deze dus niet op te sparen. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Blok Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clemens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 894 en 30 300 XVI, nr. 81
16