Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1979-1980
16 034 (R 1138)
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Aan de Staten van de Nederlandse Antillen Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Rijkswet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap. De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. Soestdijk, 4februari 1980
Nr.2
Juliana
ONTWERP VAN RIJKSWET Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I Er bestaat grond het hierna in de artikelen II—IV omschreven voorstel tot verandering in de Grondwet in overweging te nemen.
ARTIKEL II In de Grondwet wordt het volgende opgenomen:
S-BiZa 2 vel
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16 034 (R 1138), nrs. 1-2
1
HOOFDSTUK 2. REGERING § 1.
Koning
Artikel 2.1.1 Het koningschap w o r d t erfelijk vervuld door de w e t t i g e opvolgers v a n Koning W i l l e m I, Prins van Oranje-Nassau. Artikel 2.1.2 Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens e r f o p v o l g i n g over op zijn w e t t i g e n a k o m e l i n g e n , w a a r b i j het oudste kind v o o r r a n g heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel; bij gebreke van eigen n a k o m e lingen op gelijke wijze op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn g r o o t o u d e r , in de lijn van e r f o p v o l g i n g , v o o r zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van b l o e d v e r w a n t s c h a p . Artikel 2.1.3 Het kind, w a a r v a n een v r o u w zwanger is op het ogenblik van het o v e r l i j den van de K o n i n g , w o r d t v o o r de e r f o p v o l g i n g als reeds geboren aangemerkt. K o m t het d o o d ter w e r e l d , dan w o r d t het geacht nooit te hebben bestaan. Artikel 2.1.4 Afstand van het koningschap leidt tot e r f o p v o l g i n g overeenkomstig de regels in de v o o r g a a n d e artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun n a k o m e l i n g e n zijn van de e r f o p v o l g i n g uitgesloten. Artikel 2.1.5 1. De K o n i n g , een huwelijk aangaande buiten bij de w e t verleende t o e s t e m m i n g , doet daardoor afstand van het koningschap. 2. Gaat i e m a n d die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk geboren kinderen en h u n nakomelingen van de e r f o p v o l g i n g uitgesloten. 3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een v o o r stel van wet, strekkende tot het verlenen van t o e s t e m m i n g , in v e r e n i g d e vergadering. Artikel 2.1.6 1. Wanneer uitzonderlijke o m s t a n d i g h e d e n daartoe nopen, kunnen bij een w e t een of meer personen van de e r f o p v o l g i n g w o r d e n uitgesloten. 2. Het voorstel daartoe w o r d t door of v a n w e g e de Koning i n g e d i e n d . De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde v e r g a d e ring. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen m e t t e n minste t w e e d e r d e n v a n het aantal uitgebrachte s t e m m e n . Artikel 2.1.7 1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze w o r d e n b e n o e m d bij een wet. Het voorstel w o r d t door of v a n w e g e de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel w o r d e n de kamers o n t b o n den. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde v e r g a d e r i n g . Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste t w e e derden van het aantal uitgebrachte s t e m m e n .
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16 034 (R 1138), nrs. 1-2
2
2. Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 2.1.8 1. Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen. 2. De bepalingen omtrent de erfopvolging en het eerste lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is. Artikel 2.1.9 Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast. Artikel 2.1.10 De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt. Artikel 2.1.11 De wet regelt de voogdij over de minderjarige Koning. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 2.1.12 1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen. 2. Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de voorzitter der vergadering en treedt terstond in werking. 3. Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uitte oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag. 4. De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 2.1.13 De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16 034 (R 1138), nrs. 1-2
3
Artikel 2.1.14 1. Het koninklijk gezag w o r d t uitgeoefend d o o r een regent: a. zolang de Koning de leeftijd van e e n e n t w i n t i g jaar niet heeft bereikt; b. indien een nog niet geboren kind t o t het koningschap geroepen kan zijn; c. indien de K o n i n g buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen; d. indien de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd; e. zolang na het overlijden van de K o n i n g of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt. 2. De regent w o r d t b e n o e m d bij de wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde v e r g a d e r i n g . 3. In de gevallen, g e n o e m d in het eerste lid onder e e n d, is de nakomeling van de K o n i n g , die zijn vermoedelijke o p v o l g e r is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt. 4. De regent zweert of belooft t r o u w aan de G r o n d w e t en een g e t r o u w e v e r v u l l i n g van zijn a m b t , in een verenigde v e r g a d e r i n g van de Staten-Generaal. De w e t geeft nadere regels o m t r e n t het regentschap en kan voorzien in de o p v o l g i n g en de v e r v a n g i n g daarin. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde v e r g a d e r i n g . 5. Op de regent zijn de artikelen 2.1.12 en 2.1.13 van overeenkomstige toepassing. Artikel 2.1.15 Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, w o r d t dit uitgeoefend door de Raad van State. Artikel 2.1.16 De w e t regelt, w i e lid is van het koninklijk huis. Artikel 2.1.17 1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de w e t te stellen. Deze w e t bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk w o r d e n toegekend en regelt deze uitkeringen. 2. De d o o r hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de v e r m o g e n s b e s t a n d d e l e n welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere v r i j d o m van belastingen kan bij de w e t w o r d e n verleend. 3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen a a n n e m e n met ten minste t w e e derden van het aantal uitgebrachte s t e m m e n . Artikel 2.1.18 De Koning richt, met i n a c h t n e m i n g van het openbaar belang, zijn Huis in.
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980,16 034 (R 1138), nrs. 1-2
4
ARTIKEL III Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd: Artikel A 2.1.9 De formulieren voor de eden en beloften, vastgesteld bij de artikelen 44 en 53 en voor de verklaring, vastgesteld bij artikel 54 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor bij de wet een regeling is getroffen.
ARTIKEL IV De eerste, tweede, derde, vierde en vijfde afdeling alsmede de opschriften boven de eerste afdeling van het tweede hoofdstuk, artikel 93 en additioneel artikel VIII van de Grondwet vervallen. Lasten en bevelen, dat deze Rijkswet in het Staatsblad en het Publikatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16 034 (R 1138), nrs. 1-2