Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 137
Nr. 54
Nationaal Milieubeleidsplan
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEIM
Vastgesteld 6 november 1990 De vaste Commissie voor het Milieubeheer1 heeft ter voorbereiding van een uitgebreide commissievergadering over het afval– en produkten– beleid zoals verwoord in het Nationaal Milieubeleidsplan(-plus) (21 137, nrs. 20-21), de notitie Afval en preventie (18319, nr. 28) en de notitie betreffende afgewerkte olie (20 877 nr. 9) de volgende vragen ter beant– woording aan de regering voorgelegd. De vragen en antwoorden zijn naar thema gerangschikt. De voorzitter van de commissie, K. Zijlstra De griffier van de commissie, Meester-Broertjes 1
Samenstelling: Leden: Dees (VVD), Lansink (CDA), K. Zijlstra (PvdA), voorzitter, Van Noord (CDA), Tommel (D66), Voorhoeve (VVD), Te Veldhuis (VVD), Willems (Groen Links), Janmaat (Centrumdemocraten), Tegelaar-Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-Van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers– Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Ruigrok Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA) en M. D T M de Jong (CDA) Plv. leden: Korthals Altes (VVD), Van der Linden (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Eisma (066), Blauw (VVD), Kamp (VVD), Rosenmöller (Groen Links), Brouwer (Groen Links), Laning Boersema (CDA), Van Middelkoop (GPV), Castricum (PvdA), Huys (PvdA), Eversdijk (CDA), Koffeman (CDA), Van Leijenhorst (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Zijl (PvdA ), Ter Veer (D66), Leerling (RPF) en Soutendijk van Appeldoorn (CDA).
015553 F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Afvalpreventie en hergebruik
1 Hoe denkt de minister het preventiebeleid meer in de richting van 15% te krijgen? Van welk referentiejaar zal in deze worden uitgegaan? In het NMP en in het NMP-plus heb ik in de verwijderingsdoelstelling voor preventie 10% opgenomen. Ik denk dat ik dit percentage kan halen, gebruikmakend van het overleg dat thans plaatsvindt met betrokkenen rond de prioritaire afvalstoffen en door de meest haalbare opties te benutten die door de Heidemij Reststoffendienst BV in haar rapport «Naar Meer Preventie» zijn genoemd. Daarnaast denk ik dat de maatregelen die in mijn brief van 19 oktober 1990 zijn vermeld tot nog meer preventie zullen leiden. Ik doel dan met name op de introductie van de terugname– en herverwerkingsplicht van post-consument-afvallen. Tevens heb ik in die brief uiteengezet dat er een zekere tijdspanne verloopt alvorens effectieve preventie-inspan– ningen tot zichtbare vermindering van de afvalstromen leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
2
Hoe denkt de minister concreet het probleetn aan te pakken dat gemeenten en provincies soms minder strenge doelstellingen hanteren in hun preventie– en hergebruiksscenario's? (18 319, nr. 28 p. 12). Ik denk via het Afvalstoffenoverlegorgaan te kunnen komen tot harmo– nisatie in doelstellingen van andere overheden met betrekking tot preventie– en hergebruiksscenario's. Het is immers zo dat dit orgaan een 10-jaren-plan zal opstellen gericht op de noodzakelijk neer te zetten verwijderingscapaciteit. Dit plan zal iedere 3 jaar bijgesteld kunnen worden. Planning van de te installeren verwijderingscapaciteit kan alleen wanneer zicht is op resultaten van hergebruik en preventie. Deze verwachte resultaten zullen door de verschillende overheden in het afval– overlegorgaan gebracht moeten worden. Mede hierdoor zal stroomlijning en harmonisatie binnen de overheidslagen kunnen ontstaan. Zoals ik in mijn brief van 14 oktober j.l. inzake het afvalstoffen– en produktiebeleid heb aangegeven zullen gemeenten, nadat de noodzakelijke infrastructuur is gerealiseerd en de afzet van de compost is verzekerd, worden verplicht de GFT apart in te zamelen en te composteren. Voor de resterende componenten van huishoudelijk afval geldt dat hergebruik of hoogwaardige verwerking wordt nagestreefd. 3
Wat wordt bedoeld met de 20 miljoen ton afval perjaar die in de economische kringloop blijft? Hoelang blijft dit afval hierin? (18 319, nr. 28 p. 5). In het rapport Zorgen voor Morgen is aangegeven dat van de 40 miljoen ton afval ongeveer de helft wordt gerecycled. Dus in de econo– mische kringloop blijft. Wat de economische kringloop betreft kan een onderscheid in tweeën worden gemaakt: - de stof wordt gerecycled naar de zelfde «grondstof-proces-produkt -afval»-keten als waaruit ze ontstaan is. - de stof wordt gerecycled naar een andere keten. Zeer in het algemeen gesproken verdient de eerste recyclings-route de voorkeur, maar kan niet altijd worden toegepast. Het beleid is erop gericht om de kwaliteit van de her te gebruiken stof zodanig te laten zijn dat de stof lange tijd in de economische kringloop blijft. Alleen dan kan invulling gegeven worden aan een duurzame ontwikkeling. 4
Bij de act/epunten ter vergroting van preventie en hergebruik worden geen retoursystemen, heffingen of verboden genoemd. Wat is hiervan de reden?(183!9, nr. 28p. 6). Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 19 oktober 1990, waarin ik uitgebreid op deze instru– menten ingegaan ben. Overigens heb ik dit ook gedaan in het NMP-plus. Zie bijvoorbeeld de acties «A106 d en e», «A 106 b en c» en «A 52 a». 5
Wordt onder het gescheiden ophalen van huishoudelijk afval ook begrepen het afval van winkels, kantoren, en dergelijke? (18319, nr. 28 P 6). Nee, want onder kantoor–, winkel– en dienstenafval wordt verstaan het afval, niet zijnde chemisch afval, dat bij kleine bedrijven vrijkomt en tegelijk met het afval van huishoudens wordt ingezameld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
In 1986 werd in Nederland 4.7 miljoen ton huishoudelijk afval gepro– duceerd en 1.8 miljoen ton kantoor–, winkel– en dienstenafval. Het kantoor–, winkel– en dienstenafval bestaat uit groente– en fruitafval (28 gewichts procenten), papier en karton (40 gewichts procenten), kunst– stoffen (11 gewichts procenten), glas (4 gewichts procenten), ferro (4 gewichts procenten), hout (4 gewichts procenten) en rest (10 gewichts procenten) (bron: Afval 2000, RIVM, maart 1989).
6 Hoe zal de procedure verlopen bij de totstandkoming van Algemene Maatregelen van Bestuur waarbij statiegeld wordt geheven? Wat zal de inbreng van het bedrijfsleven zijn bij de praktische uitvoerbaarheid van een en ander? De procedure rond de statiegeldamvb's zal in grote lijnen hetzelfde verlopen als bij andere amvb's. Omdat een dergelijke regeling belangrijke gevolgen kan hebben voor het bedrijfsleven zal dit reeds vroegtijdig bij de totstandkoming worden betrokken.
7 Betreft het statiegeld op blik in Denemarken en Zweden zowel vertinde blikjes als aluminium blikjes? Welk percentage van fhsdrank– en bierblikjes in Nederland bestaat uit aluminium? In Denemarken geidt een verbod voor bier en frisdrank in blik (voor alle metalen); groente en fruit in blik is echter toegestaan, terwijl hierop geen statiegeld wordt geheven. Wèl wordt statiegeld geheven op glazen flessen voor frisdrank en bier. In Zweden wordt alleen statiegeld geheven op aluminium blikjes voor frisdrank en bier, niet op (tinnen) blikjes voor groente en fruit. In Nederland wordt de totale consumptie van blikjes (ijzer met aluminium deksel) en aluminium busjes voor frisdrank en bier geschat op 440 miljoen stuks. 11% hiervan (40 miljoen stuks) betreft aluminium blikjes. Afvalverwerking
8 Wat is de visie van de minister op een opkomende concentratie van grotere afvalbedhjven ten aanzien van de inzameling en de verwerking? Wat is de taak van de overheid in deze? Mijn ambtsvoorganger heeft in de Nota vergunningenbeleid van 9 oktober 1987 (TK 1987-1988, 20 261, nr. 1) aangegeven dat specifiek voor het inzamelen en bewaren van chemisch afval de voorkeur uitgaat naar bedrijven die een totaal pakket aan inzamel– en bewaarfaciliteiten bieden. De professionalisering van afvalverwijdering die samengaat met de hier bedoelde concentratie van activiteiten is mijns inziens van groot belang. Indien deze concentratie echter leidt tot monopolievorming in die zin dat grote delen van de gehele afvalverwijderingketen in handen zijn van èèn of enkele bedrijven dan is mijns inziens sprake van een ongewenste ontwikkeling. Ten aanzien van de rol van de overheid bij monopolievorming geldt dat gestreefd dient te worden naar een versteviging van de greep van de overheid op de hoofdlijnen van de bedrijfsvoering. Hierbij kan gedacht worden aan een actieve rol van de overheid ten aanzien van beïnvloeding van acceptatiebeleid, capaciteitsontwikkeling en als gevolg daarvan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
tarieven. De taak van de overheid bestaat dan hieruit dat een doelmatige afvalverwijderingsstructuur wordt bewaakt.
9 In hoeverre loopt de verwerkingsstructuur van verschillende afval– stromen parallel met de (gescheiden) inzameling? De ontwikkeling van de inzameling– en verwerkingsstructuur van GFT-afval wordt afgestemd binnen het Aktieprogramma GFT van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat in het voorjaar van 1990 is gestart. Voor andere stromen loopt die soms niet parallel. Een voorbeeld hiervan is het klein chemisch afval. Hierbij is de ontwikkeling van de verwerkingstechniek achtergebleven bij het grote succes van de inzameling van KCA. In deze gevallen dient de tijdelijke opslag van komponenten van het KCA, zoals batterijen en verfblikken, als een onmisbare schakel gezien te worden tussen inzameling en verwerking.
10 Welke problemen zijn er te verwachten van gescheiden inzameling van chemisch afval, GFT afval, enzovoort, ten aanzien van de logistieke infra– structuur? De volgende problemen zijn te verwachten: Gescheiden inzameling is geen doel op zich, maar dient altijd ingepast te zijn in een verwijderingsketen die op de af te scheiden afvalkomponent is toegesneden. Schakels van de verwijderingsketen zijn: bewaren en zich ontdoen van afval (inclusief preventie en afval veroorzaken)(1), het inzamelen (inclusief transport en opslag)(2), het bewerken (inclusief hergebruik en nuttige toepassing)(3), verwerken (verbranden)(4), opbergen en nuttig toepassen van reststoffen (5). Problemen doen zich voor wanneer er wel wordt ingezameld en de volgende schakels niet (of in onvoldoende mate) aanwezig zijn. Dit doet zich onder andere bij de inzameling van chemisch afval voor. Bij de inzameling van GFT in hoogbouw en geconcentreerde oudbouw doet zich het probleem voor dat nog geen afdoende inzamelmethodieken voorhanden zijn. Problemen doen zich ook voor wanneer de schakels van de verwijde– ringsketen, met name inzameling en bewerken niet goed op elkaar afgestemd zijn. Dit kan zich landelijk voordoen maar afhankelijk van de afvalcomponent kunnen zich ook regionale problemen voordoen (bijvoor– beeld ongebruikte capaciteit in een verwerkingsinrichting voor GFT-afval terwijl in de regio nog onvoldoende GFT-afval wordt ingezameld).
11 en 12 Kan de minister aangeven hoe het staat met de voortgang inzake de gescheiden inzameling van GFT-afval? (18 319, nr. 28 p. 6). In hoeveel regio's bestaan plannen om in k/einere gemeenten GFT-afval gescheiden in te zamelen? (18319, nr. 28 p. 6). Er zijn in Nederland thans 85 gemeenten waarin (in ieder geval voor een deel) GFT-afval uit huishoudens gescheiden wordt ingezameld. De verdeling over de Afvalregio's is als volgt: Afvalregio 1 (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijsel): 29 gemeenten Afvalregio 2 (Gelderland, Flevoland, Utrecht): 17 gemeenten Afvalregio 3 (Noord-Holland): 18 gemeenten Afvalregio 4 (Zuid-Holland): 15 gemeenten Afvalregio 5 (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg): 6 gemeenten Het aantal gemeenten dat plannen heeft is niet bekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
13
Heeft de minister bij de gescheiden inzameling van GFT-afval ook het oog op GFT-afval, afkomstig van detailhandel en dienstverlenende kleine bedrijven? (18319, nr. 18 p. 6). Ook aan het vrijkomende afval dat in de kantoor–, winkel– en diensten– sector vrijkomt wordt bij de uitvoering van het Aktieprogramma gedacht. Tot concrete initiatieven heeft dit nog niet geleid. Gescheiden houden van vrijkomend GFT-afval is een onderdeel van interne milieuzorgsys– temen. Als bedrijf heeft het Directoraat Generaal Milieubeheer besloten het in de kantine vrijkomende GFT-afval gescheiden te houden en ten behoeve van kompostverwerking af te voeren.
14 Welke ontwikkelingen zijn te melden op het vlak van de compostering van gescheiden ingezameld GFT-afval en van de afzet van de compost? (18319, nr. 18p. 6). Het tot stand brengen van verwerkingsinrichtingen is een taak van de samenwerkende lagere overheden, al dan niet met medewerking van particulier bedrijfsleven. Ter stimulering van deze ontwikkeling is daartoe in het kader van het Actieprogramma GFT op 29 oktober door het minis– terie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een informatiebijeenkomst belegd voor initiatiefnemers en mogelijke initi– atiefnemers van composteerinrichtingen. Tijdens een bijeenkomst bleek dat er voor tenminste 900 000 ton aan plannen bij (potentiële) verwerkers is. Daarbij moet wel aangetekend worden dat niet alle plannen even «hard» zijn. De inventarisatie maakte ook duidelijk dat in sommige delen van het land, zoals Groningen, Flevoland en Zeeland, initiatieven ontbreken. Naar verwachting zal door een aantal verwerkers van GFT-afval medio 1991 het Landelijk Verkoopkantoor (LVK) opgericht worden. Dit heeft tot doel het gezamenlijk opzetten van GFT-compost op de Nederlandse dan wel buitenlandse markt (1), bewaking van het product vanwege de eisen te stellen vanuit de markt, zoals onder meer kiemvrijheid, effectief organisch stofgehalte, overbodige stoffen, (2) en vanwege de kwaliteitseisen van de bodembescherming ten aanzien van zware metalen (3). Ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in het potentieel om na inwerkingtreding van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen is een studie verricht naar de afzet van GFT-compost. Dit onderzoek toonde aan, dat onder bepaalde condities voor wat betreft de uitrijnormen (12 ton droge stof per 2 jaar), na inwer– kingtreding van het besluit in diverse sectoren in de landbouw, zoals akkerbouw, bloembollen op zand, vollegronds groenteteelt en boomkwe– kerij, er een markt is voor GFT-compost. 15
Wat denkt de minister te doen aan het probleem voor de consument die zijn gescheiden afvalstoffen niet echt kwijt kan of niet op tijd kwijt kan? Is d/'t niet slecht voor de motivatie? Welke bouwkundige gevolgen zou de toename van gescheiden inzameling hebben? Zijn er met name niet bij flats problemen te verwachten? Voor mij is het doel dat door de afgifte van de door de burger af te scheiden afvalstoffen wordt getracht een optimale structuur geboden wordt. Optimaal houdt in dit geval in dat een evenwicht gezocht wordt tussen maximale inzamelscore van de betreffende afvalkomponent tegen minimale inzamelkosten en een zo groot mogelijke klantvriendelijkheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
Het begrip «klantvriendelijkheid» is niet zonder meer eenduidig en hangt af van welke wensen de burger ten aanzien van afvalinzameling heeft, welke voorwaarden men stelt, en welke moeite men wil doen om zijn of haar afval te scheiden, te bewaren en aan te bieden. Bij de beantwoording van deze vraag dient verder aangetekend te worden dat de taak voor het inzamelen van huishoudelijk afval berust bij de gemeente. De rol van andere overheden kan in andere gevallen slechts ondersteunend zijn. Vanuit het ministerie vindt ondersteuning van de activiteiten van de gemeenten plaats in het kader van de uitvoering van de acties A52, A67 en A212a in de vorm van Aktieprogramma GFT met onder meer de totstandkoming van een Landelijk Informatiepunt GFT, waar gemeenten die GFT-afval informatie kunnen krijgen voor een dergelijke aanpak. Ten aanzien van de verbetering van de inzameling van KCA is het KCA-logo project in gang gezet dat tot doel heeft klein chemisch afval beter herkenbaar te maken. Voorts wordt in samenwerking met betrokkenen van overheid, handel en industrie, binnen het project verpakkingen een grootschalige inzame– lingsproject opgezet. Het inzamelingsproject zal zich richten op de inzameling van de componenten kunststoffen, metalen, papier/karton en glas, naast GFT. Onder dit project zullen verschillende deelprojecten komen te vallen, die deels ten doel hebben bestaande systemen te stimuleren en te demonstreren, verder te optimaliseren en te evalueren en deels om nieuwe systemen te ontwikkelen. Uiteindelijk doel is, om voor elk soort van bebouwing een passend systeem van gescheiden inzameling te hebben over een aantal jaren. Hierbij zal in he£ inzamelproject worden aangesloten met deelprojecten die meer ten doel hebben een demon– stratieproject te zijn, met begeleiding en evaluatie van resultaten. In het gehele inzamelingsproject wordt uitgegaan van een combinatie van halen en brengen. Per deelproject wordt de combinatie geoptimaliseerd. Tevens zal in enkele deelprojecten de retourshop een plaats moeten krijgen, teneinde de mogelijkheden van een brengsysteem voor producten waarop statiegeld wordt geheven, door de detailhandel te laten uitproberen. Voor het gehele project zal het bedrijfsleven garant staan voor de verwerking van ingezameld materiaal. Samen met het bedrijfsleven wordt gezocht naar optimale scheidingsregels. De verschillende systemen van gescheiden inzameling die in het groot– schalige project worden opgenomen zullen op een systematische wijze worden geëvalueerd, zodat vergelijkbare gegevens na afloop van het project beschikbaar zullen zijn, op grond waarvan verdere optimalisatie kan plaatsvinden. Er zijn geen bouwkundige problemen bij de gescheiden inzameling van afvalstoffen bij woonpercelen te verwachten. Bij flatgebouwen zijn evenmin problemen te verwachten daar in tegenstelling tot voorheen bij gescheiden inzameling een beroep op de individuele bewoners van een flatwoning wordt gedaan. Uit praktijkproeven is naar voren gekomen dat de wijze waarop de gescheiden inzameling wordt gestructureerd afgestemd dient te worden op omgevingsfactoren zoals woningen in een landelijk gebied, in een bebouwde omgeving, de dichtbebouwde binnenstad of flatgebouwen. Er dient derhalve lokaal een afgestemd pakket van middelen en voorzie– ningen te worden gerealiseerd. In het kader van de uitvoering van projecten op het gebied van de stadsvernieuwing verdient het aanbe– veling om meer dan voorheen rekening te houden om zowel binnen de woningen als op straat faciliteiten te scheppen voor de plaatsing van technische middelen voor de gescheiden inzameling van afvalstoffen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
16 Er wordt in de notitie inzake het afvalstoffenbeleid gesuggereerd dat de enige methode om om te gaan met chemisch afval verbranden is. Is dit zo en waarop is dit gebaseerd? (18 319, nr. 28, p. 13) Chemisch afval wordt op verschillende wijzen verwerkt. Een suggestie dat verbranding de enige methode is om met chemisch afval om te gaan is derhalve niet op feiten gebaseerd. Wel is het juist dat verbranding een belangrijke verwerkingsmethode is. Afgezien van nuttige toepassing en hergebruik (bijvoorbeeld door middel van destillatie van oplosmiddelen of metaalterugwinning) kunnen als andere verwijderingsmethoden worden genoemd: fysisch chemisch behandelen, ontwateren en storten.
17 Wat denkt de minister te doen aan het probleem dat de gemiddelde verbrandingsoven nog steeds voor tientallen procenten met water wordt gevuld? (zie de notitie van de Consumentenbond, 27 september 1990: «Groente–, fruit–, en tuinafval bestaat grotendeels uit water»). Men moet bedenken dat het leiden van een deel van stroom huishou– delijk afval (1986: 4.7 miljoen ton) in een andere verwerkingsrichting dan verbranden dan wel storten niet binnen korte termijn gerealiseerd kan worden. In het aktieprogramma GFT wordt uitgegaan van een taakstelling voor het beschikbaar krijgen van 750000 ton verwerkingsca– paciteit voor GFT-afval uit huishoudens en Kantoor, Winkel en Diensten sector voor eind 1993. Op dit moment wordt door deskundigen 1 tot 1.2 miljoen ton als inzamelbaar GFT-afval beschouwd. Overigens dient men te beseffen dat de huidige verbrandingsovens aangepast zijn aan een bepaalde doorzet van afval met zekere energie– inhoud. Ten aanzien van de gemaakte opmerking inzake het vochtgehalte in afvalstoffen dient te worden opgemerkt dat dit alleen gevolgen heeft voor de inzameling en opslag in een bunker bij een verbrandingsoven. De installaties zijn zodanig ontworpen dat een afvalstof eerst gedroogd wordt alvorens daadwerkelijk te worden verbrand.
18 Is hetjuist dat meerjarenflexibiliteit van verbrandingscapaciteit, maar zonder overcapaciteit, slechts gerealiseerd kan worden door meer transport van afval over langere afstanden en de acceptatie daarvan? Het verbranden van afvalstoffen in plaats van het storten daarvan heeft in een aantal gevallen gevolgen voor het transport van deze stoffen. Dit geldt met name voor installaties waar afval wordt verbrand dat niet uit de directe omgeving van de installatie afkomstig is. In het algemeen is het streven de voor verbranding in aanmerking komende afvalstoffen te verbranden in installaties in de desbetreffende regio (regio's als bedoeld in de Samenwerkingsovereenkomst Afvalver– wijdering VROM/IPO/VNG). Wat het transport van afvalstoffen als zodanig betreft, vindt in het kader van de voorbereiding van de Nota Verwijderingstructuur 2000 (aangekondigd in NMP-plus) een onderzoek plaats om het inzicht in de mogelijkheden van het transport van afvalstoffen door trein, spoor of gecombineerd transport (weg/water, weg/trein) te vergroten.
19 Is het juist dat vroegtijdige afspraken over de financiële gevolgen van die flexibil/teit en wie die moeten dragen, mede bepalend zijn voor de bereidheid om installaties krap te plannen? Zo ja, wanneer mogen principe-uitspraken tussen betrokken part/jen hierover verwacht worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1 991, 21 137, nr. 54
De planning van verwerkingscapaciteit zal plaatsvinden in het kader van het maken van het tienjarenprogramma door het Afvaloverlegorgaan. Het programma komt voor de eerste keer in 1991 totstand. Voor zover een herschikking van te verwerken afvalstromen financiële gevolgen met zich brengt, is dit een problematiek welke binnen dat programma, in feite in de bestuurlijke vertaling daarvan, moet worden opgelost.
20 Bovenstaande vraag idem voor de flexibiliteit in de beschikbaarheid van noodstortvoorzieningen. De beschikbaarheid van noodstort voorzieningen is een problematiek welke met voorrang door het Afvaloverlegorgaan ter hand moet worden genomen. Met het oog op de huidige knelpunten zal ik in elk geval het Afvaloverlegorgaan verzoeken mij voor 1 februari 1991 te berichten welke oplossingen beschikbaar zijn of komen. Afhankelijk daarvan zal ik de nodige maatregelen nemen.
21 Is het juridisch mogelijk om nu reeds tarieven van afvalverwerking te laten stijgen, vooruitlopend op en ter financiering van een nog te bouwen verbrandingsinstallatie, ter bevordering van preventie en hergebruik? Zo ja, is differentiatie van die tarieven mogelijk? Welke provincies, dan wel beheerders van verbrandingsinstallaties gaan hiertoe over? Exploitanten van verbrandingsinstallaties (veelal intergemeentelijke samenwerkingsverbanden) kunnen de tarieven laten stijgen vooruitlo– pende op en ter financiering van een nog te bouwen verbrandingsinstal– iatie. In de praktijk geschiedt dit reeds. Het tarief laten stijgen ter bevor– dering van preventie en hergebruik is niet mogelijk. Door de stijgende tarieven wordt dit indirect wel bevorderd. Bij stortplaatsen wordt thans reeds veelal een tarief gehanteerd gelijk aan het verbrandingstarief in de nabije omgeving. Hierdoor wordt het uitwijken naar een stortplaats ontmoedigd en vindt eveneens indirect een stimulering van preventie en hergebruik plaats. Op landelijke niveau kan een stijging van tarieven met het oog op de financiering van afvalverbrandingsinstallaties niet worden voorgeschreven. De huidige Afvalstoffenwet maakt dit onmogelijk. Op juridische gronden kan slechts een maximumtarief worden voorge– schreven aan vergunninghouders voor zover deze geen gemeentelijke instanties zijn. Op een installatie na zijn alle afvalverbrandingsinstallaties in eigendom van samenwerkingsverbanden. Veel stortplaatsen worden eveneens door gemeenten of samenwerkingsverbanden beheerd. Het toekomstige hoofdstuk Afvalstoffen in het kader van de Wabm biedt in dit verband ruimere bevoegdheden voor de Minister van VROM. In het algemeen wordt door de provincies, dan wel beheerders van verbrandingsinstallaties, gewerkt met tariefsdifferentiatie. De gehan– teerde uitgangspunten leiden tot een divers beeld qua uitwerking, welk beeld varieert van het gelijktrekken van verbrandingstarieven voor meerdere afvalstromen tot het hanteren van een opslag op storttarieven. Een totaal overzicht is thans niet voorhanden, een onderzoek daarnaar is gaande.
22 Wanneer wordt de notitie conform A 48a betreffende TVCA aan de Tweede Kamer aangeboden? (21 137, nrs. 20/21 p. 74). Over de hoofdlijnen van het beleid voor chemisch afval heb ik u reeds bericht in mijn brief van 19 oktober jl. Thans vindt op mijn departement
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
een nadere analyse plaats van de rol van de overheid in de verwijderings– structuur voor chemisch afval. Mijn streven is erop gericht bij de schets V-2000 het resultaat hiervan in een brief weer te geven. De AVR ondersteunt de scheiding aan de bron, mede ook om de aanvoer naar de AVR te beperken. Indien de gemeenten de GFT-inzameling ter hand nemen, zal in 1991 de AVR een korting verlenen op de verbrandingstarieven van de restfractie. Tevens is de AVR een technisch onderzoek gestart naar de bouw van een eigen composte– rings-inrichting.
23 Is het juist dat de VAM bij nieuwe contracten boetes oplegt indien gemeenten minder dan de hoeveelheid opgegeven afval afleveren? Wat is de looptijd van deze contracten? Waar worden nog meer dergelijke boeteclausules toegepast? Hoe verhouden langlopende contracten zich met het stimuleren van scheiding en hergebruik? Volgens opgave van de VAM is bij de nieuwe contracten geen minimum hoeveelheid opgenomen, doch uitsluitend een door de contractpartners (gemeenten en/of samenwerkingsgebied) zelf aan te geven hoeveelheid afval. Op basis van de opgave van alle contract– partners gezamenlijk wordt de capaciteit van de nieuw te bouwen afval– verbrandingsinstallatie te Wijster bepaald. De geplande capaciteit van deze nieuwe AVI is zo gekozen, dat de uitgangspunten van het preventie– beleid niet in de weg worden gestaan, aldus de VAM. De contracten hebben een looptijd van 15 jaar. In alle AVR-contracten zijn contingenteringsregelingen opgenomen. Echter, de aanlevering door de gemeenten van de hoeveelheden afvalstoffen gaat aanzienlijk boven deze contingenten uit, waardoor in praktijk deze regelingen niet worden toegepast. Van contracten met andere afval-verwijderings-inrichtingen zijn mij geen details bekend.
24 Is het mogelijk via een parallelschakeling van procedures de bouw van composteerbedrijven te versnellen, zoals dat ook wordt toegepast bij mestverwerkingsbedrijven ? Dit is in de toekomst mogelijk. Eerst dient echter duidelijkheid verkregen te worden over de voorge– stane verwerkingstechnieken. Voorts dient logistiek van het inzamelen door gemeentelijke inzameldiensten in relatie tot de gewenste schaal– grootte nog afgestemd te worden. Er is thans een actie-programma GFT in uitvoering, waarin als doelstelling voor eind 1993 is geformuleerd het realiseren van verwerkingscapaciteit voor 750000 ton GFT-afval uit huishoudelijk afval en eind 1994 voor 1 000 000 ton GFT-afval. Een van de eerste stappen van het programma is het in 1991 uitbrengen van een Handboek composteren, waarin van een aantal technieken de voor– en nadelen worden beschreven. In een volgend stadium kunnen afspraken over procedures gemaakt worden in het kader van het afvaloverleg– orgaan. Produktenbeleid
25 Welke invloed heeft het vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal straks in 1992 op de hoedanigheid van produkten en verpakkingen? Wat is de beleidsruimte van Nederland tegen de achtergrond van de Europese regelgeving? Hoe zal de praktijk ten aanzien van produkten en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
verpakkingen eruit zien in relatie tot de milieuvoorwaarden die Nederland aan produkten en verpakkingen stelt? A. Voltooiing van de Interne Markt betekent in principe een vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal binnen de gemeenschap. Milieu-eisen t.a.v. produkten en verpakkingen zullen dus meer en meer primair op EG-niveau worden afgestemd. Zoals in NMP (plus) aangegeven is Nederlands beleid erop gericht: a. een hoogwaardig niveau van milieubescherming te bereiken op EG-niveau. b. Daar waar dit in de Nederlandse situatie onvoldoende wordt geacht: verder gaande maatregelen nemen die verenigbaar zijn met de EG-verplichtingen. B. Voor wat betreft de beleidsruimte voor Nederlands beleid wil ik verwijzen naar mijn brief welke ik u toegezonden heb (23 augustus 1990 nr. DGM/IMZ 2380701). C. In de praktijk zal dit betekenen dat het noodzakelijk wordt in steeds toenemende mate afstemming op EG-niveau te verkrijgen.
26 Is het uitgangspunt van groei van het afval van 2% per jaar nog actueel, gezien de resultaten van bijvoorbeeld 8% groei in 1989 in Zuid-Holland? (21 137 nr. 20/21 p. 29). De groei in hoeveelheid afval van 2% per jaar heb ik gebaseerd op het rapport Naar Meer Preventie van de Heidemij Reststoffendiensten B.V. Voor een redelijk groot aantal afvalstoffen is het groeipercentage bepaald, dat gemiddeld op 2% ligt. Ik hou er echter rekening mee dat het percentage hoger kan liggen. Een van de acties die ik wil uitvoeren is om een exact inzicht te krijgen in de hoeveelheid afval die ieder jaar ontstaat en de ontwikkelingen daarvan in de tijd. Dit inzicht is hard nodig. In mijn brief van 19 oktober 1990 ben ik op dit onderwerp reeds ingegaan.
27 Kan een scenario met de consequenties daarvan worden aangegeven voor variant 3? Welke extra middelen en welk extra instrumentaria is daarvoor nodig? (21 137 nr. 20/21 p. 29). De consequenties van uitvoering van variant 3 kunnen op dit moment niet worden geschetst. Dit geldt ook voor de extra middelen en het extra instrumentarium die mogelijk nodig zijn. De reden hiervoor ligt in de wijze waarop de door Heidemij c.s. uitgevoerde studie «Naar meer preventie», die als basis voor variant 3 is gebruikt, was opgezet. In deze studie hebben Heidemij c.s. zich beperkt tot het zoeken naar aanvullende preventie-opties, zonder deze opties te toetsen op de vraag of voldoende middelen en instrumentarium beschikbaar is om deze opties ook daadwerkelijk te realiseren. (Binnen het beperkte budget en tijdsbestek voor deze studie gericht op alle prioritaire afvalstromen was dit ook niet mogelijk). In de strategische discussies in het kader van het actiepro– gramma preventie en hergebruik van afvalstoffen worden alle opties uit het rapport «Naar meer preventie» op de genoemde punten (benodigde middelen, benodigd instrumentarium) getoetst en wordt bezien in hoeverre deze opties onderdeel kunnen uitmaken van het implementa– tieplan voor elk der afvalstromen. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat deze opties ook geïntegreerd worden in een samenhangend pakket van acties en maatregelen voor de betreffende afvalstroom. Overigens wijs ik erop dat in het rapport «Naar meer preventie» door Heidemij c.s. produk–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
10
thergebruik, bijvoorbeeld meermalige verpakkingen, tot de categorie «kwantitatieve preventie» wordt gerekend. Bij het opstellen van de taakstelling voor de prioritaire afvalstromen (in de Notitie inzake preventie en hergebruik van afvalstoffen) wordt dit tot hergebruik gerekend. Om te voorkomen dat de doelstelling van 10% kwantitatieve preventie wordt bereikt door «boekhoudkundig» hergebruiksopties tot kwantitatieve preventie te rekenen houd ik vast aan de definitie van kwantitatieve preventie in de Notitie inzake preventie en hergebruik van afvalstoffen, hoewel ik besef dat over de interpretatie van deze definitie kan worden getwist.
28 Op welke variant van figuur 7 zijn de meest vergaande maatregelen– pakketten van figuur 10 gebaseerd? (21 137 nr. 20/21 p. 35). Op variant 3 van figuur 7 zijn de meest vergaande maatregelpakketten van figuur 10 gebaseerd.
29 Wordt in Europees verband actie ondernomen om tot een verbod of gebod op respectievelijk milieuvriendelijke of milieuonvriendelijke produkten te komen? (21 137 nr. 20/21 p. 35). In EG-verband is wetgeving van kracht betreffende het verbieden van het op de markt brengen van produkten waarin zgn. «gevaarlijke stoffen» zijn verwerkt. Deze wetgeving wordt regelmatig aangepast onder invloed van technische ontwikkelingen en nieuwe kennis omtrent de schade– lijkheid van bepaalde stoffen. Naast deze meer algemene benadering is er ook specifieke regelgeving van kracht voor bijvoorbeeld CFK's. Ook is op dit moment een EG-richtlijn gevaarlijke stoffen bevattende batterijen en accu's in bespreking. In EG-verband wordt voorts vanuit de invalshoek van afvalstoffen meer en meer het belang van preventie en hergebruik benadrukt (Raadsreso– lutie inzake het afvalstoffenbeleid, herziene richtlijn 75/442/EG betref– fende afvalstoffen, de te herziene richtlijn 78/319 inzake gevaarlijke afvalstoffen, etc.). Kern van het EG-beleid terzake betreft het bevorderen door de Lid-staten van: - het ontwikkelen van schone technologie - het ontwikkelen van produkten die in de afvalfase minder schadelijk zijn.
30 Wordt in de strategie om te komen tot een zo optimaal en selectief mogelijk gebruik van grondstoffen (ook energiedragers) ook overwogen om eisen dienaangaande in vergunningen op te nemen? Hoe zou dit een u/twerking kunnen krijgen? (21 137 nr. 20/21 p. 35). In het kader van het produktenbeleid te komen tot een zo optimaal en selectief mogelijk gebruik van grondstoffen en energie (dragers), is het beleid er op gericht te komen tot normstelling per produkt (groep). Ik ben van mening dat de op basis van de milieumaten te ontwikkelen produktnormen hiervoor gebruikt dienen te worden, in samenhang met een beoordelingssysteem voor produkten op hun milieu-effecten. In het kader van het vergunningenbeleid voor inrichtingen is in de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel «Vergunningen en algemene regels» (Tweede Kamer, 1989-1990, 21 087, nr. 6) opgemerkt dat er geen plannen zijn voor het tot stand brengen van een integrale milieuver– gunning die behalve de inrichting ook de daarin gemaakte produkten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
11
reguleert (pag. 16). In de genoemde memorie van antwoord is verder uitgebreid ingegaan op de vraag of aan inrichtingen eisen kunnen worden gesteld met het oog op het zuinig beheer van energie en grond– stoffen. Die vraag is daar in algemene zin positief beantwoord (pag. 31). Onderzocht wordt in hoeverre de systematiek van de milieuvergunningen of andere vormen van regelgeving het besparingsbeleid structureel kunnen versterken. In het licht daarvan past vooralsnog een terughou– dendheid met het voorschrijven van energie– en grondstofbesparende maatregelen in het kader van de milieuvergunning.
31 Wordt in de in 1992 uit te brengen Nota Produkt en Milieu het instru– mentarium beperkt tot vrijwilligheid of worden ook hardere instrumenten voorzien?(21 137 nr. 20/21 p. 37). Ten aanzien van het instrumentarium zoals dat in de Nota Produkt en Milieu ten tonele zal worden gevoerd, zal aangesloten worden bij hetgeen in de hoofdstukken en paragrafen van het NMP en met name NMP-plus wordt weergegeven. Het instrumentarium zal daarom niet beperkt worden tot vrijwilligheid; tevens zullen financiële en regulerende instrumenten in beschouwing worden genomen.
32 Is er al bekend van welke 5 produkten kringlopen zullen worden opgesteld(A 100a)? (21 137 nr. 20/21 p. 38). Zoals ik in mijn brief van 19 oktober 1990 nr.: DGM/A 1700510 heb aangegeven, ligt het in de bedoeling om uiteindelijk te komen tot gesloten kringlopen voor goederen. Ik wil vanuit het oogpunt van afval– stoffen, deze kringlopen bewerkstelligen door terugnameplicht vast te leggen voor goederen in het afvalstadium, in combinatie met een herver– werkingsregeling. Ik denk in dit kader vooral aan herkenbare afval– stromen zoals bijvoorbeeld batterijen, verpakkingen en duurzame consumptiegoederen als electronische apparatuur (zoals bijvoorbeeld televisies en personal computers), auto's en koelkasten. Bij het bovenstaande wordt dus primair uitgegaan van de bestaande afvalstromen, op basis waarvan zal worden getracht deze terug te brengen in de produktkringloop. Daarnaast dient de vraag beantwoord te worden op welke wijze «lekvrije» produktkringlopen kunnen worden gerealiseerd (actie A-100a). Daarbij gaat het om een andere benadering. Het gaat daarbij om het beheersen van de gehele produktieketen. Bij het opzetten van een «lekvrije» produktkringloop gaat het om het beantwoorden van vragen als: «hoe ziet de produktieketen eruit? Hoe kunnen emissies worden aangepakt, zijn er andere processen nodig? Kunnen produkten in het eindstadium (afval) worden hergebruikt? Is het hergebruikte materiaal van dezelfde kwaliteit of juist van mindere kwaliteit (cascade-effect)? Is het nodig het produkt ontwerp te verbe– teren? Enzovoorts.» Het behoeft daar bij dus niet primair om het door het produkt veroorzaakte afval te gaan. De eerste produkten waarvoor dit uitgezocht zal worden dienen te worden gekozen in een reeks oplopend van vrije eenvoudige samen– stelling tot heel ingewikkeld. Bij deze aanpak denk ik in eerste instantie aan: - Zink, - Chloorbevattende produkten, - Papier, - Kozijnen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
12
- Personal Computers, - Auto's.
33 Wat wordt verstaan onder milieumaten (A 101b)? (21 137 nr. 20/21 p. 39). Milieumaten zijn mijn visie maatlatten voor bepaalde effecten van produkten zoals energie, grondstofgebruik, energiegebruik, emissies, afval maar ook voor zaken als produktkwaliteit en repareerbaarheid. Milieumaten zullen op twee manieren worden gebruikt. Als eerste zullen op basis van milieumaten produktnormen worden ontwikkeld. Als tweede zullen milieumaten worden gebruikt als onderdelen binnen de te ontwik– kelen methodiek voor de beoordeling van produkten op hun milieu– effecten.
34 Ten behoeve waarvan of van wie wordt een informatiesysteem over bijdragen van consument en huishoudens aan milieuproblemen opgezet (A 213a)?(21 137 nr. 20/21 p. 40). Een informatiesysteem over bijdragen van consument en huishoudens (A 213) wordt om twee redenen opgezet. Allereerst wordt daarmee beoogd meer inzicht te krijgen op welke terreinen deze groep relevante bijdragen aan de problemen levert en welk gedrag daar achter zit. Daarmee hopen we duidelijkheid te verkrijgen over de vraag in hoeverre op de consument gerichte beleids– maatregelen een zinvolle aanpak kunnen zijn. Bovendien is het van belang om, indien de consument en huishoudens hun gedrag in milieuvriendelijke richting aanpassen, hen ook te kunnen duidelijk maken welke positieve effecten dat voor het milieu heeft.
35 Welke relatie zal het milieukeursysteem hebben met algemene produktinformatie? (21 137 nr. 20/21 p. 40). Milieukeur is een speciale vorm van milieuproduktinformatie. Milieukeur zegt iets over relatieve milieu(on-)vriendelijkheid van een produkt ten opzichte van andere produkten met hetzelfde gebruiksdoel. Produktinformatie beoogt informatie te geven over de verschillende hoedanigheden van een produkt. Milieu-produktinformatie heeft betrekking op de milieu-aspecten van een produkt. Een milieukeur zal op het produkt zichtbaar zijn. Het staat nog niet vast dat ook de milieugerichte produktinformatie op het produkt zelf vermeld zal worden of op andere wijze gecommuniceerd wordt. Milieukeur en (milieu-)produktinformatie kunnen naast elkaar toegepast worden. Beide systemen van informatieoverdracht vullen elkaar aan. Milieukeur richt zich op de snelle beslissing van de consument; (milieu-)produktinformatie vraagt meer aandacht van de consument, maar verstrekt dan ook meer informatie.
36 Wordt energie onderdeel van het milieukeur? (21 137 nr. 20/21 p. 40). Milieukeur zal de relevante milieu-aspecten omvatten, dus zeker ook in voorkomend geval de energiecomponent in het produktieproces als ook het energieverbruik in de gebruiksfase.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
13
37
Welke plannen heeft de minister ten aanzien van concrete maatregelen ter voorkoming van verpakkingsafval? (18 319, nr. 28 p. 18). Momenteel worden in het project Verpakkingen concrete maatregelen geformuleerd. Dit is door mij gevraagd in mijn brieven aan de Stichting Verpakking en Milieu, welke als bijlagen gevoegd zijn bij mijn brief van 19 oktober 1990 (DGM/A nr. 1700510), gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, over het Afvalstoffenbeleid. Een eerste overzicht van deze maatregelen zal in december van dit jaar gereed zijn. De Kamer zal hierover na gereedkoming geïnformeerd worden. Verder zal in het imple– mentatieplan Verpakkingen verder op te nemen concrete (korte termijn) maatregelen én middellange en lange termijn maatregelen worden ingegaan. Het implementatieplan zal op 1 april 1991 gereed zijn. Afgewerkte olie (20 877 nr. 9)
38 Waarop is de uitspraak gebaseerd dat een statiegeld van f.0,15 voor afgewerkte olie een prikkel tot inleveren oplevert? Zijn de kosten van het statiegeldsysteem berekend? Zijn die kosten vergeleken met de kosten van een heffing? Wie dragen die kosten? In de huidige situatie moet diegene die afgewerkte olie afgeeft aan een inzamelaar (veelal betreft dit garagebedrijven en industrie) een bedrag in ongeveer dezelfde orde van grootte betalen. Vanzelfsprekend zal het ontvangen van een dergelijk bedrag ertoe leiden dat er veel grotere prikkel tot inleveren bestaat dan wanneer er sprake is van inleverkosten. De kosten van een heffing zijn niet vergeleken met de kosten van een statiegeldsysteem. De kosten van het statiegeldsysteem zijn afhankelijk van de wijze waarop uitvoering aan dit systeem wordt gegeven. Hierover zal aan het eind van dit jaar overleg plaatsvinden met het betrokken bedrijfsleven. De kosten van het statiegeldsysteem zullen door het betrokken bedrijfs– leven worden gedragen en in de prijs van het produkt tot uitdrukking kunnen worden gebracht.
39 Brengt een ketenverantwoordelijkheid niet logischerwijze met zich nnee dat de verkoper van het produkt tot terugname van het restant verplicht is? Zoals ik in mijn brief van 19 oktober jl. inzake het afvalstoffenbeleid heb aangegeven, ben ik van mening dat de producent (en importeur) de verantwoordelijkheid moet krijgen voor zijn produkt in het afvalstadium. Deze verantwoordelijkheid zal worden uitgewerkt door vast te leggen dat retoursystemen moeten worden opgezet. Op basis van de huidige wetgeving kan een terugnameplicht van een producent van - restanten van - produkten bereikt worden op grond van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. In het wetsvoorstel Afvalstoffen is eveneens een dergelijke basis neergelegd: artikel 7.2, tweede lid, sub e. Zo'n verantwoordelijkheid is een vorm van een ketenverantwoorde– lijkheid. De term ketenverantwoordelijkheid dekt een bredere inhoud. Daarbij kunnen ook andere zaken aan de orde komen zoals de vraag in hoeverre de verkoper verantwoordelijk kan worden gesteld voor de effecten van een produkt in de volgende schakels van de keten (met name het gebruik).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
14
40
Welk tijdschema hanteert de minister om 1 januari 1993 als tijdstip waarop een Centrale bewerkingseenheid operationeel zal zijn, te reali– seren? Is daarin reeds vertraging gekomen? In mijn brief d.d. 5 juli 1990 aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Milieubeheer is een plan van aanpak beschreven. In de maand oktober zullen met de meest betrokken branche-organisaties, te weten de BOVAG, de Vereniging Smeerolieondernemingen Nederland (VSN) en de Oliecontactcommissie (OCC) gesprekken plaatsvinden ter voorbe– reiding van een gestructureerd overleg met het betrokken bedrijfsleven, welke ik uiterlijk januari volgend jaar denk af te ronden. Het resultaat van het overleg zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over de vraag welke stappen moeten worden ondernomen en welke tijd daarmee gemoeid is teneinde de CBE te doen realiseren. Mijn streven is erop gericht dat de CBE 1 januari 1993 operationeel zal zijn, hoewel ik mij realiseer dat een realisatietijd van 2 jaar zeer kort is. Met name de procedure van de vergunningenverlening en de daarvoor voorafgaande MER vergt nu eenmaal tijd. Zodra meer definitief is vastgesteld wat de realisatietijd van de CBE zal zijn, zal ik u daarover informeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 54
15