Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
26 448
Toekomstige structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 december 2001 Hierbij ontvangt u een notitie over de vormgeving van rechten en plichten van cliënten die gebruik maken van een persoonsgebonden reïntegratiebudget. Met deze notitie wordt voldaan aan de motie van het lid Noorman-Den Uyl c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 27 588 nr. 34) De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. A. F. G. Vermeend De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst
KST58620 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
1
Aanleiding Met deze notitie wordt voldaan aan de motie van het lid Noorman-den Uyl c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 27 588 nr. 34), die door de Kamer is aangenomen tijdens de parlementaire behandeling van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi). In die motie wordt de regering verzocht om, mede in het kader van de Wet boeten en maatregelen, aan te geven hoe de rechten en plichten van cliënten worden vormgegeven bij toepassing van het persoonsgebonden reïntegratiebudget. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet Suwi en de Wet verbetering poortwachter zijn de rechten en plichten bij reïntegratie uitgebreid aan de orde gesteld. Met deze rechten en plichten wordt beoogd een meer activerend beleid te realiseren en zo aan arbeidsparticipatie de prioriteit te verlenen die zij, vanuit sociaal en economisch oogpunt, verdient. Het kabinet heeft ervoor gekozen de bestaande rechten en plichten, zoals neergelegd in de verschillende materiewetten, te handhaven en waar nodig op onderdelen aan te vullen. Uitgangspunt is dat het stelsel van rechten en plichten maatwerk mogelijk moet maken en moet bijdragen aan een snelle en duurzame reïntegratie op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van de motie van het lid Noorman-den Uyl c.s. heeft het kabinet het stelsel van rechten en plichten nog eens kritisch tegen het licht gehouden om te beoordelen of, ingeval er een persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB) is toegekend, aanpassing ervan nodig is. De conclusie is dat het stelsel voldoende is om de activerende werking te waarborgen. Deze conclusie wordt in het navolgende toegelicht. Rechten en plichten met betrekking tot reïntegratie De uitkeringsgerechtigde heeft recht op een uitkering jegens de uitvoeringsinstantie en de zieke werknemer heeft recht op loondoorbetaling jegens zijn werkgever. De reïntegratieverplichting van de uitkeringsgerechtigde en de werknemer komt er kort samengevat op neer dat zij zich dienen in te spannen om de periode van uitkering, werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid zo kort mogelijk te houden. De werkgever, het UWV en de gemeenten dienen van hun kant reïntegratievoorzieningen aan te bieden, waaraan de werknemer respectievelijk de uitkeringsgerechtigde zijn medewerking dient te verlenen. Deze rechten en plichten met betrekking tot reïntegratie komen hierna meer uitgebreid aan de orde. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de rechten en plichten van arbeidsgehandicapte werknemers, uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden.
De rechten en plichten van arbeidsgehandicapte werknemers laten zich als volgt omschrijven. In het eerste ziektejaar heeft de werknemer in beginsel recht op doorbetaling van zijn loon jegens zijn werkgever. Daarnaast is de werkgever voor de duur van de arbeidsovereenkomst verantwoordelijk voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemers. In het eerste ziektejaar zijn de wederzijdse rechten en plichten met betrekking tot reïntegratie gebaseerd op de arbeidsverhouding. Deze relatie tussen werkgever en werknemer wordt beheerst door bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, zoals goed werkgeverschap en goed werknemerschap, en is op onderdelen nader uitgewerkt in de Wet verbetering poortwachter. In de bijlage zijn de rechten en plichten van werkgever en werknemer met betrekking tot reïntegratie opgesomd, die in de Wet verbetering poortwachter zijn opgenomen. Zo dient de werkgever maatregelen te treffen en voorschriften te geven opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
2
passende arbeid (in het bedrijf van de eigen werkgever dan wel elders) te verrichten. De werknemer is op zijn beurt verplicht mee te werken aan de door of namens de werkgever gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. De werkgever kan weigeren het loon door te betalen indien de werknemer niet meewerkt aan zijn reïntegratie. Voorts dienen de werkgever en de werknemer in overleg een plan van aanpak op te stellen, indien er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid te bevorderen. Zij zijn vanzelfsprekend gebonden aan de in het plan van aanpak neergelegde afspraken. Het kabinet acht het in het kader van de uitoefening van de poortwachtersfunctie door het UWV van groot belang dat het UWV op basis van het reïntegratieverslag beoordeelt of de reïntegratieverplichtingen adequaat zijn nageleefd. Indien dit onverhoopt niet het geval mocht zijn, kunnen op grond van de Wet verbetering poortwachter sancties worden opgelegd. Zo kan het UWV de aanvraag van een WAO-uitkering afwijzen of de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengen. De rechten en plichten van de uitkeringsgerechtigde voor wiens reïntegratie het UWV of de gemeente verantwoordelijk is, laten zich als volgt omschrijven. De reïntegratievoorzieningen eninstrumenten worden geregeld in de Wet inschakeling werkzoekenden voor de Abw’ers, IOAW’ers en IOAZ’ers, in de Werkloosheidswet voor de WW-gerechtigden en de Wet REA voor de arbeidsgehandicapten. De verplichtingen voor uitkeringsgerechtigden vloeien in het algemeen voort uit de materiewetten. In de bijlage zijn de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden met betrekking tot reïntegratie opgesomd. Indien de betrokkene onvoldoende meewerkt aan de reïntegratie kan een maatregel worden opgelegd. Het betreft dan de maatregelen, die in het kader van de Wet Boeten en Maatregelen zijn opgenomen in de Abw, IOAW, IOAZ, WW, ZW en WAO. De sancties van de Wet boeten en maatregelen betreffen: een boete, indien de uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de inlichtingenverplichtingen en een maatregel in de vorm van tijdelijk, geheel of gedeeltelijk weigeren van een uitkering, indien onvoldoende wordt gedaan om arbeid te verkrijgen. Bij de hoogte van de sanctie dient vanzelfsprekend meegewogen te worden of en in hoeverre het bestuursorgaan zelf nalatig is geweest. De Wet REA kent daarnaast nog enkele bepalingen over de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen en de mogelijkheid bij overtreding daarvan een boete op te leggen. De rechten en plichten van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden laten zich als volgt omschrijven. Ingevolge de Invoeringswet SUWI worden gemeenten verantwoordelijk voor het bevorderen van de arbeidsinschakeling van deze groepen van personen. Zij hebben hetzelfde recht op een adequate behandeling en begeleiding bij reïntegratie als uitkeringsgerechtigden. De voorzieningen en de aanspraken op reïntegratieinstrumenten worden voor Anw-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden geregeld in de Wet inschakeling werkzoekenden. Wanneer een reïntegratietraject wordt ingekocht, ontstaat voor hen vanzelfsprekend de plicht, om zich optimaal in te spannen om de kans van slagen te bevorderen. Doelgroepen voor het persoonsgebonden reïntegratiebudget In de Invoeringswet SUWI is het aantal doelgroepen uitgebreid, dat in aanmerking kan komen voor een PRB. In die wet wordt geregeld dat op basis van nadere regelgeving de mogelijkheid om een PRB aan te vragen ook wordt geopend voor werknemers van wie is vastgesteld dat bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
3
eigen of een andere werkgever geen passende arbeid aanwezig is, uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen met een ANW-uitkering. Voor arbeidsgehandicapte werknemers komt de mogelijkheid van een PRB beschikbaar bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet SUWI. Voor de overige groepen streeft het kabinet ernaar om het PRB per 1 januari 2003 in te voeren. Op dit moment wordt er reeds in drie regio’s geëxperimenteerd met een PRB voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidshandicap. Deze experimenten worden voortgezet tot aan de landelijke invoering van het PRB voor niet-werknemers Rechten en plichten verbonden aan het PRB Een persoonsgebonden reïntegratiebudget is een reïntegratie-instrument, dat verstrekt wordt door het UWV of de gemeente. Dit betekent, dat het recht hierop wordt geregeld in de WIW (gemeente klanten), de WW (werklozen) en de Wet REA (voor arbeidsgehandicapten, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen alsmede voor arbeidsgehandicapte werknemers). De verplichtingen die voor een cliënt met een PRB zijn in beginsel gelijk aan de hiervoor beschreven rechten en plichten. In aanvulling daarop gelden voor werknemers/cliënten met een PRB nog specifiek de hierna beschreven rechten en plichten. Het PRB maakt deel uit van het reïntegratieinstumentarium uit de Wet REA. Deze wet bevat de bepaling dat personen aan wie een instrument is toegekend, verplicht zijn op verzoek of uit eigener beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen die van invloed kunnen zijn op verstrekking of toekenning of op de duur of de hoogte van het instrument. Wanneer deze verplichting niet of niet behoorlijk wordt nageleefd, kan aan betrokkene een boete worden opgelegd. Voorzover het gaat om een PRB op grond van de WW (voor niet-arbeidsgehandicapte werklozen) en WIW (gemeente-cliënten) kan geen boete worden opgelegd. Dit is een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van het PRB voor deze groepen. Omdat een PRB in de vorm van een bijdrage (dus niet de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst) een subsidie is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelden voor de persoon die zo’n PRB ontvangt tevens de rechtstreeks uit de Awb voortvloeiende en de eventueel bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen. Het gaat hierbij om de bij subsidieverstrekking gebruikelijke verplichtingen, zoals het verstrekken van alle benodigde inlichtingen omtrent het gebruik van de subsidie. De sancties bij het niet voldoende gebruik maken van dat budget (en dus onvoldoende aan reïntegratie doen) vloeien voort uit de genoemde uitkeringswetten, met uitzondering van de Anw. Voor werknemers worden deze sancties gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek. Een speciaal punt van aandacht vormt de positie van de arbeidsgehandicapte werknemer met een PRB tijdens het eerste ziektejaar. Naast de arbeidsrechtelijke verhouding met de werkgever heeft deze werknemer – als gevolg van de toekenning van een PRB – tevens een juridische verhouding met het UWV. Daarbij staat voorop dat toekenning van een PRB niets afdoet aan de formele verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemer. Ook blijft de werkgever verplicht tot het doorbetalen van het loon. De arbeidsgehandicapte werknemer is op zijn beurt verplicht zich voldoende in te spannen om zijn reïntegratie te bevorderen, te voldoen aan de redelijke voorschriften van zijn werkgever die deze nodig heeft om het recht op loondoorbetaling vast te stellen alsmede zich in te spannen om passende arbeid te aanvaarden. Voorts wordt van beide partijen verwacht dat ze een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
4
bijdrage leveren aan het opstellen van het reïntegratieverslag, dat de basis vormt voor de claimbeoordeling WAO door het UWV. Daarbij geldt echter dat van een werknemer met een PRB een grotere inbreng mag worden verlangd. Voorts kan in dit geval de feitelijke bemoeienis van de werkgever met de reïntegratie van de werknemer afnemen. Het UWV zal met deze factoren rekening houden bij het beoordelen van de reïntegratieinspanningen. Conclusie Het kabinet ziet naar aanleiding van het voorgaande geen aanleiding om, als gevolg van de introductie van een PRB, aan het bestaande reïntegratieinstrumentarium een apart stelsel van rechten en plichten voor cliënten met een PRB toe te voegen. De bestaande rechten en plichten zijn immers ook toepasbaar in geval er sprake is van een PRB. Het kabinet gaat er daarbij vanuit dat de rechten en plichten op het terrein van reïntegratie actief zullen worden toegepast en gehandhaafd. Het sanctiestelsel van de Wet boeten en maatregelen is bij een PRB toepasbaar. Dit geldt voor zover de ontvanger van het PRB een uitkering heeft, met uitzondering van een Anw-uitkering. De toepassing van maatregelen t.a.v. een persoon met een Anw-uitkering zal het kabinet in dit verband nog nader bezien. Aandacht verdient verder de speciale inlichtingenverplichting en boete op niet naleven daarvan in de Wet REA die specifiek gericht is op de reïntegratieinstrumenten. Bezien zal worden of het nodig is dit stelsel ook in WIW en WW op te nemen. Dit betreft overigens niet alleen het PRB.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
5
BIJLAGE
Rechten en plichten van werkgevers en werknemers Ingevolge de Wet verbetering poortwachter hebben de werkgever en werknemer onderling de volgende (extra) rechten en plichten jegens elkaar: 1. De werkgever dient een reïntegratiedossier bij te houden, indien naar het oordeel van zijn arbodienst sprake is van dreigend langdurig verzuim. Hierin wordt aantekening gehouden van het verloop van de arbeidsongeschiktheid en de ondernomen reïntegratie-inspanningen. 2. De werkgever is verplicht maatregelen te treffen en voorschriften te geven opdat de werknemer in staat in staat wordt gesteld de eigen of passende arbeid (in het bedrijf van de eigen werkgever dan wel elders) te verrichten. De werknemer is verplicht mee te werken aan door de werkgever (of door een door de werkgever aangewezen deskundige) gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. 3. De zieke of arbeidsgehandicapte werknemer wordt door de arbodienst geïnformeerd over zijn rechten en plichten. 4. Werkgever en werknemer kunnen het UWV verzoeken een secondopinion te geven over de aanwezigheid van passende arbeid. 5. Werkgever en werknemer kunnen het UWV verzoeken een secondopinion te geven over de vraag of de werkgever voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen heeft verricht. 6. De werkgever dient uiterlijk op de vierde dag van arbeidsongeschiktheid aan de arbodienst te melden dat de desbetreffende werknemer arbeidsongeschikt is. De werkgever verlangt daarbij van de arbodienst dat deze binnen zes weken na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid een probleemanalyse en een advies uitbrengt over de reïntegratiemogelijkheden, indien de arbodienst verwacht dat de betreffende werknemer langdurig zal verzuimen wegens ziekte. 7. Op basis van dit advies van de arbodienst stelt de werkgever, in overeenstemming met de werknemer, uiterlijk binnen twee weken een plan van aanpak op, indien er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen. De werknemer dient hieraan zijn medewerking te verlenen. Werkgever en werknemer kunnen elkaar daaraan houden in het kader van de arbeidsovereenkomst. 8. Werkgever en werknemer dienen het plan van aanpak regelmatig te evalueren. De werknemer dient hieraan zijn medewerking te verlenen. 9. De werkgever draagt er zorg voor dat de arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de arbeidsongeschiktheid. De werknemer dient hieraan zijn medewerking te verlenen. De werkgever verlangt daarbij van de arbodienst dat deze onverwijld advies uitbrengt over een noodzakelijk geachte bijstelling van het plan van aanpak 10. De werkgever dient, in overleg met de werknemer, een reïntegratieverslag op te stellen ten behoeve van de WAO-aanvraag. Dit verslag moet door de werknemer bij de WAO-aanvraag aan het UWV worden verstrekt. Op basis daarvan beoordeelt het UWV of er voldoende reïntegratie-inspanningen zijn ondernomen door werkgever en werknemer. Rechten en plichten van cliënten die een uitkering ontvangen van UWV, gemeenten en SVb
Rechten van de cliënt 1. De cliënt moet kunnen rekenen op een adequate, behoorlijke behandeling van de kant van de uitvoeringsorganisaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
6
2. De cliënt heeft recht op alle voor hem relevante informatie, waaronder over zijn rechten en plichten. 3. De cliënt heeft recht op informatie over de over hem opgeslagen gegevens. 4. De afspraken tussen de uitvoeringsorganisatie en de cliënt op het gebied van de uitkering en reïntegratie worden vastgelegd in een plan van aanpak, dat als bijlage bij de uitkeringsbeschikking wordt gevoegd. Tegen de afspraken met rechtsgevolgen die daarin vermeld staan, staat (door de mogelijkheid van bezwaar of beroep tegen de uitkeringsbeschikking) indirect bezwaar of beroep open. 5. De uitkeringsgerechtigde die daarvoor in aanmerking komt heeft recht op de juiste en tijdig verstrekte uitkering. 6. De cliënt kan binnen de wettelijke kaders aanspraak maken op een adequaat aanbod in het kader van zijn reïntegratie, bijvoorbeeld scholing, sollicitatietrainingen, werkplekaanpassingen, persoonsgebonden budget, persoonlijke voorzieningen, e.d. 7. Indien er concrete afspraken worden gemaakt over reïntegratieinspanningen worden deze vastgelegd in een trajectplan, dat als bijlage wordt gevoegd bij de (aangepaste) uitkeringsbeschikking. Ook tegen de rechtsgevolgen van de afspraken in het trajectplan staat bezwaar of beroep open.
Plichten van de cliënt 1. De cliënt heeft de plicht om aan het uitvoeringsorgaan inlichtingen te verstrekken over bijvoorbeeld inkomen, arbeid en de gezondheidstoestand en overige omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het recht op uitkering, de hoogte of duur van de uitkering of de uitbetaling daarvan. 2. De cliënt heeft de plicht te solliciteren indien dat een voorwaarde in het kader van de uitkering is. 3. De cliënt heeft de plicht mee te werken aan de eigen reïntegratie. 4. De cliënt heeft de plicht om passende arbeid te verrichten. 5. De cliënt dient zich te houden aan diverse verplichtingen voortvloeiend uit de socialezekerheidswetten; met name die verplichtingen die bij niet-naleving leiden tot een maatregel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 448, nr. 39
7