Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 IX B
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IX B (Ministerie van Financiën) voor het jaar 1992
Nr. 37
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELUK OVERLEG Vastgesteld 13 mei 1992 De vaste Commissie voor Financiën1 voerde schriftelijk overleg met de Staatssecretaris van Financiën over het belastingstatuut (Kamerstuk 22 300 IX B, nr. 12). De commissie brengt hiervan verslag uit door openbaarmaking van de gewisselde stukken. De voorzitter van de Commissie, ünschoten De griffier van de commissie, De Gier
1
Samenstelling: Leden: Van Houwelingen (CDA), Schutte (GPV), De Korte (VVD), Tommel (D66), Linschoten (VVD), voorzitter, Paulis (CDA), Van Rey (VVD), Vermeend (PvdA), Brouwer (Groen Links), G.H. Terpstra (CDA), Melkert (PvdA), ondervoorzitter, Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vreugdenhil (CDA), Vriens– Auerbach (CDA), Van Rijn Vellekoop (PvdA), Van der Vaart (PvdA), G. de Jong (CDA), Ybema (D66), A. de Jong (PvdA), Kersten (PvdA), Van Heemst (PvdA) en R van Middelkoop (PvdA). Plv. leden: Leers (CDA), Van Dis (SGP), Van Erp (VVD), Groenman (D66), Weisglas (VVD), Gerritse (CDA), Van Hoof (VVD), Schoots (PvdA), Rosenmöller (Groen Links), Hillen (CDA), Van Traa (PvdA), Wolters (CDA), Van de Camp (CDA), Schartman (CDA), Van der Hoeven (CDA), Van Zijl (PvdA), Verspaget (PvdA), Van lersel (CDA), Wolffensperger (D66), Vacature PvdA, Van Otterloo (PvdA), Leerling (RPF), Van Nieuwenhoven (PvdA)
213068F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
Aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën In antwoord op uw brief van 28 februari j.l. waarbij uw commissie mij reacties* op het belastingstatuut toezond, deel ik u het volgende mede. Het verheugt mij dat uit de meeste reacties waardering spreekt over het vaststellen van een belastingstatuut, waarin de burger bestaande rechten overzichtelijk kan terugvinden. Van de kritische kanttekeningen die daarbij tegelijkertijd zijn gemaakt, heb ik met belangstelling kennis genomen. In de bijlage bij deze brief ga ik op de verschillende commen– taren in. Ik heb afgezien van een puntsgewijze reactie op alle verschil– lende commentaren, mede gelet op de overeenkomsten in een aantal commentaren. In het algemeen heb ik mij daarbij beperkt tot de meer algemene punten en ben slechts waar nodig op details specifiek ingegaan. Ik ga in op de vorm en de status van het statuut, geef mijn mening over de opmerkingen die over mogelijke uitbreiding van rechten zijn gemaakt, bespreek een aantal van de voorgestelde aanvullingen en geef uitleg over de naar voren gebrachte onduidelijkheden. Aangezien veel organisaties in hun reactie nadrukkelijk vragen naar de relatie tussen het statuut en de voorgestelde Algemene wet bestuursrecht wijs ik hier op het algemene uitgangspunt dat het statuut geen nieuwe rechten toekent doch slechts bestaande rechten weergeeft. Pas als een wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen zal ik het belastingstatuut daarbij aanpassen. Ik zal het statuut overigens met inachtneming van het in de bijlage vermelde èn de reactie van uw commissie daarop te zijner tijd bijstellen. Een goed moment voor die eerste bijstelling lijkt mij het tijdstip waarop het wetsvoorstel nr. 22 164 kracht van wet heeft gekregen, zodat een bijgestelde versie u naar verwachting in het vierde kwartaal van dit jaar zal bereiken. Ik wijs uw commissie er in dit verband nog op dat ik het niet wenselijk vind het statuut en de daarop geënte folder al te vaak te veranderen. Het gevaar is dan immers reëel dat juist de doelgroep het overzicht kwijtraakt. Ik stel mij voor belangrijke ontwik– kelingen aan te grijpen voor aanpassing van het statuut en het overigens eens per twee jaar te bezien. De Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. van Amelsfoort
" Ter inzage gelegd op het secretariaat van de commissie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
Bijlage bij de brief aan de vaste Commissie voor Financiën in verband met het belastingstatuut Vorm van het statuut Een aantal organisaties heeft moeite met het feit dat in het statuut naast rechten ook plichten worden genoemd. Het lijkt mij echter niet te vermijden dat, om alle onderdelen van het statuut zo compleet mogelijk naar voren te brengen, er wel eens een plicht vermeld wordt. Ik meen overigens dat dit voor de doorsnee belastingplichtige/-schuldige die ik als de doelgroep zie voor welke het statuut in het bijzonder is vastge– steld, ook de juist zo gewenste duidelijkheid kan scheppen. In de landen, waar het idee van een belastingstatuut vandaan komt, staan in het «charter» naast rechten ook plichten vermeld. Die «charters» bevatten ook geen wezenlijk andere onderdelen. Overigens wordt de vorm, van een «charter» uiteraard bepaald door de structuur en opzet van de nationale wetgeving. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is het «charter» een bij de wet voorgeschreven uittreksel in eenvoudige en niet-technische terminologie van de nog recente wetgeving waarin de rechten en plichten van de belastingplichtige en de formele procedures zijn vastgelegd (Technical and Miscellaneous Revenue Act of 1988 (TAMRA)). In andere Angelsaksische landen is het «charter» beperkt tot een verklaring op A4-formaat. In Nederland zou daarmee op zichzelf, gelet op het feit dat de rechten en plichten van de belastingplichtige reeds lang bij algemene wetten zijn geregeld ook mee kunnen worden volstaan. Ik heb echter gemeend de huidige, enigszins juridische, vorm van het statuut te moeten kiezen. Die vorm biedt de mogelijkheid de bepalingen van het statuut toe te lichten zonder dat het overzicht verloren gaat. De consequentie van die keuze is wel een voor de burger minder toegankelijk statuut. Daarom is ook een folder met de hoofdlijnen van het statuut uitgebracht. Volledigheidshalve wijs ik erop dat naar het oordeel van de Nationale ombudsman het statuut zelf nu juist de vorm van zo een folder had moeten krijgen (jaarverslag No. 1991, blz. 278). Status van het statuut Er blijkt, gelet op de reacties van de Raad van de Nederlandse Werkgeversverbonden VNO en NCW, de Raad voor het Midden– en Kleinbedrijf en de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, ondui– delijkheid te bestaan over de status en de betekenis van het belastings– tatuut. De Federatie bijvoorbeeld vraagt zich af of het statuut recht bevat waar men zich bij de rechter met vrucht op kan beroepen of niet. In de toelichting bij het statuut heb ik aangegeven dat het statuut als doel heeft rechten overzichtelijk en toegankelijk weer te geven, niet om rechten te creëren. Het accent ligt op de voorlichtende functie. Het statuut kent geen nieuwe rechten toe. De Belastingdienst is uiteraard aan het statuut gebonden. Het spreekt naar mijn mening voor zich dat de gerechtelijke instanties het statuut bij hun oordeelsvorming zullen betrekken. Rechters kunnen immers rekening houden met de verwoording van een recht in het statuut. Indien het statuut onbedoeld voor de burger tegemoetkomender wordt uitgelegd dan de huidige wet– en regelgeving aanvaard ik de gevolgen daarvan. Hoe de rechter het statuut in de praktijk bij zijn oordeel zal betrekken moet worden afgewacht. Overigens heb ik de indruk dat enkele organisaties er van zijn uitgegaan dat in de folder over het statuut is vermeld dat aan die folder geen rechten kunnen worden ontleend. Zo'n vermelding staat er niet in. Weliswaar wordt zo een vermelding nog veelal in folders/vouwbladen van de Belastingdienst opgenomen, maar in de folder over het belas–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
tingstatuut is die mededeling niet opgenomen. De misvatting over die zinsnede is wellicht ontstaan doordat bij de beide Kamers der Staten– Generaal en de Nationale ombudsman - spoedheidshalve - een drukproefversie bekend is geworden waarin deze vermelding wel is opgenomen. Voor alle duidelijkheid zend ik uw commissie de uitge– brachte folder hierbij toe.2 In dit verband merk ik nog op dat de bedoelde vermelding, voor zover deze wordt gebruikt in bestaande folders van de Belastingdienst bij herdruk van die folders zal komen te vervallen. Uitbreiding rechten Vooral in de eerste reacties in de pers over het belastingstatuut is een oproep gehoord om uitbreiding van rechten, met name door opneming in het statuut van afdwingbare behandelingstermijnen voor de Belasting– dienst. Er werd veel commentaar geleverd op de vrijblijvendheid van gekozen woorden als «spoedig», «streeft naar», «tijdig» en «een redelijke termijn». De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs stelt in dat kader bijvoorbeeld voor over de afdoening van bezwaarschriften harde termijnen op te nemen. Ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en de Consumentenbond menen dat het statuut te vaag is in de termijnen die de Belastingdienst jegens de belastingplichtige hanteert. Ik wil benadrukken dat het niet in mijn bedoeling heeft gelegen en ook niet de bedoeling kan zijn om, met voorbijgaan aan de Staten-Generaal, het belastingstatuut vooruit te doen lopen op toekomstige wetgeving. De in het wetsvoorstel Algemene wet bestuursrecht neergelegde regels en bijvoorbeeld de voorgestelde wijzigingen in de sfeer van bezwaar en beroep (wetsvoorstel 22 164) maken dan ook geen deel uit van het statuut. Het belastingstatuut kent immers geen nieuwe rechten toe, doch geeft bestaande rechten weer, die in de wet zijn neergelegd of door de rechtspraak zijn uitgewerkt. Uit deze opzet vloeit logisch voort dat het statuut geen statisch stuk kan zijn, doch dat het in de loop van de tijd aanpassing en herziening behoeft. Zo zal ik als voorstel nr. 22 164 wet is geworden, bezien hoe de vernieuwde procedure van bezwaar en beroep in het belastingstatuut gestalte kan worden gegeven. Daarbij zal ik tevens rekening houden met de opmerkingen waaruit bleek dat verschil– lende organisaties van mening zijn dat de mogelijkheden om bezwaar en beroep in te stellen niet of niet duidelijk genoeg in het statuut zijn vermeld. Voorgestelde aanvullingen Verschillende organisaties en personen hebben mogelijke aanvullingen van het statuut naar voren gebracht. Van hun gedachten heb ik met belangstelling kennis genomen. Ik merk daarover meer in het algemeen op dat het statuut in mijn visie geen complete beschrijving is en kan zijn van de aigemene fiscale wet– en regelgeving. Ook ik heb niet de illusie dat het mogelijk is om in een statuut een volledig overzicht van alle rechten op te nemen. Mijn bedoeling is, binnen het voorlichtende karakter van het statuut de belangrijkste rechten op te nemen. Ik ben dan ook niet voornemens om alle voorgestelde aanvullingen over te nemen bij de eerstvolgende aanpassing van het statuut. Bij overweging van de voorgestelde aanvullingen houd ik het belang van de eerdergenoemde doelgroep bij het statuut voor ogen en neem slechts die aspecten op die voor de doelgroep de gewenste duidelijkheid scheppen. Op een aantal van de gedane suggesties voor aanvullingen ga ik hierna in het bijzonder in. J. B. H. Röben heeft de rechten en plichten bij de toepassing van een
2
Ter inzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
verhoging (de administratieve boete) naar voren gebracht, terwijl de Raad voor het Midden– en Kleinbedrijf aandringt op een «gedragscode» bij toepassing van de ordeboete en de omkering van de bewijslast. Röben veronderstelt dat de rechten en plichten bij de toepassing van de verhoging zijn vergeten. Dit is echter niet het geval. De problematiek van de fiscale boete is sterk in beweging. Een duidelijke en toch beknopte omschrijving van de rechten en plichten terzake is niet eenvoudig. Röben heeft mij overtuigd dat het helemaal niet noemen van de verhoging een gemis is. Ik zal daarom bij de eerstvolgende aanpassing van het statuut hieraan in algemene zin aandacht schenken. Voorts merk ik nog op dat de wettelijke regeling van «omkering van de bewijslast» niet aan de kant wordt gezet door dit statuut; dat zou ook niet kunnen. Omkering van de bewijslast vloeit in bepaalde gevallen voort uit de wet in geval iemand niet aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten mist in het statuut verduidelijking in situaties waarin controle overgaat in opsporing, de zogenaamde sfeerovergang. Het comité vindt dat ook moet worden aangegeven welke rechten de belastingplichtige heeft indien deze als verdachte wordt beschouwd. Ik sta sympathiek tegenover de zorg die het comité verwoordt. Anderzijds betwijfel ik of het belastingstatuut in de opzet die mij steeds voor ogen heeft gestaan wel de plaats is om aandacht te schenken aan die rechten met een niet typisch fiscaal karakter. Uitbreiding met al die aspecten acht ik te vergaand, ook gezien het feit dat de doelgroep daarmee toch vrij zelden te maken heeft. De Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden VNO en NCW mist een bepaling over het recht op vergoeding van heffings– en invorderings– rente. Ook de Consumentenbond vraagt op dat punt om aanvulling. De Raad voor het Midden– en Kleinbedrijf vindt het onbegrijpelijk dat niet wordt gewezen op het verschuldigd worden van rente bij uitstel van betaling. Ik zal deze opmerkingen ter harte nemen en een artikel over rente in het statuut opnemen. Daarbij is een belangrijke overweging dat de doelgroep hier zeker mee te maken kan krijgen en voorlichting op dat punt is dan ook op zijn plaats in het statuut. Voor de suggesties van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs om in het statuut aandacht te besteden aan het fiscaal compromis, de positie van de adviseur in fiscale zaken en het mogelijk voeren van vooroverleg met de Belastingdienst heb ik begrip. Toch heb ik aarzeling deze te volgen. Naar mijn stellige indruk staan die onderwerpen ver weg van de fiscale werke– lijkheid van de doelgroep waarvoor het statuut bedoeld is. Voor wat betreft de door de Raad voor het Midden– en Kleinbedrijf geopperde gedachte om de werking van met het buitenland gesloten verdragen en de met het buitenland mogelijke gegevensuitwisseling uiteen te zetten merk ik op dat dit de doelgroep nagenoeg niet raakt. Bovendien meen ik dat in een concreet geval voorlichting wordt gegeven. Ingevolge artikel 5 van de WIB wordt immers in de regel een schriftelijke kennisgeving verzonden (met vermelding van de bijkomende rechten) indien het voornemen bestaat aan een verzoek om informatie uit het buitenland te voldoen. Van verschillende kanten is verzocht in het statuut aandacht te besteden aan het recht op ambtshalve vermindering. Ik deel de opvatting dat een artikel over dat onderwerp erin thuis hoort. Immers, veel burgers zijn van die mogelijkheid niet goed op de hoogte. Te zijner tijd zal ik dan ook in het statuut een onderdeel over de ambtshalve vermindering opnemen. Ook zal ik een onderdeel over schade en kosten wegens onrechtmatige daad opnemen, zodra er volledig duidelijkheid bestaat wanneer de Belas– tingdienst is gehouden tot schadevergoeding. Op dat moment zal ik ook hetgeen de Nationale Ombudsman in zijn jaarverslag 1991 naar voren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
heeft gebracht over «compliance costs» (de kosten die betrokkene moet maken om een verzuim van de Belastingdienst te herstellen) nader bezien. Voor een apart artikel over (maatschappelijke) kosten verbonden aan de belastingheffing, waar bijvoorbeeld in lerland voor is gekozen, zie ik op dit moment geen aanleiding. Ik ben van mening dat het in artikel 2 neergelegde uitgangspunt van een zo doeltreffende en doelmatige uitvoering van de opgedragen taak voldoende is. Voor de volledigheid wijs ik uw commissie er nog op dat in het lerse Charter in dit verband slechts is vastgelegd dat «you are entitled to expect that the Revenue Commissioners and their staff recognise the need to keep to the minimum necessary the costs you incur in complying with the Revenue law, subject to their responsibility to carry out their functions efficiently and economically». Onduidelijkheden en overige punten De in de commentaren naar voren gebrachte onduidelijkheden in het statuut zal ik bij de eerste aanpassing wegnemen. Het is immers de bedoeling de rechten van de burger in het statuut zo duidelijk mogelijk te verwoorden. Ik ga er van uit dat een recht niet duidelijk genoeg is opgenomen en nadere beschouwing behoeft, indien ik van verschillende kanten over een bepaald punt signalen over onduidelijkheid verneem. Zo deel ik uw commissie in verband met de opmerkingen over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nu al mede dat ik het betref– fende artikellid zal aanpassen. Het is zeker niet mijn bedoeling geweest de mogelijkheden zich op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te beroepen te beperken door dit statuut. Daar de huidige formulering die indruk lijkt te wekken, zal ik deze veranderen. Het is immers juist de bedoeling aan te geven dat de Belastingdienst opereert binnen de grenzen van behooriijk bestuur. Ook bleek mij dat er aan het artikel waarin de Commissies voor de Verzoekschriften en de Nationale ombudsman worden genoemd, zelfs door die instanties zelf, een uitleg wordt gegeven die ik niet heb bedoeld. De bedoeling was in artikel 8 lid 2 aan te geven dat, als bezwaar of beroep niet mogelijk was, er altijd nog bij een van die drie instanties kon worden aangeklopt. Ik heb uiteraard nooit bedoeld hiermee de andere momenten waarop die instanties in beeld kunnen komen te beperken. Die mogelijkheden en momenten zijn immers welhaast onbeperkt. Bij de eerste aanpassing van het statuut zal ik dan ook bezien hoe dit onderdeel verduidelijkt kan worden. Ik zal daarbij de suggestie van J. B. H. Röben om al in artikel 2 naar die instanties te verwijzen in ogenschouw houden. Verder constateer ik dat «blijkt» in artikel 4 lid 1 door fiscale deskun– digen wordt uitgelegd in de lijn van de fiscale bewijsleer. Het zal uw commissie duidelijk zijn dat voor dit woord is gekozen met het oog op de doelgroep van het statuut. «Blijken» is hier bedoeld in de gewone Neder– landse betekenis van «duidelijk worden/aan de dag komen». Ook in andere landen is overigens voor een soortgelijke formulering gekozen. Canada gebruikt de woorden «presumption of honesty, unless there is evidence to the contrary» en het Verenigd Koninkrijk de woorden, «the presumption of honesty, unless there is reason to believe otherwise». In lerland zijn beide formuleringen min of meer vermengd tot een «unless there is reason to believe to the contrary».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37
Aan de Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. Amelsvoort 's-Gravenhage, 28 februari 1992 De vaste Commissie voor Financiën heeft in haar procedureverga– dering van 12 december 1991 besloten door middel van een oproep in de Staatscourant reacties te vragen op het belastingstatuut (22 300, IX B, nr. 12). De commissie verzoekt U nu in te gaan op de opmerkingen die in bijgaande reacties worden gemaakt en de vragen die worden gesteld. De griffier van de vaste Commissie voor Financiën, De Gier
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 IX B, nr. 37