Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
20 564
Het beleid ten aanzien van Oost-Europa, Joegoslavië en Albanië
Nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 25 februari 1991 Met verwijzing naar mijn toezegging gedaan tijdens de behandeling van de begroting van mijn ministerie in de Tweede Kamer in december 1990, bied ik U bijgaand aan, mede namens de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken, de notitie inzake de voortgang van het Nederlandse ondersteuningsbeleid Oost-Europa. De Minister van Buitenlandse Zaken, H. van den Broek
112196F
SDU uitgevenj vGravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
Inhoudsopgave Notitie inzake voortgang Nederlands ondersteu– ningsbeleid Oost-Europa 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding Groep van 24 Omvang hulp Coördinatiestructuur Landenbeleid Multilateraal hulpbeleid 6.1. Initiatieven internationale instellingen 6.2. Multilaterale bestedingen Oost-Europa faciliteit 7. Bilateraal hulpbeleid 7.1. Programma Samenwerking Oost-Europa 7.2. Het generieke instrumentarium 7.3. Subsidieregeling politieke partijen 8. West-Oost-Zuid programma Bijlagen 1. EG-PHARE projecten 1990 2. Verplichtingen m.b.t. de multilaterale Oost-Europahulp 1990 3. Rapportage PSO-projecten 1990 4. Voorschotten toegekend in 1990 onder de subsidieregeling «Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden– en Oost Europa»
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
3 4 5 5 6 6 6 12 13 13 16 17 18
NOTITIE INZAKE VOORTGANG NEDERLANDS ONDERSTEU– NINGSBELEID OOST-EUROPA
1. Inleiding In de notitie over het Nederlands beleid inzake de ondersteuning van hervormingen in Oost-Europa van 29 maart 1990 werd opgemerkt dat het welslagen van de hervormingen in de Oosteuropese landen primair afhankelijk is van de inspanningen van de betrokken landen zelf. Hieraan werd toegevoegd dat het echter wenselijk is dat de Westerse landen hiertoe een bijdrage leveren, niet alleen om de betrokken landen bij te staan bij het doorvoeren van hervormingsmaatregelen, maar ook om het draagvlak voor de hervormingen bij de bevolking te versterken. Nu één jaar ervaring is opgedaan met de ondersteuning van hervor– mingen in Oost-Europa kan de hierboven weergegeven opmerking alleen maar verder worden onderstreept. De onderhavige landen dienen zelf het pad uit te stippelen naar een pluriforme democratie, een rechtsstaat en een markteconomie met aanvaarding van alle moeilijkheden die hiermee gepaard gaan; Westerse hulpverlening kan niet meer doen dan de landen helpen deze moeilijkheden snel te overwinnen dan wel de noden die uit deze moeilijkheden resulteren te verzachten. Helaas is het afgelopen jaar gebleken dat de omschakeling naar een Westerse samenlevingsvorm na de eerste euforie vlak na de omwentelingen nog moeilijker door te voeren bleek dan aanvankelijk werd gedacht. De ervaringen en verwach– tingen in de voormalige DDR, waar het ondanks de aansluiting bij de Bondsrepubliek Duitsland en alle daarmee samenhangende voordelen van snelle hervormingen en ruime overdracht van middelen nog lang zal duren voordat de samenleving haar draai weer enigszins gevonden zal hebben, tonen dit aan. Verwacht mag daarom worden dat het omschake– üngsproces in Oost-Europa een lange tijd in beslag zal nemen. Niettemin geeft het afgelopen jaar aanleiding tot enig voorzichtig optimisme. In Polen bleek het als eerste Oosteuropese land mogelijk ondanks sterk negatieve inkomenseffecten de aanzet te geven tot een vergaand economisch hervormingsprogramma waarmee een basis is gelegd voor de op te bouwen markteconomie in een stabiel macro– economisch klimaat. Hoewel het bepaald nog te vroeg is om reeds van een succes te spreken, zijn de eerste resultaten hoopgevend. In sommige landen bestaat echter vooralsnog enige aarzeling ten aanzien van het kiezen voor vergaande economische hervormingsprogramma's. Het valt hierbij overigens op dat er samenhang bestaat tussen de vooruitgang ten aanzien van de politieke en die ten aanzien van de economische hervor– mingen. Economische hervormingen dragen bij tot politieke hervor– mingen, doch anderszins dragen ook politieke hervormingen bij tot economische hervormingen. Dit vormt een reden temeer om de hulpver– lening niet te beperken tot het economische terrein, maar ook aandacht te schenken aan de opbouw van een pluriforme democratie, een rechts– staat en een rijk en vrij cultureel leven in de onderhavige landen. Op deze wijze kunnen zowel de economische als de politieke hervormingen hecht in de samenleving verankerd worden. Het is nog niet mogelijk precies vast te stellen in hoeverre de vorig jaar ingezette hulpprogramma's van de Westerse landen inderdaad de bijdrage aan de structurele hervorming van de samenleving zullen leveren die thans wordt voorzien. De noodhulp die aan enkele landen werd verstrekt leidde tot een directe verbetering van de voorziening van eerste levensbehoeften aldaar, doch de uitwerking van de meer struc– tureel gerichte hulpprogramma's zal de komende jaren pas kunnen blijken. Wel is duidelijk dat van de kant van de Oosteuropese landen zeer veel belangstelling is getoond voor allerlei soorten bijstand van het Westen. De opgave blijft om, in onderling overleg tussen alle betrok–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
kenen, de middelen zodanig te verdelen over de verschillende hulpinstru– menten en de verschillende Oosteuropese landen, dat zij zoveel mogelijk in staat worden gesteld de moeilijke overgangsperiode goed door te komen. Hierbij dient de specifieke politieke en economische situatie en de absorptiecapaciteit voor hulpverlening in de verschillende landen uiteraard in aanmerking te worden genomen. Deze notitie, die voortbor– duurt op de eerder genoemde notitie van 29 maart 1990, vormt een weergave van het beleid dat de Regering het afgelopen jaar hierbij heeft gevoerd en maakt melding van de concrete voornemens die bestaan ten aanzien van het beleid in 1991. Het gaat in de notitie alleen om de kleinere Oosteuropese landen, waarop het overleg in de Groep van 24 betrekking heeft; de Sovjet-Unie komt, behalve een enkele keer in de paragraaf over het multilateraal hulpbeleid, niet aan de orde. 2. Groep van 24 In de Groep van 24 werd het afgelopen jaar de vooruitgang ten aanzien van politieke en economische hervormingen in de verschillende landen van Óost-Europa uitvoerig besproken en werd de situatie op economisch en financieel gebied geanalyseerd. Terwijl geconstateerd werd dat het actieplan ten behoeve van Polen en Hongarije zich voorspoedig ontwikkelde werd tijdens de ministersbijeenkomst van 4 juli 1990 besloten om het actieplan uit te breiden tot Bulgarije, de DDR, Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije. Achtergrond van het besluit vormde de inschatting dat in genoemde vier landen, overigens niet in dezelfde mate, concrete hervormingen op gang gebracht waren op politiek en economisch terrein en dat het wenselijk was genoemde hervormingen met een gecoördineerd pakket van maatregelen op de gebieden van noodhulp, technische hulp, financiële steun en handelsconcessies te ondersteunen. Nadat aanvankelijk overeengekomen was de hulp aan Roemenië te beperken tot noodhulp en humanitaire hulp, is inmiddels op 30 januari jl. besloten ook dit land op te nemen in het actieplan, gezien de vooruitgang die de afgelopen tijd op het gebied van de mensenrech– tensituatie is geboekt Naast de bijeenkomst van de ministers van buitenlandse zaken vond het afgelopen jaar een aantal bijeenkomsten plaats op hoog ambtelijk niveau, terwijl voorts de verschillende werkgroepen (die zich niet meer alleen op landbouw, investeringen, milieu en training richten, doch ook op energie, transport en telecommunicatie) met grote regelmaat bijeen– kwamen. In deze werkgroepen werd overleg gevoerd over de prioriteiten in de hulpverlening en concrete informatie uitgewisseld over voorge– nomen hulpactiviteiten, terwijl tevens bepaalde gezamenlijke projecten werden voorbereid. Daarnaast vonden ad hoc bijeenkomsten plaats op de gebieden van medische hulp, voedselhulp en financiële hulp. Hierbij werden m.n. de noden besproken die voor de Oosteuropese landen voortvloeien uit de economische boycot tegen Irak en Koeweit, de hogere olieprijzen en de opheffing van de Comecon. Deze bijeenkomsten resulteerden tot dusverre in op elkaar afgestemde noodhulpacties voor Roemenië en Bulgarije alsmede in de verstrekking van een gezamenlijke lening als betalingsbalanssteun aan Tsjecho-Slowakije ($ 1 mrd.), aansluitend aan de overeenkomst van dit land met het IMF. Mogelij– kerwijs zullen in de loop van het jaar ook andere Oosteuropese landen dergelijke financiële hulp van de G-24 ontvangen; discussies hierover worden gevoerd aan de hand van de resultaten van overleg van de Europese Commissie met het IMF over de te verwachten fmanciele tekorten van de Oosteuropese landen. In totaal hebben de Westerse landen langs bilaterale en multilaterale kanalen tot dusverre ten behoeve van de Oosteuropese landen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
$ 7,8 mrd. beschikbaar gesteld voor technische hulp en $ 18,8 mrd. voor financiële steun m.n. in de vorm van leningen. Het komende jaar zal, nu de verschillende structuren van hulpverlening langzamerhand duidelijker worden, ook het overleg in de G-24 verder gestroomlijnd moeten worden. Nederland heeft hiervoor reeds enige suggesties ingediend, zoals voor het opstellen van concrete strategieën in bepaalde sectoren (bijv. energie en milieu) en het organiseren van meerdaagse workshops voor het bezien van de situatie en de hulpverle– ningsbehoefte op specifieke deelterreinen waarop meerdere donoren actief zijn. Ook uitbreiding van coördinatiemechanismen onder de Ambassades van de G-24 landen in Oost-Europa is zinvol. 3. Omvang hulp Zoals bekend heeft de Regering voor 1990 f 87 mln voor hulp aan Oost-Europa beschikbaar gesteld, bedoeld voor ondersteuning bij de omschakeling naar pluriforme. democratische rechtsstaten en een markt– gericht economisch bestel. Aanvankelijk werden deze middelen gelijkelijk verdeeld tussen bilaterale en multüaterale activiteiten. Onder andere vanwege het feit dat de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwik– keling in 1990 nog niet tot de verplichtingen in de multilaterale sfeer bleek te leiden, is in de loop van het jaar van deze verdeling afgestapt teneinde iets ruimere mogelijkheden in de bilaterale sfeer te creëren, waar sneller beleidsinstrumenten en projecten bleken te kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast is van de multilaterale middelen f 5,8 mln benut om de Nederlandse Ambassades in Oost-Europa te versterken, zowel in personele als in multilaterale zin. Van het resterende bedrag is f 55,3 mln bilateraal gecommitteerd en f 19,8 mln multilateraal, terwijl f6,1 mln ongecommitteerd is gebleven. Voor 1991 heeft de Regering een totaal bedrag uitgetrokken van 200 mln, dat op voorlopige basis is verdeeld in f 105,8 mln voor bilaterale bestedingen, f 60 mln voor Nederlandse bijdragen aan multilaterale initi– atieven, f 25 mln voor het West-Oost-Zuid programma van Ontwikke– lingssamenwerking en f 9,2 mln voor versterking van de Nederlandse Ambassades in Oost-Europa. In tegenstelling tot vorig jaar zal de f 60 mln voor multilateraal beleid echter alleen zijn bestemd voor multilaterale (financiële) initiatieven waaraan Nederland op basis van een tevoren overeengekomen lastenverdeling met andere landen van de G-24 deelneemt; projecten van intergouvernementele organisaties (bijv. «multi-bi projecten») zullen uit het gedeelte voor bilaterale bestedingen gefinancierd worden. 4. Coördinatiestructuur De structuur van het Nederlandse hulpbeleid voor Oost-Europa, waarbij de algehele coördinatie berust bij de minister van Buitenlandse Zaken en het bilaterale en multilaterale beleid worden gesubcoördineerd door de staatssecretaris van Economische Zaken resp. de minister vah Financiën, functioneert naar tevredenheid en zal worden gecontinueerd. Behalve genoemde ministers zijn tevens de ministers van BiZa, LNV, OS, O&W, SWZ, VROM, V&W EN WVC actief bij het hulpbeleid betrokken. Onder leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden in de Interdepartementaal Overleggroep Hulpbeleid Oost-Europa (IO-HOE) op ambtelijk niveau adviezen voorbereid voor de grote lijnen van het hulpbeleid. Vanwege de soms sterke onderlinge overeenkomsten tussen bilaterale en multilaterale projecten en om te voorkomen dat een parallelle
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
beheersstructuur zou worden gecreëerd, is besloten dat de staatssecre– taris van EZ ook met de coördinatie van de projecten van de intergouver– nementele organisaties zal zijn belast. Het ministerie van Financiën concentreert zich sindsdien op multilaterale (financiële) initiatieven zoals in paragraaf 3 omschreven. De coördinatie hiervan door Financiën geschiedt in een op ad-hoc basis opererende interdepartementale Werkgroep Multilaterale Samenwerking. Alle werkzaamheden m.b.t. het bilaterale hulpbeleid worden gecoördi– neerd door de bij het Ministerraadsbesluit d.d. 14 september 1990 formeel ingestelde Interdepartementale Beleidscommissie Hulpbeleid Oost Europa (IBOE) onder voorzitterschap van EZ. Onder deze commissie ressorteren twee werkgroepen die zich met de concrete projecten en activiteiten bezighouden. Hierop wordt later ingegaan.
5. Landenbeleid Het Nederlandse hulpbeleid als bedoeld onder paragraaf 3 was aanvankelijk slechts van toepassing op Polen, Hongarije, de DDR en Tsjecho-Slowakije. Na de G-24 bijeenkomst van 4 juli 1990 zijn Bulgarije en Joegoslavië hieraan toegevoegd. Sinds het opgaan van de DDR in de Bondsrepubliek komen nieuwe initiatieven t.b.v. het voormalige DDR-gebied overigens niet langer in aanmerking voor financiering uit Nederlandse hulpgelden in aanmerking. Bij het Nederlandse hulpbeleid wordt in beginsel aangesloten bij de landenkeuze van de G-24. Dit betekent dat in 1990 aan Roemenië , conform het besluit van de G-24, alleen nood– en humanitaire hulp werd verstrekt. Voor 1991 is Roemenië in het Nederlandse hulpbeleid opgenomen, gezien het feit dat de G-24 op 30 januari jl. heeft besloten haar actieprogramma tot dit land uit te breiden.
6. Multilateraal hulpbeleid In deze paragraaf worden eerst de initiatieven beschreven die worden ontplooid in de verschillende multilaterale instellingen, terwijl daarna wordt ingegaan op de bestedingen onder het multilaterale gedeelte van de Oost-Europa faciliteit. 6.1. Initiatieven internationale instellingen Nederland heeft in 1990 aan tal van initiatieven bijgedragen die genomen werden door en voor internationale instellingen. Achtereen– volgens wordt hier ingegaan op de rol van de internationale financiële instellingen, de Club van Parijs, de Europese Gemeenschap, de OESO, de Raad van Europa en de Verenigde Naties. 6.1.1. Internationale financiële instellingen De internationale financiële instellingen spelen een belangrijke rol in het welslagen van de hervormingen in de Oosteuropese landen, niet in de laatste plaats doordat deze landen zelf aan zowel de beleidsadvisering als de fondsen van deze instellingen grote waarde hechten. Ook de consensus onder de Westerse landen dat financiële hulpverlening (leningen van EIB, additionele betalingsbalanssteun, consolidatie in Club van Parijs) pas verstrekt moet worden nadat overeenstemming met het IMF is bereikt, draagt bij aan de invloed die deze instellingen in Oost-Europa genieten. Van het IMF zijn sedert de toetreding van Tsjecho-Slowakije en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
Bulgarije in september 1990 thans alle Oosteuropese landen lid, met uitzondering van Albanië en de Sovjet-Unie. Albanië heeft wel op 12 januari jl. het lidmaatschap aangevraagd. Vrijwel alle Oosteuropese landen onderhouden een kredietrelatie met het IMF of zijn hierover in onderhandeling. Polen heeft in februari 1990 een aanpassingsprogramma voor 14 maanden afgesloten met een bijbehorend krediet van $ 775 mln. In het laatste kwartaal van 1990 ontspoorde het programma, zodat de krediet– verstrekking werd geschorst. Na een evaluatie door het College van Bewindvoerders op 21 december jl. kon Polen weer krediet opnemen. Hongarije beschikt sedert maart 1990 over een aanpassingsprogramma met een bijbehorend krediet van $ 230 mln voor een periode van één jaar. Hongarije ondervindt relatief weinig problemen bij de uitvoering van het programma. Joegoslavië is in maart 1990 een aanpassingspro– gramma overeengekomen voor 18 maanden met een bijbehorend krediet van $ 598 mln. Het Joegoslavische programma is echter inmiddels ontspoord, zodat de kredietverlening is opgeschort. Een aanpassingspro– gramma voor Tsjecho-Slowakije is op 7 januan jl. goedgekeurd. Daarbij is een kredietverstrekking ter waarde van $ 883 mln voorzien. Bovendien kan dit land $ 900 mln lenen onder de oliefaciliteit in de Compensatory and Contingency Financing Facility. De onderhandelingen tussen het IMF en Bulgarije zijn in een vergevorderd stadium. Een overeenkomst wordt in de eerste helft van dit jaar verwacht. Roemenië tenslotte heeft in december een eerste fondsmissie ontvangen voor onderhandelingen over een aanpassingsprogramma. De Wereldbankgroep ontplooit in toenemende mate activiteiten in Oost-Europa, welke ontwikkeling Nederland verwelkomt gezien de grote expertise van de groep en de rol die zij kan spelen, in aansluiting op arrangementen van het IMF, op het gebied van de structurele aanpas– singen. De committeringen van de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (IBRD) aan Oost-Europa bedroegen in de periode juli 1989 tot juli 1990 $ 1 mld, d.w.z. 6,5% van de totale uitleningen. Dit betrof lenmgen aan Hongarije en Polen voor financiering van economische aanpassing alsmede financiering van projecten op het gebied van landbouw en infrastructuur. De verwachte committeringen voor de periode juli 1990 tot juli 1991 bedragen $ 1,8 miljard. In dit verband verwacht de bank op korte termijn substantiële technische en financiële assistentieprogramma's met Bulgarije, Roemenië en Tsjecho-Slowakije overeen te komen. De Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) heeft in de periode juli 1989 tot juli 1990 $ 50 mln aan activiteiten goedgekeurd, eveneens in Hongarije en Polen. In september 1990 zijn Roemenië en Tsjecho– Slowakije lid geworden; toetreding van Bulgarije vindt naar verwachting begin 1991 plaats. De IFC is van plan haar activiteiten in Oost-Europa in de komende jaren sterk uit te breiden. Leningen en deelnemingen vormen hierbij de belangrijkste activiteiten. In toenemende mate komt echter tevens de nadruk te liggen op de adviserende rol van de IFC (Privatisering, kapitaalmarktontwikkeling, herstructurering van onderne– mingen). In dit verband kan worden gewezen op het voorstel voor een Business Advisory Service in Polen teneinde kleine en middelgrote ondernemingen te adviseren. Het Multilaterale Agentschap voor Investe– ringsgaranties (MIGA) heeft onlangs zijn eerste activiteiten in Oost-Europa goedgekeurd, nl. in Hongarije en Polen. De Europese Investeringsbank (EIB) heeft in februari 1990 het besluit genomen om gedurende drie jaar voor een bedrag van 1 miljard ecu leningen te verstrekken aan Polen en Hongarije. Deze leningen worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
gegarandeerd op de EG-begroting. Per ultimo 1990 had de bank voor een bedrag van 235 Mecu aan leningen verstrekt ten behoeve van projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur, telecommunicatie, energievoorziening en het milieu. Op dit moment vinden besprekingen plaats omtrent de wijze waarop de bank haar activiteiten kan uitbreiden tot Tsjecho-Slowakije, Roemenië en Bulgarije. Joegoslavië ontvangt reeds leningen van de EIB in het kader van het financieel protocol tussen de EG en dit land. Eén van de belangrijkste multilaterale initiatieven vormde de oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), die tot doel heeft het bevorderen van de particuliere sector en het onder– steunen van de overgangsfase naar een markteconomie in de Midden– en Oosteuropese landen die zich in de overgangsfase naar een pluralistisch politiek bestel bevinden. Deze bank zal onder meer leningen verstrekken voor (mede)financiering van projecten, deelnemen in het kapitaal van particuliere bedrijven en technische bijstand leveren op specifieke gebieden. Het unieke van de bank is zijn gerichtheid op de particuliere sector en het feit dat expliciet politieke doelstellingen in de overeen– komst zijn opgenomen. Na afronding van de voorbereidende besprekingen vond ondertekening van de overeenkomst tot de oprichting van de EBRD plaats op 29 mei 1990 te Parijs door vertegenwoordigers van de EG, de EIB en veertig landen, waaronder alle Oosteuropese landen behalve Albanië. Nederland is daarbij onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring accoord gegaan met een deelneming met 248 Mecu ofwel 2,48% in het kapitaal van de EBRD (10 mrd Ecu). Van dit bedrag dient 30% te worden volge– stort. Nadat het afgelopen haifjaar door het overgangsteam van de bank in nauw overleg met de toekomstige aandeelhouders is gewerkt aan een adequate voorbereiding van de werkzaamheden, wordt verwacht dat de overeenkomst tot oprichting van de EBRD op korte termijn, wanneer tweederde van de aandeelhouders zal hebben geratificeerd, in werking zal treden. De inauguratie vindt waarschijnlijk in april plaats, waarna de EBRD spoedig haar activiteiten zal starten. Ook de eerste aanbetalingen voor het kapitaal zullen, nadat de bank tot dusverre gebruik heeft kunnen maken van een lening van de EIB, het komend jaar geschieden. Nederland zal op korte termijn voor de directie van de bank een directeur en een plaatsvervangend directeur aanwijzen. In het bestuur van de bank zal Nederland vertegenwoordigd zijn door de minister van Financiën als gouverneur en de minister van Buitenlandse Zaken als plaatsvervangend gouverneur. 6.1.2. Club van Parijs Sedert de regeling met Polen op 16 februari 1990 is de Club van Parijs geen schuldenconsolidatie mee overeengekomen met een Oosteuropees land. In 1991 zullen de onderhandelingen met Polen voortgezet worden, gezien het feit dat de huidige consolidatie met dit land per 1 april 1991 afloopt. Polen heeft aangedrongen op vergaande kwijtschelding van zijn schuld aan Westerse overheden. Volgens de Regering kunnen echter alleen de allerarmste ontwikkelingslanden voor schuldkwijtschelding in aanmerking komen. Op dit moment is een discussie gaande in de Club van Parijs over een versoepeling van de regeling ten behoeve van de lage inkomenslanden waarvoor Polen eveneens in aanmerking komt. Terwijl verwacht kan worden dat de overheidscrediteuren bij het afsluiten van een nieuwe schuldenregeling met Polen zonder meer rekening zullen houden met de betalingscapaciteit van dit land, zullen zij tegelijkertijd bij de Polen aandringen op de toepassing van gelijke behandeling van parti– culiere en overheidscrediteuren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
6.1.3. Europese Gemeenschap De Europese Gemeenschap speelt in de ondersteuning van de hervor– mingen in Oost-Europa een centrale rol, niet alleen omdat zij de inspan– ningen van de Westerse landen in het overleg van de G-24 coördineert, maar ook omdat zij zelf een groot hulpprogramma voor Oost-Europa heeft opgezet. Sedert eind 1989 functioneert de Europese Commissie een task force voor Oost-Europa met functionarissen uit alle directo– raten-generaal die bij de verschillende activiteiten van de Gemeenschap zijn betrokken. Evenals andere landen heeft ook Nederland voor een aantal jaren ambtenaren ten behoeve van deze task force uitgeleend. Terwijl de EG voor 1990 aanvankelijk 300 Mecu had uitgetrokken voor hulpverlening aan Polen en Hongarije, werd in de loop van het jaar nog eens 200 Mecu ter beschikking gesteld voor hulpverlening aan de DDR, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Joegoslavië. De hulpverlening aan Roemenië bleef daarbij beperkt tot noodhulp en humanitaire hulp. Voorts werd nog 70 Mecu aangewezen voor voedselhulp aan Polen en Roemenië. De genoemde bedragen van 300 Mecu en 200 Mecu werden door de Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten in het zgn. EG-PHARE beheerscomité, besteed aan de hand van de in december 1989 aangenomen en in september 1990 gewijzigde EG-verordening op dit punt (3906/89 en 2698/90). In deze verordening worden de doelstellingen van het hulpprogramma omschreven, wordt ingegaan op de wijze van hulpverlening en worden de prioriteiten aange– merkt, waarbij wordt aangesloten op de in G24-kader vastgestelde priori– teiten (landbouw, investeringen, milieu, training, energie, transport en telecommunicatie). De projectidentificatie vindt plaats in nauw overleg met de hulpontvangende landen, waarna één of meerdere projectuit– voerders worden aangewezen. Hoewel dat in beginsel niet de bedoeling is, werd in de eerste helft van het jaar een deel van de fondsen bestemd voor leveranties van veevoeder en gewasbeschermingsmiddelen aan Polen, gezien de grote behoefte in dit land aan deze produkten en gezien het vooralsnog ontbreken van goed uitgewerkte alternatieve bestedings– mogelijkheden. De resterende middelen zijn besteed aan reguliere projecten. Enkele projecten werden opgezet ten behoeve van meerdere landen, zoals het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor Universi– teitsstudies (TEMPUS). Voor een overzicht van alle goedgekeurde projecten zij verwezen naar bijlage 1. De voor het hulpprogramma beschikbare gelden zullen in 1991 en 1992 resp. 820 Mecu en 1000 Mecu bedragen, waarbij betalingen voor het aandeel van de EG in het kapitaal van de EBRD inbegrepen zullen zijn. Daarnaast zullen nog separate middelen worden uitgetrokken voor voedselhulp aan Bulgarije en Roemenië, gezien het besluit van de Europese Raad van 14/15 december jl. aan deze landen noodhulp voor een bedrag van 100 Mecu te verstrekken. Roemenië kan in 1991 gezien de beslissing van de G-24 voor alle vormen van hulpverlening van de EG in aanmerking komen. Op het gebied van de handelspolitiek besloot de EG naast Polen en Hongarije ook Tsjecho-Slowakije en Bulgarije tijdelijk op te nemen in haar Algemeen Preferentieel Systeem (Roemenië maakt al deel uit van dit stelsel, terwijl Joegoslavië profiteert van separate preferenties). Voorts zijn in de handel met genoemde landen discriminatoire kwantita– tieve restricties afgeschaft en non-discriminatoire restricties, met uitzon– dering van contingenten voor het passief veredelingsverkeer, voor een periode van één jaar opgeschort. Op het financiële vlak heeft de EG in maart 1990 de eerste tranche van 350 Mecu verstrekt van een middellange termijnlening aan Hongarije van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
9
870 Mecu ($ 1 mrd) ten behoeve van betalingsbalanssteun en steun bij structurele aanpassing. Op korte termijn zal een tweede tranche worden verstrekt van 260 Mecu. De middelen voor de lening worden door de Gemeenschap opgenomen op de kapitaalmarkt en worden gegarandeerd door de EG-begroting. De Europese Raad van 14/15 december 1990 heeft besloten dat de EG voor een bedrag van maximaal 500 Mecu zal participeren in een dergelijke lening voor Tsjecho-Slowakije. Voorts heeft de EGKS aan Polen en Hongarije leningen voor ten hoogste 200 Mecu aangeboden ten behoeve van de kolen– en staalsector in deze landen. In december 1990 is de EG begonnen met de onderhandelingen met Polen, Tsjecho-Slowakije en Hongarije inzake het afsluiten van associatie-overeenkomsten. Hierop zal in deze notitie verder niet worden ingegaan. 6.1.4. OESO/IEA De OESO heeft in 1990 in haar werkprogramma een groot aantal activiteiten opgenomen die mogelijkheden boden voor gedachtenwisse– lingen met de Oosteuropese landen over hun economische hervor– mingen. Zo vonden zowel in Parijs als in andere plaatsen seminars en conferenties plaats over een groot scala van onderwerpen, zoals mededingingswetgeving, energie, landbouw, sociale zekerheid innovatie, statistiek en arbeidsmarkten. Daarnaast levert het OESO-secretariaat analyses op verschillende terreinen en adviseert het de Oosteuropese landen over het opzetten van nieuwe wetgeving, bijv. op belasting– en mededingingsgebied. De activiteiten van de OESO op Oost-Europa worden gecoördineerd door het binnen de organisatie opgerichte Centrum voor Samenwerking met Europese Economieën in Overgang naar een Markteconomie, dat voorts nauw contact houdt met andere instellingen die betrokken zijn bij macro– en micro-economische advisering aan Oosteuropese landen. Een speciale werkgroep van de Raad van Permanente Vertegenwoordigers bij de OESO begeleidt de verschillende activiteiten. Nu de eerste ervaringen gunstig zijn en aantonen dat de OESO inderdaad bij het opzetten van economisch beleid en aan een markteco– nomie verbonden wetgeving een adviserende rol kan spelen, zullen de activiteiten in 1991 verder worden uitgebreid. Besloten is om een speciaal «Partners in Transition»-programma op te zetten dat onder meer zal voorzien in geïnstitutionaliseerd overleg met Oosteuropese landen over specifieke beleidskwesties en dat mogelijkheden zal openen voor deelname aan activiteiten van sommige OESO-commissies. In het kader van dit speciale programma zullen ook regelmatig landenexamens, gebaseerd op door het OESO-secretariaat te schrijven landenrapporten, worden afgenomen. Dit programma wordt thans in overleg met Polen, Tsjecho-Slowakije en Hongarije nader uitgewerkt. Ook Roemenië, Bulgarije en de Sovjet-Unie hebben gevraagd aan de OESO om de contacten te intensiveren. Ten behoeve van de voorziene uitbreiding van activiteiten is de begroting van het Centrum verhoogd van FFr 25 mln in 1990tot FFr31 mln in 1991. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) ontplooit in toenemende mate activiteiten in Oost-Europa. Het secretariaat heeft studies verricht naar de huidige energiesituatie in de verschillende Oosteuropese landen en werkt thans, op verzoek van betrokken landen, aan concrete adviezen inzake een energiebeleid voor Polen, Tsjecho-Slowakije en Hongarije.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
10
6.1.5. Raad van Europa De Raad van Europa heeft samenwerkingsprogramma's waarin technische bijstand wordt gegeven aan de landen in Midden– en Oost-Europa die (op termijn) toe willen treden tot de Raad. Deze landen zijn Hongarije (inmiddels toegetreden tot de Raad), Polen, Tsjecho– Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Joegoslavië en de Sovjet-Unie. De Oost-Europa programma's, deels gericht op medefinanciering van projecten, beliepen in 1990 in totaal ruim FFr 9 miljoen, terwijl voor 1991 ruim FFr 19 miljoen is voorzien. De samenwerking houdt onder meer in uitwisseling van informatie, assistentie– en trainingsprogramma's gericht op alle aspecten van de organisatie en het functioneren van een democratische rechtsstaat, alsmede de geleidelijke mtegratie van landen in de reguliere intergouvernementele activiteiten van de Raad. Het zgn. Demosthenes programma voorziet bijv. in opleiding en training van ambtenaren op het juridische en bestuurlijke vlak en de bescherming van de rechten van de mens. Het «For East» programma houdt zich vooral bezig met de opleiding van wetenschappelijk personeel De Raad van Europa heeft in het kader van deze programma's onder meer een actief aandeel gehad in het door Nederland geïnitieerde en deels betaalde Asser-Zagreb-project, dat voorzag in een vakopleiding voor juristen en bibliothecarissen. Ook het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa, waarin Nederland een aandeel heeft van 4,1% , heeft zijn werkterrein uitgebreid tot Oost-Europa. Het fonds, dat het karakter heeft van een multilaterale ontwikkelingsbank, verstrekt leningen ten behoeve van (meestal klein– schalige) sociale projecten, zoals woningbouw en opbouw van infra– structuur op lokaal niveau. Terwijl het fonds zich in het verleden vooral richtte op Zuid-Europa, zal het zich thans in belangrijke mate gaan richten op Oost-Europa. Een aantal projecten is al gerealiseerd in Joego– slavië. Met het oog op de uitbreiding van de activiteiten naar deze regio zal het garantiekapitaal van het fonds worden verhoogd met 1 mrd Ecu. Of Nederland aan deze vierde kapitaalverhoging zal deelnemen hangt met name af van de wijze waarop aan de activiteiten in Oost-Europa gestalte wordt gegeven. In 1990 heeft Nederland, met het oog op de toekom– stige oriëntatie van het fonds op Oost-Europa, voldaan aan zijn verplich– tingen op grond van de laatste kapitaalverhoging van het fonds (f 2,48 mln.). 6.1.6. Verenigde Naties De VN en hun gespecialiseerde organisaties hebben vorig jaar, de één iets meer dan de ander, voorzichtig activiteiten in Oost-Europa aange– vangen dan wel reeds bestaande activiteiten uitgebouwd. Dit gebeurde echter met name buiten de reguliere begrotingen om, gezien het feit dat onder de gewone begrotingen gefinancierde activiteiten zich vooral richten op de ontwikkelingslanden. Niettemin beschikken sommige gespecialiseerde organisaties reeds over een jarenlange ervaring in Oost-Europa. M.n. kan hierbij worden genoemd de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), die actief is ten aanzien van projecten op sociaal terrein waarbij sprake is van een bijzondere betrokkenheid van zowel overheden als werkgevers en –nemers. Dit betreft onderwerpen als sociale zekerheid, werkgelegenheid, arbeidsvoorziening, arbeidsverhou– dingen en management (dan wel deelterreinen daarvan). Het tripartiete karakter van de IAO maakt deze organisatie extra waardevol. Bij de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) is het regionale kantoor in Kopenhagen thans doende in overleg met de Oosteuropese landen plannen te ontwikkelen voor prioritaire hulpverlening die onder de naam «Euro health» zullen worden voorgelegd aan de hulpverlenende lidstaten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
11
voor extra bijdragen. Daarnaast ontwikkelt de organisatie projecten en programma's op het gebied van onder meer de bestrijding van aids en hépatitis-B. Van de VN-programma's en –fondsen is met name het UNDP actief, in mindere mate ook UNICEF en UNFPA. Het UNDP richt zijn activiteiten vooral op macro-economische beleidsadvisering, de publieke sector, privatisering, institutionele ontwikkeling en training. Nederland is voornemens hogerbeschreven ontwikkeling te ondersteunen door het (mede)financieren van concrete projecten van deze organisaties. De Europese Commissie voor Europa (ECE) van de VN is, evenals de OESO, uitgenodigd in het slotdocument van de CVSE-conferentie inzake Economische Samenwerking in Europa (Bonn, maart/april 1990) om op prioriteitsgebieden praktische activiteiten te ontwikkelen die bijdragen aan het transformatieproces en de samenwerking in Europa. Naast sectoriële prioriteiten (milieu, transport, statistieken, economische analyse, vereenvoudiging handelsprocedures) heeft de ECE in het werkprogramma als prioriteiten gesteld de bevordering van duurzame groei en bijstand naar het overgangsproces naar een markteconomie en integratie in de wereldeconomie van de Oosteuropese economieën. 6.2. Besteding multilateraal gedeelte Oost-Europa faciliteit Voor Nederlandse bijdragen aan multilaterale initiatieven werd oorspronkelijk f43,5 mln begroot. Omdat zich in 1990geen grote multi– laterale initiatieven voordeden (zo leidde de oprichting van de EBRD het vorig jaar nog niet tot verplichtingen) en aanvankelijk weinig multilaterale projecten beschikbaar waren via internationale organisaties, besloot de Regering f 15 mln. van het multilaterale deel over te hevelen naar het bilaterale deel van het hulpbudget ten behoeve van het PSO. Tevens werd f 5,8 mln van de multilaterale middelen benut ter versterking van de Nederlandse Ambassades in Oost-Europa. Voor multilaterale hulp werd uiteindelijk een bedrag van f 19,8 mln gecommitteerd voor 23 activiteiten. Dit betrof onder meer bijdragen aan de begrotingen van de OESO en de Raad van Europa voor specifieke Oost-Europa activiteiten (samen f 190.000), de betaling van f 1,24 mln aan het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa, een bijdrage van f 2 mln aan een Nederlands trust fund bij de Wereldbank (naast f 2 mln uit het bilaterale gedeelte) en een aantal projecten van internationale organisaties. Het gaat hier onder meer om een achttal projecten van de ILO. die in hun totaliteit bezien zowel een redelijke spreiding over de in aanmerking komende landen laten zien als een zeer groot deel van het sociale terrein bestrijken. Daarnaast zijn Nederlandse bijdragen goedgekeurd aan projecten van andere VN-instellingen als WHO, FAO, UNHCR en UNICEF; zo werd een deel van de Nederlandse noodhulpinspanningen aan Bulgarije en Roemenië langs deze organi– saties geleid. Een overzicht van alle activiteiten is opgenomen in bijlage 2. Voor de voorbereiding van de bestedingen onder het multilaterale gedeelte van de Oost-Europa faciliteit werd een speciale ambtelijke werkgroep in het leven geroepen, de Werkgroep Multilaterale Samen– werking. Deze werkgroep heeft gefunctioneerd onder voorzitterschap van het Ministerie van Financiën. In de tweede helft van 1990 bleek bij de invulling van het beleid dat de multilaterale hulp zich - wat het ambtelijke Nederlandse besluitvormingsproces betreft - concentreerde rond projecten uitgevoerd door intergouvernementele organisaties. Deze projecten werden, zoals gesteld in paragraaf 4, vanaf september 1990 behandeld in de Werkgroep Bilaterale Samenwerking (WBS). De criteria en procedures bij deze projecten lopen zoveel mogelijk parallel aan die van het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
12
Vergeleken bij de bilaterale hulp is het deelbudget voor multilaterale hulp pas in een laat stadium van 1990 tot besteding gebracht, daar de multilaterale instellingen tijd nodig hebben gehad om projecten in Oosteuropese landen te identificeren. Toen dit eenmaal zover was, is echter door een aantal departementen goed ingespeeld op het aanbod van deze instellingen en konden nog een aantal projecten worden goedgekeurd. De verwachting is dat dit het volgend jaar wederom het geval zal zijn, gezien de reeds gesignaleerde expertise van met name de VN-instellingen. In 1991 zullen onder de multilaterale middelen alleen Nederlandse bijdragen aan multilaterale initiatieven worden gefinancierd waaraan Nederland op basis van een lastenverdeling met andere landen van de G-24 deelneemt. Naast een eerste betaling voor het Nederlandse aandeel in het kapitaal van de EBRD (f 17,5 mln) en Nederlandse bijdragen aan Oost-Europa activiteiten van de OESO en de Raad van Europa moet rekening worden gehouden met betalingsbalanssteunope– raties bijv. in G-24 verband in het kader van de verslechterde situatie rond de betalingsbalansen van de Oosteuropese landen.
7. Bilateraal hulpbeleid Voor dit onderdeel van het hulpbeleid werd oorspronkelijk voor 1990 f 43,5 mln uitgetrokken, een bedrag dat is uitgeput via de hieronder vermelde instrumenten. - het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO), bedoeld om concrete hulpprojecten mogelijk te maken (aanvankelijk f 28 mln, later nog eens f 11,8 mln); - het generieke instrumentarium ter bevordering van exporten naar en investeringen in Oost-Europa (f 11,9 mln); - een Nederlands consultancy-fonds bij de Wereldbank (f 2 mln, naast f 2 mln uit het multilaterale gedeelte); - een subsidieregeling t.b.v. ontwikkeling van politieke partijen in Oost-Europa ( f 2 mln). 7.1. Programma Samenwerking Oost-Europa 7.1.1. Doel en karakter Het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 mei 1990 (aanpassing gepubliceerd in de Staats– courant van 23 augustus 1990). Het programma is een beleidsinstrument (en dus géén subsidieregeling) met het doel de Oosteuropese landen conform hun prioriteiten directe steun te bieden bij het omschakelings– proces naar een pluriforme, democratische rechtsstaat en een marktge– richt economisch bestel. De Regering tracht deze doelstelling te verwe– zenlijken door het bevorderen, door middel van gerichte opdrachtver– lening, van de ontwikkeling en overdracht van kennis en kunde, van de overdracht van voor een duurzame ontwikkeling essentiële apparatuur en installaties, alsmede van bepaalde vormen van samenwerking. 7.1.2. Overlegstructuur en opdrachtverlening Door de verschillende bij het hulpbeleid betrokken ministers is ter ondersteuning van het omschakelingsproces voor een groot aantal projecten opdracht tot uitvoering gegeven. Indertijd is afgesproken dat de middelen niet bij voorbaat over de verschillende departementen zouden worden verdeeld. Deze keuze berustte op de overweging dat eenheid bij de uitvoering van beleid hier van groot belang was, terwijl bovendien een maximale onderlinge flexibiüteit in bestedingsdoeleinden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
13
wenselijk was, teneinde in onderlinge afweging de beste projecten te kunnen selecteren. Voorts hebben veel projecten aspecten die het beleidsterrein van meer dan één minister betreffen. De projectkeuze is voorbereid door de onder de IBOE ressorterende Werkgroep Bilaterale Samenwerking (WBS) (vgl. paragraaf 4). De uitvoe– ringstechnische aspecten, zoals het aan de opdrachtverlening ten grondslag liggende contract, fiscale aspecten en voorschotverlening, werden zoveel mogelijk interdepartementaal afgestemd in een onder verantwoordelijkheid van de WBS operende werkgroep. De structuur voorziet erin dat de WBS, of in geval men daarin niet tot overeen– stemming komt de IBOE zelf, adviseert aan de bij het hulpbeleid betrokken ministers. In geval eenduidig advies inzake de keuze van projecten niet mogelijk is, wordt de problematiek voorgelegd aan de staatssecretaris van EZ, die hiervoor al dan niet in Ministerraadsverband, een oplossing zoekt. Afgezien van een enkel punt is de WBS, c.q. de IBOE, in de praktijk steeds in staat gebleken tot een eenduidig advies te komen. 7.1.3. Projecten In totaal is conform bovengeschetste procedure over 156 projecten overeenstemming bereikt. Ruim een derde van deze 156 projecten heeft aspecten die op meer dan één beleidsterrein betrekking hebben. Een overzicht, uitgesplitst per land, is opgenomen in bijlage 3 (in deze bijlage zijn projecten die op meerdere landen betrekking hebben uitgesplitst zodat zij optellen tot meer dan 156). De projecten concentreerden zich vooral op Polen, Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Binnen de projecten is in grote lijnen een vijftal aandachtsgebieden te onderscheiden: modernisering c.q. hervorming van de overheid en het bedrijfsleven, landbouw, milieu en infrastructuur. In veel gevallen betreffen projecten meerdere aandachtsgebieden, zodat een nauwkeurige onderverdeling niet mogelijk is. Ongeacht het aandachtsgebied betreffen de meeste projecten een vorm van kennis– overdracht, waarbij, gezien de problematiek in Oost-Europa, in dit programma de eerste prioriteit is gelegd. Ofschoon het van meet af aan de bedoeling is geweest om de projecten zowel af te stemmen in G-24 kader, als deze in dialoog met de respectievelijk Oosteuropese regeringen te selecteren, bleek dit in 1990, nog maar zeer ten dele te verwezenlijken. De bestuurlijke problemen in Oost-Europa als gevolg van ingrijpende omwentelingen op het beleids– matige èn het personele vlak, en met name het nog ontbreken van goed functionerende coördinatiestructuren in de verschillende Oosteuropese landen, leidden ertoe, dat menigmaal zonder overleg met Oosteuropese regeringen tot uitvoering van projecten werd besloten. Mede vanwege bovenvermelde problemen aan Oosteuropese zijde om zèlf met goed uitgewerkte en onderling samenhangende projectvoor– stellen te komen, is bij de instelling van het PSO uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat ook suggesties voor projecten, conform de prioriteiten in de Oosteuropese landen gesteld, werden gedaan door Nederlandse bedrijven en instellingen. Deze konden, mits zij in lijn met het Regeringsbeleid, voor opdrachtverlening in aanmerking komen. Ten onrechte werd het PSO echter vaak gezien als een subsidieregeling, waarop iedereen een beroep kon doen om (een deel van) eigen commer– ciële of andere activiteiten gefinancierd te krijgen. De verschillende ministeries werden dan ook overstroomd met projectvoorstellen, die, hoe goed bedoeld ook, dikwijls niet overeenkwamen met de uitgesproken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
14
behoeften van de Oosteuropese landen en de beleidsprioriteiten van de Regering. Ook waar het goede voorstellen betrof, konden deze in veel gevallen niet worden uitgevoerd als gevolg van uitputting van voor het programma beschikbare middelen. De voorlichting over het PSO-beleid en de gemaakte prioriteitsstelling zal moeten worden verbeterd teneinde teleurstelling bij initiatiefnemers in de toekomst te voorkomen. Er wordt naar gestreefd om, naarmate de coördinatie in Oost-Europa beter wordt geregeld, het overleg op overheidsniveau tussen Nederland en de respectievelijke Oosteuropese landen te komen tot een meer heldere afbakening van beleidsprioriteiten, zowel algemeen als per sector. Dit betekent dat niet in ieder land op ieder beleidsterrein projecten in uitvoering zullen worden genomen. Gebleken is dat de reali– satie van de meeste projecten in het algemeen meerdere jaren bestrijkt. Naarmate het beleid zich verder ontwikkelt, zullen projecten een minder ad-hoc karakter krijgen. Ze zullen substantiëler worden en er zal een grotere onderlinge samenhang worden bereikt. Er zal daarom meer op meerjarige kasbasis gewerkt worden. In Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Joegoslavie wordt de coördinatie reeds ter hand genomen. Eerste besprekingen met deze coördinatoren vonden inmiddels plaats. In toenemende mate zal ook rekening kunnen worden gehouden met het pakket van alle hulp die aan deze landen wordt aangeboden (vanuit EG, Wereldbank of bilateraal uit derde landen) en die daar zal worden geregistreerd. Te verwachten valt bovendien dat besluiten meer en meer zullen worden genomen ten gunste van initiatieven die voortvloeien uit de beleidsafspraken met de betrokken overheden. Dit betekent dat aan eigen initiatieven van Nederlandse ondernemingen en instellingen relatief minder aandacht zal worden besteed. Dit betekent niet dat Nederlandse ondernemingen of instellingen niet bij de uitvoering zullen worden betrokken. Bij projecten van grotere omvang zal in beginsel via openbare aanbesteding (tendering, short-listing) getracht worden een optimale prijs-kwaliteitsverhouding te bereiken. Voorgaande zal uiteraard per Oosteuropees land en per soort hulpverlening kunnen verschillen. 7.1.4. Cofinanciering In bepaalde gevallen zal getracht worden bilateraal projecten te initiëren in overleg met de Europese Commissie. Hiertoe wordt met de Commissie reeds overleg gevoerd. Cofinanciering van een totaal project of bilaterale financiering van een geselecteerde Nederlands gedeelte binnen een groter verband betekent aansluiting bij internationale priori– teiten. Dergelijke cofinanciering beoogt een grotere betrokkenheid van Nederlandse instellingen en het bedrijfsleven bij EG-programma's met zich mee te brengen. Behalve met de Commissie wordt hierover gesproken met de Wereldbank, UNDP en IFC om vergelijkbare samen– werking tot stand te brengen. Dat cofinanciering met de EG in 1990 nog niet concreet gestalte heeft gekregen, valt in belangrijke mate toe te schrijven aan de omstandigheid dat de EG haar hulplgelden voor dat jaar al grotendeels had toegewezen op het moment dat het PSO in het leven werd geroepen. 7.1.5. Eenvormigheid opdrachten In de paragraaf «Overlegstructuur en opdrachtverlening» is reeds impliciet aangegeven dat de politieke verantwoordelijkheid voor de opdrachten bij de respectievelijke betrokken ministers ligt. In een werkgroep van financiële specialisten van de verschillende ministeries wordt gestreefd naar harmonisering van de contracten met derden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
15
7.1.6. Kwaliteitscontrole De uitvoering van projecten, hetzij in Nederland, hetzij in de verschil– lende Oosteuropese landen dient vanzelfsprekend nauwgezet te worden gecontroleerd. De opdrachtverlenende ministeries dragen de verantwoor– delijkheid voor adequate uitvoering van opdrachten. De controle heeft zowel betrekking op de financiële verantwoording en afwikkeling, als op de bijdrage van de projecten aan de verwezenlijking van de doelstel– lingen van het regeringsbeleid. Bij projecten die in Oost Europa worden uitgevoerd leveren Nederlandse Ambassades ondersteunende diensten. Per project wordt daarnaast een bij de selectie betrokken ambtenaar aangewezen die toeziet op adequate inhoudelijke uitvoering van opdrachten. Ook kunnen bij meer gecompliceerde opdrachten een begeleidingscommissie of externe deskundigen worden ingeschakeld. Met het oog op toekomstig beleid wordt tussentijds en na uitvoering van een opdracht door de coördinatoren van de verschillende ministeries zowel met de doelgroep van de hulp in Oost-Europa als met de Oosteu– ropese autoriteiten het nut van het project geëvalueerd. Herhaling of voortzetting van een project is primair afhankelijk van de appreciatie in Oost-Europa. In dit vroege stadium van de beleidsimplementatie kan nog geen inzicht in de uitvoering van de individuele projecten worden geboden. 7.2. Het generieke instrumentarium 7.2.1. Doel Met behulp van het generieke instrumentarium beoogt de Regering de «drempels» te verlagen die er thans nog vaak toe leiden dat het Neder– landse bedrijfsleven aarzelt om in Oost-Europa te investeren of om daaraan kapitaalgoederen te leveren. Centraal uitgangspunt in het Regeringsbeleid is immers dat de overgang van planeconomie naar markteconomie in Oost-Europa vooral via het particuliere bedrijfsleven kan worden gerealiseerd. 7.2.2. De lease-faciliteit Zoals gesteld in paragraaf 7.1. is vooralsnog f 11,9 mln beschikbaar gesteld voor een lease-faciliteit. Deze hulpfaciliteit beoogt lease ( = huurkoop) transacties te verzekeren die de export van kapitaalgoe– deren bevorderen naar die Oosteuropese landen waarvoor reguliere exportkredietverzekering onmogelijk is (Polen en Bulgarije). Het gaat daarbij vooral om die kapitaalgoederen die tot investeringen zullen leiden in de Oosteuropese landen, die bijdragen aan de verbetering van devie– zensituatie. In oktober 1990 kwam de staatssecretaris van EZ met de NCM overeen een speciale lease-polis uit te werken. Hierop is de Staten– Generaal verzocht in te stemmen met de oprichting van een stichting die zich met het beheer van de faciliteit zal bezighouden. Deze instemming is inmiddels verkregen. Recentelijk is de faciliteit in werking getreden. De middelen voor de in herverzekering genomen transacties zullen in 1991 worden aangevuld. Bij de opzet van het instrument is uitgegaan van een budgettaire afdekking van de faciliteit van 100%. 7.2.3. Instrumenten voor investeringsbevordering en technische assis– tentie in Oost-Europa (IBTA) Naar voorbeeld van vergelijkbare instrumenten voor ontwikkelings– landen ontwikkelt EZ een regeling waarin instrumenten gericht op inves– teringsbevordering en technische assistentie in het leven worden geroepen. Een en ander gebeurt in samenspraak met de FMO die de instrumenten zal beheren. Dit instrumentarium richt zich op Polen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
16
Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Bulgarije. Met betrekking tot Joego– slavië is in het kader van instrumenten voor ontwikkelingslanden een dergelijke regeling reeds van kracht. De instrumenten zijn gericht op het verlenen van een financiële bijdrage voor onder meer haalbaarheids– studies, proefprojecten, seminars gericht op het bevorderen van investe– ringen, alsmede tijdelijke managementondersteuning ten behoeve van investeringen in genoemde landen. De verwachting is dat de regeling in de eerste helft van 1991 van start zal gaan. 7.2.4. Politieke risicodekking investeringen in Oost-Europa Begin 1991 zal het mogelijk worden politieke risico's als onder meer nationalisatie, verhindering van repatriëring van kapitaal en lokale oorlog bij de NCM te verzekeren analoog aan de bestaande verzekeringsmoge– lijkheden voor ontwikkelingslanden krachtens de Wet Herverzekering Investeringen (WHI). Aan de daartoe strekkende regeling wordt momenteel gewerkt. 7.2.5. Trustfund bij de Wereldbank Op 8 november 1990 is door de staatssecretaris van EZ en de Vice-President van de Wereldbank een «Consultancy Trustfund Arran– gement» ondertekend. Met het arrangement wordt beoogd Nederlandse deskundigheid in een vroegtijdig stadium in te schakelen bij hulppro– jecten van de Wereldbank in de Oosteuropese landen die lid zijn van de Wereldbank. Het toezicht op de uitvoering van het arrangement is opgedragen aan een onder de IBOE ressorterende interdepartementale werkgroep «Beheer Trustfund», onder voorzitterschap van EZ. Afhankelijk van de bijdrage die het trustfund aan het bereiken van de hulpdoelstel– lingen levert, kan dit fonds in 1991 verder worden gevoed. 7.3. Subsidieregeling politieke partijen Met het oog op de bijzondere positie van politieke partijen op het vlak van de hulpverlening aan Midden– en Oost-Europa is besloten voor deze specifieke categorie een afzonderlijke regeling in het leven te roepen: de subsidieregeiing «Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden– en Oost-Europa». De regeling was opgezet naar het model van de al bestaande subsidie– regelingen voor politieke instituten (de regelingen politieke vormings– en scholingsactiviteiten en politiek-wetenschappelijke instituten). Op grond van de regeling konden de scholings– en vormingsinstituten van de politieke partijen een basissubsidie van f 50 000 plus een bedrag van f 10 333,33 per tweede-kamerzetel ontvangen. Anders dan in de bestaande regelingen voorziet de «Subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden– en Oost-Europa» niet in een koppeling tussen de hoogte van de te verstrekken subsidies en eigen inkomsten. Wèl overgenomen is de constructie waarbij op basis van de overgelegde begroting een voorschot ten bedrage van maximaal een bepaald percentage (i.c. 80%) van het totaal voor het desbetreffende instituut beschikbare subsidie wordt toegekend. Aan de hand van een rekening, een accountantsrapport en een advies van de Centrale Accoun– tantsdienst van het ministerie van Financiën wordt in het jaar volgend op het kalenderjaar waarin het voorschot wordt verstrekt, de hoogte van het definitieve subsidiebedrag vastgesteld. Conform het landenbeleid zoals beschreven in paragraaf 5 kwamen activiteiten in Bulgarije, de DDR, Hongarije, Joegoslavië, Polen en Tsjecho-Slowakije op basis van de regeling voor subsidiëring in aanmerking. In de maanden volgend op de inwerkingtreding van de regeling hebben
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
17
de meeste partijen een subsidieverzoek ingediend. Alleen de SGP en het GPV hebben geen gebruik gemaakt van de regeling. Enkele partijen hebben in hun ingediende begroting niet het maximale bedrag opgevoerd waarop zij op grond van de regeling recht konden doen gelden. Een en ander heeft ertoe geleid dat het voor bevoorschotting beschikbare bedrag van f 1 600 000 niet geheel is uitgegeven. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van de toegekende voorschotten. Omdat in de verschillende Midden– en Oosteuropese landen de politieke partijen zich nog volop in een opbouwfase bevinden, zal de regeling met nog een jaar worden verlengd tot 1 januari 1992. 8. West-Oost-Zuid programma De politieke en economische herstructureringsprocessen die in Oost-Europa plaats vinden en veel geld kosten, zullen een negatieve invloed hebben op de hulpinspanningen van deze landen. Naast een op zich al tijdrovend proces van noodzakelijke heroriëntatie van de Oosteu– ropese hulpprogramma's, zal het Oosteuropese hulpvolume dalen. Om deze gevolgen voor ontwikkelingslanden zoveel mogelijk te mitigeren is in de begroting Ontwikkelingssamenwerking 1991 een bedrag van f 2 5 mln gereserveerd voor een nieuw programma: West-Oost-Zuid. Uitgangspunt van dit programrna is het stimuleren van activiteiten ten behoeve van ontwikkelingslanden, die de dupe dreigen te worden van het terugvallen van Oosteuropese hulpinspanningen. Deze activiteiten kunnen betrekking hebben op het overnemen van de weggevallen hulp, op het tezamen met de betreffende Oosteuropese donor uitvoeren van activiteiten in ontwikkelingslanden, en op het door Nederland medefinan– cieren van opleiding en training van mensen uit ontwikkelingslanden in Oost-Europa. Vanuit Nederland zal getracht worden andere Westerse donoren en internationale organisaties voor een dergelijke aanpak te interesseren. Zo stellen wij ons voor tijdens het Nederlands voorzitter– schap van de EG, inspanningen op OS-gebied onder meer te concen– treren op West-Oost-Zuid samenwerking met het oog op een verbreding van het Nederlandse initiatief naar EG-kader. Om voor financiering onder het West-Oost-Zuid programma in aanmerking te komen, dienen de activiteiten aan de hoofddoelstellingen van het Nederlands Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, waarin struc– turele armoedebestrijding centraal staat, te voldoen. Dit impliceert dat de West-Oost-Zuid samenwerking zich op dezelfde sectoren concentreert als de bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Het West-Oost-Zuid programma wordt beheerd volgens de normale DGIS-procedures. In principe komen alle ontwikkelingslanden die ernstige problemen ondervinden als gevolg van het terugtreden van Oosteuropese hulpdo– noren in aanmerking voor steun onder het West-Oost-Zuid programma. In het licht van de omvang van de beschikbare middelen en de beheers– baarheid, bestaat er voorkeur voor de programma–, regio– en sector– landen. Nadere identificering en prioriteitsstelling vindt tevens plaats via de desbetreffende Nederlandse Ambassades. Daar waar sprake is van samenwerking met Oosteuropese gouverne– mentele instellingen wordt de voorkeur gegeven aan Hongarije, Tsjecho– Slowakije en Polen. Deze beperking geldt niet in de gevallen waar de weggevallen hulp wordt overgenomen, zoals de financiering van indivi– duele Oosteuropese deskundigen die uit ontwikkelingslanden dreigen te worden teruggetrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
18
Inmiddels is mede met inschakeling van de Nederlandse Ambassades ter plaatse een begin gemaakt met de identificatie van concrete activi– teiten, die onder het West-Oost-Zuid programma kunnen worden gefinancierd. De eerste peilingen wijzen uit dat in verschillende ontwik– kelingslanden grote behoefte bestaat aan hulp onder dit nieuwe programma en dat er ook in Oost-Europa belangstelling bestaat voor samenwerking. Als voorbeelden van activiteiten, die geïdentificeerd zijn en in beginsel voor financiering onder het West-Oost-Zuid programma in aanmerking komen, kunnen worden genoemd: - samenwerking tussen het Hongaarse instituut Vituki en de Technische Universiteit Delft op het gebied van hydrologische cursussen voor studenten uit ontwikkelingslanden; - beschikbaarstelling aan de overheid van Kaapverdië van studie– beurzen voor opleidingen in onder meer Portugal, Brazilië en Spanje ter compensatie van het wegvallen van Oosteuropese beurzen; - beschikbaarstelling aan de overheid van Mozambique van financiële middelen voor de tijdelijke financiering van salarissen in deviezen van Oosteuropese artsen, die vanwege het wegvallen van de betreffende Oosteuropese hulpprogramma's het land dreigen te verlaten; - steun aan United Nations Volunteers voor de inzet van Oosteuropese vrijwilligers in ontwikkelingslanden; - steun aan de Eduardo Mondlane Universiteit in Maputo in de vorm van financiering van voorheen door Oosteuropese donoren betaalde deskundigen die in het onderwijs aan de Universiteit werkzaam zijn. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Economische Samenwerking, 12februari 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
19
BIJLAGE 1 EG-PHARE PROJECTEN 1990 (committeringen in ecu's) Bulgarije 1. Technische bijstand voor landbouwhervormingen 2. Steunprogramma gezondheidszorg moeders en kinderen 3. Monitor-programma luchtvervuiling DDR 1. Milieubeschermingsprogramma 2. Bevordering regionale economische structuur/aanpassing economische statistiek
Hongarije 1. Milieubeschermingsprogramma 2. EG-participatie in het Regionaal Milieu Centrum 3. Technische assistentie t.b.v de financiële sector 4. Ontwikkelingsprogramma t.b.v. private landbouw 5. Technische bijstand voor Bureau Privatiseringen 6. Sectorprogramma t.b.v. het midden– en kleinbedrijf 7. Moderniseringsprogramma voor de infrastructuur t.b.v. onderzoek 8. Verbetering hoger onderwijs 9. Ontwikkeling infrastructuur t.b.v. buitenlandse handel 10. Ontwikkelingsprogramma t.b.v. de beroepsopleidingen 11. Sociale zekerheidsprogramma Joegoslavië 1. Hervormingsprogramma t.b.v. de financiële sector Polen 1. Levering gewasbeschermingsmiddelen 2. Milieubeschermingsprogramma 3. Technische assistentie voor Privatiseringsagentschap 4. Levering veevoeder(additieven) 5. Sectorprogramma t.b.v. het midden– en kleinbedrijf 6. Kredietlijn t.b.v. invoer van apparatuur voor de landbouw en levensmiddelenindustrie 7. Samenwerkingsprogramma economische statistiek 8. Steunprogramma t.b.v. industriële herstructurering 9. Ontwikkeling infrastructuur t.b.v. buitenlandse handel 10. Participatieprogramma in particuliere ondernemingen 11. Ruraal telecommunicatie-programma 12. Ontwikkelingsprogramma t.b.v. de beroepsopleidingen 13. Voedselhulp Roemenië 1. Voedselhulp 2. Humanitaire hulp
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
16,0mln 5,0 mln 3,5 mln 24,5 mln 20,0 mln 14,0 mln 34,0 mln 25,0 mln 2,0 mln 5,0 mln 20,0 mln 5,0 mln 21,0mln 3,0 mln 4,0 mln 1,3mln 1,5 mln 3,0 mln 90,8 mln 35,0 mln 50,0 22,0 9,0 20,0 25,0
mln mln mln mln mln
30,0 mln 1,5 mln 4,0 mln 8,5 mln 2,0 mln 6,0 mln 2,8 mln 31,0 mln 211,8mln 20,0 mln 15,0 mln 35,0 mln
20
Tsjecho-Slowakije 1. Milieubeschermingsprogramma
30,0 mln
Meerdere landen 1. Samenwerking op gebied van economische wetenschappen (Polen en Hongarije) 2. Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor Universiteitsstudies (TEMPUS) 3. Multidisciplinair programma voor technische assistentie Totaal
1,5 mln 25,0 mln 10,0 mln 36,5 mln 497,6 mln
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Economische Samenwerking, 12februari 1991,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
21
BIJLAGE 2 Overzicht verplichtingen m.b.t. de multilaterale Oost-Europa-hulp (hfl.) per 31 december 1990 1990
1. Consultancy Trust Fund Wereldbank 2 Raad van Europa bijdrage aan begroting 3. OfSO/Oost-West Centrum 4. OESO (landbouwseminar) 5. FAO lenmg veevoeder B 6. Unicef noodhulp R 7. 1//VWC/? opvang vluchtelingen R in H 8. IAEA. veiligheid kernreactoren 9 FNV/IVVV: conferentie sociale hervormingen H P T 10. Willem Reynaerts Stichting/ILO: systeem arbeidsverhoudingen H 11. WRS/ILO: idem B 12. ILO 1: actuariële steun soc. zekerheid T 13. ILO 3: training collectief onderhandelen H PT 14. ILO 4. systeem arbeidsbemiddeling H 15. ILO6: werkgelegenheidspositie vrouwen T 16. ILO 7: veiligheid en gezondheid P H 17. ILO 8. management ontwikkeling T 18. European Centre. social innovation T D H P JS 19. Idem: vrijwilligersorganisaties T D H P JS B R 20. Idem: beroepsheroriëntatie H TPSU 21. European Youth Centre ea.: cursus jeugdkader H 22. UNESCO. training journalisten P 23. WHO. Healthy Schools 24. WHO. Milieu Gezondheid P 25. WHO leverantie Hepatitis B-vaccins B 26 Raad van Europa. Sociaal Ontwikkelingsfonds Totaal 1 2
1992
1991
Totaal
2 000 000
-
2 000 000
55000 135000 3 000 000 1 700000
214000 750000 425 000
55 000 135000 214000 3 750 000 2 1 2 5 000
600 000 300 000
1 55 000 -
755 000 300 000
66000
16935
82935
320 000 100000
200 000 96654
100000
94837
335 000
260 000
82366
677366
600 000
400 000
277 751
1 277 751
230 000
1 50 000
47 500
427 500
260 000
255 344
450 000
300 000
31 000
-
31 000
15000
-
15000
21 000
-
21 000
13334
-
13334
98325 34000 170000
221 000 680 000
1 600 000
400 000
2 000 000
1 240000
-
1 240000
13473659
4618 770
1 22 960
642 960 196654
1 94 837
515344 211 803
1 70 000 510000
1422380
961 803
98 325 595 000' 1463700 2
19788509
nl. inclusief een bedrag van 170 000 gulden in 1993. nl. inclusief een bedrag van 103 700 gulden in 1993
Verklaringen: B = Bulganje D = Oost-Duitsland H = Hongarije JS = Joegoslavië P = Polen R = Roemenië T = Tsjecho-Slowakije SU = Sovjet-Unie
Ministerie van Financiën 31-12-1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
22
BIJLAGE 3 Rapportage PSO projecten 1990 t.b.v. Polen nr. project
opdrachtver– lenende minister
1. Ontwikkeling Economisch Model door CPB 2. Melkveehouderij 3. Introductie geavanceerd wassysteem voor terugwinnen van kolen uit afvalbergen 4. Reductie milieuvervuiling in kunstmestindustrie 5 Managementtraining + bedrijfsadviezen aan/via Upper Silesian Economic Society van Katowice door Nucon 6. Opbouw jongerenorganisaties 7. Participatie aan DOCOMOMO-congres overdracht kennis: stedebouw, architectuur etc. 8. Na-/bijscholing via zomeruniversiteit 9. Kennisoverdracht PR, marketing en management van culturele instellingen 10. Opleiden bibliothecarissen en documentalisten 1 1 . Opleiden kader overheid en bedrijfsleven door Erasmus Universiteit 12. Versterking informatiemanagement 13. Programma Uitzending Managers 14. T.b.v. Volkshogescholen 1 5 Kennisoverdracht jongerenorganisaties 16. Opbouw openbare bibliotheken 17. Stages jeugdhulpverlening 18. Fact finding missie RIVM samen met WHO 19. Beleidsadvisering min. van Landbouw 20. Kennisvergroting toetsing en afsluiting 21. Trainingen docenten 22. Ontwikkeling cursus nascholing 23. Uitwisseling staf en studenten IEP 24. Kennisoverdracht gezondheidszorg 25. Symposium Clingendael 26. Cursussen NL. Helsinki-comitè 27. Uitrustmg sleepzuiger en training 28. Inventarisatie oude pesticiden 29. Post-doctorale cursus 30. Opzet netwerk energiebesparing 31. CNV-vorming kader Solidarnosc 32. FNV-scholing vrouwelijke kaderleden Solidarnosc 33. FNV-vorming kader Solidarnosc 34. Seminars voor vakbonden 35. Revisie twee brandweerwagens 36. Clingendael: leergang Oosteuropese diplomaten 37. Cursus «rechten v/d mens in de nat.rechtspraktijk» 38 Levering hardware Centrum v. Mensenrechten Poznan 39 Symposium «vorming rechtstaat NL Helsinki Cté». 40. Infrastructuur Poolse Consumentenbond 41. Werkontmoeting Persagentschappen 42. Invoering giraal betalingssyteem NMB Postbank 43. Biebrza Vallei 44. Green lungs of Poland 45. Landbouwschap: organisatie boerenuitwisseling 46. Modernisering Poolse fruitteelt 47. Melkveehouderij, Boerenorganisatie Lomza 48. De presentatie van het bedrijf
EZ LNV
bedrag (f)
VROM
50000 325 000 1 000 000
VROM VROM
48000 1 78 000
BuZa
17500 17000
BuZa BuZa
20418,75 7500
WVC
O&W O&W
1 1 5 000 114397
O&W EZ
479 068 1 92 000 12512,50 12575 50500 66875 1 50 000 20000 55414 139977 70000 12875 336810 10000 22750 915000 1 000 000 186910,66 85000 1 07 500 104690 1 23 880 67000 20490 163750 53675 17400 5250 158950 3750 995 000 201 600 186750 40000 925 000 90000 20291
wvc wvc wvc wvc wvc LNV O&W
o&w o&w o&w o&w BuZa BuZa V&W
VROM VROM VROM SZW SWZ SZW SZW
BiZa BuZa BuZa BuZa BuZa EZ EZ Fin LNV LNV LNV LNV LNV O&W
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
23
nr. project
opdrachtver– lenende minister
49 Oost-West samenwerking intern handelsrecht 50 Versterking informalie management Gdansk
O&W O&W O&W O&W O&W O&W SZW
51 Management onderwijs, Econ. Univ. Rotterdam 52 Health system management 53 Synergy project A & B 54 Beurzenprogramma Oost-Europa O&W 55 Seminars NL systeem van arbeidsverhoudingen 56 Plan milieumaatregelen provincie Poznan 57 Solid waste management 58 Stages bij NL. milieuorganisaties 59 Kennisoverdracht informatica, ARIT 60 Waterkwaliteit Vistula rivier/ Baai van Gdansk 61 Luchtvaartseminar voor Topmanagers 62 Kennisoverdracht openbaar vervoer 63 Bijdrage democratische sportinfrastructuur 64 Postdoctorale opleiding (Berlage DK-15) 65 Opzetten medische bibliotheek 66 Tussenvoorzieningen psychiatrie 67 Doorlichten melkfabrieken 68 Uitbreiding beurzenprogramma 69 Melkveehouderijproject Lomza 70 Levering gebruikte trams aan Poznan 71 Levering van bussen aan Poznan 72 Mathematische modellen kustonderzoek en –beheer
VROM VROM VROM V&W V&W V&W V&W WVC WVC WVC WVC LNV O&W
BuZa V&W V&W V&W
Totaal:
bedrag (f)
108250 354479 89 440,33 100000 1 50 000 8 333,33 116000 280 000 551 000 12800 210000 250 000 283 500 101 500 36 833,33 48750 140000 1 95 000 260000 8 333,33 65000 1 200 000 2 700 000 100000 16 105278,23
Bron: Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
24
Rapportage PSO-projecten 1990 t.b.v. Hongarije nr. project
1. Bedrijfsvoering openbaar vervoer 2. NEA, managementtraining tbv wegtransport 3. Training NPO-econoom bij CPB 4 Organisatie-advies 4 bedrijven m.m.v. universiteit 5. Studiereis boeren tuinbouw en veehouderij 6. Curriculum ontwikkeling voor veehouderij 7. Training embryotransplantatie en melkcontrole i.v.m. fokprogramma 8 Studie landregistratie methodes + landwetten in Nederland 9. «Build-tech» project t.b v privat bouwsector 10. Opbouw jongerenorganisaties 1 1 . Participatie aan DOCOMOMO-congres overdracht kennis: stedebouw, architectuur etc. 12 Na-/bijscholing via zomeruniversiteit 13. Kennisoverdracht PR, marketing en management van culturele instellingen 14. Opleiden bibliothecarissen en documentalisten 15. Creëren school– en beroepskeuzesysteem 16. Opleiden kader overheid en bedrijfsleven 17. Training schoolleiders 18. Programma Uitzending Managers 19. T.b.v. volkshogescholen 20. Kennisoverdracht gehandicaptenzorg 21. Restauratie schilderijen 22. Kennisoverdracht jongerenorganisaties 23. Opbouw openbare bibliotheken 24. Opzet landbouwvoorlichtingsdienst 25 Advisering veeverbetering 26 Pilot-farm melkveehouderij 27. Training melkveehouderijsector 28 Geïntegreerde projectaanpak agro-industrie 29. Ontwikkeling cursus nascholing 30 Stage en scriptie begeleiding 31 . Uitwisseling staf en studenten Boedapest 32. Kennisoverdracht gezondheidszorg 33. Symposium Clingendael 34. Cursus integraal waterbeheer 35. Post-doctorale cursus 36. FNV-conferentie dienstenbonden 37. Seminars voor vakbonden 38. Bedrijfskundig programma middenkader 39. Seminar management training 40 Reorganisatie Hongaarse politie 41. Leergang Oosteuropese diplomaten 42. Cursus «Rechten van de mens..» 43. Advies project management 44. Organisatie borenuitwisseling 45. Opleiding voor verpleegkunde 46. Vocational education in the market 47. De presentatie van het bedrijf 48. Oost-West samenw internat. handelsrecht 49 Management onderwijs 50. Nascholmg van onderwijsgevenden 51. Health system management 52. Beurzenprogramma Oost-Europa 53. Scholing Hongaarse Grafische Bond 54 Scholing en vorming Hongaarse Metaalbond 55. Seminars Ned systeem van arbeidsverhoudingen 56. Stageplaatsen bij Nederl. milieuorganisaties 57. Overdracht know how goederenstroombeheersing 58. Beheersplan uiterwaarden Gemenc Woods 59. Kennisoverdracht telematicasysteem 60 Bijdrage democratische sportinfrastructuur 61 Apparatuur en materieel voor dove kinderen
opdrachtver– lenende minister
bedrag (f)
V&W V&W EZ EZ LNV LNV LNV
197500 243 000 13000 571 000 1 20 000 22000 65000
VROM
14000
VROM
300 000 17500 16000
WVC
BuZa BuZa BuZa
20418,75 7 500
O&W O&W O&W O&W TE WVC WVC WVC WVC WVC LNV LNV LNV LNV LNV O&W O&W O&W O&W
1 1 5 000 1 50 500 114397 159805 1 92 000 12512,50 20 100 72000 12575 80500 1 80 000 1 60 000 430 000 209 000 209 000 70000 93 730 12875 336810 10000 15000 186910,66 15445 67000 400 000 12000 300 000 163750 53675 1 00 000 40000 1 50 000 144900 16480 108250 89 440,33 50000 1 00 000 8 333,33 18500 88600 1 1 6 000 12800 200 000 75000 80000 36833,33 21 000
BuZa V&W
VROM SZW SZW EZ EZ
BiZa BuZa BuZa EZ LNV O&W O&W O&W O&W O&W O&W O&W O&W SZW SZW SZW
VROM V&W V&W V&W WVC
wvc
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
25
nr. project
opdrachtver– lenende minister
62. Werkontmoeting persagentschappen 63. Uitbreiding beurzenprogramma 64. Levering computerapparatuur
EZ O&W LNV
Totaal
bedrag (f)
3 750 8 333,33 100000 7 800 724,23
Bron: Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
26
Rapportage PSO projecten 1990 t.b.v. de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek nr. project
1 . Post academische cursus waterbeheer 2. NACO, uitbreiden/verbeteren vliegveld Praag 3. INB, stedelijk openbaar vervoer, Praag 4. Studietoer NL-landbouwmodel 5. Ontwikkeling Tsjechische omroep 6. Opzetten opleiding tot sociaal werker 7. Opbouw jongerenorganisaties 8. Participatie aan DOCOMOMO-congres overdracht kennis: stedebouw, architectuur etc 9. Na-/bijscholing via zomeruniversiteit 10. Kennisoverdracht PR, marketing en management van culturele instellingen 11. Opleiden bibliothecarissen en documentalisten 12. Opleiden kader overheid en bedrijfsleven door Erasmus Universiteit 13. Beroepsopl. omtwikkeling metaal/electro meerjarige behoefte van 151 000 14. Ontwikkeling lokale + regionale overheden 1 5. Opbouw en modernisering sociale wetensch. aan Universiteit van Praag 16. Programma Uitzending Managers 17. samenwerkende ziekenhuizen 18 Vereniging ouders dove kinderen 19. Stages geestelijke gezondheidszorg 20. Modernisering ballet van Praag 21 . Kennisoverdracht jongerenorganisaties 22. Kennisoverdracht tbv lich. gehandicapten 23. Fact finding missie RIVM samen met WHO 24. Training boeren 25. Ontwikkeling cursus nascholing 26. Informatica-technologie tbv voortgezet ow 27. Symposium Clingendael 28. Cursussen NL. Helsinki-comité 29. Luchthavenverbetering 30. Post-doctorale cursus 31. CNV-seminar vakbond soc. cult. inst. 32. FNV-panel-discussie 33. Seminars voor vakbonden 34. Opzet cursus financieel-economisch 35. Opleiding orgamsatie adviseurs 36. Bijscholmg overheidsmanagement 37. Leergang Oosteuropese diplomaten 38. Cursus «Rechten van de mens. .» 39. Managementtraining groothandel 40. Werkontmoeting persagentschappen 41. Startersbegeleiding 42. Trainingsprogramma's 43. Verbetering managementkwaliteit 44. Training EG-regelgeving 45 Courses for lecturers in economics 46. Opleiding voor verpleegkunde 47. Oost-West samenwerking int handelsrecht 48 Management onderwijs 49 Nascholing van onderwijsgevenden 50. Beurzenprogramma Oost-Europa 51. Seminars Ned Syst. van arbeidsverhoudingen 52 Stedelijk grondbeleid Praag 53. Stageplaatsen bij Nederlandse milieuorg 54 Stadsvernieuwing Praag 55. Advisering acculood recycling 56 Karakterisering luchtkwaliteit Praag
opdrachtver– lenende minister V&W V&W V&W LNV WVC WVC WVC
BuZa BuZa BuZa
bedrag (f)
50000 40000 1 97 500 45000 500 000 145000 17 500 17000 20418,75 7500
O&W O&W
1 1 5 000 114397
O&W
674 000
O&W O&W
238 445 206 206
EZ WVC WVC WVC
1 92 000 1 50 000 9620 10410 36440 12575 20250 150000 14000 70000 40000 10000 22750 905 400 186910,66 24750 6300 67000 205 000 250 000 294 630 163750 53675 31 000 3750 603 278 400 000 33000 19380 175000 1 50 000 108250 89 440,33 50000 8 333,33 1 1 6 000 234 500 12800 75000 197000 1 38 000
wvc wvc wvc wvc LNV O&W
o&w BuZa BuZa V&W
VROM SZW SZW SZW EZ EZ
BiZa BuZa BuZa EZ EZ EZ LNV LNV LNV O&W O&W O&W O&W O&W O&W SZW
VROM VROM VROM VROM VROM
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
27
nr. project
opdrachtver– lenende minister
57. 58 59. 60
WVC WVC WVC O&W
Bijdrage democratische sportinfrastructuur Voorbereiding steunprojecten burgerschap Materiële ondersteuning CAF Uitbreiding beurzenprogramma
Totaal:
bedrag (f)
36833,33 1 50 000 46500 8 333,33 7969825,74
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
28
Rapportage PSO-projecten 1990 t.b.v, de DDR nr. project
opdrachtver lenende minister
1. Opzetten mimecentrum Berlijn 2. Na-/bijscholing via zomeruniversiteit 3. Pilot-trainingsprogramma managers 4. Programma Uitzending Managers 5. Cursus logistiek NL-distributieland 6 Opbouw jongerenorganisatie 7. Kennisoverdracht jongerenorganisaties 8. Training managers tuinbouw 9. Symposium Clingendael 10 Infrastructuur sociale woningbouw 11. Seminar Bouwnijverheid 12. Cursus «rechten van de mens » 13. Werkontmoeting persagentschappen 14. Beurzenprogramma Oost-Europa 15. Stageplaatsen bij Nederlandse milieuorganisaties 16. Bouwhistorisch onderzoek
BuZa BuZa EZ EZ V&W WVC WVC LNV
BuZa VROM VROM BuZa EZ O&W
VROM WVC
Totaal
bedrag (f)
221 220 20418,75 87000 96000 200 000 17 500 12575 720 500 10000 300 000 70000 53675 3750 8 333,33 12800 50000
1 883 772,08
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
29
Rapportage PSO-projecten 1990 t.b.v. Bulgarije nr. project
opdrachtver lenende minister
bedrag (f)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
BuZa EZ O&W VROM O&W BuZa BuZa
163750 384 980 8333,33 12800 8333,33 1 000 000 1 000 000
Leergang Oosteuropese Diplomaten Cursussen strategisch management Beurzenprogramma Oost-Europa Stageplaatsen bij Nederlandse milieuorganisaties Uitbreiding beurzenprogramma Levering medicijnen Levering babyvoeding
Totaal
2578196,66
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
30
Rapportage PSO-projecten 1990 t.b.v. Joegoslavië nr. project
opdrachtver– lenende minister
bedrag (f{
1 2. 3. 4. 5.
O&W O&W
108250 8 333,33 12800 48750 8 333,33
Oost-West samenwerking internat. handelsrecht Beurzenprogramma Oost-Europa Stageplaatsen bij Nederlandse milieuorganisaties Postdoctorale opleiding (Berlage DK-15) Uitbreiding beurzenprogramma
VROM WVC O&W
Totaal
186466,66
Bron: Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20564, nr. 20
31
Rapportage PSO-projecten 1990 t.b.v. Roemenië nr. project
opdrachtver– bedrag (f) lenende minister
1. Ondersteuning kindertehuizen en kinderafdelingen van ziekenhuizen 2. Ondersteuning gehandicapten instellingen 3. Herstel universiteitsbibliotheek 4. Uitbreiding beurzenprogramma
BuZa
1 000 000
BuZa
1 000 000 1 248 000 8 333,33
O&W O&W
Totaal
3 256 333,33
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
32
BIJLAGE 4
Voorschotten toegekend in 1990 aan politieke partijen op basis van de subsidieregeling «Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden– en Oost-Europa». 486 400 436 800 221 600 139200 89600 41 880 12000
RPF CD
f f f f f f f
Totaal
f 1 427 480
CDA
PvdA VVD D66
Groen Links
Ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 564, nr. 20
33