Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
19 637
Vluchtelingenbeleid
Nr. 247
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 25 februari 1997
1
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groepNijpels), Rabbae (GroenLinks), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66). Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-Den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).
7K0648 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 30 januari 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Schmitz van Justitie over haar brieven van: – 21 oktober 1996 inzake AMA’s die met onbekende bestemming uit opvangcentra zijn vertrokken (19 637, nr. 218); – 24 oktober 1996 inzake de behandeling van asielaanvragen van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) (19 637, nr. 221); – 4 december 1996 inzake nadere informatie over alleenstaande minderjarige asielzoekers (19 637, nr. 227); – 27 januari 1997 inzake verdwijnen van alleenstaande minderjarige asielzoekers; – 29 januari 1997 inzake de beantwoording van vragen van de leden Rabbae en De Hoop Scheffer tijdens het ordedebat van 23 januari jl. Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Rijpstra (VVD) refereerde aan het zojuist verschenen rapport van de Rekenkamer over het Schengeninformatiesysteem, waarin een aantal behartigenswaardige aanbevelingen staat om te komen tot verbetering van de invoer, zodat een beter zicht op de verdwijningen kan worden verkregen. Hij was benieuwd hoe het meldpunt dat de IND in november 1996 heeft ingesteld, tot nu toe heeft gefunctioneerd en of de staatssecretaris het van belang vindt, nu ook snel te komen tot registratie op andere terreinen, bijvoorbeeld de CRI. Hij herinnerde de staatssecretaris aan haar opmerking in het overleg op 4 december 1996 naar aanleiding van een tussenvonnis van de Vreemdelingenkamer over het leeftijdsonderzoek, dat zij de eventuele beleidsmatige consequenties zou beoordelen na de uitspraak van de meervoudige Kamer. Hoe gaat zij op dit moment met het leeftijdsonderzoek om? Hij wees erop dat er over de alleenstaande minderjarige asielzoekers, de AMA’s reeds verschillende malen is gesproken. Dit heeft volgens hem te maken met het feit dat het een gevoelig onderwerp betreft, namelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
1
kinderen die hier alleen gekomen zijn. Hij was van mening dat deze kinderen meer nog dan volwassen asielzoekers een uiterst zorgvuldige behandeling moeten krijgen. Hij had begrepen dat speciaal de contacten met China en het terugsturen van kinderen naar dit land een probleem vormen. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom? Het was de heer Rijpstra bekend dat het opvangcentrum Valentijn sinds kort fungeert als een OC, een onderzoekscentrum. Wat betekent dit voor de werkwijze van Valentijn en welke preventieve maatregelen zijn er getroffen? Naar aanleiding van het feit dat er al een aantal keren overleg is gevoerd over vrijwillige terugkeer van volwassen asielzoekers, vroeg hij zich af of er ook plannen in ontwikkeling zijn voor de terugkeer van minderjarige asielzoekers. Op dit moment is het beleid zo dat een asielzoeker naar het land van herkomst kan terugkeren als dit land veilig is, waarbij hem dan wel de mogelijkheid geboden dient te worden om een nieuw bestaan op te bouwen. Geldt dit beleid ook voor minderjarige asielzoekers die achttien jaar worden? Hij doelde daarbij op de minderjarige asielzoekers die pas kort hier zijn en achttien jaar worden, dus niet degenen die hier al jaren verblijven. Het leek hem zinvol te bekijken of de Nederlandse overheid voor deze groep ook een beleid moet ontwikkelen gericht op vrijwillige terugkeer, bijvoorbeeld door het aanbieden van cursussen of begeleiding in het land van herkomst. Naar aanleiding van een interruptie van mevrouw Sipkes dat er vrij recent een nieuwe koers is ingezet, waarbij in geval van terugkeer van minderjarige asielzoekers nadrukkelijker gekeken wordt of er inderdaad adequate opvang is in het land van herkomst, zei de heer Rijpstra dat hij sprak over het beleid dat Buitenlandse zaken en Ontwikkelingssamenwerking hebben opgezet voor volwassen asielzoekers. Dit beleid zou volgens hem ook kunnen gelden voor AMA’s, waarbij hij de kanttekening maakte dat het hier een specifieke groep betreft, die bij terugkeer meer begeleiding en hulp nodig heeft. Zijn vraag was of daarover wordt nagedacht. De heer Rijpstra informeerde voorts of er in Europees verband nu nadrukkelijker dan in het verleden gesproken wordt over het beleid ten aanzien van minderjarige asielzoekers en of de staatssecretaris daar ook een rol in speelt. Graag vernam hij, eventueel schriftelijk, hoeveel AMA’s er in 1996 naar Nederland zijn gekomen. Uit welke landen kwamen zij? Waar kwamen zij ons land binnen? En zijn er ook AMA’s stante pede teruggestuurd? De heer Dittrich (D66) ging om te beginnen in op het rapport «bestemming onbekend», waarin het gaat om de resultaten van een onderzoek naar de verblijfplaats van de AMA’s die met onbekende bestemming vertrokken zijn. Uit het rapport komt naar voren dat gelukkig niet alle AMA’s die verdwijnen, slecht terechtkomen. Bij kritische lezing valt echter wel op dat het rapport vooral gebaseerd is op vermoedens. De heer Dittrich zette daarom vraagtekens bij de conclusie «dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de echte mob-AMA’s onvrijwillig zijn vertrokken». In het rapport wordt het belang benadrukt van een goed op elkaar afgestemd registratiesysteem, terwijl verder wordt geadviseerd te komen tot een vorm van gestructureerd overleg tussen alle betrokken instanties. De heer Dittrich pleitte ervoor om in dat registratiesysteem ook aandacht te schenken aan de eenduidigheid van de gehanteerde begrippen. Hoe denkt de staatssecretaris over deze voorstellen? De heer Dittrich was het ermee eens dat de opvangcentra hun open karakter moeten behouden, al moet de Nederlandse overheid er wel voor zorgen dat de veiligheid van de minderjarigen gewaarborgd wordt. Hij was voorstander van een aantal preventieve maatregelen, zoals toezicht, voorlichting, het in kaart brengen van risicogroepen en het opsporen. Het leek hem vooral van belang dat tijdig gesignaleerd wordt dat de kinderen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
2
van plan zijn om te vertrekken. Hij sprak de hoop uit dat het nieuwe beleid effect zal sorteren en vernam te zijner tijd graag van de staatssecretaris hoe dit in de praktijk werkt. De heer Dittrich wilde het voorstel van de directeur van het opvangcentrum Valentijn en de politie van het district Noordwest-Veluwe om te komen tot een landelijk informatie- en coördinatiepunt voor de opsporing van verdwenen AMA’s graag ondersteunen. Een informatiecentrum biedt de recherche de mogelijkheid om zaken met elkaar in verband te brengen en ook lijnen met het buitenland te leggen. Hij verwees in dit verband naar het verslag van een werkbezoek van de staatssecretaris aan de Noordse landen, waar ook Somalische AMA’s gesignaleerd zijn. Een direct contact tussen de verschillende politiekorpsen zou volgens hem positief werken. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop? De heer Dittrich had in het algemeen overleg van 4 december reeds naar voren gebracht dat het hem moeilijk lijkt om op basis van algemene ambtsberichten in een individueel geval te beoordelen of er in het land van herkomst sprake is van een adequate opvang. Hij vroeg zich af of hiervoor bepaalde kwaliteitscriteria ontwikkeld zijn. Hij was van mening dat het belang van de minderjarige voorop hoort te staan. Met name bij terugkeer naar landen van herkomst waar de overheid de opvang verzorgt, dient goed te worden nagegaan of de asielzoeker indertijd niet juist gevlucht is om aan die overheid te ontkomen. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover? Hij wees in dit verband op de opmerking van de staatssecretaris dat er bij de categorie tussen zestien en achttien jaar minder strenge eisen aan de opvang worden gesteld, omdat rekening wordt gehouden met de mate van zelfstandigheid van de minderjarige alleenstaande asielzoeker. Volgens hem houdt dit het gevaar in dat door deze opstelling de leeftijdsgrens van achttien naar zestien jaar verschuift. Hij herinnerde er voorts aan dat D66 in het algemeen overleg op 30 oktober bezwaar heeft gemaakt tegen de nieuwe plannen van de staatssecretaris om tot een herbeoordeling van de status over te gaan op achttienjarige leeftijd. Het leek hem dat er grote voorzichtigheid geboden is bij het in gang zetten van een eventueel nieuw beleid. Wanneer een AMA weet dat hij bij een herbeoordeling op achttienjarige leeftijd de kans loopt te worden teruggestuurd, zal dit zijn integratie niet ten goede komen. Bovendien is in de praktijk gebleken dat er maar zeer weinig AMA’s worden teruggestuurd als zij achttien worden. Hij bracht ook het punt van de studiefinanciering opnieuw onder de aandacht van de staatssecretaris. Hier blijft volgens hem een knelpunt bestaan. Iemand die een humanitaire verblijfsvergunning krijgt, heeft niet automatisch recht op studiefinanciering. Daarvoor moet hij drie jaar lang in Nederland verbleven hebben. Als iemand dus een verblijfsvergunning krijgt zonder dat hij recht heeft op studiefinanciering, kan hij in een gat vallen. De heer Dittrich herinnerde aan de motie die hij indertijd heeft ingediend om dit probleem op te lossen. Hoe staat het hier nu mee? Ook hij vroeg zich af wat de laatste stand van zaken is bij het leeftijdsonderzoek. Volgens een artikel in de Telegraaf van 23 januari zou de staatssecretaris de leeftijdsonderzoeken tijdelijk gestaakt hebben. Is dat juist? Hij was op de hoogte van het feit dat er een wetenschappelijk dispuut wordt gevoerd over de betrouwbaarheid van het leeftijdsonderzoek en dat de rechtbank in een tussenvonnis een aantal juridische vragen heeft opgeworpen. Kan de staatssecretaris hier nader op ingaan? De heer Dittrich wees tot slot op het belang van een goede opleiding voor de contactambtenaren die kinderen horen. Hij zou graag weten of dit op een kindvriendelijke manier gebeurt. Ook de UNHCR heeft er aandacht voor gevraagd dat een kind dat vlucht op een andere manier op zijn gemak gesteld en gehoord dient te worden dan een volwassene. De heer Dittrich vond het belangrijk dat er aan een nader gehoor voldoende tijd en aandacht wordt besteed, ook met oog op het toekennen van de juiste
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
3
verblijfsvergunning. Is de kwaliteit bij het horen van kinderen voldoende gewaarborgd? Mevrouw Sipkes (GroenLinks) herinnerde eraan dat in het vorige overleg was toegezegd dat er een gesprek zou plaatsvinden tussen de Opbouw, COA en Valentijn. Zij was benieuwd naar de resultaten hiervan. Ook wilde zij graag weten wat de uitspraak «de positie van Valentijn zal nu duidelijk zijn» betekende. Zij was op de hoogte van het feit dat er evenals bij de behandeling van asielverzoeken van volwassenen, een achterstand bestaat in de toekenning van AMA-statussen. In hoeverre is deze achterstand inmiddels ingehaald? Zij had begrepen dat de staatssecretaris het voornemen heeft om over te gaan tot een herbeoordeling van de status bij achttien jaar, maar dat het huidige beleid op dit moment van kracht blijft, in afwachting van de uitkomst van enkele onderzoeken. Zij vroeg zich af wat dit betekent voor de AMA’s-plus (de AMA’s net boven de achttien). Hebben zij nu een verblijfsvergunning? Zij nam overigens aan dat de AMA’s die hier op jonge leeftijd zijn gekomen en geïntegreerd zijn, een status krijgen zonder herbeoordeling. Ook zij drong er bij de staatssecretaris op aan, nu snel duidelijkheid te geven over de studiefinanciering. Mevrouw Sipkes had er in het vorige overleg voor gepleit te bezien of de kwaliteitseisen die gelden binnen de jeugdhulpverlening ook op het AMA-beleid kunnen worden toegepast. Kan de staatssecretaris hier al iets over vertellen? Graag vernam zij van de staatssecretaris hoeveel uitzettingen er zijn geweest. Volgens de staatssecretaris vindt uitzetting altijd plaats met uiterste zorgvuldigheid, maar mevrouw Sipkes vroeg zich af over welke landen het dan gaat. Zij sloot zich aan bij wat de heer Dittrich hierover heeft gezegd. Volgens haar is uitdrukkelijk afgesproken dat er bij terugkeer naast een opvangorganisatie ook familie in het land van herkomst moet zijn. Ook zij verkeerde in onzekerheid over de vraag of het leeftijdsonderzoek gestopt is, terwijl het haar evenmin duidelijk was hoe een eerste contact tussen jongere en contactambtenaar in zijn werk gaat. Zij wees erop dat contactambtenaar en rechtbank soms totaal van mening verschillen over het feit of het «evident een jongere» betreft. Mevrouw Sipkes stond vervolgens stil bij het rapport «bestemming onbekend» en de brieven van de staatssecretaris over de verdwijningen. Het bevreemdde haar dat de staatssecretaris bij herhaling schrijft dat er geen reden tot grote ongerustheid is, omdat een aantal jongeren weliswaar met onbekende bestemming vertrekt, maar dit doet in het kader van de gezinshereniging. Zij vond het zeer ernstig dat er vier meisjes verdwenen zijn. Ook zij was benieuwd hoe de staatssecretaris denkt over het voorstel van Valentijn tot het instellen van een landelijk meldpunt. De opmerking van de staatssecretaris dat zij in de toekomst bij het gehoor wil laten doorvragen naar de uiteindelijke motieven van de meisjes die hier komen, riep bij haar de vraag op of die meisjes dan ook gewaarschuwd worden voor eventuele gevaren en of er met Valentijn overleg is geweest dat meisjes uit risicolanden als Nigeria extra aandacht vereisen. Zij wilde in dit verband graag weten of er ook internationale afspraken gemaakt zijn om bij mensensmokkel nadrukkelijker naar de minderjarige asielzoekers te kijken. Volgens de staatssecretaris is de internationale samenwerking goed en heeft er in België strafvervolging plaatsgevonden voor mensensmokkel. Mevrouw Sipkes refereerde aan de opmerking van de staatssecretaris dat het haar niet bekend was dat de meisjes uit Nigeria die via Nederland binnengekomen zijn, in de Nederlandse opvang
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
4
terechtgekomen zijn. Zij achtte het belangrijk om te weten waar ze dan wel terechtgekomen zijn. Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels) kon zich bij lezing van de stukken niet aan de indruk onttrekken dat de aanpak van de AMA’s te voorzichtig en te soft is. Zij zei nadrukkelijk dat zij heel veel van kinderen houdt, waar ook ter wereld. Zij benadrukte dat het hier om minderjarige kinderen uit het buitenland gaat van wie men soms veronderstelt dat zij niet minderjarig meer zijn. Volgens haar was het eenvoudig om tegen deze kinderen te zeggen dat ze netjes behandeld zullen worden, maar dat ze van hun kant aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Zij vond het een normale zaak dat de kinderen verplicht worden om mee te werken aan een leeftijdsonderzoek. Ook zij vond dat kinderen extra kwetsbaar zijn en dat er bij de omgang met hen grote zorgvuldigheid betracht moet worden. Deze kinderen zijn natuurlijk niet voor niets helemaal alleen naar Nederland gekomen, maar vragen naar de reden van hun komst en medewerking vragen van hun kant was volgens haar vanzelfsprekend. Ook had mevrouw Aiking zich verbaasd over de passage in de brief van 21 oktober «dat er naar het gevoelen van de staatssecretaris geen aanleiding is om te veronderstellen dat AMA’s met onbekende bestemming vertrokken, misschien ergens in misdadige handen terecht zijn gekomen». Hoe kan de staatssecretaris zo’n opmerking maken, als zij niet weet waar ze wél zijn gebleven? Verder had zij in de stukken gelezen dat er over risicogroepen wordt gesproken en dat hiertoe kinderen uit landen als Nigeria en Somalië zouden behoren. Zij vroeg zich af welke criteria hierbij worden aangelegd. Mevrouw Aiking zou ook graag meer duidelijkheid hebben over de wijze waarop de aanwezigheid van adequate opvang bij terugkeer naar het land van herkomst wordt vastgesteld. Gaan ambtenaren eerst de situatie bij de familie ter plekke bekijken? Of zijn er op het vliegveld van aankomst begeleiders voor de kinderen? Tot slot verwees zij naar de opmerking in de brief van 21 oktober «dat er één geval bekend is geworden waarin geprobeerd is, een Nigeriaans meisje dat hier asiel had aangevraagd, in de prostitutie in Nederland terecht te laten komen». Hoe heeft men dit ontdekt, als men niet weet waar weggelopen AMA’s blijven? De heer Middel (PvdA) ging allereerst in op de verdwijningen. Hij wilde in dit verband reageren op de opmerkingen van mevrouw Aiking. Naar zijn mening was het weinig reëel om van kinderen uit een andere cultuur te verwachten dat zij «bij gerede twijfel» aan hun leeftijd meewerken aan een leeftijdsonderzoek. Wanneer deze kinderen willen verdwijnen, dan doen ze dat gewoon. Aangezien in Nederland de algemene mening is dat asielzoekers, ook al zijn zij minderjarig, opgevángen en niet opgeslóten dienen te worden, bestaat altijd het risico dat zij verdwijnen. Dit is de realiteit en heeft met een softe of minder softe benadering niets te maken. Hij was ervan overtuigd dat, zolang je de kinderen niet opsluit, de benadering die mevrouw Aiking bepleit, geen effect sorteert. Tegelijkertijd zei hij blij te zijn dat in de jeugdhulpverlening de tijd dat kinderen op deze wijze streng aangepakt en opgesloten werden, voorbij is. Voor hem was het probleem bij het leeftijdsonderzoek niet zozeer of de kinderen eraan willen meewerken, maar meer of het een valide instrument is. Hij zou willen pleiten voor een alternatief, maar dit is helaas nog niet voorhanden. Uit de gesprekken die de heer Middel bij bezoeken aan opvangcentra had gevoerd, is hem gebleken dat met name oudere kinderen hier komen met de bedoeling om te verdwijnen. Het doel van hun komst is gezins- of familiehereniging. Dit is voor de mensen die in de opvang werken, buitengewoon frustrerend. Naast de categorie die komt met de bedoeling
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
5
om te verdwijnen, blijft er nog een categorie over waarbij niet direct is aan te tonen dat hun doel verdwijnen is. Deze groep asielzoekers verdwijnt echter ook. Dit baarde hem zorgen. Ook al is er volgens de staatssecretaris geen aanleiding om al te verontrust te zijn, hij vond dat elk kind dat verdwijnt er één te veel is. Nadat er vorig jaar sprake was van een groot aantal verdwijningen uit het opvangcentrum Eindhoven, blijkt er nu ook uit Valentijn, sinds dit een OC is geworden, een grote groep kinderen verdwenen te zijn. De heer Middel vond daarom dat hier meer aan gedaan moet worden dan tot nu toe is gebeurd. Hij pleitte ervoor het voorstel van de politie van de Midden-Veluwe serieus te nemen. Ook hij meende dat er niet alleen een meldpunt moet komen, maar dat er ook coördinatie moet plaatsvinden in politiewerkzaamheden met duidelijke lijnen naar Interpol. Mogelijk waren de verhalen van mevrouw Sörensen overdreven, maar hieraan dient wel zeer serieus aandacht besteed te worden. De heer Middel maakte verder enkele opmerkingen over de kwaliteit van de beschikkingen en asielverzoeken. Bij zijn bezoeken aan gezinsvervangende tehuizen en projecten voor begeleid wonen, was het hem opgevallen dat de kinderen binnen de kortste keren volstrekt «vernederlandsen». Dit valt te verklaren uit het feit dat de kinderen die uit verschillende nationaliteiten komen met elkaar Nederlands praten. Ook hij nam aan dat er bij de jonge kinderen die hier al lange tijd verblijven, in een later stadium geen herbeoordeling plaatsvindt, maar dat zij een definitieve verblijfsvergunning krijgen. Hij vroeg zich trouwens af of herbeoordeling wel nodig is. Volgens hem zou deze alleen nodig zijn bij de oudere minderjarige asielzoeker die hier met een AMA-vtv verblijft. Hij wees erop dat een AMA-vtv drie jaar geldig is. In de praktijk betekent dit dat een AMA die achttien jaar wordt een AMA-vtv heeft voor drie jaar, terwijl hij tegelijkertijd moet worden herbeoordeeld. Hierin moest volgens hem in het belang van de toekomst van de asielzoeker, met oog op studie en huisvesting, zo snel mogelijk duidelijkheid komen. Bij de werkbezoeken was hem gebleken dat dergelijke onzekerheden deze kinderen voortdurend bezighouden. Ook mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA) vond het zorgelijk dat er zoveel minderjarige asielzoekers verdwijnen. Ook al verdwijnt een aantal van hen gewenst in verband met gezinshereniging, een aantal van hen verdwijnt ongewenst. Zij achtte een integrale aanpak vanaf de preventieve kant tot de strafrechtelijke kant noodzakelijk. Mevrouw Bijleveld verbaasde zich erover dat de staatssecretaris het aantal verdwijningen van AMA’s, ook na de verdwijning van zeventien AMA’s uit Valentijn, niet verontrustend vindt. Volgens de politie zouden er vier AMA’s in de prostitutie terecht zijn gekomen. Mevrouw Bijleveld had begrepen dat dit voor de staatssecretaris aanleiding is om een aantal verdergaande preventieve maatregelen te treffen. Waar denkt de staatssecretaris dan aan? En heeft zij al recentere cijfers over het aantal verdwijningen? Mevrouw Bijleveld herinnerde voorts aan de opmerking van de staatssecretaris dat er afgelopen dinsdag nader overleg gevoerd zou worden over de instelling van een centraal meldpunt met de betrokken disciplines. Wat is het resultaat hiervan? En wat ziet de staatssecretaris als toegevoegde waarde van dit centrale meldpunt ten opzichte van de huidige informatie-uitwisseling? Mevrouw Bijleveld benadrukte dat in het rapport «bestemming onbekend» wordt aangegeven dat de registratie van de AMA’s «veel te wensen overlaat» en dat er verschillende definities worden gehanteerd. Het was haar opgevallen dat er bijvoorbeeld geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt. Wordt de problematiek die uit het rapport naar voren komt, nu ook voor een deel opgelost? Een landelijk coördinatie- of rechercheteam met lijnen naar het buitenland leek mevrouw Bijleveld een zinvolle suggestie. Het voorstel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
6
gedaan door Valentijn en de politie van de Midden-Veluwe vond zij een prima idee. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop? Het was ook mevrouw Bijleveld niet duidelijk waarop de staatssecretaris haar uitspraak baseert dat er geen aanleiding zou zijn in het algemeen te veronderstellen dat AMA’s die met onbekende bestemming vertrekken, in een duister circuit terechtkomen. Zij vond dat er meer aandacht nodig is voor de risicogroepen, waarbij het voornamelijk gaat om Somaliërs die voor gezinshereniging komen en Nigerianen van wie vooral de vrouwen in het duistere circuit terecht dreigen te komen. Het leek haar in dat verband belangrijk dat er vanuit de preventieve kant sneller een nader gehoor plaatsvindt. Kan de staatssecretaris hier nog eens op ingaan? Zij wees erop dat er van de 31 verdwenen Nigeriaanse meisjes 10 in Duitsland aangetroffen zijn, waar zij een hogere leeftijd hadden opgegeven. Ook zou zij graag een duidelijke reactie horen van de staatssecretaris op de beweringen van mevrouw Sörensen. Mevrouw Bijleveld had ook gelezen dat de leeftijdsonderzoeken zijn gestopt. Als dit juist is, wat is hiervan dan de reden? Volgens haar was het leeftijdsonderzoek wel nodig, maar het moet om een valide instrument gaan. Op het punt van studie en studiefinanciering sloot mevrouw Bijleveld zich aan bij de door de collega’s reeds gestelde vragen. Het antwoord van de staatssecretaris van Justitie De staatssecretaris vond uitdrukkelijk dat het beleid ten aanzien van de AMA’s een duidelijke prioriteit dient te zijn voor 1997. Met name het achterhalen van de verdwijningen, het beter inschatten van de gevaren waaraan deze groep is blootgesteld en het verbeteren van de opvangmogelijkheden dienen hoofdpunten van beleid te zijn. Het had haar getroffen dat de meeste sprekers hun verbazing hebben uitgesproken over het feit dat zij in haar brief heeft geschreven dat de verdwijning van een aantal AMA’s in zijn algemeenheid niet al te verontrustend is. Zij wees er met klem op dat deze opmerking mede tot doel heeft gehad, de zorg en de paniek niet groter te maken dan nodig is. Volgens haar was het van groot belang om de feitelijke informatie over de verdwijningen zo goed mogelijk te achterhalen. Zij herinnerde aan het voor dit doel ingestelde centrale meldpunt bij het bureau bijzondere zaken van IND en aan het overleg dat afgelopen dinsdag is gevoerd tussen een groot aantal disciplines van de sector vreemdelingenbeleid en IND, maar ook COA, de Opbouw, Valentijn, politie, marechaussee, Raad voor de kinderbescherming en CRI. Er zijn bij het centrale meldpunt een 30-tal meldingen binnengekomen sinds de start in november. Wanneer er serieuze signalen komen dat er iets aan de hand is, dan zal hierover met de politie en de CRI gesproken worden. Uit dit eerste gesprek is inderdaad de wenselijkheid van een landelijk meldpunt naar voren gekomen, omdat het bureau bijzondere zaken een te beperkte functie heeft, zo zei zij. Vanuit dit landelijke meldpunt kan onmiddellijk een onderzoek gestart worden, als er van verdwijningen sprake is. Zij was verheugd dat er ook in Europees verband een dubbel initiatief genomen is. Enerzijds is in het kader van de derde peiler afgesproken te praten over de harmonisering van het brede beleid ten aanzien van AMA’s en daarbij het Nederlandse beleid als uitgangspunt te nemen. Anderzijds heeft Nederland het voorstel gedaan om een kwalitatief coördinatiepunt voor vermiste personen in te stellen en in Europees verband nauwer samen te werken. In dit verband vond zij het zojuist verschenen rapport van de Rekenkamer over het Schengeninformatiesysteem interessant, al was zij erg geschrokken van het feit dat er nog zo gebrekkig van dit instrument gebruik gemaakt wordt en kan worden vanwege allerlei technische, samenwerkings- en coördinatieredenen. Hier is dus nog heel wat werk aan de winkel! Zij vroeg begrip voor het feit dat het enige tijd zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
7
vergen om een landelijk meldpunt op te zetten en beloofde de Kamer over een halfjaar hierover te zullen rapporteren. Weliswaar loopt het onderzoek naar de verdwijningen officieel via landelijke lijnen, maar het leek haar zinvol met mevrouw Sörensen te praten. Ook stelde zij zich voor met de Noordse landen tot een nadere samenwerking te komen. De staatssecretaris bevestigde dat er inderdaad een regeling is getroffen waarbij Valentijn een OC is geworden. Dit betekent dat de leeftijdsgroep die bij een aanmeldcentrum terecht kan, nu direct naar Valentijn gaat. Aangezien de verdwijningen meestal plaatsvinden in de eerste periode, is het logisch dat zij nu vanuit Valentijn plaatsvinden. Een verdere intensivering van de samenwerking tussen Valentijn, COA en de Opbouw was volgens haar dringend nodig. Partijen krijgen tot eind februari de tijd om zelf gestalte te geven aan deze samenwerking. Lukt dit niet, dan zal zij alle partners begin maart voor een gesprek uitnodigen. De staatssecretaris ging vervolgens in op de samenstelling van de AMA-populatie. Volgens de cijfers van de IND zijn er in 1996 1641 AMA’s binnengekomen, van wie 60% jongens en 40% meisjes, waaronder 330 mensen met een onbekende bestemming zijn vertrokken. De AMA’s zijn afkomstig uit vele landen, maar het hoogste scoren Somalië, China, Angola, Zaïre, Afghanistan, Liberia en Sierra Leone. De AMA’s komen hier op zeer verschillende leeftijden, zodat een leeftijdsonderzoek absoluut noodzakelijk is. Ook zij vond dat het leeftijdsonderzoek een zeer gevoelige aangelegenheid is, maar een alternatief is niet voorhanden. Vooral bij de groep zestien- en zeventienjarigen blijkt vaak dat er sprake is van een hogere leeftijd. Zij refereerde aan de juridische en ook wetenschappelijke discussie die momenteel gaande is over het leeftijdsonderzoek. Er wordt eind maart een uitspraak verwacht. In afwachting hiervan wordt het leeftijdsonderzoek op dit moment niet uitgevoerd. De heer Dittrich (D66) herinnerde er bij interruptie aan waarom het leeftijdsonderzoek indertijd is gestart. Een groot aantal hulpverleners vond het een enorme handicap dat de hulp voor een groot deel werd verleend aan asielzoekers van wie zij aanvoelden dat deze meerderjarig waren. Dit ging ten koste van de minderjarige asielzoekers die de hulp hard nodig hadden. Is het de staatssecretaris bekend of er, nu het leeftijdsonderzoek tijdelijk is gestopt, meer asielzoekers naar Nederland komen die zich als minderjarig voordoen? De staatssecretaris antwoordde dat haar hiervan tot nu toe niets bekend is, maar dat zij dit in overleg met IND en COA zal bewaken. Zij stelde vervolgens de statusnotitie aan de orde waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de positie van de achttienplussers. Er lopen op dit moment twee onderzoeken. Het eerste richt zich op de kwaliteit van de beschikkingen. Het tweede onderzoek is een meer diepgaand onderzoek van de RUL naar een groot aantal aspecten van de AMA-populatie. Dit onderzoek zal enige tijd vergen. De staatssecretaris benadrukte dat, zolang dit onderzoek nog niet is afgerond, het huidige AMA-beleid van kracht blijft en er geen heroverweging van de status plaatsvindt bij achttien jaar. Zij liet vervolgens weten ten aanzien van de standpunten in de statusnotitie in haar denken enigszins te zijn opgeschoven. Zo staat er in de statusnotitie dat het gaat om een algemene heroverweging bij achttien jaar, wat ook kan slaan op kinderen die hier al op zeer jonge leeftijd zijn gekomen. Zij schetste nog even de gangbare asielprocedure, waarbij bij binnenkomst van een asielzoeker eerst gekeken wordt of deze in aanmerking komt voor een A-status. Is dat niet het geval, dan wordt gekeken of men voor een vtv-humanitair in aanmerking komt. Is dit ook niet het geval, dan wordt de opvang in het land van herkomst onderzocht. Als deze opvang er niet is, dan krijgt de minderjarige asielzoeker een AMA-vtv. Zij beloofde dat deze gang van zaken ook in de toekomst, bij een eventuele heroverweging van de status bij achttien jaar, overeind zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
8
blijven. In feite zal alleen de status van de zestien- en zeventienjarigen op achttienjarige leeftijd heroverwogen worden. Maar in het algemeen zal het beleid zijn dat diegenen die hier al drie jaar zijn, voorgoed kunnen blijven. Zij was van plan om deze gang van zaken precies te omschrijven, maar zij wilde de uitkomst van het onderzoek naar de AMA-populatie afwachten. Het was haar bekend dat de groep die een studie wil gaan doen een extra probleem vormt. Van deze groep zal bij heroverweging eenieder individueel bekeken moeten worden, hoewel zij meende dat het feit dat men een studie begonnen is die men kan afmaken, in vele gevallen een gunstige beoordeling tot gevolg kan hebben. Wat de financiering van de studies betreft zijn alle problemen echter nog lang niet opgelost, zo zei zij. Onderwijs heeft namelijk geen aparte categorie studiefinanciering voor asielzoekers. Men hanteert daar de regel dat een asielzoeker hier drie jaar verbleven moet hebben om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, tenzij hij of zij een A-status heeft. Bij toekenning van een vtv-humanitair of een AMA-vtv is drie jaar feitelijk verblijf het uitgangspunt van beleid voor studiefinanciering. Het ministerie van OCW hield op dit punt het been stijf. De heer Dittrich (D66) verwees naar de indertijd door de Kamer aangenomen motie, waarin de regering wordt opgedragen om dit studiegat te dichten. Hij was van mening dat hier op zeer korte termijn een oplossing voor dient te komen. De staatssecretaris kon zich de bewuste motie niet voor de geest halen, maar meende dat dit onderwerp dan een punt van overleg zou moeten worden in de ministerraad, gezien het afwijzende standpunt van de minister van OCW. Zij ging vervolgens in op het gevaar dat door de minder strenge eisen die aan de opvang van zestien- tot achttienjarigen gesteld worden in het land van herkomst, de leeftijdsgrens naar zestien jaar zal verschuiven. Zij bevestigde dat de leeftijd van achttien jaar het uitgangspunt is en blijft. Zij was het eens met de opmerking dat het inderdaad lastig is om vast te stellen of een land een risicoland is. Dit probleem speelt niet alleen een rol als een asielzoeker in Nederland aankomt maar ook wanneer wordt gekeken of er opvang in het land van herkomst is. Zij kon slechts zeggen dat er langzamerhand een bepaalde ervaring is opgebouwd. Er zijn in opsporingsonderzoeken feiten verzameld over landen zoals Nigeria waar met name meisjes vaak verdwijnen en in de prostitutie gesignaleerd worden. Zij wees op de afspraken die nu ter preventie gemaakt zijn. Zo zal er in het aanmeldcentrum een signaleringsfunctie moeten komen, waardoor in het begin al duidelijk wordt dat er bij een bepaalde AMA wellicht een risico van verdwijning gelopen wordt, zodat hieraan dan extra aandacht kan worden geschonken op het moment van vertrek naar Valentijn of Eindhoven. Aangezien het geven van een signalering achter een naam een formele stap is, die implicaties kan hebben, wilde zij hierover eerst overleg voeren met de rechtshulp. Ook in het overleg met Buitenlandse Zaken was haar gebleken, dat het doen van een onderzoek naar de opvang in het land van herkomst buitengewoon moeilijk is. Het is de vraag of algemene ambtsberichten voldoende zijn, waar het gaat om een individuele beoordeling per kind. Men moet zeker weten dat het kind dat teruggezonden wordt, goed wordt opgevangen in het land van herkomst. Zij zou de Kamer een schriftelijke opgave verstrekken van het aantal kinderen dat in het afgelopen jaar is teruggegaan, naar welke opvang en naar welke landen. Zij wees erop dat in Sierra Leone een NGO is, die de kinderen wil opvangen. Maar ook dan moet gecheckt worden of dit safe is en of het kind familie heeft in het land van herkomst. Buitenlandse zaken kwijt zich zo goed mogelijk van deze taak. Verder leek het haar een mogelijkheid om hierbij de immigratie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
9
attachés die met dit doel bij een ambassade zijn gedetacheerd, in te schakelen. Canada bijvoorbeeld heeft 26 mensen in allerlei landen, speciaal ter preventie, begeleiding en monitoring van de asielkwestie. Zij zou laten nagaan of er nadere samenwerking op het gebied van het vergaren van informatie mogelijk is met Canada en de Scandinavische landen. Mevrouw Sipkes (GroenLinks) vroeg in verband met de NGO-opvang in Sierra Leone of de urgentievolgorde bij terugkeer naar het land van herkomst, namelijk eerst family, vervolgens extended family en ten slotte eventueel een NGO, nog steeds wordt aangehouden. De staatssecretaris zou dit nog eens precies laten natrekken. Wel wist zij te melden dat in Sierra Leone de NGO eerst de familie opzoekt, als er iemand teruggezonden wordt. Zij was van mening dat er bij het terugkeerbeleid een goede samenwerking opgebouwd zou kunnen worden met de NGO’s, omdat men daar een grote kennis van zaken heeft en de wegen kent. Zij ging vervolgens in op de vraag of de contactambtenaren speciaal zijn opgeleid voor hun taak. Zij worden inderdaad getraind om met kinderen om te gaan. Vaak wordt ook gezocht naar mensen die in hun arbeidsverleden met kinderen te maken gehad hebben, bijvoorbeeld een werkkring bij de jeugd- en zedenpolitie. Zij zou dit punt nader bekijken. De staatssecretaris wilde ook kort reageren op de opmerkingen van mevrouw Aiking over de te softe benadering. Het zou eenvoudig zijn als het op de manier die mevrouw Aiking voorstelde, zou kunnen gebeuren. Volgens haar sprak mevrouw Aiking duidelijk vanuit de Nederlandse situatie. Natuurlijk zullen er heel bewust kinderen door families vooruitgestuurd worden. Als de kinderen hier opgevangen worden, kan later de rest van de familie komen. Maar het kon ook om echte vluchtelingen gaan uit landen als Somalië, Liberia of Bosnië, waar kinderen door het oorlogsgeweld op drift zijn geraakt en gevlucht. Deze kinderen hebben al ontzettend veel meegemaakt. Zij willen hoe dan ook hulp hebben. Zij proberen hier een plek te krijgen en het interesseert hen niet of ze daarbij een valse leeftijd moeten opgeven. Volgens de staatssecretaris was dat hun goed recht. Je kunt deze kinderen niet met dezelfde maten meten als je eigen zoon of dochter. Mevrouw Aiking (groep-Nijpels) was het met de staatssecretaris eens dat kinderen die hier vanuit een oorlogssituatie terechtkomen recht hebben op zorg en een zorgvuldige behandeling. Zij wees er echter op dat deze kinderen uit een situatie komen waar zij ook niet met fluwelen handschoentjes aangepakt zijn. Zij konden er volgens haar dus best tegen dat zij aan bepaalde voorwaarden moesten voldoen, zoals het meewerken aan een leeftijdsonderzoek. De staatssecretaris wees erop dat er ook met vreemdelingen over rechten en plichten wordt gepraat, maar zij vond een zekere mate van begrip voor kinderen die hier voet aan de grond willen krijgen en daarbij een leugentje om bestwil niet schuwen, nodig. Zij ging vervolgens in op de contacten met China die inderdaad moeilijk verlopen. Met name in het geval van China is nauwelijks vast te stellen of er in het land van herkomst een adequate opvang is. Handel drijven met China is kennelijk makkelijker dan het voeren van een vreemdelingenbeleid, zo zei zij. In antwoord op de vraag of Nederland ook gebruik maakt van die handelscontacten, zei zij dat zij in een volgend overleg naar aanleiding van een ambtsbericht nader zal terugkomen op de relatie met China. Zij wijdde vervolgens nog een enkel woord aan de opmerking over het stimuleren van de vrijwillige terugkeer van AMA’s. Er is inderdaad over
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
10
vrijwillige terugkeer gesproken, maar dat ging om de vrijwillige terugkeer van volwassenen. Zij kon op dit moment niet inschatten of een dergelijk beleid ook voor AMA’s wenselijk is. Zij deed de toezegging, hier bij de bespreking van de terugkeernotitie eventueel op terug te komen. Gedachtewisseling in tweede termijn Mevrouw Sipkes (GroenLinks) vroeg nogmaals hoeveel AMA’s-18-plus er in Nederland zijn. De staatssecretaris zou hierop schriftelijk antwoorden. Ook was zij benieuwd of er in het overleg met minister Ritzen over is gesproken om de vtv-humanitair voor de studiefinanciering gelijk te stellen aan de A-status. De staatssecretaris zegde een schriftelijk antwoord toe op de vraag hoeveel AMA’s-plus in Nederland verblijven. Voorts herhaalde zij dat het ministerie van OCW vasthoudt aan de A-status of drie jaar feitelijk verblijf. Dit had volgens haar zeker ook met de financiële aspecten te maken. De voorzitter van de commissie, V. A. M. van der Burg De griffier van de commissie, Pe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 19 637, nr. 247
11