Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1983-1984
18473
Raamprogramma Nationaal Onderzoekprogramma Kolen
Mr. 2
RAAMPROGRAMMA
INHOUDSOPGAVE I. Inleiding
4
II. De behoefte van de marktkant
6
1. De Elektriciteitscentrales
6
2. De Industrie
6
III. De invulling van het NOK
8
1. Nederlandse steenkoolvoornemens en steenkoolwinning 2. Karakterisering 3. Schone vaste brandstoffen 4. Logistiek 5. Conventionele verbranding en rookgasreiniging 5.1. Brandertechnieken 5.2. Rookgasreinigingstechnieken (S0 2 en NOJ 5.3. Stofvangsttechnieken 6. Wervelbedtechniek 7. Vergassing 8. Kolenreststoffen 9. Effectenonderzoek 9.1. Invloed kolenstook op de luchtverontreiniging 9.2. Bijdrage aan een breed onderzoek naar de stralingsaspecten van woonhygiëne (SAWORA) 9.3. Arbeidshygiënische aspecten van kolengebruik en toepassing van kolenreststoffen IV. De rol van de Nederlandse industrie, TH's, universiteiten en onderzoekinstellingen in het NOK 1. Industrie 2. Universiteiten en TH's 3. De grote onderzoekinstellingen
8 8 8 9 10 10 10 11 11 12 13 14 14 15 15 15 15 16 17
Bijlage I. Ramingen van financiële consequenties voor de periode 1984-1988 Bijlage II. Criteria Bijlage III. Richtlijnen voor subsidieverlening
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
3
RAAMPROGRAMMA KOLEN 1984-1988
I. INLEIDING In het eerste deel van de Nota Energiebeleid van 1979 heeft de rijksoverheid twee beleidsdoelstellingen geformuleerd: energiebesparing en diversificatie. In deel 2, Kolen, werd een uitwerking gegeven van de diversificatiedoelstelling op het belangrijke terrein van de steenkool. Ten einde knelpunten op te lossen en een verdere introductie van kolen te bereiken werd een Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen aangekondigd. In maart 1981 heeft een programmavoorbereidingscommissie (PVC) aan de minister van Economische Zaken een «Voorstel voor een nationaal programma van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie op het gebied van steenkolen voor de periode 1981-1985» aangeboden. In het regeringsstandpunt van januari 1982 worden de volgende hoofdpunten van beleid genoemd: - Het Nationaal Onderzoekprogramma Kolen (NOK) is er op gericht knelpunten en belemmeringen op technisch, milieuhygiënisch en organisatorisch gebied, die de grootschalige herintroductie van steenkolen in de weg staan, door middel van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie op te heffen. - De betrouwbaarheid en gebruiksmogelijkheid van technologieën die bijna in het commerciële stadium zijn, zoals wervellaagverbranding, dienen op korte termijn, in de vorm van demonstratieprojecten, te worden aangetoond. Dit zal moeten gebeuren in een opzet waarbij de verantwoordelijkheid van de demonstratie bij het bedrijfsleven ligt. - Groot belang wordt gehecht aan een optimale betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij de opzet en uitvoering van het NOK, zodat de gemeenschapsmiddelen nodig voor de uitvoering van het programma tevens een bijdrage leveren aan het zo noodzakelijk geachte vernieuwingsproces van het bedrijfsleven. In z'n totaliteit bezien zal de financiering van het NOK voor een substantieel deel mede vanuit het bedrijfsleven dienen te geschieden. Dit in verband met het belang dat het bedrijfsleven heeft bij de totstandkoming van nieuwe produkten en daarmee samenhangende marktposities. - De onderzoekinstellingen dienen bij de uitvoering van het NOK, dat zoveel mogelijk binnen de infrastructuur van het bedrijfsleven zal moeten plaatsvinden, een ondersteunende rol te vervullen. - Onderkend wordt, dat vroegtijdige aansluiting op ontwikkelingen buiten Nederland voor het Nederlandse bedrijfsleven kansen kan scheppen om ook in het buitenland goede marktposities op te bouwen. Inmiddels zijn ongeveer tweehonderd projecten in uitvoering genomen. BEOP heeft in oktober 1983 een rapport uitgebracht over de stand van zaken van de onderzoek" en ontwikkelingsprojecten (BEOP 23 rapport). Sinds het uitbrengen van de Kolennota en de start van het NOK behoeft de verwachte omvang en de wijze van de koleninzet enige aanpassingen. Dit onder invloed van een veranderende economische situatie deels ook in samenhang met een anders dan destijds ingeschat verlopende technologische ontwikkeling met betrekking tot kolenvergassing. De memorie van toelichting (MvT) bij de EZ-begroting van 1984 geeft echter aan, dat het diversificatiebeleid van kracht blijft. Er wordt blijvend gerekend op een omvangrijke koleninzet in detoekomst. Bovendien is voorde rechtvaardiging van een met kracht voortgezette inspanning in de O, O & D-sfeer het volgende van belang. Door de verslechterde economische situatie moet meer nog dan voorheen worden gestreefd naar verlaging van de energiekosten. Verbeterde en nieuwe kosteneffectieve technieken voor het gebruiken van kolen moet dit mogelijk maken. Daarbij vraagt de milieuproblematiek waarmee koleninzet gepaard gaat, de volle aandacht. Bestrijding van de verzuring van het milieu is ook voor Nederland een belangrijke doelstelling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
4
Tevens zal het vinden van voldoende afzetmogelijkheden voor kolenreststoffen in de negentiger jaren een aanzienlijke inspanning vergen. De genoemde MvT trachtte het bovenstaande samen te vatten in een drietal belangrijke doelstellingen voor het O, O & D-beleid: - Commerciële demonstratie van milieuvriendelijke stooktechnieken, noodzakelijk in verband met de normstelling na 1990 in de industrie. Hierin past met name onderzoek, ontwikkeling en demonstratie op het gebied van kolenwervelbedverbranding, gericht op kostprijsverlaging van de energiekosten. - Verbetering van zowel energierendement als de kosteneffectivitet van de milieutechnieken om de op dit punt (o.a. in de e-sector) bestaande achterstand van kolen ten opzichte van gas te verbeteren. - Vergroting van de afzetmogelijkheden voor kolenreststoffen. Het realiseren van een demonstratieproject op het gebied van kolenvergassing wordt op middellange termijn voorshands niet opportuun geacht. Wel zal de potentiële mogelijkheid van kolenvergassing bij herevaluaties van het energiebeleid betrokken blijven. Naast de aandacht voor de nationale activiteiten gericht op nieuwe technologieën voor het gebruik van steenkool wordt er, binnen het NOK, naar gestreefd, waar dat zinvol is, aansluiting te vinden bij ontwikkeling buiten Nederland en eventueel tot vormen van samenwerking te komen, zowel in multilaterale verbanden als ook op bilaterale basis. Zo wordt in verschillende werkgroepen van de IEA1 geparticipeerd en wordt middels enkele samenwerkingsovereenkomsten deelgenomen aan activiteiten op AFBC2en kolenvloeistofmengsel gebied. Binnenkort zal naar alle waarschijnlijkheid een nieuwe overeenkomst in lEA-kader op het gebied van fundamenteel verbrandingsonderzoek worden afgesloten, waarin Nederland een belangrijke rol speelt. Ook in EEG-verband worden op dit moment een tweetal demonstratieprojecten uitgevoerd. Met BRD zijn enkele contacten gelegd op het gebied van fundamenteel onderzoek naar wervelbedverbranding. Er zal worden gestreefd naar intensivering en structurering van deze contacten. Tevens wordt ernaar gestreefd op korte termijn contacten te leggen in de BRD ten aanzien van de effecten van S0 2 3 en NOx4 op het milieu, met het oogmerk zo mogelijk een coördinatie van activiteiten te bewerkstelligen. Op basis van de nota Energiebeleid, het voorstel van de PVC, de actualisering van de doelstellingen in de MvT en de bereikte resultaten in het NOK is een Raamprogramma Kolen opgesteld dat moet worden gezien als de programmatische vertaling van het door de overheid gevoerde onderzoek", ontwikkelings- en demonstratiebeleid met betrekking tot steenkool. Doel van het raamprogramma is geactualiseerde, beleidsmatige aanwijzingen te leveren aan de Nederlandse industrie, onderzoekinstellingen en de projectmanagementbureaus. Deze bureaus kunnen op basis van het raamprogramma hun werkplannen en meerjarenplannen met betrekking tot het kolen O, O & D-programma opstellen. De in bijlage I aangegeven financiële consequenties betreffen een globale schatting van nieuw aan te gane verplichtingen in de periode 1984-1988. In dit Raamprogramma wordt het lopende en het toekomstige O, O & D-programma op drie wijzen belicht i.c: - De behoefte vanuit de marktkant of vanuit de belangrijkste koleninzetgebieden, de e-centrales en de industrie; - De invulling per programma-onderdeel van het NOK; - De rol van industrie en onderzoekinstellingen binnen het NOK. 1
IEA Internationaal Energie Agentschap. AFBC Atmospheric Fluidized Bed Combustion. 3 S0 2 Zwaveldioxide. 4 NO. Stikstofoxiden. :
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
5
II. DE BEHOEFTE VAN DE MARKTKANT Uitgaande van het in de inleiding geschetste beleid wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op de relatie van dit beleid en het 0 , 0 & D-programma afhankelijk van de specifieke inzetgebieden voor kolen. Hierbij wordt vooralsnog voorbijgegaan aan vergassing. In hoofdstuk III.7 komen we op vergassing terug. 11.1. De elektriciteitscentrales In de memorie van toelichting bij de begroting voor 1984 is uiteengezet dat naar verwachting de prijsverhouding tussen kolen en olie zich over langere termijn bezien zal blijven bewegen op een niveau van 0,5 a 0,6. Bij deze pariteit is grootschalige elektriciteitsopwekking op basis van steenkool goedkoper dan op basis van olie of gas. Gezien het financiële voordeel van kolen moeten de gestelde doelen met betrekking tot diversificatie ook in de toekomst realiseerbaar geacht worden. Op korte termijn is voor e-centrales behoefte aan een optimalisatie van de technieken op het gebied van milieu-apparatuur. Uit economisch oogpunt is een verbetering van de efficiency van deze apparatuur essentieel. Technologische vernieuwingen welke direct van invloed zijn op de kosteneffectiviteit dienen derhalve krachtig te worden gestimuleerd. Bij centrales blijft de conventionele poederkoolverbranding zeker voorlopig de meest aangewezen techniek. Binnen het NOK zal derhalve de aandacht vooralsnog gericht moeten zijn op het beheersen van het verbrandingsproces zodat de uitstoot van S0 2 , NO„ en stof van dergelijke installaties wordt geminimaliseerd tegen aanvaardbare kosten. In het O, O & D-programma zijn en worden hiervoor een aantal activiteiten in gang gezet. Branderontwikkelingen en ontwikkelingen op het gebied van ketels of ketelontwerpen kunnen tot een aanzienlijke verlaging van de emissies leiden. Daarnaast wordt onderzoek verricht om de uittredende gasstromen te reinigen (zie hoofdstuk III.5.1 t/m 3). Op middellange en lange termijn is het van belang ook in de elektricN teitscentrales de toepassing van nieuwe technologieën, die milieuvriendelijk en energie-efficiënt zijn, te stimuleren. Het is van groot belang op korte termijn onderzoek naar mogelijke nieuwe technieken te verrichten, mede gezien de lange tijd die verstrijkt voordat volledige inzet van een van deze technieken ook daadwerkelijk te realiseren is. Meer geconcretiseerd lijken de navolgende technologieën op zijn minst een nadere evaluatie waard in dit kader: geavanceerde wervelbedverbranding, superkritische ketels, kolenvloeistofmengsels, vergassing, STEG (bestaande uit gasturbine en kolengestookte afgassenketel). Onderzoeken en initiatieven op deze gebieden zullen worden gestimuleerd. Als gevolg van het gebruik van steenkool bij e-centrales zal een groeiende stroom van vliegas en rookgasontzwavelingsgips ontstaan. Het beleid is erop gericht deze toenemende hoeveelheden zoveel mogelijk op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze voor hergebruik geschikt te maken. In de huidige situatie zijn het in hoofdzaak de restprodukten van de conventionele kolengestookte elektriciteitscentrales (vliegas en bodemas), die het beeld bepalen. Door BEOP en NEOM is het laatste jaar gewerkt aan een integraal O, O & D-programma voor reststoffen, waarop in hoofdstuk III.8 nader wordt ingegaan. 11.2. De industrie In de MvT wordt gesteld dat in het begin van de tachtiger jaren is gebleken dat door enkele technische en economische belemmeringen de introductie van de wervelbedtechniek in de industrie achter is gebleven bij de verwachtingen. Ten einde op korte termijn te realiseren dat op gebieden in de industrie waar het stoken van kolen evidente voordelen bood deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
6
ook ingezet konden worden is de norm voor S0 2 -uitstoot in de circulaire van augustus 1982 voor industriële installaties tot 1990 aangepast bij een koleninzet van maximaal 1,5 min. ton. Hierdoor is het mogelijk op korte en middellange termijn ook koleninzet te realiseren door gebruik te maken van poederkoolgestookte ketels weliswaar alleen met toepassing van laagzwavelige kolen. Uit technisch/economische studies is echter gebleken dat op basis van de huidige brandstofprijzen en normen inzet van steenkool alleen bij enkele optimaal op kolen afgestemde lokaties zinvol is. Tegen de achtergrond van de huidige energiesituatie is dan ook geaccepteerd dat de steenkoolinzet in de industrie in de tachtiger jaren voornamelijk beperkt zal zijn tot grootschalige toepassingen. Voor de jaren negentig wordt door de overheid een groot belang gehecht aan het introduceren van nieuwe milieuvriendelijke technieken welke geschikt zijn voor inzet bij de industrie. Vanuit economisch oogpunt moet ervan uitgegaan worden dat poederkoolketels met rookgasreiniging niet in de industrie op ruime schaal tot toepassing zullen leiden. Een aantal ontwikkelingen bieden echter potentieel de mogelijkheid aan de milieu-eisen van de negentiger jaren te kunnen voldoen. Hierbij moet o.a. gedacht worden aan AFBC, in situ ontzwaveling, kolenvloeistofmengsels, brander- en ketelontwikkelingen en kolenreiniging. AFBC lijkt in dit kader echter het meest veelbelovend. In het kader van het NOK is dan ook een omvangrijk programma in uitvoering dat gericht is op de ontwikkeling en demonstratie van AFBCtechnieken (zie III.6). Gezien de zeer lange tijd die verstrijkt tussen het starten van de voorbereiding en de evaluatie van de bereikte resultaten bij een demonstratieproject (een periode van 5 a 7 jaar) zullen op korte termijn initiatieven moeten worden genomen om deze technologie in de negentiger jaren beschikbaar te hebben. Initiatieven binnen dit kader zullen met kracht worden ondersteund. Naast de AFBC-techniek kan gedacht worden aan conventionele poederkoolverbranding, indien het mogelijk zal zijn tot een in economisch opzicht aantrekkelijke ontzwaveling te komen. Het zou technisch haalbaar kunnen zijn dat door middel van ontzwaveling in de vlam een zodanig laag S0 2 gehalte kan worden bereikt dat deze toepassing van poederkoolverbranding zowel uit milieu- als economisch oogpunt ook na 1990 mogelijk is. Door nader onderzoek zal een en ander geverifieerd moeten worden (zie III.5.1). Voor een verlaging van de NO.-uitstoot wordt eveneens met name gedacht aan branderontwikkelingen. Denitrificatie van rookgas is waarschijnlijk voor industriële toepassingen uit economisch oogpunt niet haalbaar. Voor kolenreststoffen is de laatste jaren gewerkt aan een integraal O, O & D-plan. In hoofdstuk III.8 wordt hier nader op ingegaan. In de kleinschalige kolengestookte installatie wegen de kosten van de noodzakelijke milieumaatregelen in het algemeen niet op tegen de door het verschil in kolen- en gasprijs ontstane voordeel bij het overschakelen op kolen. Door een efficiëntere energie-inzet zijn vaak grotere besparingen mogelijk met een veel directer rendement. Uit diversificatie-oogpunt is de omvang van de koleninzet in deze sector niet van zodanig belang dat stimulering door de overheid wenselijk is. Uitzondering hierop zijn zeer specifieke toepassingen die een redelijk korte terugverdientijd en duidelijk gunstige milieu-effecten hebben en waarbij de inzet van kolen derhalve een economisch aantrekkelijk en milieuhygiënisch aanvaardbare optie is. Voor de middellange termijn kan eventueel gedacht worden aan kolenvloeistofmengsels, waarbij door brandstofveredeling vooraf en aangepaste brander/keteltechniek, het mogelijk zou zijn te voldoen aan de emissienormen van de negentiger jaren. De logistieke eisen van kolenvloeistofmengsels zijn vergelijkbaar met die van zware stookolie. Kolenvloeistofmengsels kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het brandstofdiversificatieprogramma, mits de kosten voor de veredeling, transport en de extra kapitaalslasten van de investeringen voor de ombouw van de ketel of de meerinvestering in nieuwbouwketels, kunnen worden opgevangen binnen het prijsverschil kolen/gas/olie. Een onderzoek" en ontwikkelingsprogramma
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
7
van technieken en methoden die de inzet van kolenwatermengsels als brandstof voor energievoorzieningssystemen binnen de voor de jaren negentig te stellen emissienormen mogelijk maken, is in voorbereiding als onderdeel van het NOK-programma conventionele verbranding. In plaats van kleinschalige koleninzet kan men ook de overstap op grootschalige energiecentra overwegen, hetgeen zou betekenen dat de voordelen van grootschalige koleninzet mogelijk eveneens van belang zouden kunnen zijn voor kleinere industrieën. Deze mogelijkheid zal echter een nadere afweging vergen ten opzichte van andere potentiële opties.
III. INVULLING PER PROGRAMMAONDERDEEL VAN HET NOK 111.1. Nederlandse steenkoolvoorkomens en steenkoolwinning Systematisch onderzoek naar het voorkomen van steenkool in Nederland is beperkt gebleven tot de periode 1903-1959. Deze vroegere exploratie naar steenkool en de nog voortdurende exploratie naar olie en gas hebben weliswaar het bestaan van steenkoolvoerende carboongesteenten onder grote delen van Nederland aangetoond, maar geven geen uitsluitsel over de dikte en samenstelling van de kolenlagen, noch in hoeverre deze steenkoollagen over grotere of kleinere oppervlakten uniform blijven. Pas als deze vragen afdoende beantwoord zijn kan men beoordelen of bepaalde lagen technisch/economisch winbaar zijn. Beantwoording van deze vragen kan alleen gerealiseerd worden door nader onderzoek. In 1981 is een 5-jarig geologisch exploratie-onderzoek begonnen. Dit bestaat uit een seismisch onderzoek gevolgd door een aantal strategische testboringen in drie geselecteerde gebieden (Zuid-Limburg, Noord-Limburg en Oost-Gelderland). Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijks Geologische Dienst en begeleid door de Begeleidingscommissie Inventarisatie-onderzoek Nederlandse Kolenvoorkomens (BINK). Op korte termijn komt de commissie daarnaast met een raamprogramma voor onderzoek naar winningsmethoden welke thans of in de nabije toekomst voor Nederland beschikbaar gemaakt kunnen worden of beschikbaar zijn. Hierbij zou naast ondergrondse steenkoolvergassing eveneens kunnen worden gekeken naar andere niet-conventionele steenkoolwinning. De commissie (BINK) stelt voor met name ook aandacht te schenken aan de relatie van het onderzoek in Nederland tot onderzoek dat buiten Nederland in gang is gezet. 111.2. Karakterisering Ter aanvulling van de klassieke methoden ter karakterisering van steenkolen zijn in het kader van het NOK in de afgelopen jaren een aantal onderzoekingen medegefinancierd die beogen de kennis op het gebied van kolenkarakterisering uit te breiden. Daarbij is ook gedacht aan de additionele informatie die wenselijk zou kunnen zijn bij introductie van nieuwe methoden van steenkoolgebruik, i.c. gefluïdiseerde verbranding en vergassing. Genoemd kunnen worden o.a. het Universitair Kolen Onderzoek waarin fysisch-chemisch onderzoek naar samenstelling, opbouw, karakterisering en gedrag van steenkool is opgenomen en de relevante activiteiten binnen het TNO AFBC-onderzoek. Ook aan het karakteriseren van steenkoolassen wordt aandacht besteed. Vooralsnog lijkt verder onderzoek niet opportuun. Slechts in zoverre additioneel onderzoek naar karakteriseringstechnieken noodzakelijk blijkt voor het realiseren van een concreet project, zullen binnen het NOK middelen hiervoor worden aangewend. 111.3. Schone vaste brandstof Conform het advies van de PVC-NOK is een programma voor reiniging van kolen van pyriet voorafgaand aan de verbranding geformuleerd en in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
8
uitvoering genomen. Het programma richt zich met name op de evaluatie van kolen van pyriet voorafgaand aan de verbranding geformuleerd en in elektrostatische scheiding en microbiologische reiniging. Hoewel de PVC zich bewust was van het gebrek aan succes bij eerdere pogingen, werd toch het belang van de beschikbaarheid van een schone vaste brandstof voor conventionele verbranding - m.n. in kleinere installaties - zodanig geacht dat een «ruime aandacht» werd aanbevolen. Tot dusver lijkt het geringe succes zich te herhalen. Zoals reeds eerder is gesteld, wordt het ondersteunen van de inzet van steenkool in kleinere installaties niet tot de prioriteiten binnen het NOK gerekend. Mocht bij de tussentijdse rapportage van de evaluatie nog geen zicht zijn op enige mate van succes dan zullen de projecten in het kader van het NOK zo snel mogelijk beëindigd dienen te worden. Een uitzondering vormen projecten die mogelijk van belang zijn voor kolenwatermengseltoepassing. Na de aanvankelijke belangstelling voor kolenmengsels (COM), die echter economisch niet aantrekkelijk zijn gebleken, wordt nu de aandacht gericht op de ontwikkeling van andere kolenvloeistofmengsels, met name kolenwatermengsels (CWM). Ook in andere landen zijn enkele demonstratieprojecten in uitvoering of in voorbereiding. Gezien de logistieke voordelen van CWM, en het ontbreken van de economische nadelen die voor COM gelden, lijken ook in Nederland mogelijkheden voor CWM aanwezig. Wel dient eerst nog inzicht verkregen te worden in marktmogelijkheden op korte termijn in bestaande installaties door ombouw en op lange termijn de vervangingsmarkt van ketels. Een technisch-economische haalbaarheidsstudie van energievoorzieningssystemen, met kolenwatermengsels als brandstof, is wenselijk als beginfase in een O, O & D-programma kolenwatermengsels. Ten behoeve van het verkrijgen van ervaring en inzicht in de toepassingsproblemen van kolenwatermengsels worden demonstratieprojecten voorbereid. II! 4 Logistiek Op logistiek gebied zijn thans geen waterstaatkundige of capaciteitsknelpunten aanwezig op het terrein van transport resp. handling van kolen in zeehavens en transport naar centrales of grote industriële installaties. Desalniettemin kunnen zich op een aantal kleine gebieden wel knelpunten of ontwikkelingen voordoen waarop in het NOK-kader zou kunnen worden ingespeeld: Kolenvloeistofmengsels. Deze maken een totaal afwijkende vorm van opslag en transport noodzakelijk. Kolenslurry-technieken voor transport, op- en overslag zouden binnen dit kader perspectieven kunnen bieden. Als vervolg op het onderzoek naar kolenvloeistofmengsels kan het noodzakelijk zijn voor enkele logistieke aspecten nog nader onderzoek te verrichten. Los van kolenvloeistofmengsels biedt grove kolenslurryde mogelijkheid kolen stofvrij op en over te slaan en te transporteren. Essentieel hierbij zal zijn of kolenslurry vanuit industrieel oogpunt interessant is t.o.v. andere technieken en inpasbaar is in het kolenstransportgebeuren. Ofschoon een integrale doorlichting van de hele transportketen op dit moment niet zinvol wordt geacht zou voor een aantal specifieke punten onderzoek verricht kunnen worden om in te spelen op ontwikkelingen op het gebied der verbrandingstechnologie. Op korte termijn denken wij hierbij met name aan FBC maar ook aan technieken als kalktoevoer in de vlam, die een afwijkende logistiek bij de gebruiker kunnen vergen. Studies op dit gebied zullen echter veelal geëntameerd moeten worden door bedrijven, die voor de oplossing van specifieke knelpunten initiatieven willen nemen vanuit de commerciële mogelijkheden die hierdoor gecreëerd worden, of door bedrijven die deze techniek toe willen passen. Bij het intern transport op centrales (o.a. van opslagterrein naar ketel) kunnen zich ontwikkelingen voordoen, die de nadelen van de thans gebruikte systemen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
9
ondervangen. Voor nieuwe ontwikkelingen, welke een verbetering van de bestaande technische en economische merites van dit soort systemen inhouden, kan vanuit het NOK een bijdrage worden geleverd voor de te verrichten ontwikkelingsinspanningen. In de afgelopen jaren zijn studies verricht naar stofexplosie, broei en calorische achteruitgang bij het transport en de opslag van kolen. In de huidige vorm van transport en opslag zullen naar verwachting voorlopig geen significante veranderingen optreden zodat thans geen verdere studies zinvol zijn. Voor het voorkomen van broei ligt het primaire belang bij de industrie, de kolenhandel en de e-centrales, gezien het feit dat er sprake is van een direct rendement als de calorische achteruitgang wordt ondervangen. III.5. Conventionele verbanding en rookgasreiniging Naast meer geavanceerde verbrandingstechnieken als AFBC zal ook conventionele verbranding een optie blijven voor koleninzet in de toekomst. Voor deze verbrandingstechnieken zal gestreefd moeten worden naar een verlaging van de emissies tegen een aanvaardbaar kostenniveau. 111.5.1.
Brandertechnieken
In de afgelopen tijd zijn verschillende onderzoeken in gang gezet naar de mogelijkheden om tot beheersing van emissies te komen door middel van aanpassing van brandergebruik, aanpassing van branderontwerp en het gebruik van nieuwe dan wel aangepaste brandstoffen (naast andere methodieken die meer op de ketel of het ketelontwerp gericht zijn). Deze benadering van het probleem van emissies bij kolengebruik berust op de constatering dat het ontstaan van emissies beter voorkomen kan worden dan deze achteraf te bestrijden (ook uit kostenoverwegingen). Toepassing van lage NOx-branders vindt plaats bij e-centrales. Tevens is een demonstratieproject gestart om de economische en technische prestaties van lage NO„-branders onder praktijkomstandigheden te beproeven. Ook in de toekomst zal nader onderzoek moeten worden verricht om tot een verdere verbetering te komen van hiermee te bereiken resultaten. Voorts wordt nagegaan wat de relatie is tussen NO x -vorming en de koleneigenschappen bij het gebruik van lage NO„-branders en in hoeverre zwavelvangst in de vlam mogelijk en praktisch uitvoerbaar is door het mengen van kalk bij poederkool. Er is voorts een onderzoek gaande naar de verbranding van kolenwatermengsels, o.a. in het kader van een samenwerking tussen enkele leden van de IEA. Binnenkort zal in lAE-verband, naar alle waarschijnlijkheid, een samenwerkingsovereenkomst tussen enkele landen (BRD, VK, Canada en de VS) worden afgesloten om fundamenteel onderzoek te verrichten naar het gedrag van anorganische bestanddelen en van de fundamentele aspecten van S0 2 -binding in een poederkool/kalk-vlam. 111.5.2. Rookgasreinigingstechnieken
(S02 en NOJ
In het NOK zijn middelen uitgetrokken voor de demonstratie van een tweetal rookgasreinigingsinstallaties voor elektriciteitsopwekking. Een eerste installatie van 300 MWe zal gerealiseerd worden bij de PGEM te Nijmegen. De tweede installatie, waarbij een ander type proces wordt toegepast, zal gedemonstreerd worden bij de Amercentrale. De installaties zullen naar verwachting resp. in 1985 en 1986 opgestart worden. In verband met de nieuw te bouwen centrales in de negentiger jaren is het op korte termijn zinvol te kijken naar andere ontzwavelingstechnieken dan het natte rookgasontzwavelingsproces. Hierbij zou met name aandacht besteed moeten worden aan processen die ontzwaveling op een lager kostenniveau mogelijk maken en tegelijkertijd een verwerkbaar restprodukt leveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
10
Gezien de hoge prioriteit die aan ontwikkelingen op dit gebied wordt gegeven is de overheid bereid een demonstratieproject op ware schaalgrootte te ondersteunen, mits de gebruikte techniek uit economisch oogpunt evidente voordelen biedt en voldoende kans van slagen heeft. Voor technologieën, welke nog meer in het ontwikkelingsstadium verkeren, maar voor inzet na 1990 interessant lijken, zou men tot een demonstratieproject op kleinere schaal kunnen komen. Hierbij wordt eveneens gedacht aan de in ontwikkeling zijnde simultane SO 2 /N0 x -processen. Kostenschattingen voor deze processen geven aan dat het simultaan verwijderen van S0 2 en NOx mogelijk tot dezelfde kosten zou kunnen leiden als processen welke alleen S0 2 verwijderen. Het is derhalve alleen zinvol ontwikkelingen op dit gebied te stimuleren als deze technieken aanmerkelijk kostenefficiënter werken en ook uit milieuoogpunt voordelen bieden. In de Kolennota is door de regering het voornemen geuit te komen tot de demonstratie van een rookgasdenitrificatie-eenheid. Een feasibility-studie om te komen tot een concreet uitgewerkt voorstel voor een katalytische de-NO„-installatie (SCR) als demonstratieproject is nagenoeg afgerond. Zowel tl" in paragraaf 5.1. genoemde ontwikkelingen met betrekking tot het verbrandii.^sproce. an steenkool als de in deze paragraaf beschreven ontwikkelingen met betrekking tot rookgasreiniging kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een verdere beperking van de emissies en het verhogen van de kosteneffectiviteit. De verbetering van de kosteneffectiviteit wordt belangrijk geacht in verband met het in de memorie van toelichting benadrukte streven naar lagere kWh-prijzen in de elektriciteitssector. Met name de ontwikkeling van geavanceerde steenkoolverbrandingssystemen, zoals in paragraaf 5.1 genoemd, is in dit opzicht veelbelovend. Resultaten van demonstratieprojecten zullen echter moeten uitwijzen in hoeverre deze belofte kan worden waargemaakt. III.5.3.
Stofvangsttechnieken
Gezien de belangrijke plaats die de uitworp van stof bij de beschouwingen over de milieu-implicaties van steenkoolgebruik inneemt is recent een oriënterende studie begonnen naar nieuwe technieken van stofvangst. Doel is een inventarisatie van technieken in de onderzoek- en ontwikkelingsfase te verkrijgen, en een indicatie van het potentieel van deze technieken bij kolenstook zowel in economisch als in technisch opzicht. De studie zal in 1984 worden afgerond. Op basis van deze studie kunnen projectvoorstellen voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van nieuwe stofvangsttechnieken beoordeeld worden in het kader van het NOK. Voor het afvangen van vliegas in kolengestookte installaties bestaat een aantal technieken waarvoor reeds voor kleinere installaties veel kennis voorhanden is. Het streven is erop gericht te komen tot een optimalisatie van deze bekende technieken, en meer inzicht in de werking ervan als deze bij grotere installaties worden toegepast. In dit kader past de demonstratie van een grootschalig doekenfiltersysteem. III.6
Wervelbedtechniek
Rekening houdend met emissienormen voor de middellange en lange termijn lijkt wervelbedverbranding de meest aangewezen techniek om aan deze normen te kunnen voldoen. Naast enkele kleine AFBC-demonstratieprojecten is derhalve gestart met de voorbereiding van een grote wervelbedketel van 115 ton stoom per uur. De demonstratie van deze ketel start in 1986. De realisatie van deze demonstratieprojecten kan worden beschouwd als een direct gevolg van het AFBC-onderzoekprogramma in het kader van het NOK dat zowel fundamenteel als toepassingsgericht is en als belangrijkste doelstellingen heeft: - fundamenteel onderzoek naar warmte-overdracht in het bed en naar geavanceerde regelconcepten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
11
- toegepast onderzoek naar de milieuconsequenties, het materiaalgedrag en enkele specifieke componenten - het verwerven van bedrijfservaring door projecten bij bedrijven en onderzoeksinstellingen (demonstratieprojecten). Primair zal het industrieel ontwikkelingswerk op het gebied van AFBC gericht moeten zijn op implementatie en verdere verbetering van deze techniek. Met name zal een aantal componenten welke niet direct behoren tot het specifieke wervelbeddeel van een AFBC nog een aanzienlijke inspanning vergen. Op dit moment wordt bij voorbeeld een nieuw type filter van een Nederlands bedrijf in de praktijk beproefd. Op dit terrein lijken echter ook goede kansen aanwezig voor andere componentenleveranciers, die expertise weten te verwerven en te exploiteren op het gebied van randapparatuurvoor AFBC-installaties. Het onderzoek" en ontwikkelingsprogramma bij TH's en onderzoeksinstellingen zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse industrie. Het fundamenteel onderzoek zal op lange termijn een bijdrage moeten leveren aan de internationale ontwikkelingen op dit gebied en de rol van de Nederlandse industrie in dit kader. Gezien de noodzakelijke voorbereidingstijd (2 a 3 jaar) en de demonstratietijd (inclusief evaluatie 2 a 3 jaar) van een AFBC-installatie, die noodzakelijk is voordat deze technologie commercieel beschikbaar is, is het met het oog op de negentiger jaren thans belangrijk te komen tot een realisatie van een breed AFBC-demonstratieprogramma. Op korte termijn wordt derhalve gestreefd naar de realisering van een aantal grootschalige demonstratieprojecten. Hierbij moet gedacht worden aan AFBC voor warmteopwekking, voor warmte-krachtopwekking en als combi-installatie (gasturbine + AFBC). Dienaangaande wordt rekening gehouden met het realiseren van enkele AFBC-projecten van verschillend vermogen. Gestreefd moet worden naar een zowel technisch als economische demonstratie van de AFBC-technologie en een ook in de praktijk bewezen werking van de randapparatuur zodat een introductie op ruimere schaal van AFBC-installaties mogelijk wordt. Daarnaast komen verbeterde wervelbedtechnieken, waaraan thans nog ontwikkeling plaatsvindt, mogelijk na 1990 voor grootschalige inzet in aanmerking. In dit kader kan te zijner tijd een grootschalig demonstratieproject worden overwogen, als een van deze wervelbedtechnieken voldoende perspectieven zou bieden voor de langere termijn in verhouding met andere technieken zowel met betrekking tot de milieu-aspecten als de kosten-efficiency. Naast verbeterde AFBC-concepten zal in de toekomst aandacht besteed moeten worden aan geavanceerde systemen, waarvan circulerend bed en PFBC de bekendste voorbeelden zijn. Op onderzoeksgebied wordt zoveel mogelijk gestreefd naar internationale samenwerking, zowel bilateraal als in lEA-verband. Bij al deze middellange- en lange-termijnopties is het derhalve zinvol de ontwikkelingen wereldwijd te volgen en erop te reageren als een techniek interessante perpectieven biedt voor de Nederlandse energievoorziening en de Nederlandse industrie. III.7. Vergassing In de kolennota staat kolenvergassing genoemd als een veelbelovende techniek op langere termijn. Redenen hiervoor waren dat vergassing voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt bij de Nederlandse gasinfrastructuur. De ontwikkelingen zijn echter sindsdien tegengevallen en alle grootschalige projecten zijn uitgesteld of vervallen. Dit neemt niet weg dat kolenvergassing op langere termijn potentieel interessante aspecten blijft behouden voor de Nederlandse energievoorziening en de apparatenindustrie wanneer de prijsverhouding kolen/olie zich wijzigt of technieken met een hoger conversierendement beschikbaar komen. In eerste instantie wordt daarbij gedacht aan de produktie van middencalorisch gas voor ondervuring (STEG) en mogelijk synthesegas. Op korte en middellange termijn is een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 473, nrs. 1-2
12
demonstratieproject voorshands niet opportuun. Bij toekomstige evaluaties van het energiebeleid zal de potentiële mogelijkheid van kolenvergassing wel betrokken worden en ook uit dat oogpunt is het belangrijk de ontwikkelingen op vergassingsgebied 20 goed mogelijk te volgen en er eventueel tijdig op in te haken bij veranderende omstandigheden. In dit verband lijkt een beperkte aandacht voor enig fundamenteel onderzoek wel wenselijk. Naast grootschalige vergassing wordt op industriële schaal in Nederland onderzoek verricht aan kleinere vergassers voor toepassing bij industriële bedrijven. Voor zover deze technieken mogelijkheden bieden om op milieu-hygiënisch en economisch verantwoorde wijze, ook op industriële schaal tot een inzet van kolen te komen, kunnen deze bijdragen aan een verdere introductie van kolen. Als deze techniek binnen het bovengenoemd kader duidelijk economisch aantrekkelijke mogelijkheden kan creëren voor de Nederlandse industrie is stimulering zinvol, ondanks het feit dat kleinschalige inzet van kolen op zich geen hoge prioriteit heeft binnen het NOK-programma. III.8 Kolenreststoffen Het beleid van de overheid is erop gericht om voor een zo groot mogelijk deel van de reststoffenstroom bij kolenverbranding (vliegas, bodemas, rookgasontzwavelingsgips) een nuttige toepassing te vinden. Dit beleid wordt ingegeven door de onmogelijkheid om in de huidige situatie alle kolenreststoffen permanent te deponeren op grond van het beleid voor de ruimtelijke ordening en voor de milieuhygiëne. In enkele gevallen is de toepassing van kolenreststoffen een aantrekkelijke zaak in economisch opzicht, daarnaast kan het gebruik van kolenreststoffen een bijdrage leveren aan het beperken van de winning van oppervlakte-delfstoffen. Ten einde de belemmering die gelegen is in het ruimtelijke- en het milieubeleid niet te laten doorwerken op de inzet van steenkool, is een onderzoek-, ontwikkelings- en demonstratie-inspanning naar nuttige toepassingen zeer gewenst. In de afgelopen jaren heeft het lopende programma zijn vruchten afgeworpen. Er is mede door de activiteiten van diverse industriële bedrijven met ondersteuning uit het NOK een markt voor kolenreststoffen ontstaan, waarop in de komende jaren een zeker evenwicht in produktie en afzet van kolenreststoffen te verwachten is. Ondanks dit relatieve succes, blijft er een noodzaak om ook op de langere termijn in samenwerking met de industrie deze inspanning voort te zetten. De verwachting is dat de uitbreiding van de opnamecapaciteit van de markt steeds minder gemakkelijk te verwezem lijken zal zijn. Met andere woorden de opties waarin kolenreststoffen zonder negatieve waarde kunnen worden toegepast zullen steeds minder worden. Daarbij moet men rekening houden met een toenemende hoeveelheid reststoffen van poederkool gestookte elektriciteitscentrales door de voorgenomen ombouw en nieuwbouw. Daarnaast komt er een groeiende hoeveeheid FBC-reststoffen uit de installaties in de industrie, waarvoor door de andere aard nu nog slechts een beperkt aantal toepassingen voorhanden is. Tevens is bij industriële installaties ten opzichte van e-centrales sprake van een gedecentraliseerd reststoffenaanbod met variatie in eigenschappen, hetgeen een bijzondere aandacht vraagt voor de logistieke problemen, die hierdoor kunnen ontstaan. Bij dit alles moet men zich realiseren dat de toepassing van alle soorten kolenreststoffen vooral ligt in de sfeer van de bouw- en wegenbouwmaterialen. Op deze markt moet voor de vervanging van grondstoffen in sommige gevallen geconcurreerd worden met alternatieve materialen uit andere afvalstoffen. Het beleid richt zich er dan ook op de bekende toepassingen van kolenreststoffen te verbeteren en uit te breiden, nieuwe toepassingsgebieden te ontwikkelen, de produktiekosten van alle toepassingen te verlagen en te bevorderen dat ten aanzien van toepassing van kolenreststoffen in materialen, normen en voorschriften worden ontwikkeld. Ten einde dit beleidsvoornemen in de sfeer van onderzoek, ontwikkeling en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
13
demonstratie gestalte te geven is door BEOP in nauwe samenwerking met NEOM en IVA een voorstel voor een integraal 0, O & D-programma kolenreststoffen voor de periode 1982-1986 opgesteld. Dit voorstel is op 30 maart 1983 aan de overheid aangeboden. Door de overheid is in een reactie hierop een aantal aandachtsgebieden aangewezen. Als eerste aandachtsgebied worden reststoffen van poederkoolinstallaties genoemd, waarbij projecten zich zullen moeten richten op: - onderzoek ter ondersteuning van bestaande toepassingen - onderzoek om de kwaliteit van bestaande vliegassen te verbeteren - onderzoek naar de verwerkingsmogelijkheden van aangevochtigde vliegas - onderzoek van meer algemene en verkennende aard naar de toepassingsmogelijkheden van alle kolenreststoffen en hun onderlinge samenhang. Daarnaast dient het onderzoek zich te richten op toepassingsgebieden, die op termijn economisch aantrekkelijk kunnen zijn. Als tweede aandachtsgebied worden AFBC-reststoffen genoemd. Dit onderzoek zal zich moeten richten naar de aard van de daarbij vrijkomende reststoffen en naar de toepassing ervan en het zal gelijk op moeten lopen met het AFBC-onderzoek en de demonstratie van deze techniek. Het derde aandachtsgebied betreft de opslagmethoden van kolenreststoffen, waarbij de nadruk op grond van de huidige ontwikkeling vooral zal moeten liggen op tijdelijke opslag en logistiek. Het voorstel van BEOP en de reactie van de overheid daarop dienen ala richtsnoer voor het verdere werk aan de oplossing van de kolen reststoffenproblematiek. III.9
Effectenonderzoek
In het O, O & D-programma vindt een groot aantal activiteiten plaats om de invloed van het stoken van kolen op het milieu zoveel mogelijk te beperken. Tevens wordt onderzoek verricht naar technieken en methodieken om emissies te registreren onder praktijkomstandigheden. Daarbij wordt eveneens aandacht besteed aan hogere koolwaterstoffen, organische microverontreinigingen en spoorelementen in relatie met de toegepaste stooktechnieken. Er vindt ook onderzoek plaats om de effecten van het stoken van kolen te bepalen. Onderzoeken binnen dit kader zijn: III.9.1. De invloed van kolenstook op de
luchtverontreiniging
Ten einde een concreet en actueel beeld te krijgen omtrent de omvang van de milieubelasting als gevolg van kolenstook, is een integraal programma in uitvoering. In dit programma wordt aandacht besteed aan de emissies van zowel micro- als macrocomponenten, de verspreiding en omzetting van deze componenten in de rookpluimen, de concentraties van de verschillende componenten op leefniveau die hiervan het gevolg zijn en de depositie van de diverse stoffen op de bodem. Speciale aandacht wordt gegeven aan de monstername van organische verbindingen en hun analyse. Om een volledig beeld te krijgen van de milieueffecten zal het noodzakelijk zijn enig aanvullend onderzoek te plegen naar de effecten van deze vorm van luchtverontreiniging ten gevolge van kolenstoken. Het betreft hier onderzoek naar relevante effecten op de mens, dieren, planten en ecosystemen. Daarnaast moet het probleem van de verzuring van het milieu worden genoemd. Hoewel de uitstoot van S0 2 en NOx, die verantwoordelijk is voor deze verzuring slechts voor een deel in verband te brengen is met het gebruik van kolen, is enige aandacht vanuit het NOK mogelijk. Bij voorkeur dient dergelijk onderzoek in internationaal verband plaats te vinden. Ook de consequenties van het verhoogde C0 2 -gehalte in de atmosfeer door de verbranding van fossiele brandstoffen dient in internationaal kader aandacht te krijgen. Naast het genoemde effectenondurzoek worden geen aanvullingen of uitbreidingen van het luchtverontrei-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
14
nigingsprogramma in het NOK nodig geacht. Daarnaast wordt ook de verontreiniging door opwaaiend stof bij op- en overslag van kolen in een apart programma bezien. De omvang van vervuiling ten gevolge van afstromend en percolerend water bij kolenopslag wordt bij een aantal bedrijven gemeten. In enkele concrete gevallen zal in de nabijheid van kolengestookte industriële installaties een meet- en registratieprogramma worden uitgevoerd om een inzicht te krijgen in de relatie tussen brandstof, ketelbelastingen en emissies. 111.9.2. Bijdrage aan een breed onderzoek naar de stralingsaspecten van woonhygiëne (SAWORA) Ten einde een stralingshygiënische beoordeling van de toepassing van de diverse bouwmaterialen waarin o.a. kolenreststoffen verwerkt zijn in relatie met de technische ontwikkelingen mogelijk te maken, is door de betrokken departementen (EZ en VROM) een integraal onderzoekprogrartv ma, getiteld «stralingsaspecten van woonhygiëne en aanverwante radioecologische problemen» (SAWORA), opgezet. Hieraan wordt o.a. uit het NOK een bijdrage geleverd. Verwacht wordt dat ten aanzien van de stralingsaspecten in de komende jaren geen additioneel onderzoek noodzakelijk zal zijn. Van groot belang in dit verband moet ook het nog door de gezondheidsraad uit te brengen advies inzake de radonproblematiek worden geacht. Dit advies wordt op niet al te lange termijn verwacht. 111.9.3. Arbeidshygiënische kolenreststoffen
aspecten van kolengebruik en toepassing van
In enkele gevallen wordt in het kader van lopende programma's en projecten aandacht besteed aan de arbeids-hygiënische specten verbonden aan de herintroductie van steenkool in Nederland. In alle gevallen worden deze aspecten als integraal onderdeel beschouwd van projecten en programma's.
IV. DE ROL VAN DE NEDERLANDSE INDUSTRIE, TH'S, UNIVERSITEITEN EN ONDERZOEKINSTELLINGEN IN HET NOK IV. 1. Industrie Groot belang wordt in het kader van het NOK-programma gehecht aan een optimale betrokkenheid van het Nederlands bedrijfsleven teneinde tot een zo marktconform mogelijke opzet en uitvoering te komen. Doel van het NOK is om onder een aantal randvoorwaarden tot een zo groot mogelijke introductie van kolen te geraken. Dit is o.a. mogelijk door kennis op het gebied van kolen op te bouwen bij de producenten van op kolengebruik gerichte appatuur. Deze industriële bedrijven zijn er immers mee gebaat tot een zo snel mogelijke commercialisering te komen van de verworven kennis. Vanuit deze invalshoek zullen bijdragen uit het NOK zowel gericht zijn op de producenten van apparatuur met name ten behoeve van onderzoek" en ontwikkelingsprojecten, als op de gebruiker voor demonstratieprojecten. Het initiëren van demonstratieprojecten zal binnen dit kader moeten plaatsvinden vanuit de gebruiker, echter in directe samenwerking met de apparatuur producerende industrie, waarbinnen de resultaten van onderzoek en ontwikkeling zijn geïntegreerd. De gemeenschapsmiddelen ter herintroductie van kolen leveren aldus tevens een bijdrage aan het voor het bedrijfsleven noodzakelijk geachte vernieuwingsproces en de versterking van haar concurrentiepositie in zowel binnen- als buitenland. Daar het bedrijfsleven belang heeft bij het tot stand komen van nieuwe produkten en daarmee samenhangende marktposities, zal de financiering van het NOK
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
15
voor een substantieel deel mede vanuit het bedrijfsleven dienen te geschieden. (In bijlage II en III worden criteria voor overheidsdeelname in het NOK-kader aangegeven). In het onderzoekstraject moeten bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen en overheid waar mogelijk in NOK-kader nauw samenwerken. Indien het bedrijfsleven de resultaten uit het onderzoekstraject in zowel technisch als commercieel opzicht positief beoordeelt, zal van het bedrijfsleven worden verwacht dat zij de verdere ontwikeling tot marktrijpe produkten ter hand zal nemen. Het ministerie van Economische Zaken kan het bedrijfsleven hierbij desgevraagd financieel ondersteunen door middel van het reeds lang bestaande ontwikkelingskrediet, waarvan een van de belangrijkste faciliteiten is het mede risicodragend zijn. Voor nieuwe energie apparatuur welke inspeelt op de milieu-aspecten en waarbij bovendien sprake is van een toepassingsgericht ontwikkelings- en demonstratieproject kan de regeling milieuvriendelijke technologie een bijdrage leveren. Deze regeling wordt uitgevoerd door EZ en VROM samen. Het NOK als zodanig is in eerste instantie gericht op de herintroductie van steenkool en het wegnemen van knelpunten die daarbij kunnen optreden. Naast de ontwikkeling en introductie van nieuwe energie-apparatuur bij voorbeeld op het gebied van AFBC, milieuvriendelijke verbranding, ontzwavelen en stofvangst kan de Nederlandse industrie (door specifieke kennis van deelsystemen) zich ook kwalificeren als toeleverancier van essentiële componenten van energie-apparatuur. Hierbij kan o.a. gewezen worden naar branders en apparatuur om de NO„-uitstoot te verminderen, maar ook naar meet- en regelapparatuur. Naast energie-apparatuur kan men eveneens denken aan het opzetten van innovatieve activiteiten bij voorbeeld op het gebied van de verwerking van vliegas en het oplossen van overslag en handlingsproblemen met kolen of reststoffen. In dit kader moet niet alleen gedacht worden aan de produktie van componenten maar ook aan «system-engineering» en organisatorische opzet, zeker als de kennis die hiermede vergaard wordt over de infrastructuur rond kolen te exploiteren is in het buitenland. De industrie vervult hierbij zelf een belangrijke initiërende rol. Zoals eerder is gesteld dienen onderzoekinstellingen bij de uitvoering van het NOK, dat zo veel mogelijk binnen de infrastructuur van het bedrijfsleven zal moeten plaatsvinden, een ondersteunende rol te vervullen. In het kader van onderzoeksprogramma's welke lopen bij Universiteiten, Hogescholen en Wetenschappelijke instituten zal gestreefd moeten worden naar een optimale kennisoverdracht naar het bedrijfsleven. De industrie zal hierbij al in een vroege fase bij allerlei onderzoeken betrokken moeten worden om voldoende sturing te kunnen geven naar een zo'n optimaal mogelijk resultaat. IV.2. Universiteiten en TH's Gezien de doelstellingen van het NOK, dat wil zeggen het wegnemen van knelpunten voor introductie van steenkool op de korte termijn en de doelstelling van het energie-onderzoekbeleid i.c. het uitvoeren van onderzoek naar opties die voor de middellange termijn en lange termijn van belang worden geacht na afloop van het olie- en gastijdperk is een bijdrage uit het NOK aan zuiver wetenschappelijk onderzoek over het algemeen niet aan de orde. Uiteraard is er wel behoefte aan fundamenteel onderzoek, dat zich richt op kennisbouw voor en specifieke probleemoplossingen ten behoeve van gedefinieerde projecten en programma's. Dat wil zeggen dat dergelijk onderzoek bij universiteiten en TH's over het algemeen ondersteunend van aard zal zijn en direct ten nutte zal dienen te komen van toegepast onderzoek en ontwikkeling. Uiteraard zal, hoewel het niet een primaire doelstelling van het NOK is, dergelijk onderzoek bijdragen aan de opbouw van wetenschappelijke kennis en expertise in Nederland. Geen plaats is in deze visie, binnen het kader van het NOK, voor onderzoek dat zich ten doel stelt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
16
nieuwe opties te genereren die slechts op zeer lange termijn van belang kunnen zijn voor de Nederlandse energievoorziening en/of onderzoek dat niet de steun kan verwerven van het Nederlandse bedrijfsleven. IV.3. De grote onderzoekinstellingen Het grote reservoir aan mankracht en expertise dat zich binnen de grote onderzoekinstellingen bevindt - voor het energieonderzoek zijn dat met name TNO en ECN - dient uiteraard een belangrijke rol te spelen in het NOK. Waar onderzoek aan universiteiten en TH's in eerste instantie een ondersteunende rol zal moeten spelen gericht op problemen die een meer fundamentele benadering behoeven, heeft het onderzoek bij de grote onderzoekinstelling een meer eigen rol in dit kader, en is direct gericht op het toepasbaar maken van nieuwe en veelbelovende technieken en processen van het Nederlandse bedrijfsleven. De financiering uit NOK-middelen van projecten bij onderzoekinstellingen, welke passen in een NOK-kader sluit aan bij de nieuwe financieringsstructuur, die bij het TNO thans wordt geïntroduceerd. NOK-projecten worden in deze structuur gezien als «opdrachten van de overheid». Hieronder vallen kortlopende studies met een beleidsonderbouwend karakter, onderzoekingen van algemeen belang voor het NOK en nog niet direct commercialiseerbare technische ontwikkelingen tot aan de fase van het prototype, dat aan de produktie voor de markt vooraf gaat. De financieringsstroom die «doelsubsidie» heet richt zich op het uitvoeren van toegepast onderzoek dat marktconform moet zijn. Het Overheidsbeleid zal hierbij op het gebied van kolen gericht zijn op het genereren van kennis, die aansluit aan het NOK-programma. Voor het toegepast onderzoek zal derhalve moeten gelden dat het bedrijfsleven, met het oog op hierop aansluitende marktgerichte produktontwikkeling, belangstelling laat blijken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
17
1/1-'84
'85
'86
'87
'88
'89
I. Steenkoolvoorkomens - geologisch exploratie-onderzoek - niet conventionele steenkoolwinning II. Karakterisering - Algemeen onderzoek III. Schone vaste brandstof - kolenreiniging vooraf - kolenwatermengsels IV. Logistiek - kolenwatermengsels - grove kolenslurry - transportketen - stofexplosie 4 broei V. Conventionele verbranding en rookgasreiniging - brandertechnieken low NOx-branders lEA-onderzoek - SOybestrijding f ui I sclae demo kleine demo - de NO^-installatie - stofontvangst grootschalig doekenfilter
:>
VI. Wervelbedtechniek - grote wervelbedketel - circulerend bed AFBC - middelgrote AFBC - combi - WKK - PFBC - componentenontwikkeling
1
-rl--
VII. Vergassing - fundamenteel onderzoek VIII. Kolenreststoffen - onderzoek en ontwikkeling - demonstratieprojecten
^ S $ S S ^ ^ $ ^ ^ ^ ^ ^ ^«^1^
IX. Effectenprogramma - invloed op luchtverontreiniging •
•
•
•
•
•
•
'
onderzoek en ontwikkeling studies en/of fundamenteel onderzoek demonstratieprojecten beslispunt
:>
projecten waarvan start afhankelijk is van industriële belangstelling
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
18
BIJLAGE I
RAMINGEN VAN FINANCIËLE CONSEQUENTIES VOOR DE PERIODE 1984-1988 (in min. guldens) In deze bijlage is een raming gegeven voor de financiële consequenties van het raamprogramma. Hierbij is er o.a. op grond van de beperkte begrotingsruimte vanuit gegaan dat, mede afhankelijk van de aard van activiteiten, in de praktijk niet alle potentiële doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Bij meerdere opties zal rekening gehouden moeten worden met een prioriteitsstelling zowel van het bedrijfsleven als van de overheid. Op grond van de huidige prioriteitsstelling en het minimaal noodzakelijk geachte programma komen wij tot de navolgende ramingen: 1 t/m 4 5 6 7 8 9
Nederlandse steenkoolvoorkomens en steenkoolwinning, karakterisering, schone vaste brandstoffen en logistiek Conventionele verbranding en rookgasreiniging Wervelbedtechniek Vergassing Kolenreststoffen Effectenonderzoek
40 95 110 10 70 5
Op het totaal van de voor het NOK beschikbare middelen zal een bedrag van ca. f45 min. worden gekort, dat nog in bovenstaande cijfers verwerkt dient te worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
19
BIJLAGE II
CRITERIA Bij het bepalen of een project in aanmerking komt voor een subsidie uit de NOK-middelen zal de relevantie van het voorstel worden getoetst aan onderstaande criteria. Deze opsomming is niet naar volgorde van gewicht. 1. Relevantie voor het kolenbeleid op korte termijn. 2. Kostprijsverlaging van relevante technieken. 3. Relevantie voor het kolenbeleid op middellange en lange termijn 4. Bijdrage die het project levert voor het verminderen van milieuconsequenties. 5. De mogelijkheden van industriële spin-off. 6. Toepassingsmogelijkheden en markt, marktaandeel Nederlandse industrie. 7. Relevantie voor overige beleidsterreinen. 8. Slaagkans mede in relatie tot de te maken kosten. 9. De «nieuwheid» van het project. 10. Afstemming op internationale ontwikkelingen: - aansluiting bij activiteiten in het buitenland; - originaliteit (iets doen wat het buitenland niet doet). 11. Kwalificatie van de uitvoerder - aard en omvang van de betrokken onderneming; - deskundigheid op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, produktie en marktpenetratie - financiële positie van de onderneming, waaruit onder meer de draagkracht en de mogelijke eigen financiële bijdrage aan het project moeten blijken; - continuïteitsperspectief. De programma coördinatie en het projectmanagement van het Nationaal Onderzoekprogramma Kolen berust bij de Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij (NEOM) voor het demonstratiegedeelte en de Stichting Projectbeheersbureau Energie Onderzoek (PEO) voor het onderzoekgedeelte Voor nadere informatie kan men zich wenden tot een van beide organisaties. Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij Postbus 17, 6130 AA Sittard Tel.nr.: 04490-14451 Stichting Projectbeheerbureau Energie Onderzoek Utrecht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
20
RICHTLIJNEN VOOR ONDERSTEUNING VAN PROJECTEN Op basis van de in bijlage II genoemde criteria wordt bepaald of projecten in aanmerking komen voor een NOK-ondersteuning. Deze ondersteuning is afhankelijk van het stadium (studie, onderzoek, ontwikkeling of demonstratie) waarin het project verkeert, hoe groot het belang is voor de uitvoerders en/of er al overheidsgeld vanuit een ander begrotingsartikel aan de uitvoerder ten goede komt. In onderstaande tabel worden richtlijnen voor maximumpercentages gegeven voorde overheidsbijdragen uit de NOK-middelen aan projecten uitgevoerd door het bedrijfsleven; dit betekent uiteraard niet dat elk project dit maximum toekomt. Algemene benadering A. Beleidsonderbouwende studies (opdracht) B. Haalbaarheidsstudies algemeen (opdracht) Haalbaarheidsstudies voor een specifieke ontwikkeling (geen opdracht) C. Toegepast onderzoek D. Ontwikkeling (cf. ontwikkelingskrediet) E. Demonstratie
max. 100% max. 100% max. 80% max. 70% max. 70% 100% van de meerkosten + meetprogramma
Onder meerkosten wordt verstaan de onrendabele top plus meetkosten. In bijzondere gevallen kan van deze regels worden afgeweken op basis van een duidelijke motivering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18473, nrs. 1-2
21