Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
21 501-20
Europese Raad
Nr. 376
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 20 december 2007
1
Samenstelling: Leden: Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Spies (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Jules Kortenhorst (CDA), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie). Plv. leden: Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Van Gennip (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Jonker (CDA), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Duyvendak (GroenLinks), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD) en Voordewind (ChristenUnie). 2 Samenstelling: Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), C q örüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA),Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD). Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Jules Kortenhorst (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Kos¸er Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).
KST113988 0708tkkst21501-20-376 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
De vaste commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 17 oktober 2007 overleg gevoerd met de minister-president, minister Balkenende van Algemene Zaken, minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Timmermans van Buitenlandse Zaken over: – - de geannoteerde agenda voor de informele Europese Raad van donderdag 18 en vrijdag 19 oktober 2007 te Lissabon (21 501-20, nr. 372). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Voorafgaand aan het overleg deelt de minister van Buitenlandse Zaken mee dat de ministers van Buitenlandse Zaken tijdens hun werkdiner ook over de situatie in Birma en de kwestie tussen Turkije en Irak zullen spreken. Hij gaat ervan uit dat er ook over Kosovo gesproken zal worden. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Ormel (CDA) vraagt de regering, zich in te zetten voor een belangrijke rol van Nederland bij de coördinatie van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie of bij de oprichting van een Europees centrum voor duurzame innovatie op het gebied van klimaatverandering met het cluster Eindhoven–Twente–Delft–Wageningen, omdat Nederland bij de ontwikkelingen op dit gebied voorop loopt. Verder vindt de heer Ormel in verband met een gedragscode voor hedgefunds ondersteuning van een oproep van de Europese Unie tot zelfregulering op mondiaal niveau te zwak. Hij verwacht dat zo’n oproep niet het gewenste effect zal hebben en hij ziet dan ook meer in een gedragscode à la de code-Tabaksblat, met een sturende rol van Europa. De heer Ormel is het ermee eens dat de Europese Unie het leiderschap bij het nemen van maatregelen tegen klimaatveranderingen zou moeten vasthouden, maar de Unie zal toch ook moeten bespreken hoe de overeengekomen doelstellingen kunnen worden bereikt, liefst wereldwijd, met oog voor subsidiariteit en proportionaliteit. Hij dringt erop aan, de richtlijn Luchtkwaliteit in ieder geval niet aan te scherpen, omdat Nederland dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
1
niet zou kunnen trekken. Daarnaast ziet hij het behoud en het beheer van de bodem vooral als een nationale aangelegenheid. President Sarkozy wil de EU bij de externe betrekkingen eigenlijk tegen globalisering beschermen, de heer Ormel zou juist de waarden van de EU over de wereld willen verspreiden. De CDA-fractie vindt dat er in het ontwerp voor een wijzigingsverdrag recht gedaan is aan de Nederlandse inzet. Zij vindt het niet meer dan logisch dat de afspraken uit de bestaande verdragen worden aangepast aan de uitbreiding van de Europese Unie en aan de ontwikkelingen die zich sedertdien hebben voorgedaan. De heer Ten Broeke (VVD) gaat net als de staatssecretaris uit van «eerst zien, dan geloven». Het Hervormingsverdrag lijkt recht te zullen doen aan het «nee» van de Nederlanders, maar de punten waarvoor dit niet geldt, komen niet alle voor in de geannoteerde agenda. Ze zijn overigens niet allemaal even belangrijk. Kan de regering bevestigen dat de kwestie rondom het Ioanninamechanisme in kannen en kruiken is? Klopt het dat Polen hier nog steeds een punt van maakt? En maakt Polen inderdaad weinig kans van slagen bij het Europese Hof in de kwestie van de benoemingen? Hoe moet het dreigen van premier Brown met een veto gezien worden? Wil de regering hierop nader ingaan, vooral gelet op het bericht over de mogelijkheid voor een meerderheid van de lidstaten om een eventueel opt-out van de Britten tegen te houden? Waarom gaat de regering in de geannoteerde agenda niet in op de wensen die Tsjechië nog schijnt te hebben? Gaat het daarbij inderdaad om 1-wegsubsidariteit zoals de VVD-fractie al eerder heeft gepleit. Gaat dit lukken? Kan de staatssecretaris aangeven dat er in het Hervormingsverdrag sprake zal zijn van proportionaliteit en subsidiariteit zoals dat oorspronkelijk in het IGC-mandaat bedoeld was, dat wil zeggen nadrukkelijk onderdeel van het gele/oranje jaarprotocol, primair ingezet in artikel 8 van het verdrag en verder bij alle bevoegdheidsoverhevelingen op Justitiegebied? Hoogleraar Deirdre Curtin is volgens een bericht in de NRC van gisteren van mening dat er verschil is tussen het IGC-mandaat van juni en de afspraken die nu gemaakt zullen worden over de positie van het Europese Hof en de prejudiciële vragen. De heer Ten Broeke zou dit wellicht geen verslechtering vinden; hij wil dan ook weten of dit bericht klopt. De heer Blom (PvdA) wil een nieuwe herhaling van zetten voorkomen en hij gaat er dan ook van uit dat de regering zich gewoon zal houden aan de afspraak dat het IGC-mandaat niet geschonden zal worden. Hij maakt zich nog wel zorgen over het effect van het gebruik van de term globalisering, die tot onzekerheid en onrust bij de burgers kan leiden. Hij pleit ervoor, in de Europese Raad stappen te zetten om onzekerheid en angst op dit vlak weg te nemen. De heer Blom ziet niet zoveel in zelfregulering van hedgefunds, hij is een voorstander van rechtstreekse Europese controle op deze fondsen, ook al omdat hun optreden eveneens tot onrust bij de bevolking leidt. De heer Van Bommel (SP) gaat ervan uit dat de regering, nu zij een referendum over het Hervormingsverdrag niet nodig acht, wel belang heeft bij betrokkenheid van de Nederlandse bevolking. Die kwam tot uiting in een hoge opkomst bij het afgelopen referendum, maar vooral in veel publiek debat over Europa. Hoe wil de regering de bevolking gaan informeren over de inhoud van het nieuwe verdrag en hoe wil zij haar bij de discussie hierover betrekken? Verwacht de regering dat de recente ontwikkelingen rondom de zetelverdeling in het Europees Parlement zullen leiden tot terugvallen op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
2
afspraken van Nice, met als mogelijk gevolg dat Nederland nog een zetel kwijtraakt? Consulaire bijstand zal mogelijk voor een deel door een ambassade van een andere lidstaat verleend worden. Ziet de regering dit als een opmaat voor Europese ambassades? In 2004 stelde de heer Prodi dat de Lissabonstrategie totaal mislukt was, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken noemde de einddatum daarvan een dwaas voorstel en in het rapport van de high level group onder leiding van oud-premier Kok werd een fors aantal veranderingsvoorstellen gedaan. De regering constateert nu dat de resultaten na dit rapport positief zijn, maar deze kwalificatie wordt niet onderbouwd. Wil de regering de resultaten die sinds 2005 op de belangrijke terreinen zijn behaald, eens goed uiteenzetten, liefst schriftelijk? De SP is een tegenstander van de Lissabonstrategie omdat zij dit een economisch keurslijf vindt en omdat deze strategie leidt tot ingrepen in de sociale zekerheid, arbeidsvoorwaarden – langer doorwerken – en pensioenopbouw om te kunnen concurreren met Azië en de Verenigde Staten. Zij wil dat Nederland concurreert met meer hoogwaardige werkgelegenheid en daarom maakt zij zich zorgen over flexicurity en wil zij niet dat het ontslagrecht wordt versoepeld. Waarop is het vertrouwen van de regering gebaseerd dat er met zelfregulering en een gedragscode voor de financiële markten een beter beleid op dit terrein mogelijk zal zijn? Zelfregulering is op weinig terreinen effectief gebleken. De heer Van der Staaij (SGP) is het in algemene zin eens met de reactie van de regering op de Commissiemededeling over globalisering. Het is hem wel opgevallen dat er een heel duidelijk accent gelegd wordt op economische groei, welvaart en verdere innovatie, maar dat de sociale en ethische dimensies aanmerkelijk minder aandacht krijgen. Verder krijgt de economische macht van de EU veel aandacht, maar economische grootmachten uit het Oosten zullen een zwaar stempel drukken op de 21ste eeuw. De heer Van der Staaij zou dit perspectief wat sterker uitgewerkt willen zien, maar hij vraagt zich wel af hoe de EU deze grootmachten het hoofd zal kunnen bieden als zij een hoge sociale standaard wil handhaven in combinatie met strenge klimaatdoelstellingen. Ook op andere conflictstof, zoals de verdeling van de schaarse energiebronnen wereldwijd en de drinkwatervoorziening, wordt in de Commissiemededeling niet echt diep ingegaan. De tekst van het nieuwe verdrag is beschikbaar; waar zal het debat nu nog over gaan? Zijn er nog belangrijke wijzigingen te verwachten? De Eerste Kamer heeft in een brief een beroep op de regering gedaan om zich in te zetten voor een besluit bij gekwalificeerde meerderheid over toetreding van de EU tot het EVRM en voor meer parlementaire betrokkenheid, zowel van het Europese Parlement als van de nationale parlementen, bij besluiten over bescherming van persoonsgegevens. Wat doet de regering met deze oproep? Verwacht de regering dat er in de Informele Raad al een besluit over de zetelverdeling in het Europese Parlement genomen zal worden? Wat is nu precies de opstelling van Nederland in de discussie hierover? De heer De Roon (PVV) vindt dat Nederland te weinig resultaat heeft geboekt bij de besprekingen over de concepttekst voor het verdrag, welk proces in de NRC is omschreven als een Europese stoomwals die de democratie plet. Het klemmende pleidooi van onder andere zijn fractie om het Hervormingsverdrag bij referendum aan de bevolking voor te leggen heeft de regering genegeerd; zij lijkt er zo weinig mogelijk publieke discussie over te willen. De heer De Roon vraagt om publicatie van de conceptteksten van het EU-verdrag en het verdrag over de werking van de Unie in de Nederlandse taal, opdat die teksten naast de tekst van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
3
huidige verdragen kunnen worden gelegd. Wil de regering aangeven hoe zij de bevolking bij een discussie over deze teksten kan betrekken? Welke Europese strategie staat de regering voor ogen om te streven naar open markten, eerlijke concurrentie op de wereldmarkt en het overnemen van de Europese standaarden door derde landen? Ook de PVV maakt zich zorgen over de gevolgen van mogelijk zeer grote investeringen van staatsinvesteringsfondsen van buiten de EU in Nederland en in andere lidstaten van de Unie. Wat zal de regering bepleiten om activiteiten van deze fondsen transparanter te maken? De heer De Roon pleit ervoor, niet alleen lessen te trekken uit de recente turbulentie op de financiële markten, maar ook gebruik te maken van rustige perioden om te overleggen over de risico’s die een open markt met zich meebrengt. De regering wil dat de Europese regeringsleiders een oproep doen om op de komende klimaatconferentie in Bali de impasse bij de internationale onderhandelingen op dit vlak te doorbreken. Wil de regering ook dat Europa deze oproep met een gebaar ondersteunt? Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) mist op de agenda voor de afronding van de IGC het thema van de toekomst van de Europese Unie. Zij zou dit onderwerp graag in de Europese Raad besproken zien. Verder is mevrouw Wiegman een warm voorstander van een gelijk speelveld, ook buiten de EU, en van eerlijke concurrentie op de wereldmarkt, maar zij vindt dat er van ontwikkelingslanden niet verlangd kan worden dat zij de Europese standaarden overnemen zolang het rijke Westen niet bereid is om een eerlijke prijs voor hun producten te betalen. Europa zal moeten investeren om dit te bevorderen. Ook bij het streven naar open markten wil haar fractie voorzichtig zijn; ontwikkelingslanden zijn vanwege hun kwetsbaarheid veelal helemaal niet gebaat bij geheel open markten. Globalisering is voor veel burgers een ongrijpbaar begrip dat angst kan veroorzaken. Daarom dient het bestuur vertrouwen te wekken, ook op Europees niveau; besluiten moeten dicht bij de burgers genomen worden. Mevrouw Wiegman ziet voor de EU bij de komende klimaatconferentie werkelijk duurzame biobrandstoffen en een goed functionerend emissiehandelssysteem als de kernpunten. De totstandkoming van het Hervormingsverdrag bevindt zich naar de mening van mevrouw Wiegman nog in de onderhandelingsfase, zodat zij nog steeds uitgaat van de inzet van de regering als toetsingskader. Zij noemt daarbij een aantal opvallende zaken. Versterking van de rol van de nationale parlementen, die de Kamer van belang vindt, komt in de verdragsteksten goed tot uitdrukking, maar de Europese Raad krijgt ook een sterke positie. Verder wil zij weten wat de regering vindt van de uitwerking van het Handvest van de Grondrechten in het verdrag. Waarom grijpt de EU op het gebied van de volksgezondheid expliciet in bij de regelgeving over tabak en alcohol, maar bemoeit zij zich niet met drugs? En wie zal straks de Unie bij internationale aangelegenheden vertegenwoordigen? Verder vraagt mevrouw Wiegman nog aandacht voor de duidelijkheid van de verdragsteksten, die te wensen overlaat door het ontbreken van een integrale tekst. Kan er een soort overzichtstabel worden geleverd om de teksten van voor de onderhandelingen te kunnen vergelijken met die van erna? Er wordt in de verdragsteksten niet meer gesproken van burgers van de lidstaten, maar van burgers van de EU. Mevrouw Wiegman denkt dat de mensen met dit taalgebruik van de EU vervreemd worden, omdat zij zich er met de haren bijgesleept voelen. De Europese Raad krijgt een vaste voorzitter, maar het voorzitterschap van de afzonderlijke vakraden blijft elke zes maanden wisselen. Is dit werkbaar, zorgt dit niet voor veel verwarring?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
4
De heer Van der Ham (D66) is het ermee eens dat de Europese Unie met allerlei maatregelen orde op zaken moet stellen, zoals het flexibiliseren van de arbeidsmarkt. Welke consequenties heeft dit voor het Europese migratiebeleid en voor de invoering van een green card of een blue card? Hij betreurt het dat de regering op een aantal punten het beleid niet voortzet dat door het kabinet-Balkenende II in gang gezet is, maar hij is blij dat de verworvenheden van dat beleid door de fracties van PvdA en ChristenUnie omarmd worden. Verder dringt de heer Van der Ham erop aan, bij de discussie over globalisering ook de onderwerpen natuurbeleid, groen en duurzame verstedelijking, alsmede versterking van de rol en de positie van regio’s te betrekken, dit laatste vooral om vervreemding van de EU te voorkomen. Hoe staat het inmiddels met de uitzonderingspositie die verschillende lidstaten meteen wilden hebben na de afspraken op het gebied van klimaatverandering? En wat is de stand van zaken bij de discussie over de luchtvaartemissie? Klopt het dat er buiten Europa weinig enthousiasme bestaat voor het opnemen van de luchtvaart in een emissiehandelssysteem? Zijn Europese ministers inderdaad aan het terugkrabbelen, ook minister Eurlings? De heer Van der Ham herinnert de regering nog aan de aangenomen motie van zijn hand over het investeren in meer Europese samenwerking bij het onderzoek naar technologie om gebruik te kunnen maken van duurzame energiebronnen. Wat wordt er precies bedoeld met de mededeling dat er bij de RAZEB voor Birma een in- en uitvoerverbod van materiaal, bestemd voor de houtindustrie, is overeengekomen? Ten slotte zou de heer Van der Ham het zeer betreuren als er inderdaad in protocol nr. 10 een termijn van vijf jaar werd opgenomen waarin een groot deel van de Europese samenwerking op het gebied van politie en rechtspraak niet van kracht zou zijn. Antwoord van de bewindslieden De minister-president wijst op een zekere kentering in de opstelling van een aantal Europese lidstaten tegenover globalisering. Aan de ene kant zien sommige landen de mogelijkheden die dit proces biedt, aan de andere kant ontstaat er in wat meer liberale landen meer begrip voor de zorgen en de twijfels op dit vlak. De opvattingen komen dus wat dichter bij elkaar. In de mededeling van de Europese Commissie die als basis dient voor de informele bijeenkomst, wordt ook aandacht besteed aan de mogelijkheden van Europa om adequaat te reageren op het proces van globalisering. De Europese economie draait goed, de structuur is sterk en de euro wordt steeds meer een wereldvaluta. Europese regelgeving wordt vaak gezien als een internationale standaard, Europa is de grootste exporteur en de grootste importeur van de wereld en de EU is de grootste donor op het gebied van ontwikkelingshulp. De regering zal bij de besprekingen wijzen op het belang van open markten, waaraan Nederland 20% van zijn welvaart te danken heeft, maar ook op het belang van eerlijke concurrentie en brede acceptatie van de Europese standaarden. Hiermee verband houdt de noodzaak van economische hervormingen en goed innovatiebeleid. Er zijn ook risico’s, zoals de onrust op de financiële markten, de activiteiten van hedgefunds en staatsinvesteringsfondsen, en het eigendom van strategische sectoren. Dit zijn onderwerpen die op het ogenblik politici en burgers bezighouden. De minister zou bij zijn opstelling tegenover globalisering net als de heer Ormel willen uitgaan van de mogelijkheden, de kracht van de EU, maar zonder de ogen te sluiten voor de kwetsbaarheden. Angst voor globalisering leidt al snel tot protectionisme, wat niet effectief zal zijn. Het is hierbij belangrijk om de zaken in Nederland op orde te hebben. Verleden jaar heeft Nederland van de Commissie een goede beoordeling gekregen voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
5
zijn nationale hervormingsprogramma. Zij deed slechts één aanbeveling, namelijk om de arbeidsparticipatie van kwetsbare groepen te verbeteren. Binnenkort zal Nederland het jaarlijkse vervolgrapport inzenden, waarbij zal worden ingegaan op het activeringsbeleid. De Kamer kan dit bij verschillende gelegenheden bespreken, zoals bij de behandeling van de begroting voor Economische Zaken, zodat de minister er niet zoveel voor voelt om hierover een aparte nota te schrijven. Bovendien zal er in de Europese Raad in het voorjaar weer over de Lissabonstrategie worden gesproken. Hij ziet deze strategie zeker niet als een economisch keurslijf en hij acht hervormingen nodig om de mondiale concurrentie aan te kunnen. Het algemene doel was dat Europa in 2010 de meest dynamische economie zou hebben, maar de commissie-Kok heeft terecht aangegeven dat Europa zich zou moeten concentreren op bepaalde beleidsterreinen. Dat heeft de Europese Commissie ook gedaan, zij heeft zich gefocust op werkgelegenheid en groei. Ook wordt er meer aandacht besteed aan de nationale implementatie van het Europese beleid. Er is ook zowel in Frankrijk als in Duitsland een kentering in het denken over de noodzaak van hervormingen ontstaan. De minister onderschrijft de opmerking van de heer Van der Ham dat er al veel in gang gezet is, maar hij wijst erop dat er toch ook nog heel veel moet worden gedaan. Hij is het ook met de heer Van der Ham eens dat goed onderwijs een van de belangrijkste factoren voor economische groei is. Op de financiële markten lijkt nu geleidelijk de rust terug te keren. Er is van verschillende kanten waardering geuit voor de adequate interventies van de Europese Bank. Gebrek aan informatie was een van de belangrijkste oorzaken van de turbulentie op deze markten, dus er is meer transparantie nodig. De regering vindt het van belang om onderzoek te doen naar de verschillende oorzaken voordat er nieuwe regelgeving op Europees niveau wordt overwogen. In dit verband heeft de aanpak van hedgefunds via zelfregulering het voordeel dat de sector zich daaraan committeert. Een Europese gedragscode is lastig, want financiële markten zijn mondiaal. De minister is het er wel mee eens dat zelfregulering effectief zal moeten zijn en hij is dan ook bereid om hiervoor bij de Informele Raad aandacht te vragen. Buitenlandse investeringen in Nederland vormen een motor voor economische groei en de meeste staatsinvesteringsfondsen stellen zich op als loyaal aandeelhouder. Daarom heeft de regering geen plannen om deze sector te reguleren, maar zij houdt de ontwikkelingen bij overnames wel goed in de gaten. Als het nodig blijkt om vitale sectoren te beschermen, geeft zij met het oog op een level playing field de voorkeur aan regels op Europees niveau. De minister zal in ieder geval de zorgen van de Kamer op dit vlak in de Informele Raad naar voren brengen. Er moet voorkomen worden dat globalisering angstgevoelens teweegbrengt, zodat het belangrijk is, de mensen voldoende toe te rusten voor dit proces, onder andere via scholing. Globalisering is immers onvermijdelijk bij de aanpak van klimaatveranderingen en bij het streven om van Nederland een dynamische, innovatieve economie te maken. Hierbij passen ook geen doemscenario’s; zo wordt er veel over het verplaatsen van bedrijven gesproken, maar in werkelijkheid valt het in Nederland erg mee. Het Nederlandse bedrijfsleven doet het ook geweldig in het buitenland, wat ook weer in Nederland activiteiten genereert. Het debat over globalisering moet dan ook niet beheerst worden door angst en twijfel, maar door optimisme en kracht. Mondiaal groeit het besef dat de klimaatverandering zal moeten worden aangepakt, maar het kan niet blijven bij allerlei verklaringen, er is actie nodig. Op Bali zal er gesproken worden over een vervolg op de afspraken van Kyoto, waarbij de EU echt als eenheid zal moeten optreden. De minister is het met de heer Ormel eens dat Nederland op dit vlak gebruik moet maken van zijn sterke kanten om hieraan in een actieve rol een steentje bij te dragen. Maar ook de regering is van mening dat de richtlijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
6
Luchtkwaliteit niet verder kan worden aangescherpt, omdat er anders op een aantal plekken niet meer gebouwd zou kunnen worden. De minister is het met de heer Van der Staaij eens dat opkomende economieën, zoals die van China, uit een oogpunt van concurrentie ook zouden moeten produceren op een manier waarmee recht gedaan wordt aan de klimaatdoelstellingen. Een opkomende economie heeft ook de kans om meteen gebruik te maken van nieuwe, schonere technologie. Er moet wel begrip zijn voor de positie van de armste landen, zodat de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zeer serieus genomen moeten worden. De minister is het overigens met de heer Van der Ham eens dat er in landen als China en India regio’s zijn waar de economie eigenlijk al het niveau van de westerse landen heeft bereikt. Dit punt zal ook op Bali nadrukkelijk naar voren gebracht worden. Ten slotte bevestigt de minister dat het bij de bespreking van de ontwerptekst van het hervormingsverdrag wat de regering betreft zal moeten blijven bij het mandaat dat in juni is afgesproken. Er zijn nog enkele kleinere kwesties, maar hij verwacht dat die wel op te lossen zullen zijn. De minister van Buitenlandse Zaken is het eens met de opmerkingen van mevrouw Wiegman over de positie van ontwikkelingslanden. Hij vindt het noodzakelijk om voor deze landen speciale arrangementen te treffen. Voor de minst ontwikkelde landen wil Europa al een speciaal handelsregime hanteren, maar ook de partnerschapsovereenkomsten met Afrikaanse landen zijn in het voordeel van die landen, vooral op het punt van toegang tot de markt. De Europese landen helpen de ontwikkelingslanden ook om te voldoen aan fytosanitaire voorschriften, opdat vooral de waren van kleine producenten zonder aarzeling door de Europese consument kunnen worden gekocht. Een gemeenschappelijke externe dienst van de Europese Commissie en de Europese Raad is niet zonder meer een opmaat voor Europese ambassades. De belangen van Nederlandse burgers en bedrijven zullen behartigd blijven worden door de Nederlandse ambassade, maar samenwerking kan leiden tot efficiënter en effectiever optreden en bredere dienstverlening. Er is ook al sprake van samenwerking. Bovendien heeft Nederland niet in alle landen een ambassade, dus het is goed als een andere ambassade daar de Nederlandse belangen kan behartigen. De Europese Unie wordt extern vertegenwoordigd door het voorzitterschap van de Raad, vooral door de voorzitter van de RAZEB, de hoge vertegenwoordiger. Bij een permanent voorzitterschap van de Raad zal de Raad hierbij een grotere rol gaan spelen. De minister verwacht op basis van het wijzigingsverdrag een voortdurende dialoog tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en de hoge vertegenwoordiger, en tussen de hoge vertegenwoordiger en de voorzitter van de Europese Raad. De regering wil mede gelet op het advies van de Raad van State zonder meer vasthouden aan het mandaat voor het beoordelen van het wijzigingsverdrag, zodat zij er niets voor voelt om er nog nieuwe elementen in te brengen op het punt van de bescherming van persoonsgegevens, zoals de Eerste Kamer gevraagd heeft. Dat zou namelijk voor andere landen aanleiding kunnen zijn om weer heel andere, ongewenste dingen in de verdragstekst voor te stellen. De Eerste Kamer is inderdaad ook ingegaan op het toetreden van de EU tot het EVRM. Nederland is hiervan een voorstander, maar volgens het mandaat zal hiertoe bij unanimiteit besloten moeten worden. Vooral door de opstelling van de Nederlandse regering heeft de RAZEB het optreden van het regime in Birma krachtig veroordeeld, een oproep gedaan om de politieke gevangenen vrij te laten en steun gegeven aan de inzet van de speciale gezant van de Verenigde Naties. Nederland heeft zich ingezet voor een uitgebreid en aangescherpt sanctiepakket: een verbod op de uitvoer van machines voor de houtindustrie, voor de metaalindustrie en de mineralenwinning, een verbod op de invoer van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
7
producten uit deze sectoren in Birma en een verbod op investeringen van Europese landen in deze sectoren. Dit politieke besluit van de Raad moet nog worden uitgewerkt in een verordening, waartoe de Commissie een voorstel zal doen. Mede op basis van de bevindingen van de VN-gezant zal bezien worden of de sancties nog verder zullen moeten worden aangescherpt. Er zal ook gesproken worden over de mogelijkheid om een EU-gezant te benoemen en een contactgroep samen te stellen. De staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken bevestigt dat er geen discussie meer is over het Ioanninamechanisme. Polen wil alleen nog proberen om de afspraken nog harder in primair recht vast te leggen. De regering is hier geen voorstander van, want het gaat per definitie om een politieke afspraak, niet om een verdragsbepaling. De kwestie die Oostenrijk nog bij de Informele Raad wil bespreken, heeft eigenlijk niets met de IGC of met het verdrag te maken, maar er is wel begrip voor het probleem van een zeer grote toestroom van buitenlandse studenten naar de universiteiten in Oostenrijk. De verwachting is dat de Europese Commissie hiervoor met Oostenrijk een oplossing zal zoeken. De uitlatingen van de Britse premier Brown ziet de staatssecretaris vooral als een poging om de positie van Engeland zeker te stellen. Ook de Bulgaarse wens inzake de spelling van het woord «euro» ziet hij niet als een groot struikelblok. De wensen van Tsjechië zouden wijziging van de verdragstekst vergen, zodat die niet kunnen worden ingewilligd, maar de Nederlandse regering heeft als enige wel aangegeven dat zij het ook met het oog op het subsidiariteitsbeginsel een sympathieke gedachte vindt dat de Europese Unie niet alleen meer, maar op sommige terreinen ook minder zou moeten doen. De staatssecretaris is het met de heer Ten Broeke eens dat dit eigenlijk in het verslag had moeten worden opgenomen. De staatssecretaris heeft en marge van de RAZEB met enkele leden van de Europese Commissie en van het Europese Parlement nog eens over proportionaliteit gesproken. De tekst hierover in het verdrag is hetzelfde als in het protocol bij het grondwettelijk verdrag, maar hij is tot de slotsom gekomen dat de subsidiariteitstoets ook een beoordeling van de proportionaliteit, de evenredigheid, omvat. Er zal in dit verband veel afhangen van de invulling die de nationale parlementen hieraan geven. Het voorstel voor een andere verdeling van de zetels in het Europese Parlement is in een heel laat stadium ingediend en Italië neemt deze kwestie zeer hoog op. Er is afgesproken dat dit aan het Parlement zelf zou worden overgelaten, en het voorstel voldoet aan de afgesproken uitgangspunten. Het voorstel is voor Nederland overigens zeker niet ongunstig. De staatssecretaris heeft het genoemde artikel van professor Curtin met stijgende verbazing gelezen. Hij gaat ervan uit dat zij bij haar oordeel van te weinig betrokkenheid van de parlementen vooral naar het Britse parlement gekeken heeft, de Nederlandse regering heeft zelfs het verwijt gekregen dat zij het parlement te expliciet bij het hele proces betrokken heeft. Ook de kritiek van professor Curtin op de overgangsbepaling over de rechtsmacht van het Europese Hof begrijpt de staatssecretaris niet, want het Hof kan zijn rechtsmacht gedurende vijf jaar alleen niet uitoefenen als het gaat om bestaande afspraken. Zodra daar ook maar iets aan veranderd wordt, geldt de rechtsmacht wél. Ook de staatssecretaris vindt communicatie over het verdrag zeer belangrijk. Bij de presentatie van het resultaat van de IGC en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor het instemmen met het verdrag zal de regering dan ook precies moeten aangeven wat er ten opzichte van het Verdrag van Nice veranderd is, zowel voor de discussie met het parlement als bij het informeren van de bevolking. Zij zal zich maximaal inzetten voor een goede communicatiestrategie en de staatssecretaris zal hierop terugkomen zodra de conclusies van de Europese Raad duidelijk zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
8
Ten slotte legt de staatssecretaris er de nadruk op dat de aanduiding burger van de Europese Unie alleen een aanvulling kan zijn op het zijn van burger van een nationale lidstaat. Nadere gedachtewisseling De heer Ormel (CDA) is blij dat ook de regering een «Eurorealistische» koers voorstaat. Hij vraagt in verband met de subsidiariteit nogmaals aandacht voor de Bodemrichtlijn. De heer Ten Broeke (VVD) is vooral tevreden met de reactie van de staatssecretaris. Zijn fractie zal de uiteindelijke tekst van het verdrag nauwgezet beoordelen. Hij zou graag van de regering vooral een vergelijking van de nieuwe tekst met die van de bestaande verdragen ontvangen. De heer Van Bommel (SP) wil nog weten of het inderdaad de doelstelling is, van Europa niet de meest dynamische, maar de meest concurrerende economie te maken. Verder heeft hij begrepen dat de regering erop zal letten dat de consulaire dienstverlening aan Nederlandse burgers er zeker niet op achteruit zal gaan; dat was de achtergrond van zijn vraag over Europese ambassades. Ten slotte ziet hij het als een uitdaging voor de regering om met een goede communicatiestrategie recht te doen aan de grote betrokkenheid van de burgers bij Europa. Ook de heer Van der Staaij (SGP) legt nogmaals de nadruk op het belang van goede communicatie met de burgers over het nieuwe verdrag, niet met een vergelijking van de letterlijke teksten, maar met een duidelijke brochure. Hij gaat ervan uit dat de regering wel zal terugkomen op de ideeën van Tsjechië als het mandaat om de een of andere reden opengebroken mocht worden. De heer De Roon (PVV) blijft bij zijn verzoek om een vergelijking tussen de tekst van het Hervormingsverdrag en die van de huidige verdragen. Hij vraagt de regering, toch nog eens heel goed na te denken over het beeld bij de burger dat dit hele proces een stoomwals is: «Hoe is het mogelijk dat de trein voort dendert zonder dat er acht wordt geslagen op wat wij ervan vinden?» De betrokkenheid van de burger bij Europa is een groot goed, maar het proces lijkt zich op een steeds grotere afstand van de burger te voltrekken. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) is het wel eens met de woorden van de minister-president over globalisering, maar zij zou meer aandacht besteed willen zien aan de effecten van globalisering die de burger in zijn directe omgeving ervaart. Zij is blij met de aandacht voor ontwikkelingssamenwerking, waarbij zij nog het accent zou willen leggen op het tegengaan van kinderarbeid en op duurzaam inkopen. De heer Van der Ham (D66) verzoekt de regering, alsnog in te gaan op zijn opmerkingen over een green card of een blue card en over intensieve samenwerking bij fundamenteel onderzoek naar schone energiebronnen. De minister-president erkent dat het gaat om de doelstelling om van Europa de meest concurrerende, op kennis gebaseerde economie te maken. Het is sinds 2005 het streven van de regering, de zorgen bij de bevolking weg te nemen op alle punten die met Europa te maken hebben. De minister vindt dat de regering dit goed gedaan heeft en hij is het er absoluut niet mee eens dat de kloof met de burger breder geworden zou zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
9
Verder is de minister het met mevrouw Wiegman eens dat het belangrijk is om bij de communicatie aandacht te besteden aan de directe invloed die de burger van globalisering ondervindt. Ten slotte geeft hij aan dat hij inderdaad voornemens is om bij de Informele Europese Raad aandacht te vragen voor intensieve samenwerking bij fundamenteel onderzoek naar schone energiebronnen. De minister van Buitenlandse Zaken wijst er nogmaals op dat de consulaire bijstand met de gekozen werkwijze veeleer zal verbeteren dan verslechteren. Verder is hij het met mevrouw Wiegman eens dat het openstellen van de Europese markt voor bepaalde producten geen stimulans voor kinderarbeid mag betekenen. Hij hoopt de Kamer nog voor de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken een notitie over de strategie van de regering op het gebied van de mensenrechten te kunnen voorleggen, waarin hij ook aan dit probleem aandacht zal besteden. De minister verwacht niet dat er bij de Informele Europese Raad zal worden gesproken over details van onderwerpen die met migratie samenhangen. Hij vindt dat deze onderwerpen niet alleen economisch moeten worden bekeken, maar ook in de bredere context die in de JBZ-raad al meermalen besproken is. Wel zal er in de komende Raad over kennismigratie worden gesproken. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zegt toe dat hij elke kans zal aangrijpen om en marge van de Informele Europese Raad de Bodemrichtlijn te bespreken. Hij is het ermee eens dat Nederland daarbij op zijn zaak moet letten. Bij de onderhandelingen over het nieuwe verdrag moest Nederland aangeven wat het wilde veranderen ten opzichte van het grondwettelijk verdrag. Het is gelukt om er een klassiek wijzigingsverdrag van te maken en de staatssecretaris vindt dat daarop dan ook bij de behandeling van het wetsvoorstel op dit punt en bij de communicatie met de burger de nadruk moet worden gelegd. Dit laat onverlet dat de regering er tevens de nadruk op zal blijven leggen dat er recht gedaan is aan het nee van de burger door de aanstootgevende en verkeerde zaken in het grondwettelijk verdrag in de gewenste richting om te buigen of te verwijderen. Hij zou zich dan ook bij de voorlichting willen concentreren op de veranderingen in de bestaande verdragen als gevolg van het Hervormingsverdrag. Toezeggingen De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zegt toe dat de Kamer in de komende memorie van toelichting een overzicht ontvangt van de veranderingen in het Hervormingsverdrag ten opzichte van de bestaande verdragen. De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Waalkens De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Ormel De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken, Huisinga
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-20, nr. 376
10