Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23530
Verdragen in voorbereiding
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 1 maart 1994 De vaste Commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Justitie2 hebben op 27 januari 1994 mondeling overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie over ontwerpverdragen over de totstand– koming waarvan voor het Koninkrijk onderhandeld wordt (Kamerstuk 21 214, nr. 28), in het bijzonder de ontwerpverdragen 17, 242, 243, 244, 247, 248, 249 en 250. Over een aantal ontwerp-verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens zijn ambtgenoot van Justitie, bij brief van 6 januari 1994 informatie verstrekt (zie bijlage). Van het gevoerde overleg brengen de commissies als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
De heer Van Traa (PvdA) vroeg naar de visie van de regering op de voortgang van Schengen. Het grondprincipe van Schengen was een uitruil van open grenzen en compensatoire maatregelen, maar het is de vraag wat de partners wel tot stand kunnen brengen als de aanvullende overeenkomst van Schengen niet in werking kan treden en het vrije verkeer van personen niet wordt verwezenlijkt. Op welke politieke basis zullen dan de overige maatregelen op hetterrein van Justitie en Binnen– landse Zaken worden gefundeerd? De discussie mag echter niet worden vertroebeld door vage opmerkingen over «soft ware», want dat is natuurlijk niet het werkelijke probleem. De Schengen-partners manoeu– vreren behoedzaam om te voorkomen dat zij de schuld krijgen van de vertraging.
Samenstelling: Leden: Van Dis (SGP), Stoffelen (PvdA), Beinema (CDA), Stemerdink (PvdA), Van Mierlo (D66), Van der Linden (CDA), Van Houwelingen (CDA), voorzitter, Blaauw (WD), Leerling (RPF), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis– Duvekot (VVD), De Kok (CDA), Vos (PvdA), Janmaat (Centrumdemocraten), Eisma (D66), Van Traa (PvdA), ondervoorzitter, De Hoop Scheffer (CDA), Melkert (PvdA), Lonink (PvdA), Koffeman (CDA), E. van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Hillen (CDA), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks). Plv. leden: E. G. Terpstra (VVD), J. H. van den Berg (PvdA), Mateman (CDA), Jurgens (PvdA), Tommel (D66), Deetman (CDA), Ramlal (CDA), Bolkestein (VVD), Brouwer (GroenLinks), Verspaget (PvdA), Wiebenga (WD), Dees (VVD), Doelman-Pel (CDA), Wöltgens (PvdA), Ockels, Kohnstamm (D66), Apostolou (PvdA), De Graaf (CDA), Paulis (CDA), Van Gijzel (PvdA), Van Vlijmen (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Qumt Maagdenberg (PvdA), Van lersel (CDA), Huibers (CDA), Van Ojik (GroenLinks). 2 Samenstelling: Leden: Stoffelen (PvdA), V. A. M. van der Burg
(CDA), Schutte (GPVI, Korthals (VVD), Wiebenga (WD), Laning-Boersema (CDA), Dijkstal (WD), Vermeend (PvdA), Brouwer (GroenLinks), Kohnstamm (D66), Wolffen– sperger (D66), ondervoorzitter, Swildens– Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van Traa (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Jurgens (PvdA), Koffeman (CDA), Kalsbeek Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), M. M. van der Burg (PvdA). Plv. leden: Apostolou (PvdA), Willemse-van
412301F ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeveri) Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
der Ploeg (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Dees (WD), Te Veldhuis (WD), Van der Heijden (CDA), Rempt-Halmmansde Jongh (WD), Vliegenthart (PvdA), Sipkes (Groen– Links), Scheltema-de Nie (D66), Groenman (D66), Van der Vaart (PvdA), Middel (PvdA), Tegelaar-Boonacker (CDA), Bijleveld-Schouten (CDA), Doelman-Pel (CDA), Hillen (CDA), Stemerdink (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Leerling (RPF), Van Nieuwenhoven (PvdA).Van Heemst (PvdA), Koetje (CDA).
De heer Van Traa was erover verheugd dat overeenstemming is bereikt over de terugkeer van Vietnamese onderdanen naar Vietnam. Hij stelde voor dit verdrag in een afzonderlijk overleg te bespreken. Dit overleg zou in ieder geval voor de ondertekening van de overeenkomst moeten plaatsvinden. Overigens wees hij erop dat de staatssecretaris in zijn brief over de overeenkomst opmerkt dat de UNHCR in Vietnam zal meewerken aan de uitvoering van de overeenkomst, terwijl in de overeenkomst staat dat de UNHCR daartoe zal worden uitgenodigd. Verder lijken de definities van feiten en handelingen waarvoor de teruggekeerde asielzoekers niet zullen worden vervolgd, juridisch niet waterdicht geformuleerd. In dit verband stelde de heer Van Traa de vraag aan de orde of de gekozen procedure voor bespreking van ontwerpverdragen betekent dat de Kamer bij haar voorlopige instemming moet aangeven of zij instemt met een voorlopige toepassing van het betreffende verdrag. In dergelijke gevallen zou een stilzwijgende goedkeuring een snelle oplossing kunnen bieden, maar net kwam hem wat vreemd voor dat de Kamer al bij het eerste verdrag dat haar vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen wordt voorgelegd, instemt met voorlopige toepassing. Hij vroeg vervolgens of de bewindslieden willen ingaan op de ontwerp– verdragen 14, 15 en 16 (Aanpassing van het Statuut door de Raad van Europa in verband met de toetreding van nieuwe Europese leden, een Protocol bij het EVRM inzake de herstructurering van het controlerend bestuursapparaat en Wijziging EVRM inzake de hervorming van Hof en Commissie), in het bijzonder als het gaat om de wijziging van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens. Het zou goed zijn als er voor de invoering van het Europees informatie– systeem (EIS) al enige ervaring zou zijn opgedaan met het Schengen informatiesysteem (SIS), omdat het EIS een kopie is van dit systeem. Naast aandacht voor het ontwerp-protocol met betrekking tot het Hof van Justitie van de EG inzake uitlegging en beslechting van geschillen tussen Staten (Asiel) (243), zou de regering eerst en vooral haar energie moeten richten op de bevoegdheden van het Hof bij de uitvoering van Schengen (247). Navraag bij andere lidstaten leert, dat daar nog weinig belangstelling bestaat voor dit onderwerp. Over de bevoegdheden van Europol lijkt nog geen overeenstemming te bestaan. Enerzijds wordt ervan uit gegaan dat Europol in de eerste plaats een gegevensbestand is dat door bevoegde autoriteiten kan worden geraadpleegd, anderzijds dat Europol ook eventueel verdergaande bevoegdheden moet krijgen. De Nederlandse regering lijkt voor de eerste optie te kiezen. Zij heeft dit echter niet met zoveel woorden gezegd. Nu de Kamer inmiddels heeft ingestemd met de oprichting van de Europese Drugs-unit, de begroting en de benoeming van een directeur en half februari het gebouw aan de Raamweg feestelijk zal worden geopend, is meer duidelijkheid dringend gewenst, zo meende de heer Van Traa. Wie is verantwoordelijk voor Europol? Wie controleert Europol? Omdat hij vreesde dat de nieuwe vorm van politiesamenwerking die door het Europol-verdrag in het leven wordt geroepen, uiteindelijk kan leiden tot een «Europese BVD» als het gaat om zogenaamde zachte informatie, vroeg hij hoe de verzamelde informatie zal worden begrensd. Wie is het bevoegd gezag van Europol? Uiteindelijk natuurlijk de Raad van de Europese Unie, maar hoeveel stappen zitten ertussen de Raad, de directeur van Europol en de werkvloer? Hoe wordt voorzien in de parlementaire controle? Heeft de regering zich een beeld gevormd van de structuur van de politieke verantwoordingsplicht en de parlementaire controle? Het budgetrecht lijkt hiervoor niet afdoende: de Kamer heeft het budget voor 1994 reeds goedgekeurd. Hoe kan worden bereikt dat de informatielijnen zo kort mogelijk zijn? Moet niet worden gevreesd dat met het aantal schijven tussen Europol en de verantwoordelijke minister ook de onduidelijkheid zal toenemen? Wellicht kan worden bereikt dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
vertegenwoordigers of commissies van de nationale parlementen de directeur van Europol direct kunnen bevragen, of dat de directeur van Europol met een instemmingsrecht van het Europees Parlement wordt benoemd. De heer Van Traa vroeg de bewindslieden met deze aspecten bij de onderhandelingen rekening te houden. Ook de uitvoering van het ontwerp-protocol over de vervanging van de asiel-paragraaf van Schengen door bepalingen van het verdrag van Dublin (248) is afhankelijk van de voortgang van de uitvoering van het Akkoord van Schengen. Overigens staat de snelheid waarmee dit besluit tot stand is gekomen in schril contrast tot bereidheid over te gaan tot de invoering van Schengen. Met het verdrag van Dublin wordt het Verenigd Koninkrijk ontslagen van de verplichting het vrij verkeer van personen in te voeren. Het is bovendien niet in overeenstemming met artikel 142 van de uitvoeringsovereenkomst van Schengen. Het ontwerp-protocol betreffende het verdrag inzake de uitvoering van Schengen (249) roept de vraag op of burgers uit de EER-staten inderdaad in een andere positie verkeren dan EG-onderdanen, zoals kan worden opgemaakt uit de brief van de minister van Buitenlandse Zaken. EER-burgers kunnen toch niet als vreemdeling worden aangemerkt? Ook de voortgang van het ontwerp-verdrag inzake de buitengrenzen (250) is afhankelijk van de invoering van Schengen. Buitengrenzen en «Dublin» horen bij elkaar, net als «Dublin» en vrij personenverkeer, maar om allerlei redenen zitten er veel hiaten tussen al deze verdragen. De heer De Hoop Scheffer (CDA) stemde in met de brief van de staatssecretaris van Justitie over het ontwerp-verdrag over de terugkeer van Vietnamese onderdanen naar Vietnam (Kamerstuk 22 475, nr. 6). Nu de betreffende asielzoekers niet voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen, is het goeci dat zij goed begeleid naar hun land kunnen terugkeren en daar zullen worden opgevangen. Hij wees erop dat lang niet alle afgewezen asielzoekers op een dergelijke behandeling kunnen rekenen. In dit verband vroeg hij hoe de regering zich de «monitoring» door UNHCR voorstelt. Over de eventueel voorlopige toepassing van een verdrag is uitgebreid gesproken bij de behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring en bekendmaking verdragen. In dit geval lijkt het formeel mogelijk het verdrag voorlopig toe te passen. Daarnaast pleiten ook een aantal politieke redenen tegen verder uitstel. De heer De Hoop Scheffer ging ervan uit dat dit mondeling overleg onverlet laat dat de Kamer wordt betrokken bij de goedkeuring van de onderhavige verdragen. Ook hij kon zich niet voorstellen dat het met de huidige stand van de techniek maanden moet duren voordat de centrale SlS-computer kan communiceren met de nationale bestanden. Die technische problemen maskeren het «zwarte-pietenspel» van de betrokken lidstaten. Zo grijpt Frankrijk alle mogelijke problemen met de software aan, omdat het eigenlijk geen zin heeft in Schengen. Hoe ziet de regering de toekomst van Schengen? Het EIS is met het SIS verbonden. Ook hier is de bevoegdheid van het Hof belangrijk. De heer De Hoop Scheffer voegde hieraan toe dat hij aanneemt dat dit verdrag voor de landen die binnenkort tot de Unie zullen toetreden, tot het acquit behoort. Zij moeten daarom op de hoogte zijn van de vorderingen van de onderhandelingen. Hij wees erop dat de bevoegdheden van het Hof ook bij het ontwerp– verdrag van Dublin een belangrijk aandachtspunt moeten zijn. Hij waarschuwde voor het Europese «mandarijnendom» dat welig tiert in de Justitie– en Binnenlandse-Zakenpijler en pleitte nadrukkelijk voor een goede parlementaire controle op de werkzaamheden van Europol. De onderhandelingen over het Europol-verdrag lijken niet voorspoedig te verlopen. Komt hiermee het voornemen in gevaar om de werkzaamheden in het tweede halfjaar van 1994 te beginnen? Waardoor wordt de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
voortgang van de onderhandelingen belemmerd? Vindt er in het kader van de voorbereiding van dit verdrag ook een discussie plaats over het al dan niet toekennen van executieve bevoegdheden aan Europol? De heer De Hoop Scheffer zei hiervan geen voorstander te zijn. Geeft de regering de voorkeur aan een niet-volledig, maar wel op korte termijn te verwezen– lijken verdrag, of wacht zij liever een volledig verdrag af? Met betrekking tot het ontwerp-protocol betreffende het verdrag inzake de uitvoering van Schengen vroeg hij of de discussie over het begrip vreemdeling uitstel kan velen. Hij meende dat dit, juist met het oog op de EER, niet het geval kan zijn. De regering heeft de Kamer eerder schriftelijk laten weten dat zij er de voorkeur aangeeft overname-overeenkomsten aan te gaan in het kader van De Twaalf, dan wel in Schengen– of Benelux-verband. De heer De Hoop Scheffer onderschreef deze voorkeur van de regering. Hij vroeg wel hoe kan worden voorzien in de dringende noodzaak met zoveel mogelijk landen een overname-overeenkomst te sluiten als de voortgang in de brede kaders stokt. De luchthavens m de Schengen-landen en in het bijzonder Schiphol staan voor grote investeringen om de afspraken over de «ports of entry» te kunnen uitvoeren. Gelet op de voortgang van Schengen en het ontwerp-verdrag van Dublin is het echter de vraag of zij deze uitgaven op korte termijn moeten doen. Het risico van concurrentievervalsing met landen die zich niet aan de afspraken willen binden, is immers groot. De heer Van Traa voegde hier bij interruptie de vraag aan toe of de regering Schiphol adviseert die investeringen te doen. De heer Weisglas (VVD) merkte allereerst op dat hij dit overleg ziet als een experiment op zoek naar de juiste vorm van overleg over verdragen waarover de onderhandelingen nog gaande zijn. De lijst van verdragen die is gevoegd bij de brief van 25 juni 1993 bevestigt het nut van deze procedure. Het verdrag over de terugkeer van Vietnamese onderdanen laat de mogelijkheid open dat diegenen die Nederland niet vrijwillig willen verlaten, worden uitgezet. Hopelijk is dit niet nodig, maar overigens verdient deze beslissing instemming. De bepalingen van het verdrag zijn immers redelijk. Daarom ook stemde hij in met de hoofdlijnen van de overeenkomst. De Nederlandse onderhandelaars, in het bijzonder de Nederlandse ambassadeur in Thailand, die de onderhandelingen heeft geleid, verdienen een compliment voor hun inzet. De heer Weisglas vond het gezien de inhoud van het verdrag en zijn voorgeschiedenis alleszins redelijk zonodig over te gaan tot een voorlopige toepassing. Hij sloot zich aan bij de vragen naar de toekomst van Schengen. In hoeverre gebruiken de lidstaten het falen van het computersysteem als dekmantel voor veel verdergaande politieke bezwaren? Hoe lang kunnen zij dit nog volhouden? Wanneer is het moment aangebroken dat zij hun politieke motieven moeten ontvouwen en er wellicht nieuwe gesprekken moeten worden gevoerd? Het is betreurenswaardig dat er keer op keer vertragingen optreden, ook al omdat hierdoor iedere vergaande stap op weg naar het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie wordt belemmerd. Schengen zou daarvan de voorloper moeten zijn, maar lijkt die ontwikkeling nu juist af te remmen. De heer Weisglas vroeg vervolgens of de regering voornemens is aan te dringen op spoed bij de voortgang van het ontwerp-verdrag van Dublin in een poging ook daarin de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de EG een plaats te geven. Hij sloot zich verder aan bij de vragen over Europol. Hoe is de finan– ciering van de huisvesting en faciliteiten van de vestiging in Nederland geregeld? Hoe is de stand van zaken op dit moment? In hoeverre wordt een beroep op Nederland gedaan voor die financiering?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
Het antwoord van de bewindslieden De Minister van Buitenlandse Zaken was erover verheugd dat, nog voordat de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in het Staatsblad is gepubliceerd, een (voorlopige) vorm is gevonden voor overleg met de Tweede Kamer over verdragen die nog in de onderhandelingsfase verkeren. De onderhandelingen over het ontwerp-verdrag met Vietnam zijn afgerond, zij het dat een aantal operationele aspecten, in het bijzonder de «monitoring» door UNHCR, nog nader moet worden uitgewerkt. Hij zei het op prijs te zullen stellen daarna met de Kamer over het verdrag van gedachten te wisselen. Overigens stelde hij met genoegen vast dat de inhoud ervan de instemming van de Kamer heeft. De onderhandelingen waren moeilijk, maar hebben uiteindelijk tot een resultaat geleid dat de toets der kritiek kan doorstaan. Het verdrag voorziet in een begeleiding waarop lang niet iedereen kan rekenen die terugkeert naar zijn land van oorsprong en de veiligheid van betrokkenen is zekergesteld. Voor het antwoord op de algemene vraag naar de relatie tussen de vorm van dit vooroverleg en het voorlopig toepassen, verwees de bewindsman naar de behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring en bekendmaking verdragen. Voor de voorlopige toepassing gelden bepaalde criteria en het is de bevoegdheid van de regering binnen die criteria (geen afwijking met de Grondwet, verenigbaar met de Wet en de bevoegdheden van de regering krachtens de Wet, in casu de Vreemdelin– genwet) te beslissen tot voorlopige toepassing. Juist omdat in dit geval de voorlopige toepassing achteraf niet meer kan worden teruggedraaid, omdat de uitwerking van het verdrag al voor een belangrijk deel zal hebben plaatsgevonden, is het belangrijk datthans een vorm is gevonden om met de Kamer van gedachten te wisselen. De mogelijkheid van eventuele afkeuring door de Kamer achteraf wordt op deze wijze zoveel mogelijk beperkt. Over het ontwerp-verdrag met betrekking tot de aanpassing van het Statuut van de Raad van Europa in verband met de toetreding van nieuwe Europese leden (14) merkte de minister op, dat de parlementaire assemblée heeft gevraagd om een wijziging van het Statuut. In het overleg tussen de lidstaten in het kader van de permanente vertegenwoor– digers bleken veel staten op te zien tegen deze nogal omslachtige procedure en de voorkeur te geven aan een wijziging door middel van zogenaamde statutaire resoluties. Dit overleg is nog niet afgesloten. Langdurig overleg heeft uiteindelijk geleid tot een oplossing voor het vraagstuk van toezicht op de naleving van het EVRM-verdrag (Protocol 11 inzake hervorming Hof en Commissie, verdragen 15 en 16 van de lijst). Thans wordt gestreefd naar de oprichting van één Hof met een vorm van intern beroep. Dit compromis kon tijdig voor de Weense top van november 1993 worden bereikt, maar niet tijdig genoeg voor de opstelling van een protocol. Daarover is overleg gaande en de hoop lijkt gerecht– vaardigd dat dit voor de voorjaarsvergadering van het Comité van ministers van de Raad van Europa kan worden afgerond. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken wees erop dat de zogenaamde aptitude verification tests, waarmee de aansluiting tussen de centrale computer en de nationale computers wordt getest, in het najaar van 1993 tekorten in het SIS hebben aangetoond. Om te kunnen beoor– delen of die tekorten zijn verholpen, is besloten gedurende twee maanden opnieuw tests uit te voeren, zodat waarschijnlijk eind maart bekend zal zijn of het systeem kan functioneren. Dan kan ook worden vastgesteld op welke termijn het systeem kan worden ingevoerd (daartoe moeten immers eerst de werkelijke gegevens worden ingevoerd) en zal de Raad van ministers bijeen worden geroepen. Dit betekent dat de inwerking– stelling op zijn vroegst in juni 1994 zal kunnen plaatsvinden. Het systeem
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
wordt van drie kanten gecontroleerd: door de SEMA die verantwoordelijk is voor de uitvoering, door ambtenaren van de lidstaten belast met het functioneren van het centrale SIS en door Franse en Duitse experts uit het bedrijfsleven. De laatsten hebben in december 1993 verslag uitgebracht aan het Uitvoerend comité. Het Uitvoerend comité heeft op basis van dit rapport besloten tot uitstel, omdat het niet mogelijk leek in de korte periode tot 1 februari 1994 voldoende zekerheid te verkrijgen over het doeltreffend functioneren van het computersysteem. De staatssecretaris voegde hieraan toe dat de Duitse regering alles op alles zet om het systeem nog tijdens haar voorzitterschap te kunnen invoeren. De belangstelling voor Schengen groeit, zo vervolgde hij. Oostenrijk is inmiddels als waarnemertoegelaten en lerland en Denemarken hebben van hun belangstelling daarvoor blijk gegeven, Naar verwachting zullen de Scandinavische landen volgen. De problemen spitsen zich vooral toe op de opvattingen van het Verenigd Koninkrijk over de interpretatie van artikel 7A. Vooral voor de Luchthaven Schiphol is dit een lastig probleem, omdat de planning herhaaldelijk wordt verstoord. Het Uitvoerend comité gaat er echter nog steeds vanuit dat Schengen in werking gesteld kan worden nu de politieke problemen lijken te zijn weggenomen. Medio februari zal in overleg met de directie van de Luchthaven Schiphol worden gesproken over deze problernatiek. Met het ontwerp-protocol met betrekking tot de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de EG inzake de uitlegging en beslechting van geschillen tussen Staten wordt geen haast gemaakt, omdat een aantal lidstaten geen reden ziet voor die aanvulling. Dit ligt anders voor het «Hofprotocol» van Schengen. In de vergadering van het Uitvoerend comité in december 1993 heeft Nederland nogmaals gezegd hieraan veel belang te hechten. Het Duitse voorzitterschap heeft inmiddels een werkgroep ingesteld die de discussie over dit protocol moet begeleiden. Overigens is dit geen eenvoudige opgave, want het is niet voldoende dat nu meer lidstaten de Nederlandse opstelling voigen: de beslissing moet bij unanimiteit worden genomen. De Nederlandse regering acht het, gelet op het begrip vreemdeling in artikel 1 van het Akkoord van Schengen, verstandig aan dit Akkoord een protocol toe te voegen dat een oplossing biedt voor het recht op vrij personenverkeer dat EER-burgers hebben op grond van het EER-verdrag. De partners in Schengen zijn echter van mening dat hiervoor geen protocol nodig is: er is wel gesuggereerd dat dit probleem simpel kan worden opgelost met een besluit over signaleringen in het SIS. Dit besluit moet dan wel zijn genomen voordat Schengen in werking wordt gesteld, omdat de EER-burgers vanaf dat moment recht hebben op vrij personen– verkeer. De heer Van Traa merkte bij interruptie op dat hij betwijfelt of dit een werkbare oplossing is. Volgens de definitie moeten vreemdelingen aan de buitengrenzen een andere controle ondergaan en moet duidelijk onder– scheid worden gemaakt tussen EG-burgers en anderen. Die definitie is zinloos als die anderen niet anders worden behandeld. Hij wees erop dat steeds meer partners het akkoord niet langer serieus nemen, maar er slechts uithalen wat hen bevalt; op de rest slaan zij geen acht. De staatssecretaris antwoordde dat het er nu om gaat een weg te vinden die het mogelijk maakt Schengen aan te passen aan eerder gemaakte afspraken. Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat met het EER-verdrag het communautair recht wordt uitgebreid tot een aantal Europese landen die geen lid zijn van de Europese Unie. Het is daarmee in wezen van een hogere orde dan het Akkoord van Schengen. De Staatssecretaris van Justitie bestreed dat de immuniteit van strafbare feiten niet helder is geformuleerd in het ontwerp-verdrag met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
betrekking tot de terugkeer van afgewezen Vietnamese asielzoekers. Het grote vraagpunt was hoe de «Republikflucht» zou worden beoordeeld. In de overeenkomst is duidelijk opgenomen dat daarvoor immuniteit wordt gegeven. Vervolgens is van Nederlandse zijde gevraagd hoe Vietnam zal reageren op eventueel ongewenste activiteiten in de ogen van de Vietnamese autoriteiten, bedreven gedurende het verblijf buiten Vietnam, met name in Tsjechoslowakije. Vietnam heeft gezegd dat niets daarvan als een strafbaar feit wordt beschouwd. Dit uitgangspunt is niet in de overeenkomst, maar wel in het memorandum opgenomen. De bewindsman achtte dit zeer aanvaardbaar. In theorie is er nu alleen nog de mogelijkheid dat betrokkenen staan geregistreerd in het opsporings– register van Vietnam voor misdrijven gepleegd voordat zij Vietnam verlieten. Dit is echter uiterst oriwaarschijnlijk, omdat diegenen die volgens de overeenkomst naar Oost-Europa zijn vertrokken, over het aigemeen in goede verstandhouding leefden met de autoriteiten. De overeenkomst met Vietnam lijkt op dit punt helder en sluitend. Hij sloot zich aan bij de waardering die is uitgesproken aan het adres van de ambtenaren van Buitenlandse Zaken. Als de asielzoekers geen gebruik wensen te maken van de faciliteiten die hen worden geboden, zoals de diensten van hetterugkeerbureau, kunnen en zullen zij tegen hun wil worden teruggestuurd. Ook voor hen zulien, net als voor alle mensen die in Nederland zijn tegen de wens van de Nederlandse regering, alle voorzieningen zijn afgesloten. De staatsse– cretaris hoopte dat betrokkenen mede met dat inzicht zo verstandig zullen zijn voor een vrijwillige terugkeer te kiezen. Hij vond het terecht dat de leden zo uitvoerig zijn ingegaan op de positie van Europol. De Europese Raad gaat ervan uit dat de betreffende overeenkomst in 1994 moet zijn voltooid. Het Belgisch voorzitterschap heeft daartoe een ontwerp-verdrag opgesteld, maar dit is op de essentiële punten nog niet sluitend. Het Griekse voorzitterschap heeft zich nu bereid verklaard extra vergadertijd in te ruimen. Duitsland heeft, in samen– werking met Nederland, ontwerp-documenten opgesteld. Die documenten hebben een goed onthaal gevonden, maar dit geldt niet voor het voorste! hieraan verder te werken buiten de reguliere agenda en dat terwijl er nog veel werk moet worden verzet. Vast staat wel dat de nationale parle– menten controle en zeggenschap zullen hebben over Europol. De gedachte te komen tot een «bond» van nationale parlementen die toezicht houdt op de activiteiten van Europol staat misschien op gespannen voet met de bevoegdheden van het Europees Parlement, maar is aan de andere kant interessant genoeg om te bespreken. Europol is in zijn opzet een vreemde, hybride organisatie, maar die opzet biedt wel ruimte voor controle door de nationale parlementen. Het is zeker niet de bedoeling dat Europol in de opzet van het verdrag executieve bevoegdheden krijgt. Indien de lidstaten daartoe ooit zouden besluiten, is wijziging van het verdrag noodzakelijk. Een dergelijke wijziging zal uiteraard ter goedkeuring aan de nationale parlementen worden voorgelegd. De kosten voor de eerste opzet van Europol worden door Nederland voorgeschoten. Achteraf zal verrekening plaatsvinden naar rato van het bruto nationaal produkt. Deze wijze van budgettering geldt dus alleen voor de voorfase. Zodra er eenmaal een geregelde organisatie bestaat, zal jaarlijks een begroting worden opgesteld op basis van een reguliere bijdrage van de lidstaten. De staatssecretaris merkte vervolgens op dat het EIS ten achter is gesteld bij de voortgang van het buitengrenzenverdrag. De Unie heeft in zijn prioriteitsstelling daaraan de voorkeur gegeven. Hij beaamde dat wordt gestreefd naar overname-overeenkomsten in een zo breed mogelijk verband. Op dit moment vindt overleg plaats tussen de Benelux en Tsjechië en Slowakije over een overeenkomst vergelijkbaar met die met Slovenië. Dit overleg verloopt echter niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
voorspoedig. Tsjechië heeft telefonisch laten weten weinig te voelen voor een dergelijke overeenkomst, Slowakije heeft telefonisch laten weten nog geen antwoord te kunnen geven. De pogingen worden echter voortgezet. Naast die overeenkomsten in een groter verband, zijn er ook individuele landen die bilaterale overeenkomsten aangaan. Hij wees in het bijzonder op de overeenkomst tussen Duitsland en Roemenië die vooraf is gegaan door een overeenkomst met Polen waarbij ook Nederland is betrokken. Bij sommige onderhandelingen worden ookfinanciële afspraken gemaakt. Zo heeft Duitsland in het kader van de overeenkomst met Roemenië nogal wat, overigens achtenswaardige zaken in Roemenië gefinancierd. De Nederlandse regering tracht dergelijke afspraken te vermijden. Zij wil andere landen graag houden aan de plicht hun eigen onderdanen, maar ook onderdanen van andere landen die via hun grondgebied in Nederland zijn gekomen, terug te nemen. Die pogingen overname-overeenkomsten in een zo breed mogelijk verband af te sluiten, worden voortgezet en het is logisch dat dit een verband is dat de hele Europpse vrije ruimte omvat. Waar dat niet mogelijk is, zal in de praktijk worden teruggevallen op de Benelux. De staatssecretaris wees er ten slotte op dat de opmerking in het verdrag met Vietnam over de rol van UNHCR terughoudend is geformu– leerd, omdat in een dergelijk verdrag moeilijk een stellige opmerking kan worden opgenomen over de rol van een derde partij. Dit laat onverlet dat UNHCR zich bereid heeft verklaard een rol te spelen in de «monitoring». Ook de Internationale organisatie voor migratie (IOM) heeft zich daartoe bereid verklaard en met beide organisaties wordt contact onderhouden. Cverigens ging hij ervan uit dat het huidige politieke klimaat in Vietnam een extra garantie is voor een goede terugkeer van de asielzoekers.
Gedachtenwisseling in tweede termijn De heer Van Traa ging ervan uit dat er geen bezwaar hoeft te bestaan tegen een voorlopige toepassing van de overeenkomst met Vietnam. Zijn definitieve beslissing stelde hij echter afhankelijk van de nadere bespreking van deze overeenkomst. De juridische argumenten voor de voorlopige toepassing zijn juist, maar dit neemt niet weg dat deze vorm van overleg ook is bedoeld om af te tasten of er een politieke basis is voor de verdragen en te voorkomen dat een verdrag later onverhoopt niet zou worden geratificeerd. De heer De Hoop ScKeffer merkte bij interruptie op dat hij ervan uitgaat dat dit politieke aftasten met dit overleg is gebeurd. De heer Van Traa was niet overtuigd door het antwoord op zijn vragen over Schengen. De staatssecretaris beperkt zich tot een onbevredigende verklaring over het falen van het computersysteem. Ook het antwoord op de vragen over Europol is onbevredigend. In beide gevallen lijkt er tussen de lidstaten verschil van mening te bestaan over de politieke richting. Daarom ook is het zo moeilijk in ambtelijk overleg voortgang te boeken. Waarom worden de dingen niet bij de naam genoemd? Dat is toch de voorwaarde voor een politieke discussie op hoog niveau. De dingen bij de naam noemen betekent bijvoorbeeld dat wordt erkend dat Frankrijk op dit moment nog niet de mogelijkheid uit handen wil geven om grens– controles te kunnen instellen. Op een dergelijke constatering moet adequaat worden gereageerd door öf te besluiten de migratie op een andere manier te regelen öf een andere richting in te slaan bij het vrij personenverkeer. Nu worden steeds opnieuw dezelfde argumenten gewisseld, bijvoorbeeld over artikel 7A. Deze omzichtigheid kan ongelukkige consequenties hebben voor Nederland. Niet alleen staat Schiphol voor grote investeringen, ook de bedragen die worden voorge– schoten voor Europol zullen verloren gaan als de organisatie niet echt van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
de grond komt. Een duidelijke keuze van de politieke richting is ook gewenst voordat de onderhandelingen over de bevoegdheden van het Hof bij de uitvoering van Schengen worden voortgezet. Overigens hoopte de heer Van Traa dat hierover overeenstemming kan worden bereikt, ook al was hem niet duidelijk of het asielrecht daarin zal zijn begrepen. Hij meende dat er bij de overeenkomst over de Drugs-unit van Europol ook afspraken zijn gemaakt over een internationaal budget, maar er is niets gezegd over de beslissing dat Nederland de aanloopkosten zou voorschieten. Hij vreesde dat Nederland met die kosten blijft zitten. Heeft het budget dat de Kamer in een brief van de minister van Justitie van december 1993 is voorgelegd, betrekking op een Unie-activiteit waaraan alle lidstaten moeten bijdragen? Heeft de regering een waarborg dat zij dat ook werkelijk zullen doen? Zo niet, moet dan niet worden gevreesd dat er een gewoonterecht ontstaat (dat zich bovendien slecht verstaat met de toch al gebrekkige wijze waarop de gelden worden gevoteerd), ook al omdat over de budgettaire mogelijkheden van de Unie, die nog niet eens een rechtspersoon is, nog niet veel duidelijkheid bestaat? Hij vroeg de regering hieraan meer aandacht te besteden, opdat te voren duidelijk is hoe de financiën van Europol worden geregeld. In hoeverre staan de bepalingen in het Reglement van orde over geheimhouding dit in de weg? Europol krijgt geen executieve bevoegdheden, maar welke bevoegd– heden krijgt de organisatie wel? Hoe zal onderscheid worden gemaakt tussen de opslag van «zachte informatie» die van een veel delicater karakter kan zijn, en van «harde informatie». Hoe kan worden bereikt dat Europol vooral een Europese CRI wordt en geen Europese BVD? De organisatie van de parlementaire controle op Europol is niet eenvoudig. Omdat Europol een intergouvernementele en geen communautaire organisatie is, kan er geen EG-commissaris worden aangesteld. De regering zou zich bij haar onderhandelingen niettemin wel steeds bewust moeten zijn van het belang van die controle. De Minister van Buitenlandse Zaken meende dat de bespreking van het verdrag met Vietnam in dit overleg in feite een grensgeval is, omdat de onderhandelingen al zijn afgerond. Deze vorm van overleg leent zich echter ook goed voor het politiek aftasten van de vraag of een voorlopige toepassing van een verdrag op bezwaren zal stuiten die in de goedkeuringsprocedure nadelige effecten zouden kunnen hebben. De vraag van de heer Van Traa over de positie van Schengen in de wijdere context van het Unieverdrag is moeilijk zonder meer te beant– woorden, ook al omdat dit eigenlijk niet alleen geldt voor Schengen, maar bijvoorbeeld ook voor Dublin. De bewindsman stelde voor op dit meer algemene, theoretische onderwerp terug te komen in de brief die de Kamer is toegezegd voor de uitgebreide commissievergadering op 14 maart 1994 over de nota Nederland in de Europese Unie. In die brief zal ook worden ingegaan op de financiering van niet-communautaire activiteiten, waarvan de geheimen nog lang niet alle zijn ontsluierd. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken herinnerde eraan dat Frankrijk in juni 1993 in Madrid na een moeilijke vergadering over de streep is getrokken voor wat betreft het deponeren van de Akte van bekrachtiging van het Verdrag. Daarmee is een proces in werking getreden waar de lidstaten politiek moeilijk onderuit kunnen. Wel moesten er nog nadere afspraken worden gemaakt over de buitengrenzen en het drugsprobleem. Over dit laatste zijn inmiddels bilaterale afspraken gemaakt tot tevredenheid van Frankrijk. De sfeer is dus duidelijk verbeterd: de politieke problemen zijn geleidelijk aan weg geruimd. Wat rest is een lastig technisch probleem, dat vorig jaar minder aandacht kreeg dan de andere, politieke problemen, maar dat nu wel de prioriteit krijgt die het verdient. Frankrijk en Duitsland proberen in contacten met de leveranciers een spoedige voortgang te bevorderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
De staatssecretaris was met de minister van mening dat de art. 8A-problematiek nog nadere aandacht verdient, ook al omdat het buitengrenzenverdrag en het EIS van Europese Raad tot Europese Raad als urgent worden aangemerkt, zonder dat er werkelijk afspraken worden gemaakt. Hij erkende dat deze besluiteloosheid nadelige consequenties kan hebben, ook in de concurrentieverhoudingen tussen vliegvelden, enz. De Commissie heeft een aantal initiatieven genomen om de impasse te doorbreken. In de toegezegde notitie zal hierop worden ingegaan. Wat het asielrecht betreft kan het verdrag van Dublin inderdaad een probleem opleveren voor het protocol met betrekking tot de competentie van het Hof in Schengen, aldus de bewindsman. Naar aanleiding van de opmerking over het Reglement van orde van de EU herinnerde hij eraan dat hij eerder heeft gezegd dat de bepalingen van de goedkeuringswet kunnen worden verwezenlijkt. Dat wil zeggen dat de Kamer volledig kan en zal worden geïnformeerd over datgene dat in de derde pijler gebeurt en dat eventueel openbare behandeling van vertrouwelijke stukken mogelijk is. De Staatssecretaris van Justitie herhaalde dat Duitsland een werkstuk heeft opgesteld over Europol. Hierin is ook een systeem– architectuur opgenomen voor de informatie-uitwisseling. Het systeem voorziet in twee informatiestromen: een voor de zogenaamde zachte en een voor de zogenaamde harde informatie. Voor de data– en rechtsbe– scherming zijn twee verschillende verdragsrechtelijke bases nodig die nog verder moeten worden uitgewerkt. De details zullen later, als resultaat van de onderhandelingen, zeker worden besproken in de Kamer. Europol staat nu nog min of meer onder toezicht en in relatie tot de werkgroep Europol. Daarna wordt een Raad van beheer en toezicht benoemd. De samenstelling van die raad staat nog ter discussie. De contour van de informatielijn die zich nu aftekent is dat de K4-groep een signaal kan doen uitgaan aan de raad van ministers; de ministers zullen op hun beurtde nationale parlementen informeren. De heer Van Traa zei dat het dus een lange weg blijft. Daarom is het vraag wie het bevoegde gezag is. Is dat de EG-Raad of de raad van beheer? Hij benadrukte dat het bevoegd gezag direct moet kunnen worden gecontroleerd. Oe staatssecretaris antwoordde dat de nationale parlementen te gelegener tijd de raad van ministers in de persoon van hun vertegenwoor– diger in de raad kunnen aanspreken. Voor het dagelijks bestuur wordt een raad van toezicht benoemd die Europol controleert en toezicht houdt. Hij voegde hieraan toe dat deze structuur te zijner tijd in de Kamer zal worden besproken. De kosten van Europol in de voorfase worden voorgeschoten en worden later verrekend naar rato van het bruto nationaal produkt. De partners zijn hieraan gebonden in het ministerieel akkoord waarmee Europol en de Drugseenheid zijn ingesteld, zo besloot hij. De voorzitter van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Houwelingen De voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie, Swildens-Rozendaal De griffier van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, Janssen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
10
BIJLAGE
Informatie over ontwerp-verdragen, gevraagd door de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken (voor wat betreft de nummer vóór de titels zie het overzicht verdragen in voorbereiding, peildatum 15 juni 1993 (Kamerstukken 1993/94, 21 214 (R 1375), nr. 28 herdruk)) 17. Ontwerp-Verdrag met Vietnam inzake de terugkeer van Vietnamese onderdanen naar Vietnam Over dit ontwerp-verdrag is de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd, laatstelijk tijdens het mondeling overleg met de vaste Commissies voor Justitie en voor Buitenlandse Zaken op 7 september 1993 (Kamerstukken 11,1992/93, 19637, nr. 88). Op 18 december 1993 zijn de delegaties van Vietnam en Nederland en Hanoi het eens geworden over de tekst van een begin 1994 te onderte– kenen verdrag tot regeling van de terugkeer naar Vietnam vanuit voormalig Tsjechoslowakije en andere Centraal– en Oost-Europese landen afkomstige Vietnamezen die in die landen als contractarbeider hebben gewerkt en van wie een (vóór 1 augustus 1993 ingediend) verzoek om toelating in Nederland is afgewezen. Het verdrag, samen met de «agreed minutes», houdt in dat de Vietnamese autoriteiten de Vietnamezen, eenmaal terug in Vietnam, niet zullen vervolgen en tegen deze evenmin discriminatoire maatregelen zullen nemen wegens illegaal vertrek en contractbreuk. Wegens in voormalig Tsjechoslowakije en de andere landen gepleegde activiteiten zoals het lezen van, het helpen verspreiden van, het financieel bijdragen aan en het schrijven van artikelen voor kranten alsook het voeren van politieke discussies met landgenoten en het deelnemen aan demon– straties voor meer loon, betere arbeidsomstandigheden en meer vrijheid, zal in Vietnam geen vervolging plaatsvinden. De UNHCR zal als waarnemer (monitoring) fungeren. Het verdrag voorziet voorts in een met medewerking van de Interna– tionale Organisatie voor Migratie (IOM) uit te voeren programma tot reïntegratie van bedoelde Vietnamezen in de Vietnamese samenleving door middel van het gedurende een jaar voorzien in de noodzakelijke levensbehoeften, van (bij–) scholing, van het vinden van een arbeidsplaats en/of het opzetten van een eigen bedrijfje. 242. Ontwerp-Verdrag betreffende het Europees Informatie Systeem (EIS) Tussen de Lid-Staten van de Gemeenschap zijn tijdens de Britse, Deense en Belgische Voorzitterschappen onderhandelingen gevoerd, onder auspiciën van de groep Coördinatoren Vrij Verkeer van Personen, om te komen tot een verdrag, waarmee een met het Schengen Informatie Systeem overeenkomend geautomatiseerd gemeenschappelijk opsporingsregister in het leven wordt geroepen en een daarbij behorend verdragsstelsel voor dataprotectie wordt gecreëerd. De onderhandelingen over dit ontwerp-verdrag, die thans in het kader van de derde pijler van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden gevoerd, zijn nog niet afgerond. Tot het tot stand brengen van een dergelijk verdrag wordt opgeroepen in het ontwerp-Verdrag inzake de overschrijding van de buitengrenzen, dat ten behoeve van de signalering van niet toe te laten vreemdelingen in de inrichting van een gemeenschappelijk geautomatiseerd informatie– systeem voorziet. Naar de huidige stand van de onderhandelingen vormt het ontwerp-EIS– Verdrag een nagenoeg letterlijke kopie van de bepalingen uit de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen betreffende het Schengen Informatie Systeem (SIS) en de daarmee verband houdende bepalingen inzake dataprotectie. Het ligt ook in de bedoeling niet een nieuw informa–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
11
tiesysteem voor de Twaalf te creëren, doch in feite het SIS toegankelijk te maken voor de Lid-Staten die niet tot de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen willen toetreden. Het ligt dan ook in de rede, dat wanneer het ElS-Verdrag eenmaal tot stand is gekomen en in werking treedt, dit in de plaats zal treden van de overeenkomstige bepalingen van de Schengen– Overeenkomst. Over de tekst van het ontwerp-verdrag is op het niveau van de ambtelijke werkgroep grotendeels overeenstemming bereikt. Nadere bespreking behoeven ondermeer de slotbepalingen - mede in het licht van noodzakelijke aanpassingen in verband met de inwerkingtreding van het Unie-Verdrag –, waarbij Nederland, gesteund door Italië, voorstellen heeft ingediend over de toekenning van bevoegdheden aan het Hof van Justitie tot interpretatie van bepalingen van het Verdrag en tot beslechting van geschillen. Over die voorstellen is nog geen definitieve positie bepaald. Belangrijk probleem bij het ontwerp-verdrag is, dat het rechtstreeks samenhangt met het ontwerp-Verdrag inzake de overschrijding van de buitengrenzen en dat, althans naar Nederlands inzicht, het ElS-Verdrag niet tot stand kan komen zonder dat zulks het geval is voor het Verdrag inzake de overschrijding van de buitengrenzen. Op de met dat laatste ontwerp-verdrag samenhangende problemen wordt verderop ingegaan. 243. Ontwerp-Protocol bij de Overeenkomst van Dublin met betrekking tot het toekennen van bevoegdheden aan het Hof van Justitie van de EG inzake de uitlegging en de beslechting van geschillen tussen Staten Bij gelegenheid van het opstellen van Protocollen inzake het toekennen van bevoegdheden aan het Hof van Justitie van de EG inzake de uitlegging van en het beslechten van geschillen omtrent zekere bepalingen van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen, is door Nederland tevens een ontwerp voorbereid voor een Protocol bij de Overeenkomst van Dublin inzake de toedeling van verantwoordelijkheden voor het in behandeling nemen van asielverzoeken, op grond waarvan aan het Hof van Justitie van de EG ook bevoegdheden zouden worden toegekend tot uitleg van en het beslechten van geschillen omtrent laatstgenoemde Overeenkomst. De tekst daarvan werd bij brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 24 januari 1992 (Kamer– stukken 1991/92, 19 326, nr. 54) toegezonden. Dat ontwerp is destijds wel aan de partners overgelegd, doch er is toen niet besloten daaromtrent onderhandelingen in gang te zetten. Probleem was dat de Overeenkomst inmiddels reeds door enkele Lid-Staten was bekrachtigd en dat in enkele andere de parlementaire goedkeuringsprocedure reeds in gang was gezet. Bij deze stand van zaken werd het niet opportuun geacht onderhande– lingen over een Protocol als bovenbedoeld te voeren. Het streven van de Nederlandse regering is er echter op gericht dat zulke onderhandelingen alsnog worden aangevat. 244. Ontwerp-Verdrag inzake de oprichting van Europol Hoewel de Europese Raad van eind oktober jongstleden ertoe heeft opgeroepen de onderhandelingen over de opstelling van het beoogde europol-verdrag zodanig voortvarend te voeren, zodat deze in de tweede helft van 1994 kunnen worden afgerond, bestaat over de opzet van een dergelijk Verdrag op dit moment nog geen al te grote duidelijkheid en overeenstemming tussen de partners. In de onderhandelingen, die worden gevoerd op basis van een onder het Britse Voorzitterschap opgestelde schets, is tot dusver materieel bereikt op de volgende punten: - oprichting van Europol en van nationale eenheden; - specifieke taken van Europol;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
12
- de taken van nationale eenheden; - de bevoegdheid van optreden van Europol in rechte; - de oprichting van een Raad van Bestuur; - beginselen inzake de benoeming van de directeur; - beginselen inzake de opstelling en financiering van de begroting; - beginselen inzake financiële controle; - het onderhouden van contacten met derde landen en instanties inzake niet-persoonsgebonden gegevens. Er wordt nog onderhandeld over zaken als: - regels inzake dataprotectie; - besluitvormingsprocedures in diverse organen; - de omvang van de doelstelling; - methodiek voor het actualiseren of uitbreiden van het werkterrein van Europol; - de beschrijving van taken op het gebied van documentatie, studie, uitwisseling van gegevens en technische samenwerking; - de regeling van de betrekkingen tussen Europol en nationale eenheden; - de rol van de Europese Commissie; - de programmering van de werkzaamheden; - het personeelsstatuut; - hetfinancieel reglement; - de aanwijzing van de externe financiële controle-instantie; - de juridische aansprakelijkheid; - regeling van contacten met derde landen en instanties op het gebied van de uitwisseling van persoonsgebonden gegevens; - de mogelijkheden en modaliteiten van parlementaire controle. Deze opsomming geeft een zeker beeld van de complexiteit van de materie. Een van de vragen waarvoor de onderhandelaars zich gesteld zien is of primair moet worden ingezet op een betrekkelijk simpel en misschien in eerste aanleg niet geheel volledig verdrag, dan wel op betrekkelijk korte termijn tot stand kan komen, maar dat waarschijnlijk na enige tijd verder moet worden aangevuld en uitgewerkt, dan wel op een verdrag dat in beginsel reeds zo veel mogelijk aspecten zo volledig tracht te regelen, maar dat meer tijd vraagt om te worden afgerond. Verwant met deze keuze is de vraag in hoeverre bepaalde regelingen aan uitvoerings– besluiten op het niveau van de Raad kunnen worden overgelaten. Voorts zal men moeten aangeven volgens welke besluitvormings– methode uitbreiding aan het in het Verdrag te omschrijven werkterrein van Europol kan worden gegeven. Het ligt in het voornemen van de regering de Staten-Generaal zo goed mogelijk geïnformeerd te houden over het verloop van de onderhande– lingen, die tot de hoogste prioriteiten van het werkprogramma op het gebied van de derde pijler van het Unie-Verdrag moeten worden gerekend. 247. Ontwerp-Protocollen bij de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen met betrekking tot het toekennen van bevoegdheden aan het Hof van Justitie van de EG inzake de uitlegging en de beslechting van geschillen tussen Staten Zoals bekend heeft Nederland in het Schengen-overleg voorstellen ingediend voor Protocollen inzake de toekenning van bepaalde bevoegd– heden aan het Hof van Justitie van de EG tot uitlegging van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen. Het betreft enerzijds een ontwerp-Protocol tussen alle EG-Lid-Staten, waarin deze overeenkomen aan het Hof van Justitie bevoegdheden toe te kennen met betrekking tot een tussen de beperktere groep van Schengen– landen gesloten Overeenkomst, en anderzijds een ontwerp-Protocol
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
13
tussen de Schengen-landen, waarin nader wordt omschreven waarin de bevoegdheden van het Hof van Justitie bestaan en ten aanzien van welke bepalingen van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen deze kunnen worden uitgeoefend. De tekst van deze ontwerpen is eveneens bij eerdergenoemde brief van 24 januari 1992 toegezonden. Naar aanleiding van de Nederlandse voorstellen heeft verschillende malen overleg tussen de Schengen– partners plaatsgehad. Dat overleg heeft zich tot dusver in hoofdzaak geconcentreerd op het beginsel van hettoekennen van de beoogde bevoegdheden aan het Hof van Justitie en (nog) niet op de door Nederland ingediende teksten zelf. De regering houdt de Kamer op de hoogte van het verloop van deze besprekingen in het kader van informa– tieverstrekking over de in Schengenverband verrichtte werkzaamheden (Kamerstukken II, 19 326.). Zoals bekend wordtthans in Schengenverband over de gedachte van competentie van het Hof van Justitie van de EG in algemene zin beraadslaagd, ten einde een afgewogen oordeel over de implicaties daarvan te kunnen vormen, maar dat heeft nog niet geleid tot onderhandelingen over concrete teksten. Tijdens de bijeenkomst van het Uitvoerend comité van Schengen op 14 december 1993 istussen de partners besproken dat voortzetting van de studie noodzakelijk is en dat zulks tijdens het komende Duitse voorzitterschap (vanaf 1 januari 1994) zal gebeuren. 248. Ontwerp-Protocol inzake de vervanging van een aantal bepalingen van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen door de overeenkomstige bepalingen van de Overeenkomst van Dublin Met het oog op de inwerkingtreding van de Asielovereenkomst van Dublin inzake de toedeling van verantwoordelijkheid voor het in behan– deling nemen van asielverzoeken hebben de Schengenpartners zich gebogen over de vraag of toepassing dientte worden gegeven aan artikel 142 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen en een besluit dient te worden voorbereid als gevolg waarvan de overeenkomstige bepalingen van de Schengen-overeenkomst plaats maken voor de Overeenkomst van Dublin. Daartoe is een ontwerp-Protocol opgesteld waarvan is vastgelegd, dat vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Dublin de artikelen 28 tot en met 38 en artikel 1, voor wat betreft de definities van asiel– verzoek, asielzoeker en behandeling van een asielverzoek, van de uitvoeringsovereenkomst van Schengen buiten toepassing blijven en in plaats daarvan het bepaalde in de Overeenkomst van Dublin wordt toegepast. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de brief van de Staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken en van Justitie van 25 juni 1993 (Kamerstukken II, 19 326, nr. 66), bij welke brief ook de tekst van het ontwerp-Protocol werd overgelegd. In dit verband is ook nog relevant dat het Uitvoerend Comité in zijn vergadering van 14 december 1993 een besluit heeft genomen, met welk besluit de Tweede Kamer op 8 december 1993 heeft ingestemd. De tekst van dat besluit werd bij brief van 2 november 1993 van de Staatssecreta– rissen van Buitenlandse Zaken en van Justitie (Kamerstukken II, 1993/94, 19 326, nrs. 206 en 78, punt B.8) in de vorm van een ontwerp-besluit aan de Tweede Kamer overgelegd. 249. Ontwerp-Protocol bij de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen Naar Nederlandse opvatting zal de inwerkingtreding van de Overeen– komst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst) gevolgen hebben voor het vrij verkeer van personen, dat van invloed is op de wijze waarop aan de buitengrenzen van de landen Partij bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
14
Uitvoeringsovereenkomst van Schengen persoonscontrole zal worden uitgeoefend, alsmede voor het binnenlands vreemdelingentoezicht. Immers, als gevolg van de EER-Overeenkomst komt aan de onderdanen van de bij die Overeenkomst aangesloten niet-EG-landen en hun gezinsleden een gelijk recht op vrij personenverkeer binnen het gehele EER-gebied toe als aan onderdanen van EG-landen. Dat betekent, dat bij de toepassing van grenscontroles en binnenlands vreemdelingentoezicht onderdanen uit EER-landen en hun gezinsleden dezelfde status hebben als EG-onderdanen. Aangezien in de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen de regelingen inzake toelating aan de grens en vreemdelingentoezicht geen betrekking hebben op EG-onderdanen (vgl. de definitie van vreemdeling in artikel 1 van die Overeenkomst), zou met de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst moeten zijn verzekerd, dat in dit opzicht geen onderscheid tussen EG-onderdanen en andere EER-onderdanen wordt gemaakt. Te dien einde heeft Nederland een voorstel voor een Protocol bij de Schengen-overeenkomst bij de partners ingediend, strekkende tot aanpassing van de definitie van het begrip «vreemdeling» in artikel 1. Dit voorstel is besproken tussen de partners, waarvan de meerderheid het standpunt huldigde dat een en ander ook anders dan via een wijzigings– protocol zou kunnen worden bewerkstelligd (bijvoorbeeld door aanwij– zingen terzake van het doen van signaleringen in het SIS op grond van artikel 96 van de Overeenkomst). Bij deze stand van zaken, en gelet op de vele andere prioriteiten bij de inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst, heeft Nederland zich voorshands erbij neergelegd de besprekingen over dit onderwerp uitte stellen. 250. Ontwerp-Verdrag inzake de overschrijding van de buitengrenzen Over de tekst van dit ontwerp-verdrag bestaat sedert het Luxemburgse voorzitterschap van de eerste helft van 1991 reeds overeenstemming, met uitzondering van de bepaling inzake de territoriale toepasselijkheid. Omtrent deze bepaling is, zoals bekend, een ernstig geschil gerezen tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de status van en de uitoefening van grenscontroles in Gibraltar. Dat geschil is de afgelopen drie jaren niet overbrugd kunnen worden. Het ontwerp-verdrag omvat regels inzake de uitoefening van grens– bewaking aan de buitengrenzen en op internationale luchthavens en in zeehavens, met inbegrip van regels omtrent visumverlening, de instelling van een eenvormig visum en informatie-uitwisseling. Het ontwerp-verdrag komt op deze punten overeen met de desbetref– fende bepalingen uit de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen, zij het dat, anders dan in deze Overeenkomst, niet wcrdt bepaald dat de grenscontroles aan de binnengrenzen worden opgeheven. Sedert de eerste helft van 1991 is over de inhoud van het ontwerp– verdrag niet verder onderhandeld, met uitzondering van bilaterale besprekingen tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de nog openstaande kwestie. Zoals bij brief van 2 december 1993 van de Minister van Justitie, houdende verslag van de Justitie– en Binnenlandse Zaken-Raad van 29 en 30 november, werd bericht, heeft de Europese Commissie een voorstel aangekondigd tot herziening van het ontwerp-verdrag in het licht van de inwerkingtreding van het Unie-Verdrag en van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst). Voorts heeft de Commissie aangekondigd, dat in haar herziene versie bepalingen zijn opgenomen waarin een bevoegdheid wordt toegekend aan het Hof van Justitie tot uitlegging van de Overeenkomst. Overigens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
15
heeft de Commissie inmiddels haar voorstellen uitgebracht (Raads– document dd. 13 december nr. 11287/93). Intussen wordt ook in de herziene versie nog geen oplossing aange– dragen voor de kwestie-Gibraltar en het staat te bezien of in beperkingen die naar aanleiding van door de Commissie voorgestelde aanpassingen zullen worden gevoerd, die kwestie wel tot een oplossing kan worden gebracht. Het valt niet uit te sluiten, dat deze kwestie als aanleiding wordt gebruikt om te trachten genoegdoening te krijgen over een meer algemeen geschil, namelijk over de interpretatie van artikel 7 A EG (voorheen 8 A EEG) en de implicaties van het beginsel van vrij personen– verkeer voor de uitoefening van binnengrenscontroles en controles op lucht– en zeehavens. Onder die omstandigheden zijn de vooruitzichten op een spoedige totstandkoming van de overeenkomst niet erg gunstig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 530, nr. 3
16