Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 000 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1997
Nr. 4
MEMORIE VAN TOELICHTING XI-B (RIJKSHUISVESTING) Inhoudsopgave Algemeen deel 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Rijkshuisvesting Algemeen Samenhang en hoofdlijnen Orie¨ntatie op de gehuisveste diensten Versterken van het vastgoedmanagement De integratie van het regeringsbeleid in het rijkshuisvestingsbeleid De bijstelling van het beleid en de organisatie van de rijkshuisvesting
2. 2.1 2.1.1 2.2 2.2.1 2.2.2
Financieel beleid Begroting Rijksgebouwendienst op hoofdlijnen Belangrijkste mutaties ten opzichte van de ontwerp-begroting 1996 Beleidsdoelmatigheid Indicatoren en kengetallen Financieringsvormen
Blz. 2 2 2 3 6 8 9 11 11 11 12 12 13
Artikelsgewijze toelichting
14
Wetsartikel 3
14
–01. 02.
14 14 32
Totaalbeeld uitgaven Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst) Huisvesting ten behoeve van derden
Wetsartikel 4
33
–01. 02.
33 33 34
Totaalbeeld ontvangsten Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst) Huisvesting ten behoeve van derden
Bijlagen
61U4115 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
1
HOOFDSTUK 1. RIJKSHUISVESTING 1.1 Algemeen Het vigerende rijkshuisvestingsbeleid is opgenomen in het tweede Rijkshuisvestingsplan dat in 1993 door de ministerraad is vastgesteld en met de Tweede Kamer is besproken (Kamerstukken II, 1992–1993, 20 891, nrs. 7–8). Onderdelen van het rijkshuisvestingsstelsel zijn in afzonderlijke nota’s uitgewerkt. Genoemd kunnen worden de Normeringsnota (bijlage bij het tweede Rijkshuisvestingsplan) waarin het thans geldende normeringsstelsel is gepresenteerd en de Nota Onderhoud Rijkshuisvesting (Kamerstukken II, 1992–1993, 20 891, nrs. 11–12) waarin is aangegeven hoe de onderhoudsproblematiek wordt aangepakt. De implementatie van het beleid voor de rijkshuisvesting vindt zijn neerslag onder meer in een voortschrijdende meerjarenprogrammering, die jaarlijks aan de ministerraad ter vaststelling wordt voorgelegd. Dit programmavoorstel, het Overzicht Meerjarenramingen Rijkshuisvesting (OMR), wordt opgesteld in samenspraak tussen Rijksgebouwendienst en de ministeries. In bijlage 7 bij deze begroting is het OMR 1997–2001 opgenomen. 1.2 Samenhang en hoofdlijnen
Aspecten van het rijkshuisvestingsbeleid Cruciaal in het huisvestingsbeleid en de uitvoering daarvan is een evenwichtige sturing op de volgende drie aspecten: – het realiseren van huisvesting die aansluit op de primaire bedrijfsprocessen van de gebruikers van de huisvesting met een goede kosten-kwaliteitsverhouding; – een middel hiervoor is het bedrijfseconomisch efficie¨nt beheren van de omvangrijke onroerendgoed -portefeuille en het daarin geı¨nvesteerd vermogen door middel van een adequaat vastgoedmanagement; – als randvoorwaarde geldt dat via de rijkshuisvesting wordt bijgedragen aan de realisatie van de primaire doelstellingen van regeringsbeleid. Op deze aspecten wordt in de paragrafen 1.3 tot en met 1.5 nader ingegaan. Bij de sturing op de drie aspecten staat het tijdig realiseren van passende huisvesting voor de ministeries centraal. De Rijksgebouwendienst voert daarbij een zodanig vastgoedmanagement dat de kosten voor de rijkshuisvesting, ook op lange termijn gezien, zo laag mogelijk blijven. In het verlengde van het bij Koninklijk Besluit (Staatsblad 320, 1989) opgedragen taken besteedt de dienst bijzondere aandacht aan de architectonische kwaliteit en de stedebouwkundige inpassing van de rijkshuisvesting alsmede aan het beheer van de toevertrouwde monumenten. Bovendien vergroot de Rijksgebouwendienst als investeringsdienst de toegevoegde waarde van de rijkshuisvesting door waar dat mogelijk, doelmatig en financieel-economisch verantwoord is, bij te dragen aan de algemene doelstellingen van het regeringsbeleid.
Samenhang met het regeringsbeleid Bij de voorbereiding en uitvoering van het huisvestingsbeleid blijkt steeds weer de nauwe verwevenheid met de regeringsdoelstellingen op terreinen als duurzame economische ontwikkeling, mobiliteit, sociale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
2
veiligheid, de grote steden, het milieu en het ruimtelijke-ordeningsbeleid, en dergelijke. Via doelvervlechting, synergie-effecten en samenwerking met andere overheden en marktpartijen wordt gezocht naar wegen om de bijdragen aan het beleid van de verschillende ministeries te optimaliseren. Daarbij wordt ook inhoud gegeven aan aspecten van het VROM-beleid die de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving als leidend thema hebben. In paragraaf 1.5 wordt nader op aspecten van deze integratie ingegaan.
Noodzaak tot herijking van het rijkshuisvestingsstelsel In de afgelopen jaren zijn er in het rijkshuisvestingsstelsel reeds diverse verbeteringen aangebracht die de doelmatigheid hebben verhoogd. Voorbeelden hiervan zijn een verbeterd inzicht in de vraagzijde van huisvesting, onder meer door de versterking van het accountmanagement en de per 1 januari 1995 doorgevoerde begrotingstechnische verzelfstandiging. Het huidige rijkshuisvestingsstelsel kent evenwel nog elementen waarvoor op het punt van doelmatigheid verbeteringen bereikbaar lijken te zijn. Een interdepartementale ambtelijke commissie heeft in 1995 een beleidsonderzoek uitgevoerd, waarbij in het bijzonder is gezocht naar de mogelijkheden om de financieel-economische doelmatigheid van het vigerende rijkshuisvestingsstelsel alsmede het inzicht daarin te verbeteren. Het eind 1995 uitgebrachte eindrapport van de commissie is door de minister van Financie¨n aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II,1995–1996, 24 560, nr.1). Bij de verkenning van verdere mogelijkheden tot verbetering van het stelsel zullen de voorstellen van de commissie worden betrokken. Deze herijking van het rijkshuisvestingsstelsel sluit wat het tijdstip aangaat aan op de plancyclus die de rijkshuisvesting kent. In beginsel wordt elke kabinetsperiode het rijkshuisvestingsbeleid bijgesteld in een Rijkshuisvestingsplan. De in de paragrafen 1.3 tot en met 1.6 beschreven ontwikkelingen geven aan dat een dergelijke herijking noodzakelijk is. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het interdepartementale beleidsonderzoek financiering rijkshuisvesting worden momenteel voorstellen voorbereid die moeten leiden tot een besluit op hoofdlijnen inzake het rijkshuisvestingsbeleid. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de richting waarin de organisatie en financieringsstructuur van de rijkshuisvesting zich moeten ontwikkelen. Deze besluiten zullen worden opgenomen in een deel A van het derde Rijkshuisvestingsplan (RHP III) dat naar verwachting eind 1996 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Het derde Rijkshuisvestingsplan-deel B zal naar verwachting in het najaar van 1997 aan de Kamer worden aangeboden. Dit deel zal een nadere uitwerking bevatten van de in deel A opgenomen besluiten, met inbegrip van de definitieve besluitvorming over de nadere uitwerking van organisatie en financieringsstructuur. In paragraaf 1.6 wordt nader op deze besluitvorming ingegaan. 1.3 Orie¨ntatie op de gehuisveste diensten De vraag naar huisvesting wordt in eerste instantie bepaald door de aard van de werkzaamheden, voor de administratief georie¨nteerde diensten door het aantal medewerkers, en voor specifieke diensten door bijvoorbeeld het aantal cellen, benodigde laboratoriumruimte, etcetera. Maar ook macro-ontwikkelingen zoals de organisatiedynamiek in de rijksdienst, de flexibilisering van arbeid en de snelle ontwikkelingen in de informatietechnologie en werkplekinnovatie beı¨nvloeden de huisvestings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
3
vraag. Bij de vaststelling van de vraag naar huisvesting worden huisvestingsnormen, gedifferentieerd naar type gebruiker, als referentiekader gehanteerd.
Instrumenten ter versterking van de klantorie¨ntatie Orie¨ntatie op de belangen van de ministeries vergt samenwerking en een goede communicatie tussen Rijksgebouwendienst en ministeries. Daartoe is onder andere in 1992 bij de Rijksgebouwendienst het accountmanagement en het (regionale) klantbeheer ingesteld. Met vaste accountmanagers per ministerie(-onderdeel) als eenduidig aanspreekpunt kunnen de boven beschreven snelle ontwikkelingen en wijzigingen in de vraag naar huisvesting vroegtijdig worden gesignaleerd en wordt naar passende oplossingen gezocht. De verdere versterking van het economisch vastgoedmanagement maakt het noodzakelijk om de vraag naar huisvesting continu te monitoren. Om dit te bewerkstelligen maken de accountmanagers, naast frequent overleg met de ministeries, gebruik van een aantal instrumenten. Het jaarlijks uit te brengen accountplan bevat de wederzijdse afspraken tussen de Rijksgebouwendienst en een ministerie (of ministerieonderdeel) over voorgenomen huisvestingsactiviteiten, onderzoeken, etcetera. Het fungeert als informatiebron en communicatiemiddel voor en naar de gebruiker en intern bij de Rijksgebouwendienst. De noodzakelijke communicatie met de te huisvesten ministerieonderdelen vergt een intensieve voorlichting. Hiermee wordt bij de binnen de rijkshuisvesting opererende partijen tevens draagvlak verkregen voor het rijkshuisvestingsbeleid en de uitvoering ervan. Over de verschillende huisvestingsprojecten vindt gerichte voorlichting plaats naar de gebruiker. Bovendien maakt de geı¨ntensiveerde samenwerking van de Rijksgebouwendienst met de gebruikers en private partijen het mogelijk om actief naar buiten te treden om de voorbeeldfunctie van de rijkshuisvesting op de verschillende aanverwante terreinen van regeringsbeleid helder over te brengen. Ook in 1997 kan een scala van vragen over het rijkshuisvestingsbeleid, over de uitvoering van concrete projecten en over de producten en diensten van de Rijksgebouwendienst, worden beantwoord via een informatietelefoon, de zogenaamde «Infofoon», die medio 1996 bij de Rijksgebouwendienst in bedrijf is genomen.
De taken en positie van de rijksoverheid Bij herhaling wordt geconstateerd dat de rijksdienst sterk in beweging is en blijft. Beleidsintegratie, deregulering, decentralisatie, deconcentratie naast concentratie, verzelfstandigingen, afslankingen, sanering van adviesstelsels en het samenvoegen van inspectiediensten vormen onderdelen van het kabinetsbeleid. De laatste tien jaar is ten gevolge van externe verzelfstandigingen en privatiseringen van rijksdiensten de gebouwenvoorraad waar de Rijksgebouwendienst de zorg voor draagt, afgenomen. Naast een verdergaande krimp in sommige sectoren vindt op andere beleidsterreinen, zoals in de justitie¨le sector, nog steeds uitbreiding plaats die de afname van het vloeroppervlak meer dan compenseert. Tot het jaar 2000 zijn de voornemens voor het aantal extern te verzelfstandigen rijksdiensten beduidend minder omvangrijk dan in het verleden. Er is een zekere nuancering te bespeuren in het streven naar een kleinere en kwalitatief betere rijksdienst. Aanleiding daarvoor zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
4
bijvoorbeeld de rapportage van de Commissie Sint en het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Zelfstandige Bestuursorganen en de eerste ervaringen met bestuursraden. Onder invloed hiervan verschuift het accent naar interne verzelfstandigingen zoals bijvoorbeeld de vorming van agentschappen. Hiervoor blijft de huisvestingstaak van de Rijksgebouwendienst bestaan, zij het onder een aangepast stramien. Naar aanleiding van de rapporten van de Commissie Sint en de Algemene Rekenkamer heeft het Kabinet stappen ondernomen om onder meer de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van verzelfstandigde diensten te verbeteren. Mede in het licht van de herijking van het rijkshuisvestingsstelsel zal in overleg met de ministeries worden bezien in hoeverre de inbreng van de Rijksgebouwendienst bij de huisvesting van verzelfstandigde en nog te verzelfstandigen diensten meer aan deze verbetering bij kan dragen. Het oogmerk hierbij is tevens dat een flexibele vastgoedportefeuille van voldoende omvang de kosten voor het Rijk zo laag mogelijk houdt en dat de bij de Rijksgebouwendienst geconcentreerde expertise op het terrein van onroerend goed efficie¨nt wordt benut. De rijkshuisvesting biedt werkplekken voor bijna 110 000 formatieplaatsen. Mogelijke wijzigingen in de komende jaren van het personeelsvolume bij onderdelen van de rijksoverheid zijn van invloed op de behoefte aan huisvesting. Daarbij dient te worden aangetekend dat in gevallen van een afnemend personeelsvolume de reductie in huisvesting in de praktijk moeilijk te realiseren blijkt te zijn. Extra doelmatigheidsprikkels zijn hiervoor noodzakelijk (zie ook de indicator Ruimtegebruik in bijlage 5).
Flexibilisering van arbeid en organisatievormen Net als in het bedrijfsleven is ook bij de rijksoverheid een ontwikkeling zichtbaar naar platte, efficie¨nt werkende organisaties, waarin medewerkers zelfstandig en in teams functioneren. Ook worden meer en meer werkkrachten met specifieke vaardigheden van derden voor bepaalde tijd ingehuurd. Dit leidt tot nieuwe huisvestingswensen. De nieuwe CAO in de sector Rijk en de nieuwe Winkeltijdenwet zijn in meer indirecte zin van invloed op de rijkshuisvesting. Arbeidsduurverkorting kan ertoe leiden dat rijkskantoren minder worden gebruikt terwijl ze wel open zijn. Daarnaast heeft het Kabinet het streven naar ruimere openingstijden voor rijksdiensten met een publieksgerichte functie gekoppeld aan de Winkeltijdenwet (bijvoorbeeld bij rijksarchieven, musea en Belastingdienst). Met de betreffende gebruikers wordt nagegaan in hoeverre dit specifieke consequenties voor de huisvesting heeft.
Informatietechnologie en kantoorinnovatie De snelle ontwikkelingen in de informatietechnologie beı¨nvloeden in toenemende mate de behoefte aan huisvesting voor bepaalde typen rijksoverheidsdiensten. De noodzaak van fysieke nabijheid van vaste werkplekken in kantoren neemt voor bepaalde functies af. Deze ontwikkelingen hebben vooral invloed op administratieve organisaties. Ook de werkomgeving zelf is onderhevig aan verandering. Er ontstaat behoefte aan kantoren met een grote variatie aan ruimtelijke functies en faciliteiten, met een gedifferentieerd ruimte-aanbod voor onder meer vergaderen, brainstormen, communiceren en geconcentreerd werken. De Rijksgebouwendienst heeft enkele proefprojecten gestart om samen met gebruikers ervaring op te doen bij verschillende vormen van kantoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
5
innovatie. In 1997 zullen drie van deze voorbeeldprojecten zijn afgerond: nieuwbouw van VROM-huisvesting in Haarlem, een vergadercentrum annex satellietkantoor te Arnhem en een zogenaamd hotelkantoor in Den Haag. Na evaluatie van deze projecten alsmede enkele aanvullende proefprojecten zal worden bezien in hoeverre typen van kantoorinnovatie bij andere diensten kunnen worden toegepast. 1.4 Versterken van het vastgoedmanagement
Voorraadontwikkeling De voorraad rijksgebouwen omvat circa 5,9 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Tegenover de afname van vierkante meters door de afstoot van panden staat de bouw van nieuwe gevangenissen en gerechtsgebouwen, waardoor de totale oppervlakte per saldo licht zal toenemen. Door het afstoten van relatief kleine panden en de toevoeging aan de voorraad van grotere panden neemt het aantal gebouwen echter af.
Portefeuillebeleid Het portefeuillebeleid heeft tot doel de samenstelling van de voorraad gebouwen optimaal af te stemmen op de verwachte vraag naar huisvesting, zowel op korte als op langere termijn. Hierbij wordt nadrukkelijk ook rekening gehouden met marktontwikkelingen en met beleid vanuit het Rijk en andere overheden. Het rijkshuisvestingsbeleid gaat uit van een sterk gebiedsgerichte benadering op regionaal en lokaal niveau, waarbij actief wordt gewerkt aan versterking en integratie van stedelijke functies en het tegengaan van monofunctionele gebieden. Overheid en particuliere sector zoeken daarbij naar allianties en partnerships. Dit gebeurt bijvoorbeeld om het leegstandsprobleem te helpen oplossen. De leegstand in de marktsector betreft vooral de kwalitatief mindere gebouwen in de centra en randen rondom de centra van met name de grote steden. In deze gebieden is ook een groot gedeelte van de rijkshuisvesting geconcentreerd. Gezien deze ontwikkelingen in de markt en de toenemende dynamiek in de vraag legt de Rijksgebouwendienst steeds meer accent op de voorkoming van leegstand door middel van clustering van panden, hergebruik en herontwikkeling tot eventueel andere bestemmingen zoals bijvoorbeeld wonen. Door het vormen van clusters van rijksgebouwen in de grote steden is het gemakkelijker aan diensten huisvesting in vrijkomende ruimten te bieden. De mogelijkheden voor hergebruik van bestaande panden, eventueel via herontwikkeling, worden bewust meegenomen bij huisvestingsanalyses, teneinde negatieve financieeleconomische effecten voor de rijkshuisvesting, de rijksoverheid en de lokale overheden te beperken. Bovendien heeft de bestrijding van leegstand een positieve invloed op de kwaliteit van de leefomgeving alsmede de milieubelasting van de gebouwde omgeving. Via het locatiebeleid wordt gestreefd naar vermindering van de mobiliteitsbehoefte door vestiging van arbeidsintensieve functies nabij knooppunten van openbaar vervoer. De indicator Locatiekeuze (zie bijlage 5) laat zien dat een centrale portefeuillefunctie de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en de versterking van stedelijke knooppunten sterk kan ondersteunen, zeker in vergelijking met de commercie¨le vastgoedmarkt. Huisvestingsbeslissingen worden mede afhankelijk gesteld van de mogelijkheden om de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, het draagvlak voor stedelijke voorzieningen te vergroten, evenals de veiligheid en leefbaarheid rond de gebouwde omgeving. Zo is bijvoorbeeld een initie¨rende stap gezet in de ontwikkeling van de locatie «Kop
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
6
van Zuid» in Rotterdam. Voorwaarden hiervoor zijn bij nieuwe investeringen onder andere het toepassen van hoogwaardige architectuur en een goede stedebouwkundige inpassing.
Economisch vastgoedmanagement Een belangrijk aspect bij het portefeuillebeleid is het economisch vastgoedmanagement. Hoewel toenemend belang wordt gehecht aan de economische kosteneffecten van de voorraad gebouwen op langere termijn evenals de opbrengsten en waarde-ontwikkeling, ontbreekt het de Rijksgebouwendienst met het huidige kas-verplichtingenstelsel aan een bedrijfseconomisch opgezet financieel-administratief systeem om werkelijke lange termijnsturing mogelijk te maken. Langetermijnbesluitvorming is echter van groot belang vanwege de sterke dynamiek in de vraag, reorganisaties die zich over steeds grotere geografische gebieden uitstrekken en de groeiende invloed van langetermijnontwikkelingen op de vraag naar huisvesting. Dit vraagt om een aanvullend instrument van risicomanagement voor de vastgoedportefeuille. Het streven is er derhalve op gericht om, afhankelijk van de termijn waarop een gebouw in de voorraad wordt gehouden, onderhouds-, instandhoudings- en vervangingsuitgaven te bepalen teneinde maximaal grip te hebben op de kosten en de waardeverandering van het onroerend goed. Hiertoe wordt op grond van inzicht in de toekomstige vraag naar huisvesting en het vastgestelde rijkshuisvestingsbeleid de voorraad ingedeeld in categoriee¨n. De wenselijkheid vanuit het beleid en mogelijkheid vanuit de vraag om panden korter of langer in de voorraad te houden is verschillend per categorie. Voor deze categoriee¨n worden op grond van de uiteenlopende financieel-economische risico’s investerings-, vervangings- en onderhoudsstrategiee¨n bepaald. Een verdere uitwerking van het economisch vastgoedmanagement zal in het derde Rijkshuisvestingsplan worden gepresenteerd.
Onderhoud Door het Kabinet is aangegeven dat onderhoudssituaties die leiden tot negatieve gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, verstoring van bedrijfsprocessen en vernietiging van het cultuurbezit niet mogen voorkomen. Dit deel van de onderhoudsvoorraad in geld uitgedrukt wordt aangeduid als de onacceptabele onderhoudsvoorraad. In het kader van de Nota Onderhoud Rijkshuisvesting (Kamerstukken II, 1992–1993, 20 891, nrs. 11–12) zijn extra financie¨le middelen voor onderhoud ter beschikking gekomen. In de Nota Onderhoud Rijkshuisvesting werd geprognotiseerd dat de onacceptabele onderhoudsvoorraad tot het jaar 1996 nog zou stijgen, om daarna gestaag te dalen. Door het gevoerde beleid is de verwachte stijging vermeden. De totale onderhoudsvoorraad, gemeten met de zogeheten aspect-prioriteitenmatrix, lag eind 1995 onder het verwachte niveau uit de Nota Onderhoud Rijkshuisvesting (zie hiervoor ook de indicator Onderhoudsvoorraad in bijlage 5). De ontwikkelingen zullen in het derde Rijkshuisvestingsplan worden opgenomen. Daarin zal ook nader worden ingegaan op de mogelijk verdere verbetering van de beleidsmatige sturing van het onderhoud, in samenhang met het economisch vastgoedmanagement.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
7
1.5 De integratie van het regeringsbeleid in het rijkshuisvestingsbeleid
Sturing en doorwerking Zoals al in de paragraaf 1.2 is vermeld geeft het regeringsbeleid op terreinen die raakvlakken hebben met de rijkshuisvesting, belangrijke uitgangspunten en randvoorwaarden, aangezien dat beleid mede sturing geeft aan de invulling, uitwerking en uitvoering van het regeringsbeleid voor de rijkshuisvesting. Als zodanig zijn in de afgelopen jaren diverse hoofdlijnen van het regeringsbeleid volledig geı¨ntegreerd in het rijkshuisvestingsbeleid. De integratie van het regeringsbeleid in het rijkshuisvestingsbeleid zal ook in de komende jaren worden voortgezet c.q. geactualiseerd en een duidelijke plaats krijgen in het uit te brengen derde Rijkshuisvestingsplan. Centrale thema’s hierbij zijn met name veiligheid, duurzaamheid, gezondheid, leefbaarheid, structuurversterking, innovaties en cultuurbeheer. Zo heeft de grote aandacht van het Kabinet voor de criminaliteitsbestrijding een groot effect op de rijkshuisvesting via de realisatie van penitentiaire inrichtingen en rechtbanken die in het OMR zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor andere beleidswijzigingen die van invloed zijn op de rijksdienst. De in deze begroting opgenomen huisvestingsprogramma’s worden derhalve regelmatig aangepast aan de beleidsvoornemens van het Kabinet. Deze aanpassingen zijn verankerd in de besluitvorming van het Kabinet doordat bij ieder kabinetsbesluit ook de huisvestingsgevolgen aangegeven moeten worden. Het spreekt voor zich dat die integratie ook consequenties heeft voor de invulling van onder meer het vastgoed- en inkoopmanagement op het terrein van de rijkshuisvesting. Het voornemen is die consequenties, waaronder ook de kosten, baten en financiering, bij beleidsbeslissingen op het onderhavige terrein met nog meer nadruk dan voorheen aan te geven, integraal af te wegen en te verantwoorden. Voorts zal ook in de komende jaren bijzondere aandacht worden gegeven aan een zodanige uitwerking en uitvoering van het rijkshuisvestingsbeleid dat er een positieve doorwerking plaats kan hebben naar andere sectoren van onze samenleving, zoals onder meer op het vlak van de duurzame kwaliteit van de leefomgeving in het algemeen en duurzaam huisvesten (bouwen) in het bijzonder. Een en ander is beschreven in de brochure «Rijkshuisvesting en milieu: duurzaam beslissen», die begin april 1996 ter informatie aan de Tweede Kamer is aangeboden. In aanvulling hierop wordt in het navolgende op enkele concrete, hieraan gelieerde onderwerpen kort nader ingegaan.
Energie efficiencyverbetering Eind 1995 is de rapportage over de evaluatie van het vigerende energiebesparingsbeleid voor de rijkshuisvesting aan het parlement aangeboden (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 400 XI, nr. 13). Daarin was onder meer aangegeven dat de in de rapportage vermelde aandachts- en actiepunten zouden worden meegenomen bij de voorgenomen evaluaties van de convenanten tussen de afzonderlijke ministeries en de Rijksgebouwendienst omtrent de uitvoering van het Energie Efficiency-programma Rijkshuisvesting. Die evaluaties zijn inmiddels deze zomer afgerond. Over de resultaten daarvan wordt de Kamer nog in september bij separate brief geı¨nformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
8
Meerjarenprogramma bodemsanering Staatseigendommen Ter uitvoering van artikel 13 van de «Gedragslijnen inzake bodemverontreiniging in Staatseigendommen» heeft het Kabinet het «Meerjarenprogramma bodemsanering in Staatseigendommen 1997–2001» vastgesteld. Dit programma is gelijktijdig met de Rijksbegroting 1997 aan de Kamer aangeboden. Het programma betreft een eerste proeve van een meerjarenprogramma, dat jaarlijks zal worden geactualiseerd. Het omvat vijf deelprogramma’s, te weten VROM/Rgd, Defensie, LNV, V&W en Financie¨n/Domeinen. Het deelprogramma VROM/Rgd heeft betrekking op de rijkshuisvestingsobjecten. Dit deelprogramma, dat model heeft gestaan voor de opzet van het meerjarenprogramma, is gebaseerd op een inventarisatie van ruim 400 objecten, die volledig conform de bepalingen van eerder genoemde gedragslijnen zijn geselecteerd. Op grond van die inventarisatie is bepaald dat 42 objecten nader onderzocht moeten worden. Deze nadere onderzoeken, die in het deelprogramma zijn geprogrammeerd in de jaren 1997 tot en met 1999, moeten uitwijzen of sanering noodzakelijk is en zo ja wie daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. In dit deelprogramma zijn ook de uitgangspunten voor de financie¨le dekking aangegeven.
Architectuur, stedebouw en monumentenzorg Een dezer dagen zal een nieuwe nota over het architectuurbeleid voor de periode 1997–2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In 1992 is voor het eerst een samenhangend beleid voor architectuur en stedebouw vastgelegd in de Nota «Ruimte voor Architectuur» (Kamerstukken II, 1991–1992, 21 363, nrs. 1–2). Voor de formulering van het architectuurbeleid voor de periode 1997–2000 zijn thans naast de Ministeries van VROM en OCW ook de Ministeries van V&W en LNV medeverantwoordelijk, gegeven hun belangrijke invloed op de ruimtelijke en architectonische kwaliteit van ons land. Om die reden zullen enkele nieuwe accenten worden gelegd, waaronder verbreding naar de schaalniveaus van stedebouw, landschapsarchitectuur en infrastructuur. 1.6 De bijstelling van het beleid en de organisatie van de rijkshuisvesting
Verbeteringsmogelijkheden van het huidige rijkshuisvestingsstelsel In het huidige stelsel voor de rijkshuisvesting wordt een aantal knelpunten ervaren. Dit geeft aanleiding te onderzoeken op welke wijze dit stelsel verder kan worden verbeterd. Vier van de in bijlage 5 van deze begroting beschreven indicatoren hebben betrekking op aspecten van huisvesting. Ook deze indicatoren illustreren de noodzaak tot aanpassing van het huidige stelsel, met behoud van positieve elementen daarvan. De indicator Ruimtegebruik laat zien dat in de afgelopen jaren het gemiddelde ruimtegebruik constant is gebleven op circa 14% boven de ruimtenormen uit de Normeringsnota. Ofschoon een dergelijk percentage vergeleken met vergelijkbare huisvesting in de markt zeker niet hoog is, lijkt verdere terugdringing van de thans aanwezige overruimte mogelijk indien aanvullende doelmatigheidsprikkels in het rijkshuisvestingsstelsel worden geı¨ncorporeerd. Een sterkere bedrijfseconomisch georie¨nteerde relatie tussen Rijksgebouwendienst en ministeries biedt hiertoe een mogelijkheid en ondersteunt tevens het integraal management dat past bij de door de rijksdienst nagestreefde sterkere resultaatgerichte sturing. Het behoud van een centrale portefeuillefunctie in een nieuw stelsel blijkt wenselijk. Belangrijke argumenten hiervoor zijn de schaalvoordelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
9
die voortkomen uit portefeuillemanagement, risicobeheersing en centrale expertise. Voorts kunnen daarmee onder meer de positief gebleken effecten van een centrale sturing van het onderhoud (zie de indicator Onderhoudsvoorraad) worden gehandhaafd. Ook kan net zoals nu het geval is effectief worden bijgedragen aan doelstellingen van algemeen regeringsbeleid, zoals de indicator Lokatiekeuze aangeeft. Uit de toelichting op de berekeningswijze van de indicator huisvestingskosten blijkt dat het huidige financieel-administratieve stelsel, het kas-verplichtingenstelsel, zich minder goed leent voor een adequate sturing op kosten. Deze indicator komt thans extra-comptabel tot stand. Een baten-lastenstelsel zou de sturing op kosten, een centraal onderdeel van het huisvestingssysteem, versterken en tevens het beoogde economisch vastgoedmanagement ondersteunen.
Beleidsonderzoek Financieringssysteem Rijkshuisvesting Een interdepartementale ambtelijke commissie heeft een beleidsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om met name de financieeleconomische doelmatigheid van het vigerende rijkshuisvestingsstelsel, alsmede het inzicht daarin, te verbeteren. In de voorstellen wordt aandacht gegeven aan aanvullende doelmatigheidsprikkels die sterker op de verschillende actoren doorwerken dan nu het geval is. Ook wordt met de voorstellen beoogd dat een aantal knelpunten die thans in het huidige stelsel ervaren worden of in de nabije toekomst te verwachten zijn, tot een oplossing wordt gebracht. Een van de geconstateerde knelpunten betreft het functioneren van het huidige allocatiemodel. Zoals in de toelichting op het hoofdbeleidsterrein 01 «Huisvesting Rijksdiensten (eigen dienst)» zichtbaar is leidt de budgettaire krapte er toe dat ministeries gebruik maken van de mogelijkheid om middelen naar de begroting van de Rijksgebouwendienst over te hevelen zodat urgente huisvestingsknelpunten kunnen worden opgelost. De in het huidige stelsel opgenomen centrale middelenallocatie verschuift daardoor in de richting van decentrale besluitvorming over de huisvesting. In de eindrapportage van het beleidsonderzoek financieringssysteem rijkshuisvesting wordt dan ook een decentrale allocatie aanbevolen, waarbij tussen de Rijksgebouwendienst en de ministeries een huurders– verhuurdersrelatie tot stand wordt gebracht. Voorts wordt voor de Rijksgebouwendienst een baten-lastenstelsel aanbevolen. Bij dit door de commissie voorgestelde rijkshuisvestingsstelsel behoort ook een verantwoorde methode waarbij investeringen kunnen worden gedaan, ook in die gevallen waarin uitgaven en inkomsten niet parallel lopen. Met deze aanbevelingen denkt de interdepartementale ambtelijke commissie te bereiken dat de allocatie van de middelen voor de rijkshuisvesting verbetert, de sturing op het in de voorraad geı¨nvesteerd vermogen beter mogelijk wordt en er directere (economische) prikkels voor zowel ministeries als Rijksgebouwendienst worden geı¨ntroduceerd.
Voorbereiding besluitvorming over het beleidsonderzoek Financieringssysteem Rijkshuisvesting De besluitvorming over organisatie en financieringsstructuur van de rijkshuisvesting verdient een zorgvuldige voorbereiding. Daarbij zal er een helder inzicht worden verschaft in de beleidsmatige, financie¨le en organisatorische gevolgen van eventuele stelselwijzigingen. Deze besluitvorming wordt ingebed in het besluitvormingsproces van het derde Rijkshuisvestingsplan. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat eventuele stelselwijzigingen optimaal bijdragen aan de oplossing van de vraagstuk-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
10
ken waarvoor de rijkshuisvesting zich in de toekomst gesteld ziet. Bovendien ontstaat er op deze wijze een beleidsmatig kader voor de organisatie en financiering van rijkshuisvesting waarbij de verworvenheden van het bestaande stelsel gehandhaafd blijven.
Besluitvormingstraject van het beleidsonderzoek Financieringssysteem Rijkshuisvesting Gezien de hiervoor geschetste complexiteit van de problematiek en de noodzakelijke zorgvuldigheid van besluitvorming zal de besluitvorming over organisatie en financieringsstructuur van de rijkshuisvesting en het derde Rijkshuisvestingsplan gefaseerd plaatsvinden. Op deze wijze wordt ook de betrokkenheid van het parlement en de ministeries bij de besluitvorming vergroot. Momenteel worden voorstellen voorbereid voor een besluit op hoofdlijnen, dat moet uitmonden in een deel A van het RHP III. Naar verwachting wordt deel A van het RHP III eind 1996 aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin worden de doelstellingen van het vigerende rijkshuisvestingsbeleid herijkt en afgestemd op de verwachte ontwikkelingen en het rijksbeleid daarop. Tevens zal in RHP III-deel A worden ingegaan op de richting waarin organisatie en financieringsstructuur van het rijkshuisvestingsstelsel zich moeten ontwikkelen. De uitwerking van deel A inclusief de definitieve besluitvorming over de uitwerking van organisatie en financieringsstructuur, wordt opgenomen in deel B van RHP III dat naar verwachting in het najaar van 1997 wordt uitgebracht. Vanwege het lange-termijneffect van beslissingen op het terrein van de rijkshuisvesting heeft het RHP III een beschouwingsperiode van vijftien jaar. Het in het RHP III te formuleren beleid beslaat een periode van vier jaar. Belangrijke vraagstukken waarop via het RHP III een antwoord gevonden moet worden zijn onder meer: – het inspelen op ontwikkelingen in bedrijfsprocessen via kantoorinnovatie en technologische ontwikkelingen; – het optimaal hergebruik van de bestaande voorraad, gezien de toenemende dynamiek in de huisvesting en de onzekerheden daarin; – een blijvende bijdrage van de rijkshuisvesting aan de ontwikkeling en uitvoering van het regeringsbeleid; – een doelmatige financiering van de rijkshuisvesting gegeven de schaarste aan middelen.
HOOFDSTUK 2. FINANCIEEL BELEID 2.1 Begroting Rijksgebouwendienst op hoofdlijnen Ten opzichte van de begroting 1996 zijn in de begroting 1997 geen principie¨le wijzigingen aangebracht. Bij alle nieuw af te sluiten huurcontracten wordt consequent een financie¨le doelmatigheidstoets uitgevoerd. In de «derden»-artikelen komt tot uiting dat de activiteiten ten behoeve van derden worden afgebouwd. Deze beleidskeuze is gemaakt teneinde het werkpakket van de Rijksgebouwendienst af te stemmen op de afgeslankte organisatie. Een eventuele aanpassing van het rijkshuisvestingsstelsel kan aanleiding zijn op basis van doelmatigheidsargumenten het werken voor derden te heroverwegen.
2.1.1 Belangrijkste mutaties ten opzichte van de ontwerp-begroting 1996 In de hierna volgende tabel zijn de belangrijkste (beleidsmatige) mutaties opgenomen die zijn opgetreden sinds de ontwerp-begroting 1996. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op de hierna volgende mutaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
11
(uitgavenbedragen x f 1 mln.) artikelnr. mutatie
1996
1997
1998
1999
2000
omzetting huren in fonds perdu financiering 01.08 huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen 01.09 onderhoud en exploitatie 01.10 investeringskosten rijkshuisvesting 01.11 justitie/JR
– 2,9 0,9 35,2 68,6
– 5,3 1,0 6,8 – 3,2
– 5,3 1,0 – 0,1 – 7,3
– 5,3 1,0 – 0,1 – 7,3
– 5,3 1,0 – 0,1 – 7,3
0,0 0,0
0,0 41,6
0,1 140,3
2,9 88,8
5,6 13,6
afstoot onroerend goed 01.10 investeringskosten rijkshuisvesting 01.11 justitie/JR
– 19,9 – 8,7
21,1 12,6
31,0 – 1,6
10,5 0,0
4,1 0,5
intertemporele compensatie 01.09 onderhoud en exploitatie 01.10 investeringskosten rijkshuisvesting 01.11 justitie/JR
– 30,0 – 80,2 – 113,7
– 3,8 55,7 67,0
33,8 24,5 46,7
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
veiligheidsbeleid 01.09 onderhoud en exploitatie 01.11 justitie/JR
2.2 Beleidsdoelmatigheid De doelmatigheid van beleid waaronder de effectiviteit van de beleidsuitvoering kan worden verbeterd door inzicht in beleid en uitvoering en door het gebruik van doelmatigheidsverhogende instrumenten. Daarbij is een goede beheersdoelmatigheid een onmisbaar ondersteunend element, hetgeen nader wordt toegelicht in deel XI-A, bijlage 17. Hierin zijn verbeteringen vermeld inzake de financie¨le functie, de informatievoorziening en de planning- en controlcyclus. In begrotingsonderdeel XI-B wordt inzake de rijkshuisvesting nader ingegaan op de volgende punten: beleidsevaluatie en monitoring, indicatoren en kengetallen en financieringsvormen.
2.2.1 Indicatoren en kengetallen In de begroting 1996 is door de Rijksgebouwendienst een begin gemaakt met de presentatie van indicatoren. Vijf indicatoren, die een relatie vertonen met het rijkshuisvestingsproces, werden toen geı¨ntroduceerd en zijn nu wederom getoetst. Een verdere verdiepingsslag heeft plaatsgevonden en waar zinvol is een vergelijking gemaakt met het resultaat van het voorgaande jaar. In de komende jaren zullen de ontwikkeling en implementatie van de vijf indicatoren verder worden uitgebouwd. Tevens wordt onderzocht of met een aanvulling van de nu gepresenteerde indicatoren het inzicht in het rijkshuisvestingsproces verder kan worden verbeterd. Voor de begrotingsartikelen «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» en «Onderhoud en exploitatie» wordt thans reeds een eerste aanzet geleverd om door middel van een kengetal een relatie te leggen tussen het huisvestingsbeleid en de begrotingsbedragen. In bijlage 5 zijn de indicatoren en kengetallen nader toegelicht. In zijn algemeenheid kan uit de indicatoren worden afgeleid dat het gevoerde huisvestingsbeleid vruchten afwerpt en dat de Rijksgebouwendienst belangrijke bijdragen levert aan enerzijds de realisatie van doelstellingen van algemeen regeringsbeleid en anderzijds de kostenbeheersing van rijkshuisvesting. Met betrekking tot deze kostenbeheersing zijn ook in de indicatoren aanleidingen te vinden die nopen tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
12
het introduceren van nieuwe danwel aanvullende doelmatigheidsprikkels tussen ministeries en Rijksgebouwendienst.
2.2.2 Financieringsvormen De Rijksgebouwendienst geeft uitvoering aan het eind 1994 aan de Tweede Kamer meegedeelde nieuwe beleid ten aanzien van financieringsvormen (Kamerstukken II, 1994/1995, 24 027, nr. 1). Uitgangspunt hierbij is dat huisvestingsprojecten worden gerealiseerd na de bepaling van en overeenkomstig de meest doelmatige financieringswijze. De consequentie is dat nieuwe huisvestingsprojecten in beginsel a` fonds perdu worden gefinancierd, behoudens een aantal situaties waarin kan worden aangetoond dat een huuroplossing financieel doelmatiger is. Deze situaties zijn in verregaande mate geconcretiseerd, waarbij elementen als de duur van de huisvestingsbehoefte en de courantheid van de huisvestingsvraag bepalend zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
13
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING, ONDERDEEL XI-B (RIJKSHUISVESTING) Wetsartikel 3 (uitgaven en verplichtingen) Totaalbeeld uitgaven Onderstaand is een samenvattend overzicht opgenomen waarin per hoofdbeleidsterrein de wijzigingen in de ramingen van de uitgaven tussen de ontwerp-begroting 1996 en de ontwerp-begroting 1997 zijn aangegeven.
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 01. Huisvesting Rijksdiensten 02. Huisvesting ten behoeve van derden Totaal Ontwerp-begroting 1996
1 320 033 94 415 1 414 448
1 092 834 94 415 1 187 249
971 026 94 415 1 065 441
831 459 94 415 925 874
870 307 94 415 964 722
Wijzigingen 1e suppletore wet 1996 01. Huisvesting Rijksdiensten 02. Huisvesting ten behoeve van derden Stand na 1e suppletore wet 1996
17 609 – 44 415 1 387 642
282 352 – 84 415 1 385 186
141 175 – 89 415 1 117 201
8 755 – 90 415 844 214
5 615 – 92 415 877 922
Nieuwe wijzigingen: Desalderingen 01. Huisvesting Rijksdiensten
9 274
853
1 053
1 074
1 306
Generale mutaties 01. Huisvesting Rijksdiensten
35 138
– 7 015
136 748
90 737
12 948
Overboekingen 01. Huisvesting Rijksdiensten
18 408
23 051
19 274
18 215
19 227
1 400 462 50 000 1 450 462
1 392 075 10 000 1 402 075
1 269 276 5 000 1 274 276
950 240 4 000 954 240
909 403 2 000 911 403
Stand ontwerp-begroting 1997 01. Huisvesting Rijksdiensten 02. Huisvesting ten behoeve van derden Totaal Ontwerp-begroting 1997
2001
898 481 2 000 900 481
Hierna zijn de wijzigingen geclusterd naar aard en oorzaak en vervolgens op hoofdlijnen toegelicht. Nadere toelichtingen op de wijzigingen zijn verder te vinden bij de betrokken artikelen.
01. HUISVESTING RIJKSDIENSTEN (EIGEN DIENST) De grondslag van het hoofdbeleidsterrein «Huisvesting rijksdiensten» is neergelegd in het Koninklijk Besluit van 14 juli 1989 no. 89.017250 (Stb. 1989, 320). Een uitzondering hierop vormt het artikel 01.07 «Functionele kosten van het Koninklijk Huis». De grondslag voor dit artikel is neergelegd in de Wet van 10 december 1979 (Stb 1970, nr. 573), houdende herziening van het Financieel Statuut van het Koninklijk Huis. Voor de uitwerking van bovenvermelde grondslagen, wordt verwezen naar bijlage 3, de grondslagen van de artikelen. Bij de artikelen 01.08 «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» en 01.11 «Justitie/JR» komt het onderscheid tussen «huren van 10 jaar en korter» en «huren langer dan 10 jaar» te vervallen vanwege de geringe meerwaarde van deze afzonderlijke artikelonderdelen. Waar zinvol zal deze specifieke informatie wel worden gepresenteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
14
In onderhavige begroting zijn de volgende artikeloverstijgende zaken verwerkt: 1. Overboekingen van/naar andere begrotingen Onderstaand volgen de (meerjarige) overboekingen (na 1e suppletore begroting 1996) per ministerie naar de diverse artikelen van de Rijksgebouwendienst. Uit dit overzicht blijkt dat in de periode 1996–2000 voor ruim f 91 mln middelen naar de begroting van de Rijksgebouwendienst worden overgeheveld. De middelen zijn voor een belangrijk deel bestemd voor de uitvoering van huisvestingsprojecten, waarvoor binnen de reguliere budgettaire kaders geen ruimte beschikbaar is. De belangrijkste overboekingen worden nader toegelicht in de overzichten per begrotingsartikel.
Uitgaven
1996
1997
1998
1999
2000
Ministerie van Justitie Kabinet voor NederlandsAntilliaanse en Arubaanse Zaken. Ministerie van Financie¨n Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van VROM (onderdeel XI-A) Ministerie van Economische Zaken
2 005
6 050
2 000
3 500
6 800
321 5 994
7 672
7 943
7 868
6 781
9 943
2 621
2 472
1 217
135
21
4 429
5 004
4 084
4 384
– 562
175
175
175
49
17 722
20 947
17 594
16 844
18 149
Totaal
2. Afstemming tussen de artikelen In de begroting zijn de volgende meerjarige uitgavenmutaties opgenomen tussen de artikelen van de Rijksgebouwendienst. De mutaties zijn het gevolg van programmatische afstemmingen tussen de artikelen doordat bijvoorbeeld opleveringen eerder of later dan geraamd plaatsvinden. In samenhang hiermee kan tevens een geplande afstoot van onroerend goed en/of de ingangsdatum van een huisvestingsoplossing in de huursfeer in de tijd verschuiven.
Uitgaven 01.01 «Personeel en materieel» 01.08 «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» 01.09 «Onderhoud en exploitatie» 01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» 01.11 «Justitie/JR» Totaal
1996
1997
1998
1999
2 000
4 316
305
– 1 480
8 545
– 944
– 1 937
– 892
– 331
– 3 432
– 432
149 – 2 702
2 418 – 1 831
2 029 – 218
– 5 113 0
376 1 000
0
0
0
0
0
174
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
15
3. Belangrijkste mutaties ten opzichte van de ontwerp-begroting 1996 (inclusief 1e suppletore wet 1996)
3.1 Omzetting huur in a fonds perdu De Rijksgebouwendienst beoogt te huisvesten op basis van de meest doelmatige financieringsvorm. Op basis hiervan zijn voor 1996 een aantal omzettingen van huur naar a fonds perdu gerealiseerd met een financie¨le doorwerking naar latere jaren. In totaal gaat het om de volgende financie¨le consequenties: Uitgaven 01.08 «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» 01.09 «Onderhoud en exploitatie» 01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» 01.11 «Justitie/JR» Totaal
1996
1997
1998
1999
2000
– 2 913
– 5 266
– 5 266
– 5 266
– 5 266
862
1 018
1 018
1 018
1 018
35 236 68 571
6 798 – 3 224
– 131 – 7 312
– 131 – 7 312
– 131 – 7 312
101 756
– 674
– 11 691
– 11 691
– 11 691
3.2 Veiligheidsbeleid Door het Kabinet is in het voorjaar van 1996 besloten om in het kader van het veiligheidsbeleid een aantal voorzieningen te plegen ten behoeve van de Dienst Rechtspleging, maar vooral om de celcapaciteit te vergroten. Het gaat daarbij om de volgende reeksen:
Uitgaven
1996
1997
1998
1999
2000
01.09 «Onderhoud en exploitatie» 01.11 «Justitie/JR»
17 41 596
99 140 285
2 960 88 777
5 606 13 587
Totaal
41 613
140 384
91 737
19 193
3.3 Afstoot onroerend goed Binnen de Rijksgebouwendienst zijn de procedures met betrekking tot de afstoot van onroerend goed verbeterd. Het programma afstoot onroerend goed is nader geactualiseerd, hetgeen heeft geleid tot het volgende financie¨le beeld:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
16
Uitgaven
1996
1997
1998
1999
2000
01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
102 827 – 47 148 27 272
67 360 51 845 – 30 713
27 002 32 657 – 1 636
2 400 7 950 2 500
4 086
Stand ontwerp-begroting 1997
82 951
88 492
58 023
12 850
4 086
01.11 «Justitie/JR» Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
43 273 – 20 025 11 374
7 010 25 975 – 13 415
26 335 – 1 585
Stand ontwerp-begroting 1997
34 622
19 570
24 750
Totaalstand ontwerp-begroting 1997
117 573
108 062
82 773
– 80 555 475
12 850
4 561
3.4 Intertemporele compensatie Evenals in voorgaande jaren laat het uitgavenbeeld in de planperiode een kasritmeverschil zien. Dit is voor een belangrijk deel een gevolg van de niet altijd exact planbare uitvoering van bouwprojecten. Daarnaast is in het kader van de verbetering van de begrotingsbeheersing bij de Rijksgebouwendienst de kwaliteit van de projectuitfinancieringen verbeterd. In lijn met de regels budgetdiscipline zijn intertemporele compensatiemaatregelen genomen die uitsluitend beogen het verschil in ritme te mitigeren. In de totale planperiode is geen sprake van volumeeffecten. Het gaat hierbij om de volgende reeksen:
Uitgaven
1996
1997
– 127
127
1998
1999
01.08 «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» 01.09 «Onderhoud en exploitatie» 01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» 01.11 «Justitie/JR»
– 30 000
– 3 846
33 846
– 80 220 – 113 653
55 685 67 034
24 506 46 648
29 – 29
Totaal
– 224 000
119 000
105 000
0
2000
01.01 Personeel en Materieel
Het te voeren beleid Voor het personeelsbeleid, alsmede het VROM-brede automatiseringsbeleid, wordt verwezen naar § 7.3 «Personeel en organisatie» en § 7.4 «Automatisering» van het Algemene deel van de Memorie van Toelichting van onderdeel XI-A (VROM, exclusief Rijkshuisvesting).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
17
Ten aanzien van de automatisering is het beleid van de Rijksgebouwendienst er op gericht dat de verschillende systemen, die binnen de Rijksgebouwendienst operationeel zijn, optimaal te gebruiken voor de ondersteuning van de doelen en de primaire processen. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de exploitatie zoveel mogelijk te optimaliseren.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
114 056 3 458 1 277
111 222 897 9 741
110 055 2 927 9 922
110 563 2 581 8 690
111 280 2 419 8 698
Stand ontwerp-begroting 1997
118 791
121 860
122 904
121 834
122 397
123 262
1997
1998
1999
2000
2001
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995
1996
Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997
20 729
118 791
1996
10 384
110 388
1997
1 500
6 903
1998
200
1999
200
2000
200
2001
200
na 2001
8 045
121 860
122 904
121 834
123 262
120 772 116 075 5 585
124 478 117 119 5 585
122 904 116 049 5 585
1 500
122 397
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1997
200
121 834 116 612
122 397
5 585
117 477
200
200
200
5 785
2001
123 262
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
114 056 5 439 1 277
111 222 3 515 9 741
110 055 2 927 9 922
110 563 2 581 8 690
111 280 2 419 8 698
Stand ontwerp-begroting 1997
120 772
124 478
122 904
121 834
122 397
123 262
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
18
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1 000) Openstaande stand verplichtingen t/m 1995
Real. 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materie¨le uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
1 717 1 116 49 2 236 15 611
88 576 5 581 5 5851 15 599 19 147
83 542 7 422 5 390 17 525 4 912
87 572 4 807 5 111 16 962 7 408
87 894 4 177 4 297 16 980 9 556
88 190 4 926 3 419 15 999 9 300
88 464 5 587 3 031 16 018 9 297
89 267 5 634 3 046 16 018 9 297
Totaal
20 729
134 488
118 791
121 860
122 904
121 834
122 397
123 262
89 182 8 458 5 4471 16 381 12 603
83 732 7 670 5 367 16 743 7 260
87 572 4 807 5 111 16 962 10 026
87 894 4 177 4 297 16 980 9 556
88 190 4 926 3 419 15 999 9 300
88 464 5 587 3 031 16 018 9 297
89 267 5 634 3 046 16 018 9 297
132 071
120 772
124 478
122 904
121 83 4
122 397
123 262
1996
1997
1998
1999
2000
333
261
291
285
283
749 400
2 301 700 829 2 000
1 877 1 500 804 1 800
1 571 2 100 784 1 300
1 281 2 600 784 1 100
– 100
– 100
– 100
– 100
1 000
1 000
2 750
2 750
2 750
2 750
Uitgaven: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materie¨le uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven Totaal 1
In 1995 geraamd en verantwoord op artikel 01.04 «Post-actieven»
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01.02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling b. Van artikel 01.03 «Loonbijstelling»: verdeling loonbijstelling 1996 en incidentele loonontwikkeling 1997 c. Herstructurering salarisschalen d. Herbezetting i.v.m. 36-urige werkweek e. Herschikking VROM f. Dekking voor de herbezetting i.v.m. de 36-urige werkweek en herschikking VROM g. Voorbereiding Heroverweging (onderdeel XI-A; voor een nadere toelichting wordt verwezen naar artikel 01.05 «Onvoorziene uitgaven») h. Naar artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen» i.v.m.DPZ-opleidingsprogramma’s (onderdeel XI-A) i. Naar artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen» i.v.m. VROM-brede onderwerpen (onderdeel XI-A) Specifieke mutaties: j. Afstemming tussen de artikelen van de Rgd k. Dekking voor P&M vanuit diverse artikelen
– 177 – 202 174
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad c. t/m f. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar artikel 01.11 «Nog nader te verdelen» bij onderdeel XI-A. ad e. De reorganisatie van de decentrale financie¨le functie, de technische functie en de directie Projectmanagement leidt tot een verhoging van de uitgaven voor de wachtgeldregeling. Specifieke mutaties ad k. Een bij de begroting 1996 vastgestelde taakstelling is in verband met de werkdruk en de mogelijke personele gevolgen van het onderzoek naar de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
19
financieringswijze van de rijkshuisvesting niet ingevuld ten laste van de personeelsbudgetten. Het hierdoor resulterende tekort wordt gedekt door een herschikking binnen de Rgd-begroting.
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Rijksgebouwendienst» 1996
1997
1998
1999
2000
2001
879
839
829
829
829
829
29
39
39
39
39
8 9
8 9
8 9
8 9
8 9
Ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen: a. Werkdruk b. Correctie i.v.m. wijziging ijkmoment en aanpassing definitie ambtelijk personeel c. Herbezetting i.v.m. 36-urige werkweek d. Invulling efficiency-taakstelling
– 11
Ontwerp–begroting 1997
876
885
885
885
885
885
1996
1997
1998
1999
2000
2001
876
885
885
885
885
885
72,4 54,7 56,7 509,0 146,2 50,2
69,7 52,4 55,4 499,9 141,4 49,4
69,7 52,4 55,4 499,9 141,4 49,4
69,7 52,4 55,4 499,9 141,4 49,4
69,7 52,4 55,4 499,9 141,4 49,4
69,7 52,4 55,4 499,9 141,4 49,4
8,0
8,0 8,8
8,0 8,8
8,0 8,8
8,0 8,8
8,0 8,8
8
Overzicht personele inzet uitgesplitst naar directies
Totaal Rgd Begrotingssterkte uitgesplitst naar directies Algemeen Beheer Directie Financie¨n en Economie Directie Huisvestingsbeleid Regionale directies Directie Ontwerp en Techniek Directie Programma’s en Projecten Nog te verdelen over de onderdelen: – Niet-actieven – Herbezetting i.v.m. 36-urige werkweek – Nader te verdelen
– 21,2
Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categoriee¨n (x f 1 000)
Wachtgeldregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
3 468 450 1 159 370
3 673 248 1 046 400
3 346 242 1 083 440
3 289 241 767 0
2 434 218 767 0
2 079 185 767 0
2 094 185 767 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
94 1 14 81
81
77
68
62
72
72 29 7 94
4 77
9 68
6 62
4 58
In- en uitstroom bij de wachtgeldgarantie regeling 1987
Begin van het jaar Geraamde instroom Geraamde uitstroom Eind van het jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
20
01.02 Prijsbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen:
1996
1997
1998
1999
2000
0 25 578
0 17 419
0 12 783
0 9 065
0 10 107
– 25 578
– 17 419
– 12 783
– 9 065
– 10 107
0
0
0
0
0
2001
Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Verdeling prijsbijstelling Stand ontwerp-begroting 1997
0
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. De verdeling van de prijsbijstelling tranche 1996 over de verschillende artikelen is als volgt: (x f 1 000) ArtikelOmschrijving 01.01 Personeel en Materieel 01.07 Functionele Kosten van het Koninklijk Huis 01.08 Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen 01.09 Onderhoud en exploitatie 01.10 Investeringskosten rijkshuisvesting 01.11 Justitie/JR
1996
1997
1998
1999
2000
333
261
291
285
283
113
112
112
112
112
5 165 1 240
5 604 2 699
5 754 1 293
5 642 445
5 582 223
8 502 10 225
2 347 6 396
1 199 4 134
0 2 581
1 264 2 643
01.03 Loonbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen:
1996
1997
1998
1999
2000
0 63
0 197
0 197
0 200
0 203
2001
Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: loonbijstelling 1996 en incidentele loonontwikkeling 1997 b. Naar artikel 01 01 «Personeel en materieel» Stand ontwerp-begroting 1997
686
2 104
1 680
1 371
1 078
– 749
– 2 301
– 1 877
– 1 571
– 1 281
0
0
0
0
0
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
21
01.05 Garanties
Het te voeren beleid Op dit artikel worden de door de Rijksgebouwendienst mogelijk te verlenen en verleende garanties zichtbaar gemaakt. De eventueel te verlenen omzetgaranties vallen niet onder onderhavig artikel.
Verplichtingen en uitgaven Op grond van het feit dat de openstaande garantieverplichting waarschijnlijk niet tot betaling zal komen, is voor onderhavig artikel geen uitgavenraming opgenomen, wel wordt er een risico-analyse gemaakt. Ook is niet de verwachting dat in de planperiode nieuwe verplichtingen zullen worden aangegaan of garantie-overeenkomsten worden afgesloten. Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot de verstrekte garanties voor de uitvoering van activiteiten (x f 1 000) 1995 Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Uitstaand risico per 31 december
52 069
1996
1997
52 069 38 069
14 000 14 000
14 000
0
1998
1999
2000
2001
Doordat er een vertraging is opgetreden bij enkele Badine-projecten (de penitentiaire inrichtingen Zutphen, Dordrecht en Groningen) vinden de betalingen op genoemde projecten later plaats. 01.06 Onderzoek
Het te voeren beleid Op dit onderdeel worden verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op uitbesteed onderzoek ten behoeve van de voorbereiding van het rijkshuisvestingsbeleid, de ontwikkeling van kennis en instrumenten ten behoeve van de beleidsuitvoering en de evaluatie van het beleid. De politieke en maatschappelijke omvang ondergaat veranderingen die hun weerslag zullen vinden in omvang en werkwijze van de rijksdienst en de manier waarop deze gehuisvest is. Een samenhangend beeld hiervan is geschetst in het plan: «Rijkshuisvesting op goede gronden, onderzoeksbeleidsplan 1995–1998». Onderzoeksvragen die hieruit voortvloeien worden beschreven in het elk jaar terugkerend onderzoeksjaarplan. Het onderzoek richt zich op een aantal beleidsvelden waarbinnen diverse, uiteenlopende onderzoeksvragen spelen. De beleidsvelden betreffende de vraagontwikkeling, het vastgoedbeleid, het allocatiebeleid, inkoopbeleid, architectuurbeleid, milieu, ruimtelijke ordening en aanpalende terreinen. De onderzoekstrategie wordt gekenmerkt door vijf accenten: kwantitatief onderzoek, toekomstgericht onderzoek, selectief omgaan met toepassingsgerichte vraagstukken, integratie van onderzoek en kennisoverdracht en het introduceren van inzichten uit andere dan traditionele kennisgebieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
22
In het begrotingsjaar 1997 zal aandacht gegeven worden aan afwegingskaders voor kosten–kwaliteitsvraagstukken. Deze kaders wijzigen onder invloed van normstellingen die voortvloeien uit beleidsintensiveringen in aanpalende terreinen waaronder arbeidsomstandigheden en milieu. Het operationaliseren bestaat uit het vaststellen van een model voor basiskwaliteit rijkshuisvesting, instrumenten en besluitvormingsprocedures/kwaliteitszorgsystemen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
5 456 – 60
8 656
8 656
8 656
8 656
– 750
– 750
– 750
– 750
Stand ontwerp-begroting 1997
5 396
7 906
7 906
7 906
7 906
7 906
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen 1995: 5 664
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997
5 021
5 936
1996
5 021
5 014
1997
382
1998
7 906
7 906
7 906
7 906
7 906
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1997 10 035
7 524 382
1999
7 906 7 524 382
2000
7 906 7 524 382
2001
7 906 7 524 382
na 2001
7 906 7 524
7 906
382
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
8 656 1 379 – 750
8 656
8 656
8 656
8 656
– 750
– 750
– 750
Stand ontwerp-begroting 1997
10 035
7 906
7 906
7 906
7 906
2001
7 906
Uitgaven 1995: 9 092
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
23
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
– 750
– 750
– 750
– 750
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties: a. Dekking voor P&M
01.07 Functionele kosten van het Koninklijk Huis
Het te voeren beleid Deze uitgaven betreffen de bij de Rijksgebouwendienst declarabele kosten. Voor een totaaloverzicht wordt verwezen naar de begroting van het Huis der Koningin (I) voor het jaar 1997.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen:
1996
1997
1998
1999
2000
8 172 1 130
8 172 1 130
8 172 1 130
8 172 1 130
8 172 1 130
113
112
112
112
112
9 415
9 414
9 414
9 414
9 414
2001
Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01 02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling Stand ontwerp-begroting 1997
9 414
Verplichtingen en uitgaven 1995: 9 462
01.08 Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 1 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting, alsmede bijlage 7 «Overzicht Meerjarenramingen Rijkshuisvesting».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
211 065 – 8 916 18 007
335 428 – 19 252 17 182
228 485 – 4 874 15 669
225 132 – 6 625 24 252
220 750 – 4 610 12 408
Stand ontwerp-begroting 1997
220 156
333 358
239 280
242 759
228 548
2001
298 975
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
24
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997
1996
1997
2 507 040
220 156
1996
69 254
218 889
1997
69 254
235 510
1998
69 254
2 546
1999
69 254
2 546
2000
69 254
2 546
2001
69 254
2 546
na 2001
2 091 516
1 267
1998
333 358
239 280
1999
242 759
2000
228 548
2001
298 975
Uitgaven stand Ontwerpbegroting 1997 288 143 304 764
238 918
310 718 242 326
314 126 228 115
299 915 227 175
87 664
362
433
433
71 800
2001
298 975
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
278 594 – 8 458 18 007
291 176 – 3 594 17 182
298 353 – 3 304 15 669
295 000 – 5 126 24 252
293 064 – 5 557 12 408
Stand ontwerp-begroting 1997
288 143
304 764
310 718
314 126
299 915
298 975
Real. 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen: Huren en andere vergoedingen van 10 jaar en korter Huren en andere vergoedingen langer dan 10 jaar Totaal
193 782 28 289 222 071
178 175 41 981 220 156
173 390 159 968 333 358
169 071 70 209 239 280
165 264 77 495 242 759
160 228 68 320 228 548
159 288 139 687 298 975
Uitgaven: Huren en andere vergoedingen van 10 jaar en korter Huren en andere vergoedingen langer dan 10 jaar Totaal
193 782 73 549 267 331
178 175 109 968 288 143
173 390 131 374 304 764
169 071 141 647 310 718
165 264 148 862 314 126
160 228 139 687 299 915
159 288 139 687 298 975
Onderverdeling van huren en andere vergoedingen (x f 1 000)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
25
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
5 165 5 994 2 023 – 562
5 604 7 672 2 621 175
5 754 7 943 2 472 175
5 642 7 868 1 217 175
5 582 6 781 135 49
1 071
805
805
805
805
4 316
305
– 1 480
– 631
– 944
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01.02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling b. Ministerie van Financie¨n t.b.v. diverse projecten c. Ministerie van Verkeer en Waterstaat d. Ministerie van Economische Zaken t.b.v. diverse projecten Desalderingen: – Niet-beleidsrelevant Specifieke mutaties: f. Afstemming tussen de werkartikelen van de Rgd g. Van artikel 01.09 «Onderhoud en exploitatie» en artikel 01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» t.b.v. verlengen huur huisvesting Volksgezondheid, Welzijn en Sport te Rijswijk
9 176
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad b. De belastingdienst heeft huisvestingsmiddelen ter beschikking gesteld ten behoeve van huisvesting die, als gevolg van verschillende organisatorische ontwikkelingen, nodig zijn. ad c. Voor de dienst Rijkswaterstaat te Maastricht en Haarlem alsmede voor het Directoraat-Generaal voor de Scheepvaart en Maritieme Zaken te Rijswijk zijn tijdelijke huurcontracten afgesloten. 01.09 Onderhoud en exploitatie
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 1 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting, alsmede bijlage 7 «Overzicht Meerjarenramingen Rijkshuisvesting».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
212 951 45 365 – 584
202 164 – 34 272 18 116
209 918 54 737 – 13 658
218 219 – 8 927 16 224
215 719 18 080 – 5 636
Stand ontwerp-begroting 1997
257 732
186 008
250 997
225 516
228 163
2001
228 344
Verplichtingen 1995: 251 869
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
26
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995
1996
Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997
95 641
257 732
1996
95 641
137 989
1997
186 008
1998
250 997
1999
225 516
2000
228 163
2001
228 344
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1997 233 630
1997
77 319
134 261
1998
42 424
51 747
211 580 160 622
254 793
1999
75 299
150 217
2000
15 076
67 655
145 612
7 644
68 449
152 251
14 102
76 093
2001
2001 na 2001
225 516 228 343 228 344
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
213 861 16 940 2 829
202 164 6 044 3 372
209 918 43 566 1 309
218 219 7 055 242
215 719 6 726 5 898
Stand ontwerp-begroting 1997
233 630
211 580
254 793
225 516
228 343
228 344
1996
1997
1998
1999
2000
1 240
2 699
1 293
445
223
506 290
– 300 348
248
269
501
17 1 500
99
2 960
5 606
– 310
– 281
– 3 000 – 432
– 432
14 162 0
– 15 017 0
15 982 0
– 11 534 0
– 582
– 50
Uitgaven 1995: 231 606
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01.02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling Desalderingen: – Niet-beleidsrelevant b. Aanpassing ontvangsten parkeergarages Generale mutaties: c. Uitbreiding celcapaciteit (zie punt 3.2 van de toelichting op het hoofdbeleidsterrein 01. «Huisvesting rijksdiensten» d. Infrastructurele voorzieningen t.b.v. het Paleis Noordeinde Specifieke mutaties: e. Naar artikel 01.08 «Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen» t.b.v. verlengen huur huisvesting Volksgezondheid, Welzijn en Sport te Rijswijk f. Afstemming tussen de werkartikelen van de Rgd
– 1 463
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Desalderingen: – Niet-beleidsrelevant Verplichtingen Uitgaven Specifieke mutaties: g. Aanpassing van verplichtingenraming Verplichtingen Uitgaven h. Afstemming tussen de werkartikelen van de Rgd Verplichtingen Uitgaven
0 2 730
– 1 157 – 474
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
27
Desalderingen ad b. De Rijksgebouwendienst draagt de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van een aantal parkeergarages in Den Haag. De exploitatieopbrengsten worden door desaldering aan het artikel 01.09 «Onderhoud en exploitatie» toegevoegd. 01.10 Investeringskosten rijkshuisvesting
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 1 in het Algemene deel van de Memorie van toelichting, alsmede bijlage 7 «Overzicht Meerjarenramingen Rijkshuisvesting».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
102 446 91 470 43 289
89 810 45 774 – 28 480
84 278 20 146 – 458
28 816 11 057 – 4 613
72 302 2 840 – 360
Stand ontwerp-begroting 1997
237 205
107 104
103 966
35 260
74 782
71 629
1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen 1995: 492 565
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997 WNTB 1
242 171
1996
237 205
107 104
103 966
35 260
74 782
71 629
3 062
1996
174 224
111 999
1997
38 737
112 108
79 436
1998
12 205
13 087
2 669
98 970
1999
1 531
11
21 540
950
3 055
2000
1 212
3 459
4 046
171
66 827
2001
11 200
16 016
5 855
38 558
16 018
2 100
33 071
na 2001 1
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1997
286 223 230 281 126 931 27 087 75 715 71 629
Waarschijnlijk niet tot betaling komend
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
28
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
221 253 19 489 45 481
137 964 120 215 – 27 898
73 182 54 157 – 408
24 640 7 060 – 4 613
72 407 3 668 – 360
Stand ontwerp-begroting 1997
286 223
230 281
126 931
27 087
75 715
2001
71 629
Uitgaven 1995: 362 945
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
8 502 875 321 7 920
2 347 50
1 199
0
1 264
27 272 – 3 508
– 30 712
– 1 636
2 500
– 325
1 836
1 979
1 063
376
– 2 000
– 2 000
– 6 176 – 2 000
– 2 000
582
50
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01.02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling 1996 b. Ministerie van Justitie: Rijksrecherche Tiel c. Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken d. Ministerie van Verkeer en Waterstaat t.b.v. diverse projecten Desalderingen: – Niet-beleidsrelevant Generale mutaties: e. Actualisatie afstootprogramma f. Correctie eindejaarsmarge Specifieke mutaties: g. Afstemming tussen de werkartikelen van de Rgd h. Naar 01.08 t.b.v. verlengen huur huisvesting Volksgezondheid, Welzijn en Sport te Rijswijk i. Dekking voor P&M
1 075
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Desalderingen – Niet-beleidsrelevant Verplichtingen Uitgaven Specifieke mutaties: j. Afstemming tussen de werkartikelen van de Rgd Verplichtingen Uitgaven
0 2 875
1 157 474
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad d. De overboeking van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft voornamelijk betrekking op putverlengingen voor de Rijksdienst voor het Wegverkeer ad f 4,799 mln en dienstkringkantoor in Grouw ad f 1,085 mln, beiden voor het jaar 1996. 01.11 Justitie/JR
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 1 in het Algemene deel van de Memorie van toelichting, alsmede bijlage 7 «Overzicht Meerjarenramingen Rijkshuisvesting».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
29
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
467 963 52 144 20 636
282 578 38 157 32 746
188 272 79 549 144 201
161 326 – 12 935 91 358
155 106 – 22 347 17 785
Stand ontwerp-begroting 1997
540 743
353 481
412 022
239 749
150 544
158 951
1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen 1995: 521 917
Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) t/m 1995 Verplichtingen stand ontwerp-begroting 1997
1996
353 863
540 743
1996
79 979
372 265
1997
96 138
88 418
319 096
1998
14 052
564
31 078
390 916
1999
18 094
329
3 307
17 799
204 828
2000
12 217
9 996
3 307
17 591
122 602
2001
8 477
3 122
6 330
16 942
124 080
124 906
66 049
11 000
11 000
34 871
2001
na 2001
353 481
412 022
239 749
150 544
158 951
Uitgaven stand ontwerp-begroting 1997 452 244 503 652 436 610 244 357 165 713 158 951
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen
470 663 – 39 173 20 754
330 308 140 598 32 746
260 124 32 285 144 201
164 008 – 11 009 91 358
158 988 – 11 060 17 785
Stand ontwerp-begroting 1997
452 244
503 652
436 610
244 357
165 713
158 951
Uitgaven 1995: 503 941
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
30
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1 000) Openstaande stand verplichtingen t/m 1995 Verplichtingen: 11.01 Justitie/JR-huren van 10 jaar en korter 11.02 Justitie/JR-huren langer dan 10 jaar 11.03 Justitie/JR-investeringen 11.04 Justitie/JR-huren Totaal Specificatie huren: huren van 10 jaar en korter huren langer dan 10 jaar Uitgaven: 11.01 Justitie/JR-huren van 10 jaar en korter 11.02 Justitie/JR-huren langer dan 10 jaar 11.03 Justitie/JR-investeringen 11.04 Justitie/JR-huren Totaal Specificatie huren: huren van 10 jaar en korter huren langer dan 10 jaar
1995
Real. 1996
188 472 165 391
25 403 232 195 264 319
21 891 153 987 364 865
353 863
521 917
188 472
1997
1998
1999
2000
2001
540 743
250 209 103 272 353 481
293 544 118 478 412 022
109 446 130 303 239 749
20 241 130 303 150 544
21 671 137 280 158 951
25 403 232 195
21 891 153 987
19 583 83 689
17 391 101 087
15 708 114 595
15 708 114 595
15 708 121 572
25 403 43 723 434 815
21 891 74 266 356 087
503 941
452 244
393 403 110 249 503 652
311 155 125 455 436 610
107 077 137 280 244 357
28 433 137 280 165 713
21 671 137 280 158 951
25 403 43 723
21 891 74 266
90 666 19 583
108 064 17 391
121 572 15 708
121 572 15 708
121 572 15 708
1996
1997
1998
1999
2000
10 225 1 130
6 396
4 134
2 581
2 643
6 000
2 000
3 500
6 800
35 596 – 13 415
138 285
85 277
11 374
6 787 555
– 2 702
– 1 831
– 218
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1 000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van artikel 01.02 «Prijsbijstelling»: verdeling prijsbijstelling 1996 b. Ministerie van Justitie c. Ministerie van Justitie: uitbreiding rechterlijke organisatie (zie punt 3 2 in de toelichting op het hoofdbeleidsterrein 01 «Huisvesting rijksdiensten») Desalderingen: – Niet-beleidsrelevant Generale mutaties: d. Uitbreiding celcapaciteit (zie punt 3.2 in de toelichting op het hoofdbeleidsterrein 01 «Huisvesting rijksdiensten») e. Actualisatie afstoot onroerend goed Specifieke mutaties: f. Afstemming tussen de artikelen van de Rgd
609
1 000
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Desalderingen – Niet-beleidsrelevant Verplichtingen Uitgaven
0 118
Overboekingen van/naar andere begrotingen/Generale mutaties ad c. en d. Het betreft hier het deel ten behoeve van de Rijksgebouwendienst aangaande de extra middelen die ter beschikking komen ten behoeve van het veiligheidsbeleid. Het betreffende crimi-pakket behelst zowel maatregelen aangaande de celcapaciteit als op het gebied van de rechterlijke organisatie (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 802, nr. 2: Rechtshandhaving en veiligheid in juiste verhouding).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
31
01.12 Voorzieningen ten behoeve van de rijkshuisvesting
Het te voeren beleid Onderhavig artikel is bedoeld om binnen de begroting voor de Rijkshuisvesting enige flexibiliteit te cree¨ren ten behoeve van het verder vorm en inhoud geven aan het portefeuillebeleid. In de komende planperiode wordt gestreefd naar een omvang van f 10 mln in het begrotingsjaar, oplopend met f 5 mln per jaar in de meerjarenramingen. De middelen komen in eerste instantie beschikbaar door budgettaire meevallers en eventuele vrijvallende huren, welke niet aan enig departementaal compartiment kunnen worden toegeschreven. Evenals vorig jaar zijn als gevolg van de afwezigheid van budgettaire meevallers vooralsnog geen middelen beschikbaar voor dit artikel. Daarom is een PM-raming opgenomen.
02. HUISVESTING TEN BEHOEVE VAN DERDEN 02.01 Huisvestingskosten ten behoeve van derden
Het te voeren beleid De Rijksgebouwendienst voert werkzaamheden uit ten behoeve van o.a. specifieke departementsonderdelen, instellingen van hoger onderwijs en verzelfstandigde diensten, waarvoor de uitgaven, die met derden worden verrekend, ten laste van dit artikel komen. In tegenstelling tot de overige begrotingsartikelen is voor dit artikel geen programmatische onderbouwde raming te geven van de uit te voeren activiteiten. De corresponderende ontvangsten zijn geraamd op het ontvangstenartikel 02.01 «Te ontvangen huisvestingskosten van derden». Deze werkzaamheden omvatten: 1. bouw en aankoop; 2. onderhouds- en exploitatievoorzieningen, alsmede huren; 3. architecten- en advieswerkzaamheden, die ten dele via opslag op de in uitvoering komende werken worden terugontvangen op het ontvangstenartikel 01.01 «Vergoedingen van apparaatskosten». Mede in relatie tot de invulling van de efficiency-taakstelling en de jaarlijkse afnemende vergoedingen voor apparaatskosten is in begrotingsjaar 1996 gestart met het afbouwen van het werken met derden. Een nader inzicht in de raming zal in de loop van 1997 kunnen plaatsvinden. Deze herziene raming zal zo spoedig mogelijk, hetzij bij 1e suppletore begroting 1997, hetzij bij de Ontwerp-begroting 1998 worden opgenomen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996
94 415 – 44 415
94 415 – 84 415
94 415 – 89 415
94 415 – 90 415
94 415 – 92 415
Stand ontwerp-begroting 1997
50 000
10 000
5 000
4 000
2 000
2001
2 000
Verplichtingen 1995: 58 580 Uitgaven 1995: 64 407
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
32
Toelichting relatie verplichtingen en uitgaven Voor de verplichtingen op dit artikel geldt een betaalritme van 80% in het jaar waarin de verplichtingen wordt aangegaan en 20% in het daaropvolgende jaar. Wetsartikel 4 (Ontvangsten) Totaalbeeld ontvangsten Onderstaand is een samenvattend overzicht opgenomen waarin per hoofdbeleidsterrein de wijzigingen in de ramingen van de ontvangsten tussen de ontwerp-begroting 1996 en de ontwerp-begroting 1997 zijn aangegeven. Toelichtingen op de wijzigingen zijn opgenomen bij de desbetreffende begrotingsartikelen.
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 01. Huisvesting Rijksdiensten 02 Huisvesting ten behoeve van derden Totaal Ontwerp-begroting 1996
33 343 94 415 127 758
27 162 94 415 121 577
25 708 94 415 120 123
25 093 94 415 119 508
25 093 94 415 119 508
Wijzigingen 1e suppletore wet 1996 01. Huisvesting Rijksdiensten 02. Huisvesting ten behoeve van derden Stand na 1e suppletore wet 1996
43 113 – 44 415 126 456
2 266 – 84 415 39 428
2 266 – 89 415 32 974
2 068 – 90 415 31 161
2 068 – 92 415 29 161
9 274
853
1 053
1 074
1 306
– 1 800
– 1 800
– 1 800
– 1 800
28 481 10 000 38 481
27 227 5 000 32 227
26 435 4 000 30 435
26 667 2 000 28 667
Nieuwe wijzigingen: Desalderingen 01. Huisvesting Rijksdiensten
Generale mutaties 01. Huisvesting Rijksdiensten Stand ontwerp-begroting 1997 01. Huisvesting Rijksdiensten 02. Huisvesting ten behoeve van derden Totaal Ontwerp–begroting 1997
85 730 50 000 135 730
2001
26 667 2 000 28 667
01. HUISVESTING RIJKSDIENSTEN (eigen dienst) 01.01 Vergoedingen van apparaatskosten
Het te voeren beleid Voor de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van derden brengt de Rijksgebouwendienst naast directe, in een aantal gevallen ook indirecte, kosten in rekening. De Rijksgebouwendienst heeft in aanvulling op de als basis hiervoor dienende Handleiding Tarieven van het Ministerie van Financie¨n, eigen tarieven ontwikkeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
33
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996
2 000 – 262
1 500
1 000
Stand ontwerp-begroting 1997
1 738
1 500
1 000
1999
2000
2001
2001
Ontvangsten 1995: 2 261
01.02 Diverse ontvangsten
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996 Nieuwe wijzigingen:
1996
1997
1998
1999
2000
31 343 43 375
25 662 2 266
24 708 2 266
25 093 2 068
25 093 2 068
9 274
853
1 053
1 074
1 306
– 1 800
– 1 800
– 1 800
– 1 800
26 981
26 227
26 435
26 667
Desalderingen: –
Niet–beleidsrelevant
Generale mutaties: a. Compensatie t.b.v. asielzoekers Stand ontwerp-begroting 1997
83 992
26 667
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
02.01 Ontvangsten personeel en materieel 02.02 Overige ontvangsten Totaal
Real. 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2 218 54 221 56 439
919 83 073 83 992
410 26 571 26 981
410 25 817 26 227
410 26 025 26 435
410 26 257 26 667
410 26 257 26 667
02. HUISVESTING TEN BEHOEVE VAN DERDEN 02.01 Te ontvangen huisvestingskosten van derden
Het te voeren beleid De ontvangsten die op dit artikel zijn geraamd, vloeien direct voort uit de uitgaven die de Rijksgebouwendienst ten laste van het uitgavenartikel 02.01 «Huisvestingskosten ten behoeve van derden» verricht. De kosten van huisvesting ten behoeve van derden worden als uitgangspunt doorberekend aan deze derden en op dit ontvangstenartikel verantwoord. De doorberekende apparaatskosten van de Rijksgebouwendienst voor deze derden worden verantwoord op het ontvangstenartikel 01.01 «Vergoedingen van apparaatskosten».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
34
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1996 1e suppletore begroting 1996
94 415 – 44 415
94 415 – 84 415
94 415 – 89 415
94 415 – 90 415
94 415 – 92 415
Stand ontwerp-begroting 1997
50 000
10 000
5 000
4 000
2 000
2001
2 000
Ontvangsten 1995: 64 271
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. de Boer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk XI, nr. 4
35