Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 800 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2000
Nr. 83
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 9 maart 2000 In verband met het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken dat op 16 maart a.s. zal plaatsvinden, gaat u hierbij toe de instructie voor de Nederlandse delegatie naar de 56e zitting van de VN-Mensenrechtencommissie, die van 20 maart tot 29 april 2000 in Genève zal plaatsvinden1. Nederland is momenteel geen lid van de Mensenrechtencommissie en zal actief deelnemen als waarnemer. Conform uw verzoek wordt u tevens op de hoogte gebracht van de stand van zaken met betrekking tot de mensenrechtendialoog met China en Iran.
Mensenrechtencommissie De agenda van de Mensenrechtencommissie betreft landen, thema’s, alsmede procedurele zaken. De instructie volgt de agendapunten van de Mensenrechtencommissie voor zover deze landen en thema’s betreffen. Een groot deel van de voorbereiding van de Mensenrechtencommissie vindt plaats in EU-verband. De EU treedt tijdens de Mensenrechtencommissie zoveel mogelijk op als eenheid en heeft als zodanig een hoog profiel. Op vrijwel alle agendapunten worden gemeenschappelijke interventies voorbereid en de EU en haar Lid-Staten nemen traditiegetrouw een groot aantal thematische en landenresoluties voor hun rekening. Met betrekking tot landensituaties worden in EU-verband momenteel resoluties en Voorzittersverklaringen voorbereid over Iran, Irak, Birma, OostTimor, Soedan, DR Congo, Israëlische nederzettingen en Colombia. De EU partners co-sponsoren gewoonlijk resoluties over ex-Joegoslavië, Kosovo, Cambodja, Burundi en Rwanda.
1
Ter vertrouwelijke inzage, alleen voor de leden, gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
KST44819 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Op thematische terreinen overwegen de EU en individuele partners de indiening van resoluties onder meer over de doodstraf, de rechten van het kind, godsdienstvrijheid, mensenrechtenactivisten, vrijheid van meningsuiting, arbitraire detentie, martelingen, verdwijningen, buitenrechtelijke executies, geweld tegen vrouwen en rechten op grond van het VN-convenant inzake economische, sociale en cuturele Rechten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 V, nr. 83
1
Zoals ik in mijn brief aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken over het advies «Het functioneren van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens» heb benadrukt, gaat het bij de bescherming van mensenrechten steeds om een afweging welk instrument kan en wordt ingezet. Daarbij spelen factoren als de te verwachten effectiviteit een rol, evenals de bereidheid van landen tot dialoog en samenwerking met de VN-mechanismen ter verbetering van de mensenrechtensituatie in het eigen land. De meetlat voor landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden is dezelfde, alleen de wijze waarop door de EU en Nederland in VN-verband wordt ingezet, verschilt. Is de slechte mensenrechtensituatie in een land praktisch onbespreekbaar, zoals bijvoorbeeld in het geval van Birma dan zal een veroordelende resolutie worden ingediend. Valt een land eenmaal onder het regime van een resolutie dan worden positieve en negatieve ontwikkelingen, mede aan de hand van de rapporten van de Speciale Rapporteurs, nauwlettend gemonitord. Voorbeeld hiervan zijn onder meer de resolutie over Soedan en de omnibus-resolutie over Kroatië, Bosnië en de FRJ. Ook zal soms voor het minder vergaande instrument van een Voorzittersverklaring gekozen worden, waarbij echter instemming van het betreffende land met de tekst van de resolutie noodzakelijk is. Wordt vooruitgang van meer permanente aard geacht dan zal de druk toenemen om geen resolutie meer in te dienen, zoals bijvoorbeeld in het geval van Nigeria. Nadeel is daarbij, dat wanneer een terugval plaatsvindt het moeilijk is opnieuw een resolutie in te dienen. Het moge duidelijk zijn dat in het politieke krachtenveld van de VN-Mensenrechtencommissie door de EU niet altijd het meest wenselijke bereikt wordt. Daar waar andere middelen en methoden niet haalbaar blijken te zijn is de EU-landenspeech een onmisbaar en nuttig instrument gebleken om aandacht voor slechte mensenrechtensituaties te vragen. Uit de reacties van de betrokken landen blijkt herhaaldelijk dat dat zijn effect zeker niet mist. Voor wat betreft thematische onderwerpen zal de bijzondere aandacht van de delegatie onder meer gericht zijn op de rechten van het kind, de rechten van de vrouw, godsdienstvrijheid, doodstraf, racisme (Wereldconferentie) en «human rights defenders». Daarnaast zal de delegatie zich inzetten voor aanvaarding van het rapport van de werkgroep die zich heeft gebogen over de problematiek van het Selebi-rapport, dat een verbetering beoogt van de aan de Mensenrechtencommissie rapporterende mechanismen, o.a de speciale rapporteurs. Eveneens vindt tijdens de komende Mensenrechtencommissie de verkiezing plaats van de helft van de leden van de VN-Subcommissie inzake de Bevordering en Bescherming van de Mensenrechten. De delegatie zal zich actief inzetten voor de door Nederland gestelde kandidatuur, t.w. Professor Fried Hoof (Utrecht), en als plaatsvervanger mevrouw Professor Lammy Betten (Exeter).
EU – Iran dialoog Onder verwijzing naar de brief van de Griffier van uw Commissie d.d. 21 februari jl. kenmerk Buza 2000/10, kan ik u als volgt informeren over de mensenrechtendialoog met Iran. In 1997 besloot de EU met Iran een «comprehensive dialogue» aan te gaan. Deze dialoog heeft voor de EU een kanaal geopend waarlangs punten van zorg over het Iraanse beleid worden overgebracht. De mensenrechtensituatie in Iran vormt een vast onderdeel van de agenda.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 V, nr. 83
2
Nederland heeft in november 1999 binnen de EU het idee gelanceerd om samen met Iran een aantal seminars te organiseren over de rechtsstatelijkheid. De expertsseminars zoals die zijn opgezet in de EU-dialoog met China over mensenrechten hebben hierbij als voorbeeld gediend. Een eerste gedachtenwisseling in Brussel eind 1999 wees uit dat de landen van de EU in beginsel positief staan ten opzichte van dit voorstel, doch er de voorkeur gaven aan de Iraanse verkiezingen af te wachten alvorens verder te praten over dit idee. Begin april zal in Europees verband een evaluatie worden opgesteld van de situatie in Iran en van de EU-Iran dialoog. In dit verband zal het Nederlandse voorstel wederom aan de orde komen. Met het oog hierop zal u begin april nader worden bericht over de stand van zaken.
EU – China dialoog Onder verwijzing naar de brief van de Griffier van uw Commissie d.d. 21 februari jl. kenmerk Buza 2000/10, kan ik u als volgt informeren over de mensenrechtendialoog met China. De laatste dialoogronde vond op 25 februari jl. te Lissabon plaats.
Structuur van de dialoog De EU-China mensenrechtendialoog bestaat uit drie onderdelen. Allereerst is er een officiële dialoog waarin algemene mensenrechtenonderwerpen en zorgpunten over de mensenrechtensituatie in China aan de orde worden gesteld. Vaste onderdelen vormen daarin de bespreking van individuele gevallen waarbij personen zijn gearresteerd of gedetineerd en actuele ontwikkelingen. Naast de officiële dialoog, die twee maal per jaar plaatsvindt, wordt voorts twee maal per jaar een juridisch seminar gehouden. In deze seminars wisselen Europese en Chinese academische experts ideeën uit over mensenrechtenonderwerpen. In september jl. was het belangrijkste onderwerp mensenrechten van vrouwen, in mei a.s. zal gesproken worden over de ratificatie van VN-mensenrechtenverdragen en de doodstraf. Het derde onderdeel van de EU-China mensenrechtendialoog is het samenwerkingsprogramma van de Europese Commissie. Dit programma bestaat uit projecten ter verbetering van de «rule of law» en het dorpsbestuur en ter ondersteuning van het ratificatieproces van de VN-mensenrechtenverdragen. Doel van de dialoog Het doel van de dialoog is uiteraard het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China. De EU streeft ernaar concrete vooruitgang te boeken op een aantal terreinen, waaronder de integratie van China in het mensenrechtenstelsel van de VN; de rechtsstaat; de doodstraf; administratieve detentie; behandeling van politieke opposanten en etnische en religieuze minderheden. Daarbij dient de dialoog tevens op termijn te leiden tot een grotere bewustwording in China op het gebied van mensenrechten. Positieve en negatieve aspecten Door het aangaan van de dialoog heeft China zich duidelijk opengesteld om te spreken over mensenrechten. Dit geldt met name voor de problematiek rond de opbouw van een rechtsstaat. Dit beschouwt men zelf ook als belangrijk voor een welvarend, internationaal concurrerend China. Daarnaast praten de EU en China inmiddels over onderwerpen die slechts een aantal jaren geleden nog onbespreekbaar waren, zoals marteling, de doodstraf en individuele gevallen waarbij personen zijn gearresteerd of gedetineerd vanwege o.a. politieke of religieuze redenen. In de juridische seminars wordt verder openlijk gesproken over verschillen van inzicht op het gebied van de mensenrechten en de aanpassingen in het Chinese rechtsstelsel teneinde aan de internationale mensenrechtennormen te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 V, nr. 83
3
voldoen. China heeft toegezegd dat de conclusies van de seminars ingebracht kunnen worden in de politieke dialoog zodat er meer interactie ontstaat tussen beide onderdelen van de dialoog. Ten slotte wordt er in China zelf ook meer discussie gevoerd over thema’s als de doodstraf en de toepassing van administratieve detentie. Naast de positieve ontwikkeling dat verschillende mensenrechtenonderwerpen nu bespreekbaar zijn geworden, heeft de EU-China mensenrechtendialoog bijgedragen aan vooruitgang op een aantal terreinen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ondertekening door China van het VN-Verdrag inzake de Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESOCUL) en het VN-Verdrag inzake de Burger en Politieke Rechten (BUPO) en de aanzet tot samenwerking tussen China en de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens en haar eerste bezoek aan China in het voorjaar van 1999. Het ESOCUL-verdrag is inmiddels in het kader van het ratificatieproces ter behandeling naar het parlement gestuurd. China heeft voorts aangegeven met de EU te willen samenwerken om de problemen die ratificatie van het BUPO-verdrag bemoeilijken te inventariseren en te bekijken op welke wijze de wetgeving en uitvoeringspraktijk dienen te worden aangepast om het verdrag op termijn te ratificeren. De Hoge Commissaris heeft China begin maart opnieuw bezocht en bespreekt momenteel hoe de technische samenwerking tussen China en haar Bureau gestalte moet krijgen. Zoals ook de Hoge Commissaris heeft aangegeven is er verder belangrijke vooruitgang geboekt op het gebied van de economische en sociale rechten, strafrechtprocedures en «administration of justice». De Hoge Commissaris stelde bezorgd te zijn over de verslechterde mensenrechtensituatie met betrekking tot het recht op vrijheid van vergadering, meningsuiting, en de godsdienstvrijheid. De dialoog heeft op een aantal terreinen niet tot de onmiddellijke concrete resultaten geleid waar de EU naar streefde. Dit zijn terreinen waar China meent dat stabiliteit en mensenrechten niet altijd samengaan, zoals bij de behandeling van politieke opposanten en etnische en religieuze minderheden waaronder Tibetanen, aanhangers van de Falung Gong en leiders van Christelijke huisgemeenten. Hieraan ligt vooral de angst voor ondermijning van de positie van de Communistische Partij en de angst voor separatisme ten grondslag. Hierbij is met name sprake van schendingen van het recht op vrijheid van meningsuiting, vergadering en godsdienst. De EU brengt haar ongenoegen hierover duidelijk naar voren, niet alleen in de dialoogrondes, maar ook in speciale demarches en tijdens bilaterale ontmoetingen. De EU onderstreept daarbij dat juist het waarborgen van de fundamentele mensenrechten en vrijheden essentieel is voor de stabiliteit van het land. De EU blijft bovendien benadrukken dat de dialoog weliswaar een lange termijn proces is, maar ook concrete resultaten dient op te leveren. Voorafgaand aan de meest recente dialoogronde op 25 februari jl. heeft de EU een lijst aangeboden aan China met een aantal suggesties voor concrete verbeteringen in de mensenrechtensituatie (waaronder het instellen van een opschortingsperiode van 2 jaar bij de toepassing van de doodstraf; het uitnodigen van VN mensenrechtenmechanismen die graag China zouden bezoeken; aanvang dialoog met de Dalai Lama). China heeft vooralsnog geen toezegging gedaan, maar is wel met eigen suggesties gekomen, voor verdieping van de discussie over een aantal onderwerpen in nieuw op te richten werkgroepen over de doodstraf, sektes, kleine criminaliteit, ratificatie van VN-verdragen en internet. Voorts stelde men dat momenteel de herziening van het heropvoeding-door-arbeid-systeem wordt bestudeerd en dat men positief staat tegenover bezoeken van verschillende thematische Rapporteurs van de VN. Verder zou er een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 V, nr. 83
4
datum zijn overeengekomen met de Speciale Rapporteur inzake Martelingen voor een bezoek deze zomer aan China.
Conclusie Enerzijds levert de EU derhalve door middel van de dialoog een duidelijke bijdrage aan het langdurige proces waarbij China zich aanpast aan internationale mensenrechtennormen. Anderzijds heeft de EU de Chinese autoriteiten nog niet kunnen bewegen tot verbetering in hun houding tegenover politieke opposanten en etnische en religieuze minderheden. Nederland blijft echter, net als de overige EU-landen, van mening dat de dialoog met China moet worden voortgezet om te komen tot beïnvloeding van het Chinese mensenrechtenbeleid op de lange termijn. Tegelijkertijd zal Nederland zich blijven inspannen om de mensenrechtendialoog op korte termijn meer resultaatgericht te maken. Het presenteren van een lijst met suggesties voor concrete verbeteringen tijdens de meest recente dialoogronde was hiervan een voorbeeld. Ik ga er vanuit dat het aanstaande overleg met uw Commissie de gelegenheid biedt om de verschillende elementen uit mijn brief nog nader toe te lichten. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 V, nr. 83
5