Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 277
Kansspelbeleid
IMr. 4
BRIEF VAIM HET LID SCHUTTE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 14 maart 1990 Namens de G.P.V.-fractie bied ik U de nota «Overheid en kansspel: van kanaliseren naar saneren» aan. Deze nota is nadrukkelijk bedoeld als een alternatief voor het regeringsstandpunt kansspelbeleid (kamerstuk 21 277). Naar ons oordeel zou deze nota daarom ook dienen te worden betrokken bij de UCV over dit regeringsstandpunt op 26 maart a.s. Schutte
012450F
SDU uitgeverij sGravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
Inhoudsopgave I
Situatieschets
3
II
Doelstellingen van het beleid
3
III
Inhoud van het beleid
4-
IV
Ultwerking van het beleid
5
V
Maatschappelijke gevolgen van het beleid
6
VI
Beoordeling van het beleid
7
VII
Naar een ander beleid 1. lllegale kansspelen 2. Instantloterij 3 Speelautomaten 4 Paardentotalisator 5. Casino's 6. Bingo 7 Sporttotalisator 8. Staatsloterij 9. Diverse loterijvergunningen 10. Toezicht 11. Hulpverlening
8 8 8 9 9 9 9 10 10 10 10 11
VIII
Van kanaliseren naar saneren
11
Noten
13
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
I. Situatieschets In mei 1988 verscheen in opdracht van de Raad voor de Casinospelen een wetenschappelijk rapport over probleemaspecten van gokken in Nederland onder de titel «Kansspelen als riskante gewoonte».1 Dit rapport stond niet op zichzelf. De laatste jaren vestigen steeds meer onderzoekers, hulpverleners en politiemensen de aandacht op de problemen welke door het gokken worden veroorzaakt. Gokverslaving is een bekend maar nog te veel genegeerd verschijnsel geworden. Gokken en criminaliteit worden steeds meer met elkaar in verband gebracht.2 Exacte gegevens over de omvang van het verschijnsel ontbreken, maar als de aantallen probleemverslaafden in Nijmegen en Deventer van resp. 750 en 250 enigszins representatief zijn is duidelijk dat het hier gaat om vele tienduizenden mensen in Nederland, die op enigerlei wijze in problemen geraakt zijn als gevolg van het gokken. De signalen over problemen hebben er mede toe geleid, dat ook de regering het te voeren kansspelbeleid nog eens onder de loupe heeft genomen 3 De G.P.V.-fractie in de Tweede Kamer heeft in de loop der jaren steeds weer gewezen op de negatieve aspecten van het kansspel– beleid en in de recente publiciteit over gokverslaving vele malen aanleiding gevonden de verantwoordelijke bewindslieden aan te sporen tot maatregelen. Dit heeft ertoe geleid, dat hangende de formulering van een regeringsstandpunt over het te voeren kansspelbeleid nog geen uitvoering is gegeven aan plannen tot verdere uitbreiding van de kansspelmogelijkheden. Nu de regering en de Staten-Generaal op het punt staan beslissingen te nemen over het verder te voeren beleid inzake kansspelen en de daaraan verbonden risico's willen wij niet volstaan met te wijzen op de negatieve kanten van het gokken maar tevens proberen aan te geven hoe de overheid vanuit haar verantwoordelijkheid ertoe kan bijdragen dat het gokken als maatschappelijk kwaad wordt teruggedrongen. Daartoe dient deze publikatie. We willen daarin nagaan wat de overheid in de loop der jaren heeft beoogd met haar kansspelbeleid en wat daarvan terecht is gekomen. We willen stilstaan bij de aard van de problemen als gevolg van gokken en de mogelijkheden daaraan iets te doen. Uiteraard zullen wij aangeven wat ons oordeel is over gokken en de verantwoordelijkheid van de overheid daarbij. Deze publikatie willen wij afsluiten met zo concreet mogelijke voorstellen voor het te voeren beleid inzake kansspelen en hulpverlening aan verslaafden. II. Doelstellingen van het beleid De Nederlandse overheid heeft in haar beleid steeds verschillende doelstellingen tegelijk willen realiseren. Zij signaleerde bij een deel van de bevolking een zekere behoefte aan gokken en wilde daaraan binnen zekere grenzen tegemoet komen. Geleidelijk aan werd de opbrengst van kansspelen interessant en werd het bieden van financiële ruimte aan sportorganisaties en maatschappelijke instellingen een zelfstandig doel. Casino's bleken een trekpleister voor toerisme te zijn en werden daarom maatschappelijk nuttig geoordeeld. Maar aan al deze algemene belangen werd niet zonder meer tegemoet gekomen, omdat de regering besefte dat aan gokken ook bezwaren en gevaren verbonden waren. Daarbij werd in die tijd niet zozeer aan verslaving gedacht als wel aan sociale bezwaren. Daarnaast was het bekend, dat met name in protestants– christelijke en socialistische kringen principiële bezwaren tegen gokken bestonden. Dat alles leidde ertoe, dat steeds weer politieke compro– missen werden gesloten. Kanalisatie van de gokzucht was daarbij het leidend beginsel. Argumenten voor deze beleidslijn werden vooral
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
ontleend aan het onuitroeibare verschijnsel van het illegale gokken en aan de buitenlandse concurrentie. lllustratief van de kanalisatiegedachte was de discussie over een wettelijke regeling van de voetbalpool. De hoogte van de maximumprijs bepaalde de breedte van het gokkanaal. Aanvankelijk zou deze f 25 000 bedragen, maar de Tweede Kamer verdubbelde het bedrag. De Eerste Kamer verwierp het voorstel, maar in een nieuw ontwerp werd de f 50 000 weer opgenomen. Deze grens hield slechts drie jaar stand: een verdubbeling volgde. Nog weer drie jaar later volgde het voorstel de grens te bepalen op f 500 000. In zes jaar tijd bleek het veilig geachte kanaal tot een bergstroom te zijn geworden. III Inhoud van het beleid De huidige Wet op de kansspelen dateert van 1964. Daarvóór werd er ook wel gegokt, maar er was geen sprake van één samenhangende regeling. De Staatsloterij bestond al sedert 1726, het wedden op paarden was in 1948 wettelijk geregeld in de Totalisatorwet, de voetbalpool was geruime tijd clandestien maar uiteindelijk ook geregeld. Maar casino's waren in Nederland verboden, evenals speelautomaten. Daarin kwam verandering toen de Hoge Raad in 1969 speelautomaten geoorloofd verklaarde als ze (slechts) vrije spelen als prijzen kenden. In 1974 zorgde een initiatiefvoorstel Geurtsen/Van Schaik voor legalisering van casino's, lotto en bingo. Bij de Staatsloterij deed zich een vergelijkbare ontwikkeling voor als bij de voetbalpool. De voorwaarden werden steeds verder versoepeld en de hoofdprijs ging naar f 500 000. Vanaf 1971 verscheen een nieuwe loot aan de kansspelstam, de Algemene Loterij Nederland, die begon met een giroloterij en in 1978 ook met een bankloterij. De opbrengst was bestemd voor instellingen op het gebied van maatschappelijk welzijn, cultuur en natuurbehoud en gezondheidszorg. De belangstelling voor het wedden op paarden liep langzaam terug. Reden om te kiezen voor een nieuwe opzet. De Engelse onderneming Ladbroke werd ingeschakeld. De Stichting Totalisator Draf– en Rensport kreeg de totalisator-vergunning en kreeg toestemming met Ladbroke een overeenkomst voor 20 jaar te sluiten, op grond van welke overeenkomst Ladbroke maximaal 500 wedkantoren in Nederland zou mogen openen. Sedert 1986 kent Nederland dan ook het verschijnsel wedkantoor. Omstreeks diezelfde tijd oordeelde de regering de tijd rijp het aantal casino's van drie met vijf uit te breiden en tevens toe te staan dat in casino's ook kansspeelautomaten zouden worden geplaatst. Ingrijpender dan velen zullen hebben verwacht waren de gevolgen van een wetswijziging van 1986, waardoor het mogelijk werd speelauto– maten met geldprijzen te exploiteren. In korte tijd werden tienduizenden speelautomaten geplaatst, zowel in speciale automatenhallen als in horecagelegenheden.4 De ontwikkelingen staan echter niet stil. Zowel de Stichting Nationale Sporttotalisator als de Algemene Loterij Nederland zien hun markt– aandeel dalen en willen samen een nieuwe loterij introduceren, de instantloterij. Nieuw hieraan is, dat de koper van zo'n lot onmiddellijk weet of hij een prijs heeft gewonnen; desgewenst kan hij direct weer een lot kopen. Het kabinet heeft in beginsel besloten het verlenen van een vergunning voor een instantloterij mogelijk te maken, maar de minister van Financiën vreest hiervan inkomstenderving voor de Staatsloterij. Daarom wordt nog gezocht naar een mogelijkheid de Staatsloterij hierbij te betrekken. Overigens wil ook de Staatsloterij verder. De mogelijkheden van verzelfstandiging worden onderzocht om zodoende de organisatie van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
4
loterij beter te laten inspelen op de ontwikkelingen op de markt. Daarbij wordt ook gedacht aan verhoging van de hoofdprijs tot f 1 miljoen. IV Uitwerking van het beleid Uit de hiervoor geschetste ontwikkeling is al duidelijk, dat van de gedachte een kanalisatie van het gokken in de praktijk niet veel terecht is gekomen. Bepalend was in de praktijk of er voor een bepaalde vorm van gokken een markt aanwezig was. Als het marktaandeel van een kansspelvorm achterbleef vormde dit aanleiding voor maatregelen om ook dat kansspel aantrekkelijker te maken. De ontwikkeling wordt nog duidelijker als we letten op de ontwikkeling van de omzetcijfers. Geschat wordt dat de uitgaven van Nederlanders aan kansspelen f 2,5 a f 3 miljard per jaar bedragen. Daarvan gaat rond f 120 miljoen naar het buitenland en rond f 600 miljoen naar het illegale circuit. 5 De bestedingen voor de belangrijkste kansspelen op de Nederlandse legale markt waren in 1987 als volgt: Staatsloterij f 638 miljoen (37 miljoen in 1964) Alg. Loterij Nederland f 109 miljoen (99 miljoen in 1980) Nat. Sporttotalisator f 173 miljoen (216 miljoen in 1975) Paardentotalisator f 108 miljoen (26 miljoen in 1964) Casinospelen f 190 miljoen (49 miljoen in 1977) Speelautomaten f 500 miljoen (schatting) Bingo f 100 miljoen (schatting) Afgezien van de absolute cijfers en onderkennend dat rekening moet worden gehouden met de geldontwaarding in de loop der jaren kan hieruit worden afgeleid, dat het aandeel van de Staatsloterij nog steeds groot is, maar in relatieve zin is gedaald. Grote stijgers zijn de casino– spelen en de speelautomaten. Dat is van belang, omdat juist deze kansspelen worden beschouwd als relatief risicovol. Datzelfde geldt van de paardentotalisator zoals deze door Ladbroke wordt georganiseerd en van de instantloterij als deze zou worden ingevoerd. Uitgaande van de gedachte dat de wet beoogt de gokzucht van de mens te kanaliseren vanwege de daaraan verbonden bezwaren en risico's moet dan ook worden geconcludeerd dat dit oogmerk niet alleen niet is bereikt maar ook in toenemende mate op de achtergrond geraakt. Een tweede conclusie moet zijn, dat de vrees voor een vlucht in de illegaliteit of naar buitenlandse kansspelen weinig steekhoudend is Ongeveer 75% van het bedrag dat de Nederlander wil vergokken blijft in eigen land en komt bij een gelegaliseerde vorm var. kansspel. Dit is een hoog percentage als in aanmerking wordt genomen dat de houding van de Nederlandse overheid tegenover illegaal gokken jarenlang zeer passief is geweest. Tot voor kort was het officiële beleid, dat alleen justitieel werd opgetreden indien er sprake was van criminele excessen, terwijl onderscheidene gemeenten een officieel gedoogbeleid voerden.6 Een niet uitgesproken doelstelling van het beleid is de afgelopen jaren wel gerealiseerd: de baten voor de schatkist. Aan kansspelbelasting werd in f 1962 f 3 miljoen ontvangen, in 1973 was dit f 9 miljoen, in 1 986 werd de f 100 miljoen bereikt, exclusief de omzetbelasting op de kansspelautomaten. 7 Daarnaast komt ook de netto-opbrengst van de Staatsloterij ten gunste van de schatkist. Deze wordt voor 1990 geraamd op f 175 miljoen. Op deze manier heeft de overheid een groot direct belang gekregen bij het voortbestaan van legale gokmogelijkheden. Diezelfde overheid staat nu voor de taak een antwoord te geven op de gevaren van dit gokken.
Tweede Kamer. vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr 4
V Maatschappelijke gevolgen van het beleid Een van de gevolgen van het steeds breder aanbod aan gokmogelijk– heden in onze samenleving is het ontstaan van een groeiende groep gokverslaafden. Echt betrouwbare cijfers over de omvang van deze groep zijn nog nauwelijks beschikbaar, maar het lijkt wel zeker dat het gaat om vele tienduizenden personen, die men kan karakteriseren als excessieve gokkers. Het gaat dan om personen die niet meer buiten het gokken kunnen, in hoge mate ervan afhankelijk zijn en hun gokgedrag niet meer onder controle kunnen brengen. In veel opzichten is de problematiek van de gokverslaafden van overeenkomstige aard als die van alcohol– en drugsverslaafden. Bij al deze vormen van verslaving gaat het om een allesoverheersend dwang– matig gedrag, gepaard gaande met zowel geestelijke als lichamelijke effecten, zoals geheugenverlies, onthoudingsverschijnselen enz. De gokverslaving openbaart zich langzaam: het proces kan vijf tot zeven jaar in beslag nemen. Veel gokverslaafden hebben relatieproblemen, suïcidale neigingen en hebben vaak grote financiële schulden. Anders dan alcohol– en drugsverslaafden zijn gokverslaafden vaak eenzame, individualistisch ingestelde personen. Dit gegeven, en de omstandigheid dat gokver– slaving veelal niet leidt tot directe overlast b.v. in de sfeer van de openbare orde, is er sterk debet aan dat de gokverslaving tot op heden nog nauwelijks in het overheidsbeleid als een wezenlijk vraagstuk is erkend geworden. Hulpverleners die tegen gokverslaafden aanlopen uiten vaak de klacht dat de overheid de gokverslaving weigert als een sociaal probleem te zien. Wij menen dat hier sprake is van kortzichtigheid van beleid. Gokver– slaving leidt in toenemende mate tot een verloedering van een grote groep medeburgers. Voor een deel komt die verloedering tot uiting in crimineel gedrag, veroorzaakt door financiële schulden. Alleen al hierom kan de overheid het verschijnsel van de gokverslaving niet langer negeren. Er is echter meer. Het voor de gokverslaafde zo verleidelijke gokaanbod wordt, zoals in de vorige paragrafen uiteengezet, door de overheid aangeboden of in elk geval gesanctioneerd. Waar dit het geval is, mag de overheid er de ogen niet voor sluiten dat haar permissiviteit ten aanzien van het gokken een grote groep burgers leidt naar de gevarenzone van de zelfdestructie. Voorzover gokverslaving politiek-bestuurlijk ernstig wordt genomen is dit vooral op het gemeentelijk vlak het geval. Recent is in steden als Deventer en Nijmegen onderzoek gedaan naar de omvang van de gokver– slaving. Langzaam maar zeker groeit de behoefte aan bestuurlijke instru– menten om aan deze verslaving een halt toe te roepen. Wij menen dat deze signalen van het gemeentelijk vlak niet onbeantwoord mogen blijven. Het is te betreuren dat tot op dit moment de rijksoverheid en de wetgever nog slechts op minimale wijze aandacht aan deze verslaving hebben willen besteden. Waar de overheid op tal van terreinen zich geroepen voelt voorlichting te geven ter voorkoming van ongewenst maatschappelijk gedrag (roken, verkeersgedrag enz.), daar moet de eerste voorlichtingscampagne tegen het gokken nog gestart worden. Al geruime tijd dringen consultatiebureaus voor alcohol en drugs (CAD's) aan op subsidiëring van de hulpverlening aan gokverslaafden. Achtereen– volgende bewindslieden, verantwoordelijk voor het volksgezondheids– beleid, hebben deze wens tot op heden niet willen honoreren. Ondanks aandrang van de zijde van onder meer de G.P.V.-fractie is in de Tijdelijke financieringsregeling verslavingszorg, die met 1 januari 1990 in werking is getreden, de gokverslaving niet opgenomen. In de praktijk leidt dit ertoe dat consultatiebureaus voor praktische en morele problemen komen te staan, wanneer zij met excessie gokverslaafden in aanraking komen. Het verslavingsgedrag van deze personen vraagt om een vorm
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
van hulpverlening, die in potentie aanwezig is, maar waarvoor de rijks– overheid geen financiële middelen beschikbaar wil stellen. VI Beoordeling van beleid Het gevoerde kansspelbeleid willen we niet alleen beoordelen op zijn maatschappelijke gevolgen, maar ook op zijn politieke aanvaardbaarheid. Het kan bekend zijn, dat het G.P.V. zich altijd principieel gekeerd heeft tegen voortgaande legalisering van gokmogelijkheden. Het wist daarin in een Antirevolutionaire traditie te staan. Groen van Prinsterer adviseerde in zijn tijd de schatkist niet te stijven door aanmoediging van een verder– felijke speculatiegeest. Kuyper en Colijn probeerden in hun tijd tever– geefs de staatsloterij af te schaffen. Centraal in hun en onze bezwaren tegen het gokken staat het tiende gebod van Gods wet, dat zich keert tegen elke begeerte naar iets dat ons niet geschonken is. Kansspelen worden als regel georganiseerd om met de opbrengst ervan een bepaald doel te dienen. Maar deelneming aan een kansspel geschiedt als regel niet vanwege dat doel, maar vanwege de kans op iets dat men normaal niet of niet zo gemakkelijk zou krijgen. Door middel van het kansspel wordt de begeerte geprikkeld. Door toe te geven aan die prikkeling kunnen allerlei andere schadelijke ontwikke– lingen worden uitgelokt. Men kan zo door zijn begeerte worden gedreven dat men verslaafd raakt. Men kan om aan zijn begeerte te kunnen voldoen geld uitgeven dat voor andere doelen nodig is, b.v. voor het levensonderhoud van het gezin. Verslaving kan leiden tot aantasting van de gezondheid of tot crimineel gedrag. Overigens zijn de bezwaren tegen legalisatie van kansspelen zeker niet alleen afkomstig van mensen die willen dat de overheid zich in haar beleid houdt aan Gods Wet. Vanouds voelden socialisten zich aange– sproken door bezwaren tegen de mogelijkheid van plotselinge verrijking van enkelingen en verarming van anderen. Sommige liberalen maakten bezwaren tegen het prikkelen van de hartstocht van de mens door middel van gelegaliseerd gokken. Een van hen, de letterkundige Jacob van Lennep, diende in de tijd dat hij lid van de Tweede Kamer was zelfs een initiatiefvoorstel in tot het benoemen van een commissie, die de afschaffing van de staatsloterij zou onderzoeken. lllustratief was zijn reactie op de kritiek die ook toen al werd gehoord, nl. dat afschaffing van de staatsloterij deelneming in vreemde loterijen zou doen toenemen. Zijn antwoord was: «Dit argument doet mij denken aan de fabel van de hond, die het middagmaal van zijn meester om de hals droeg en die, om te voorkomen dat het door andere honden werd opgegeten, het zelf opvrat!»8 Juist in een zaak als het gokken is ook duidelijk, dat het niet aangaat dit als een puur particuliere zaak te beschouwen. De overheid treedt zelf als exploitant van een kansspel op en ontvangt de baten van andere kansspelen in de schatkist. De gevolgen van riskant gokgedrag blijven ook niet tot de particuliere sfeer beperkt. Er ligt een relatie tussen dit gedrag en verslaving, criminaliteit en sociale problemen. Mensen die hierdoor in moeilijkheden komen doen een beroep op mede door de overheid bekostigde voorzieningen. Onder die omstandigheden behoort het mede tot de taak van de overheid de ongebondenheid van de mensen te bedwingen. Jarenlang heeft zij gemeend dit te kunnen doen door middel van een kanalisatie– beleid, dat neerkwam op een steeds verder toegeven aan druk vanuit de samenleving. Nu staat zij voor het faillissement van dit beleid. De gokver– slaving en de daarmee samenhangende criminaliteit vormen een onver– wacht groot maatschappelijk probleem. Inmiddels zijn tal van maatschappelijke organisaties en de overheid zelf financieel belang–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
hebbend geworden bij het voortbestaan en het uitbouwen van het gelegaliseerde gokken. Wij onderkennen dat een radikaal ander beleid niet van de ene dag op de andere mogelijk is. Daarvoor is het gokken niet alleen te populair bij velen, maar maakt het ook te veel deel uit van ons maatschappelijk systeem. Maar dit mag geen argument zijn maar op de oude voet door te gaan, laat staan om nieuwe gokmogelijkheden te creëren. Een eerste vereiste is, dat de overheid zelf zich bereid toont de feiten en haar verantwoordelijkheid daarvoor onder ogen te zien. Op basis daarvan zal zij tot de erkenning moeten komen, dat het gevoerde kanali– satiebeleid op een mislukking is uitgelopen en tot grote maatschappelijke schade heeft geleid Vanuit dat besef zal de overheid voor de toekomst andere keuzen moeten maken. In plaats van de behoefte aan gokken als uitgangspunt te hanteren zal zij de gevaren en risico's van het gokken moeten intomen. In plaats van te willen concurreren met het illegale gokcircuit zal zij dit moeten bestrijden. In plaats van de vraag naar kansspelen te bevorderen door vergroting en verbreding van het aanbod zal zij moeten proberen de samenleving te overtuigen van de negatieve gevolgen van het deelnemen aan kansspelen. Zo'n ander beleid vergt tijd. Prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen waardoor de risico's van verslaving worden beperkt. Wetge– vende en bestuurlijke maatregelen zullen moeten samengaan met preventieve maatregelen en hulpverlening aan verslaafden. VII IMaar een ander beleid Samengevat pleiten wij voor een nieuw beleid inzake kansspelen, waarvan de volgende maatregelen de kern vormen. 1. lllegale kansspelen Tot voor kort werd tegen illegale speelgelegenheden alleen justitieel opgetreden als er sprake was van criminele excessen, terwijl diverse gemeenten terzake een gedoogbeleid voerden.6 De regering wil nu een tweesporenbeleid: èn een hogere prioriteit voor vervolging van illegaal gokken èn aanpassing van het legale aanbod aan kansspelen aan de vraag. Wij pleiten voor: a. een gerichte bestrijding van illegale speelgelegenheden door straf– rechtelijke, bestuurlijke en fiscale autoriteiten zowel op landelijk als op gemeentelijk niveau; b. aanscherping van regelgeving teneinde ontduiking van wettelijke voorschriften tegen te gaan; 9 c. een breuk met het achterhaalde idee dat de illegaliteit bestreden zou kunnen worden door een groter legaal aanbod.10 2. Instantloterij In een beleid gericht op terugdringing van het gokken moet prioriteit worden verleend aan vormen welke relatief grote risico's met zich meebrengen. Vanzelfsprekend moeten geen nieuwe kansspelen worden geïntroduceerd als deze extra riskant zijn. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft bij herhaling gevraagd om invoering van een instantloterij met als enige motief het kunnen blijven financieren van het sportbeleid en het kunnen ontwikkelen van andere initiatieven. De risico's van gokverslaving zijn hierbij niet betrokken. 11 Wij pleiten ervoor dat de regering alsnog besluit af te zien van invoering van een instantloterij en daarbij te verwijzen naar de risico's van verslaving bij deze vorm van kansspel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
8
3. Speelautomaten Het grote aantal gemakkelijk bereikbare speelautomaten blijkt vooral een oorzaak van verslaving te zijn. Een ingrijpende wetswijziging zal nodig zijn om de golf van verslaving weer in te dammen. Daarop moet echter niet worden gewacht. Wij pleiten voor: a. een gemeentelijk vergunningsbeleid, waarbij systematisch zoveel mogelijk wordt voorkomen dat speelautomaten worden geplaatst in clubgebouwen en andere inrichtingen waar veel jongeren komen en waarbij vestiging van speelautomatenhallen wordt tegengegaan;12 b. het recht van gemeenten speelautomaten in hun gemeenten te weren of het aantal te beperken; c. wijziging van de Wet op de kansspelen, waardoor speelautomaten waarmee geldprijzen gewonnen kunnen worden opnieuw verboden worden. 4. Paardentotalisator Hoewel ook het wedden op paarden behoort tot de relatief riskante kansspelen heeft deze factor geen rol gespeeld bij de inschakeling van Ladbroke. Op grond van de verleende vergunning mag Ladbroke nu tot 1 april 2006 maximaal 500 wedkantoren vestigen. Hoewel nog maar een klein deel van dit aantal is gerealiseerd heeft dit al wel geleid tot een verdubbeling van de omzet. Toch leidt Ladbroke nog steeds verlies. Eenzijdige intrekking van de verleende vergunning is niet zonder meer mogelijk. Nu deze ongelimiteerde en eenzijdig gemotiveerde vergunningver– lening echter duidelijk een politiek misser is geweest en bovendien blijkt dat de vergunning Ladbroke niet oplevert wat deze ervan verwacht zal hebben pleiten wij voor heropening van het overleg gericht op beëin– diging van de relatie met Ladbroke en sluiting op termijn van de wedwinkels. 5. Casino 's Vestiging van casino's geschiedt vooral met het oog op de betekenis voor het toerisme en de economie. Tevens speelt een rol het voorkomen van het afvloeien van gelden naar illegale casino's. Vanaf 1987 is het bezoek aan en de opbrengst van casino's sterk gestegen. Oorzaken hiervan zijn de opening van nieuwe casino's en de plaatsing van speelau– tomaten in casino's. Zo steeg de opbrengst van 1986 op 1987 met ongeveer f 90 miljoen, waarvan ongeveer f 50 miljoen als opbrengst van speelautomaten. 13 Het regeringsbeleid is erop gericht de casino's een grotere vrijheid te geven om in te spelen op de wensen van het publiek, het aantal vesti– gingen verder uit te breiden en met name aandacht te schenken aan kleinschalige vestigingen. Op deze wijze zal de drempel naar het casino verder worden verlaagd. Wij pleiten voor: a. bevriezing van het aantal casino's; b. onderzoek van de mogelijkheden casino's te vervangen door toeris– tische attracties met minder risico's; c. geen verlaging van de drempel naar het casino; d. de verplichting tot het vaststellen en hanteren van verifieerbare gedragscodes, gericht op het tegengaan van overmatig gokken en het ontstaan van verslaving. 6. Bingo Bingo (of kienen) behoort tot de kleine kansspelen, welke in beginsel zonder vergunning mogen worden georganiseerd en waarvan de prijzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
zeer beperkt zijn. Problemen zijn ontstaan doordat commerciële exploi– tanten zich erop geworpen hebben, die kans zien er een miljoenenbedrijf van te maken. De G.P.V.-fractie heeft hiervoor herhaaldelijk de aandacht van de minister van justitie gevraagd, hetgeen leidde tot toezegging zo nodig wettelijke maatregelen te treffen. Zij pleit ervoor dergelijke maatre– gelen thans spoedig te treffen waardoor misbruik van de mogelijkheid voor charitatieve instellingen tot het houden van verenigingsavonden met als onderdeel een klein kansspel wordt voorkomen.14 7. Sporttotalisator De Stichting Nationale Sporttotalisator wil de dalende inleg voor de door haar georganiseerde kansspelen compenseren door onder meer een grotere flexibiliteit in regelgeving en opheffing van het wettelijk maximum van f 500 000,-- als hoofdprijs. Ook is zij gegadigde voor de instantloterij. De regering wil op zo kort mogelijke termijn nadere wette– lijke maatregelen treffen om de aantrekkelijkheid van de sporttotalisator te vergroten. Wij bepleiten thans geen wijzigingen aan te brengen om deze totali– sator aantrekkelijker te maken maar na te gaan hoe alternatieve inkom– stenbronnen kunnen worden verkregen voor de opbrengsten welke thans ten goede komen aan instellingen op het terrein van sport, maatschap– pelijk welzijn, volksgezondheid en cultuur. Ondertussen dient de maximum hoofdprijs niet te vervallen of te worden verhoogd. 8. Staatsloterij De Staatsloterij behoort niet tot de kansspelen met een verhoogd risico. Het meest wezenlijke bezwaar hiertegen is, dat de staat zelf optreedt als kansspelexploitant en zodoende haar morele recht (en plicht) op te treden tegen vormen van gokken aantast. De geschiedenis heeft ook geleerd dat het bestaan van de Staatsloterij als argument diende tot legalisering van andere vormen van kansspel. Verzelfstan– diging van de Staatsloterij maakt aan de bezwaren geen einde, omdat de overheidsbetrokkenheid blijft. Bovendien zal verzelfstandiging de markt– positie van de Staatsloterij kunnen verbeteren en nieuwe vraag naar kansspelen kunnen oproepen. Wij pleiten daarom voor: a. het afzien van plannen tot verzelfstandiging van de Staatsloterij; b. handhaving van het maximum van de hoofdprijs; c. het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot opheffing van de Staatsloterij. 9. Diverse loterijvergunningen De Wet op de kansspelen kent naast de hiervoor genoemde specifieke kansspelen mogelijkheden om met toestemming van de minister van Justitie of van het gemeentebestuur incidenteel kansspelen te organi– seren. In beginsel dient daarmee een specifiek algemeen belang te worden gediend. Deze kansspelen kunnen uiteenlopen van beperkte plaatselijke acties voor een goed doel tot de Nationale Postcode Loterij met prijzen tot f 100 000,--. In het kader van een beleid tot sanering van kansspelen pleiten wij voor a. terughoudendheid bij het verlenen van vergunning tot het organi– seren van kansspelen; b. beperking van de maximum hoofdprijzen. 10. Toezicht Een beleid gericht op sanering van kansspelen is meer dan een beperkt vergunningenbeleid. Voorlichting is nodig over de risico's van de onder–
Tweede Kamer. vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
10
scheidene kansspelvormen. Reclame, met name voor risicovolle kansspelen, moet worden tegengegaan. Een verbod voor deelneming aan risicovolle kansspelen door jongeren beneden 18 jaar is nodig. Kansspelen blijken vaak aanleiding te geven tot fraude en tot vormen van criminaliteit. Voorschriften betreffende toezicht op exploitanten en hun personeel en op te gebruiken apparatuur kunnen dit mede tegengaan. Voldoende prioriteit bij opsporing en vervolging is dan uiteraard noodzakelijk. 7 7. Hulpverlening Tot op heden is in het overheidsbeleid nog nauwelijks zelfstandige aandacht besteed aan de hulpverlening aan gokverslaafden. Wij menen dat de overheid een eigen taak en verantwoordelijkheid heeft om in de sfeer van de preventie en de daadwerkelijke hulpverlening aandacht te besteden aan deze specifieke verslavingsproblematiek. Wij pleiten voor: a. het regiem van de Tijdelijke financieringsregeling verslavingszorg uit te breiden met de hulpverlening aan gokverslaafden. Dit betekent dat de consultatiebureaus voor alcohol en drugs (CAD's) en andere hulpverle– ningsinstellingen op het terrein van de verslavingszorg de financiële middelen van genoemde regeling ook mogen benutten voor de hulp aan gokverslaafden; b. het bieden van financiële mogelijkheden voor gemeenten, die in de sfeer van de collectieve preventie gericht aandacht willen besteden aan de voorkoming en bestrijding van gokverslaving. Onderzocht moet worden of er mogelijkheden zijn met het oog daarop een specifieke uitkering te verstrekken aan gemeenten op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid; c. een versterking van de financiële basis van de hulpverlening aan gokverslaafden door het besteden van een bepaald percentage van de opbrengst van de kansspelen en/of kansspelbelasting ten behoeve van de zorg en hulpverlening aan probleemgokkers. Vill Van kanaliseren naar saneren Een centraal element in het kabinetsbeleid vormt de sociale vernieuwing. Wie kennis neemt van de gevolgen welke overmatig gokken voor veel mensen heeft zal er geen moeite mee hebben te onderkennen, dat een beleid gericht op sanering van de huidige kansspelpraktijk sociaal vernieuwend is. Mensen, die in een uitzichtloze situatie geraakt zijn, kunnen weer sociaal functioneren. Een negatieve levenshouding kan worden omgezet in een positieve: het functioneren van mensen als schepsel van God met de mogelijkheid bij te dragen aan eigen ontplooiing en ontwikkeling van de samenleving. Zij kunnen weer rentmeesters zijn over de hun toevertrouwde middelen. Het is de moeite waard zich voor zo'n koerswijziging sterk te maken. Wij realiseren ons dat dit tijd kost. Alles kan niet tegelijk. Verkregen rechten kunnen niet zo maar ongedaan worden gemaakt. Daarom moet prioriteit gelegd worden bij maatregelen om het risicovolle gokken tegen te gaan. Daardoor kunnen inkomsten wegvallen, voor maatschappelijke organisaties en voor de overheid. Het ligt op de weg van de overheid ruimte te bieden om alternatieve inkomsten te verwerven of anderszins inkomsten en uitgaven opnieuw op elkaar af te stemmen. Het wegvallen van inkomsten voor de overheid mag in ieder geval geen zelfstandig argument zijn om af te zien van saneringsmaatregelen. Integendeel, een overheid die jaarlijks zo'n f 300 miljoen aan recht– streekse inkomsten ontvangt verkregen door haar gelegaliseerd gokken, heeft de plicht de helpende hand te bieden aan personen en instellingen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
11
die zich tot taak stellen hulp te verlenen aan mensen die door dit gokken in problemen gekomen zijn. 's~Gravenhage, 14 maart 1990 G. J. Schutte E. van Middelkoop
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
12
Noten
1
Kansspelen als riskante gewoonte, RU Utrecht, mei 1988. Vgl. b.v. H. Wander in Algemeen Politieblad 26 juni 1982, Koster en Rijkeboer in Jeugd en Samenleving nov. 1986 en het recente rapport over gokverslaving in Nijmegen en Deventer. 3 Regeringsstandpunt «Kansspelen in perspectief», Kamerstuk 21 277. 4 Kansspelen als riskante gewoonte, blz. 20. 5 Vgl. De Nederlandse Kansspelmarkt, Amsterdam februari 1989, blz. 23. 6 Vgl. Kamerstuk21 277, blz. 14 en 15. I Kansspelen als riskante gewoonte, blz. 23 en 24. 8 Vgl. P. A. Diepenhorst, Ons Isolement, Kampen 1936, blz. 263. 9 Vgl. Kanspelbeleid: normeren en tolereren, Den Haag 1988, blz. 15 10 Vgl. brief Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan vaste commissie voor justitie van de Tweede Kamer d.d. 11 januari 1990. II Kansspelen als riskante gewoonte, blz. 86. 12 Voor een overzicht van mogelijkheden in het licht van de bestaande jurisprudentie vgl. De Gemeentestem d.d. 7 december 1989. 13 Kansspelen als riskante gewoonte, blz. 17. 14 Voor een voorlopige oplossing welke in Rotterdam is gevonden vgl. De Nederlandse Gemeente d.d. 27 oktober 1989. 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 277, nr. 4
13