Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
22 113
Kwaliteit van zorg
IMr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN WELZIJN, VOLKSGE– ZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 21 januari 1994 Hierbij doe ik u toekomen mijn standpunt op het advies van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid betreffende Certificatie van Kwa I iteitssystemen. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
411742F ISSN 0921 - 7371 Sdu Uttgevenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
1. Inleiding Certificatie kan een belangrijk instrument zijn, waar het er om gaat de kwaliteit van zorg te bevorderen. Daarom moeten instellingen en beroepsbeoefenaren interne kwaliteitssystemen ontwikkelen die zo zijn opgezet dat externe kwaliteitsbeoordeling mogelijk is. Dat is een van de afspraken die zijn gemaakt tijdens de Leidschendamse Kwaliteits– conferenties, die in 1989 en 1990 werden gehouden. Tijdens deze conferenties werden tussen de partij en - consumenten/patiënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en overheid - afspraken gemaakt over taken en verantwoordelijkheden. Deze afspraken zijn weergegeven in de Nota Kwaliteit van Zorg. Een belangrijk uitgangspunt dat aan de basis van deze afspraken ligt, is dat de overheid verantwoordelijk is voor het scheppen van (wettelijke) voorwaarden voor het formuleren en realiseren van een adequaat kwaliteitsniveau door de drie betrokken partijen in het veld. Deze afspraak heeft geleid tot de formulering van het wetsvoorstel Kwaliteitswet Zorginstellingen, dat thans bij de Raad van State voor advies ligt. In dit wetsvoorstel zijn verschillende eisen opgenomen. Belangrijk is vooral dat de Kwaliteitswet zorginstellingen zal verplichten om verantwoorde zorg te leveren. In verband hiermee dienen instellingen over te gaan tot de ontwikkeling en implementatie van kwaliteits– systemen. Een groot aantal instellingen wacht niettot de Kwaliteitswet van kracht is, maar is reeds op dit moment druk bezig met het tot stand brengen van kwaliteitssystemen. Dit blijkt in veel gevallen een complex proces dat veel inzet en geduld van de organisaties vergt. Om deze reden komen meestal geen integrale systemen, maar in eerste instantie slechts deelsystemen tot stand. Bij de opzet van systemen worden voorts verschillende wegen bewandeld en verschillende basismodellen gekozen. Dit betekent dat de verschillende systemen in lang niet alle opzichten een vergelijkbare structuur vertonen. Dit laatste kan belangrijke gevolgen hebben voor externe kwaliteitsbeoordeling. Wanneer immers externe kwaliteits– beoordeling, bijvoorbeeld in de vorm van certificatie, plaatsvindt uitgaande van een bepaald basismodel, bestaat de kans dat zorgvuldig ontwikkelde en adequaat functionerende kwaliteitssystemen als onvol– doende worden beoordeeld terwijl het in dat geval feitelijk het beoordelingsinstrument is dat in gebreke blijft. Het is derhalve van belang dat externe beoordelingsinstrumenten adequaat geacht kunnen worden om daadwerkelijk een zinnig oordeel te geven over kwaliteitssystemen van zorginstellingen. Certificatie dient blijkens het bovenstaande op zich inzet te zijn van een beoordelingsproces. Het negeren van dit element zou ertoe kunnen leiden dat het ontwikkelen van kwaliteitsnormen en –systemen minder goed verloopt of zelfs stagneert. Er kan prematuur gecertificeerd worden voordat de ontwikkeling van normen is uitgekristalliseerd en er kan een wildgroei van certificerende instanties optreden. In dit verband is door de Raad voor de Certificatie, die als doel heeft de afstemming en harmoni– satie van certificerende activiteiten, gewezen op de mogelijkheid van de instelling van een coördinatie-commissie voor de certificatie in de zorgsector. De Stichting Raad voor de Certificatie, die in 1981 is opgericht, kan certificerende instellingen officieel erkennen op basis van internationaal afgestemde criteria als onafhankelijkheid, objectiviteit, betrouwbaarheid en inspraak van belanghebbenden. Erkenning van certificerende instel– lingen gebeurt op vrijwillige basis. De Raad voor de Certificatie maakt voor zijn coördinerende taak regelmatig gebruik van coördinatie– commissies. In een enkel geval gaat het hierbij om een interne
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
coördinatie-commissie, maar meestal is er sprake van externe commissies die door de Raad als zodanig zijn erkend. In het laatste geval bestaat er een overeenkomst tussen de Raad voor de Certificatie en de coördinatie– commissie, waarin verplichtingen over en weer worden geregeld. De rol van coördinatie-commissies wordt in de Statuten van de Raad voor de Certificatie als volgt omschreven: «De coördinatie-commissies zijn belast met de bevordering van de coördinatie van erkende instellingen en harmonisatie van erkende systemen op certificatiegebied binnen de door hen bestreken gebieden.» In de praktijk betekent dit onder meer dat de coördinatie-commissie inventariseert en analyseert wat er op het eigen terrein gebeurt en het Algemeen Bestuur van de Raad voor de Certificatie adviseert omtrent opstelling en wijziging van certificatieschema's en erkenningscriteria. Het Algemeen Bestuur kan alleen gemotiveerd van een advies van een coördinatie-commissie afwijken. Naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad voor de Certificatie om over te gaan tot de instelling van een coördinatie-commissie voor de zorgsector zijn de meningen van koepels/organisaties van zorgaanbieders, verzekeraars en patiënten/consumenten gepeild. De commentaren bleken voor het merendeel positief van toon. Hieruit heb ik de conclusie getrokken dat het instellen van een coördinatie– commissie voor de certificatie serieus in overweging dient te worden genomen. Om aan deze gedachte verder uitwerking te geven heb ik vervolgens advies gevraagd aan de Nationale Raad voor de Volksge– zondheid. Hierbij werden de volgende vragen aan de Raad voorgelegd: - Wat zijn de aard en de omvang van de huidige initiatieven op het gebied van certificatie in de zorgsector? - Welke ontwikkelingen verwacht uw Raad op dit punt? - Wat is de rol die bedoelde coördinatie-commissie m.b.t. deze ontwikkelingen kan hebben? - Hoe zou deze commissie samengesteld dienen te worden en waar dient het secretarïaat van deze commissie gelokaliseerd te worden? Op 16 juli 1993 ontving ik het advies Certificatie van kwaliteitssystemen, waarin de NRV het antwoord formuleert op de door mij gestelde vragen. 2. WVC-standpunt t.a.v. het advies Ik heb met veel waardering kennis genomen van het advies van de NRV over Certificatie van kwaliteitssystemen. Het advies biedt op inzichtelijke wijze informatie over het begrip systeemcertificatie, de mogelijkheden hiervan en de valkuilen die zich op dit terrein kunnen voordoen. Ook wordt ingegaan op de huidige stand van zaken en waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen, waarbij vanzelfsprekend de rol die een coördinatie-commissie certificatie hierbij kan spelen, aan de orde komt. Tenslotte wordt aandacht gewijd aan de samenstelling, organisatie en financiering van de coördinatie-commissie. 2.1. Certificatie: kans of bedreiging? In zijn advies wijst de Raad erop dat certificatie een belangrijke stimulerende rol kan spelen bij het ontwikkelen van een kwaliteits– bewustzijn. Certificatie beloont namelijk het werken met kwaliteits– systemen. Ook kan een certificaat de concurrentiepositie van zorgaan– bieders verbeteren. Immers, het certificaat geeft verzekeraars en andere zorgaanbieders het signaal dat de gecertificeerde aanbieder goede kwaliteit levert en derhalve een aantrekkelijke partij is om overeen– komsten mee af te sluiten resp. zaken mee te doen. Certificatie kan ook de taak van het Staatstoezicht faciliteren. Immers, wanneer het Staatstoezicht kennis heeft van de wijze waarop certificerende instanties hun werk doen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
zal toezicht veel gerichter kunnen plaatsvinden op die instellingen waar de kwaliteit werkelijk of waarschijnlijk onvoldoende is en kan de werklast voor het staatstoezicht verminderen. Ook voor de rijksoverheid is een goed werkend certificatiestelsel zeer functioneel, daar de aanwezigheid van zo'n stelsel betekent dat in het veld een sluitend systeem van zelfregulering bestaat, zodat het niet nodig is van overheidswege gedetailleerde regels vast te stellen voor de kwaliteit van zorg. Ik onderschrijf het belang van certificatie, zoals dat door de NRV wordt beargumenteerd. In de Nota Kwaliteit van Zorg is op dit onderwerp reeds uitgebreid ingegaan en ook in de memorie van toelichting van de Kwaliteitswet Zorginstellingen wordt aandacht besteed aan certificatie als onderdeel van een integraal kwaliteitsbeleid op het gebied van de zorgsector. De tekst van de betreffende passage luidt: «In het verlengde van de ontwikkeling van kwaliteitssystemen - de zogenoemde interne kwaliteitsbewaking - ligt de externe kwaliteits– bewaking in de vorm van certificatie van deze systemen. Wanneer de kwaliteitssystemen tot ontwikkeling zijn gekomen en in voldoende mate zijn geïmplementeerd, achten wij certificatie als sluitstuk van de zelfordening op dit punt zinvol. (...) In het bedrijfsleven heeft de certificatie als sluitstuk van de invoering van kwaliteitssystemen zijn waarde bewezen. Onafhankelijke certificatie heeft onzes inziens ook voor de zorgsector de nodige voordelen. Het biedt een kader voor een expliciete en objectieve toetsing van hetgeen via zelfordening tot stand is gebracht. Het garandeert met andere woorden objectiviteit bij de beoordeling van de kwaliteit van de geleverde zorg. Voorts biedt het duidelijkheid voor de patiënt/cliënt en de verzekeraar. Een certificeringsstelsel bewerkstelligt tevens dat de toegepaste normen niet uitsluitend de vertaling zijn van belangen van degenen die de norm hanteren, maar ook van die van de financiers en afnemers van de zorg.» Ik onderken derhalve het belang van de ontwikkeling van initiatieven op het gebied van certificatie. Om deze reden heb ik in het kader van het Programma Kwaliteit van Zorg 1992-1993 ook een tweetal initiatieven op dit terrein gesubsidieerd, nl. een project van TNO/PACE en een project van de Vereniging Directies Bejaardentehuizen. Hiernaast volg ik met belangstelling activiteiten van andere organisaties zoals KEMA en de Coördinatie Commissie ter bevordering van de Kwaliteitsbeheersing van het laboratoriumonderzoek op het gebied van de gezondheidszorg. Certificatie heeft echter niet alleen positieve kanten, zo benadrukt de NRV in zijn advies. Er zijn ook valkuilen. Allereerst signaleert de NRV dat het mogelijk is dat certificatie geen middel wordt om de kwaliteit van zorg zeker te stellen, maar een doel op zich, doordat instellingen certificatie nastreven om hun concurrentiepositie te verbeteren, terwijl interne kwaliteitssystemen nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd. Een tweede risico van certificatie is dat het mogelijk leidt tot bureaucratie, zeker wanneer het certificatieproces met een enorme hoeveelheid papier gepaard gaat. Een derde valkuil noemt de NRV dat eisen aan kwaliteits– systemen zo algemeen worden geformuleerd dat het certificaat niets zegt over de kwaliteit van de zorgverlening. Ik ben van mening dat de door de NRV gesignaleerde gevaren zeer reëel zijn. Bij verschillende certificerende instellingen bestaat de indruk dat er in de zorgsector al op korte termijn certificaten kunnen worden uitgereikt. Veel instellingen in het veld daarentegen zijn pas recent begonnen met de opzet van interne kwaliteitssystemen. Oe ontwikkelingen op het gebied van certificatie kunnen deze instellingen gemakkelijk overdonderen, waardoor men certificatie als middel gemakkelijk uit het oog verliest en certificatie tot doel verwordt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
Het probleem is in een dergelijke situatie vooral dat de consument dan onterechte conclusies uit het bezit van certificaten trekt. Het gevaar van bureaucratie acht ik evenmin denkbeeldig. De ervaringen die bijvoorbeeld in de Verenigde Staten met certificatie zijn opgedaan, wijzen erop dat certificatie zeer veel papieren rompslomp met zich mee kan brengen. Het probleem van te globale eisen is vooral bekend uit andere sectoren. Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat certificatie op zich een goede zaak is, die een passend sluitstuk van zelfregulering zou kunnen vormen. Echter, de potentiële valkuilen maken het noodzakelijk dat wel behoedzaam met certificerende initiatieven wordt omgesprongen. Daarom acht ik een effectieve harmonisatie en sturing van certificatie noodzakelijk. Een vraag die in dit verband gesteld kan worden, is of uit genoemde noodzaak direct volgt dat hier een taak voor de overheid ligt. Mijns inziens is dat niet het geval. Certificatie is primair het sluitstuk van zelfregulering. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor sturing en harmonisatie op het gebied van certificatie ook in eerste instantie bij de betrokken partijen zelf gelokaliseerd dient te worden. 2.2. Coördinatie van certificatie als sturingsinstrument De NRV is in zijn advies uitgebreid ingegaan op de oprichting van een coördinatie-commissie als instrument om harmonisatie en sturing van certificatie in de zorgsector te bewerkstelligen. De Raad voor de Certifi– catie beschrijft in zijn Reglement coördinatie-commissies als kerntaak van een dergelijke commissie de inventarisatie en analyse van de bestaande situatie in het betreffende gebied alsmede het aangeven van de wegen die kunnen leiden tot de oplossing van knelpunten in die situatie. In dit verband ziet de NRV een drietal concrete taken voor een coördinatie– commissie certificatie. In de eerste plaats dient de commissie harmoni– satie van certificerende activiteiten te bewerkstelligen door het vaststellen van certificatieschema's en –eisen en het monitoren en temporiseren van certificatie. Een tweede belangrijke taak van een coördinatie-commissie is ondersteuning van de zelfregulering door het bevorderen van het totstandkomen van normen, het bevorderen dat certificatie maatschap– pelijk ingebed wordt en het verstrekken van informatie. Als derde taak van de coördinatie-commissie noemt de NRV het volgen van de ontwikke– lingen in Europees verband. Gezien hetgeen dienaangaande door de NRV is uiteengezet, ben ik van mening dat oprichting van een coördinatie-commissie er in belangrijke mate toe zal leiden dat de eerder genoemde valkuilen van certificatie worden vermeden. Een coördinatie-commissie zal ertoe bijdragen dat schijncertificatie, certificatie met als enig doel het verbeteren van de concurrentiepositie, niet plaatsvindt. Voorts kan een coördinatie– commissie toezien op de gevaren van bureaucratisering en te globale eisen. Bij de oprichting van een coördinatie-commissie wil ik echter ook enige kanttekeningen plaatsen. Een coördinatie-commissie kan op zijn beurt ook aanleiding geven tot bureaucratisering. Voorts zou een coördinatie– commissie ook een verstarrende invloed kunnen hebben en daarmee de flexibiliteit van het kwaliteitsbeleid in gevaar kunnen brengen. Een coördinatie-commissie zou ten slotte de initiatieven van certificerende instanties kunnen frustreren, waardoor externe kwaliteitsbewakende systemen minder goed van de grond komen dan vanuit het oogpunt van een optimale zelfregulering wenselijk zou zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
Genoemde kanttekeningen zijn voor mij wel reden om erop toe te zien dat het instrument coördinatie-commissie met zorgvuldigheid zal worden toegepast, maar vormen geen grond om te stellen dat van de oprichting van een coördinatie-commissie maar zou moeten worden afgezien. Een coördinatie-commissie speelt een unieke rol waar het gaat om sturing van certificatieprocessen. De rol van bijvoorbeeld het Staatstoezicht, dat volgens sommigen het geeigende orgaan is om op certificerende initiatieven toe te zien, is een geheel andere. Het Staatstoezicht heeft een belangrijke functie bij kwaliteitsbewaking in het verlengde van de overheidsverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg. De taak van een coördinatie-commissie daarentegen vloeit voort uit de verantwoordelijk– heden die de betrokkenen zelf hebben. Het past mijns inziens niet binnen de dereguleringstaaksteiling van de rijksoverheid wanneer een overheids– orgaan zoals het Staatstoezicht een structurele taak krijgt die primair tot hetterrein van de zelfregulering behoort. Concluderend kan ik derhalve opmerken dat het mij een goede zaak lijkt wanneer er een coördinatie-commissie komt, die zich met de door de NRV genoemde taken - harmonisatie, ondersteuning en internationale afstemming - gaat bezighouden. Hierbij dient evenwel aandacht te bestaan voor de gesignaleerde risico's: bureaucratisering, verstarring en het frustreren van certificerende initiatieven. Bij een zorgvuldig omgaan met deze risico's, heeft een coördinatie-commissie een duidelijke meerwaarde. Immers, een coördinatie-commissie zorgt dat een wildgroei van certificerende initiatieven voorkomen wordt en er ten aanzien van in de zorgsector te hanteren normen een communis opinio ontstaat. 2.3. De totstandkoming van een coördinatie-commissie certificatie De NRV betoogt in zijn advies dat de overheid het voortouw moet nemen bij de oprichting van een coördinatie-commissie certificatie. Harmonisatie van certificatie past, zo meent de NRV immers in de beleidsvoornemens van de overheid gericht op stimulering van zelfregu– lering door het veld. Ik kan op dit punt de mening van de NRV niet volledig onderschrijven. In de Nota Kwaliteit van Zorg wordt duidelijk gesteld dat de overheid de taak heeft wettelijke kaders te scheppen waarbinnen zelfordening kan plaatsvinden. Juist het feit dat de overheid zich richt op stimulering van zelfordening betekent dat het veld de ruimte moet krijgen om voor het sluitstuk van deze zelfregulering primair zelf verantwoordelijkheid te dragen. Echter, ook de overheid heeft belang bij een coördinatie-commissie certificatie. Zo'n commissie kan zelfregulering op het gebied van kwaliteit sturen en begeleiden, zonder dat de overheid zich direct in aangelegen– heden behoeft te mengen. Ook kan een goed functionerend certifica– tiestelsel ertoe bijdragen dat de taak van het Staatstoezicht wordt verlicht. De oprichting van een coördinatie-commissie certificatie past dus goed binnen de dereguleringstaakstelling. Op grond van laatstgenoemde argumenten ben ik bereid om aan de oprichting van een coördinatie-commissie certificatie een bijdrage te leveren, hoewel ik van mening blijf dat het initiatief tot oprichting van een coördinatie-commissie bij het veld dientte liggen. 2.4. Samenstelling, organisatie en werkwijze van de coördinatie– commissie Een aanzienlijk gedeelte van het NRV-advies is gewijd aan de concrete vormgeving van de coördinatie-commissie. In dit standpunt zal hierop niet uitvoerig worden ingegaan. Het verdient mijns inziens bijvoorbeeld geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
aanbeveling om een punt als de werkwijze van de commissie uitvoerig door de overheid te laten regelen. Daar waar certificatie en de harmoni– satie van certificatie zaken zijn die primair het veld aangaan, zijn gedetail– leerde regels van de zijde van de overheid niet wenselijk. Daarbij wil ik overigens wel aangeven dat een coördinatie-commissie in oprichting naar mijn mening bruikbare, goed gefundeerde informatie aan het NRV-advies kan ontlenen. Met betrekking tot de organisatorische inkadering van een coördinatie– commissie spreekt de NRV zich in zijn advies uit voor het creëren van een onafhankelijke commissie. Deze onafhankelijkheid is in belangrijke mate een gevolg van de brede samenstelling van de coördinatie-commissie. De NRV acht zelfstandige huisvesting van de commissie minder belangrijk en wijst erop dat het ook mogelijk is de commissie bij de Nationale Raad voor de Volksgezondheid te huisvesten. Ik onderschrijf de uitspraak van de NRV waar het gaat om een brede samenstelling en onafhankelijkheid van de coördinatie-commissie. Echter, huisvesting bij de NRV acht ik niet opportuun. Mijns inziens dient een relatie met de NRV te worden vermeden in verband met de strekking van het standpunt naar aanleiding van het rapport Raad op Maat van de Commissie de Jong. De NRV schetst in zijn advies ook de jaarlijkse kosten van een coördinatie-commissie. Bij de berekening heeft de Raad een onderscheid gemaakt tussen de harmonisatie– en de ondersteuningstaak van een coördinatie-commissie. De jaarlijkse kosten m.b.t. de harmonisatietaak, het onderdeel dat naar mijn mening de essentie van de activiteiten van de coördinatie-commissie vormt, begroot de NRV op f 250 000. Dit bedrag zal, evenals de kosten t.b.v. ondersteuning, volgens de NRV de eerste jaren opgebracht dienen te worden uit collectieve middelen, daar de bereidheid tot het bijdragen aan de kosten van een coördinatie-commissie door partijen in het veld pas aanwezig zal zijn als certificatie zijn nut heeft bewezen. Ik deel de mening van de NRV dat op het punt van financiering van een coördinatie-commissie door het veld de verwachtingen voor de korte termijn niette hoog gespannen moeten zijn. Daar het niettemin belangrijk is dat de harmonisatietaak binnen afzienbare termijn wordt opgepakt, ben ik bereid hiervoor gedurende drie jaar middelen beschikbaar te stellen om met de werkzaamheden op het gebied van harmonisatie van certificatie een start te kunnen maken. De op te richten coördinatie-commissie dient om voor subsidiëring in aanmerking te komen wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. Essentieel is mijns inziens dat een coördinatie– commissie breed is samengesteld en gedragen wordt door alle betrokken partijen. Ook dient genoemde coördinatie-commissie door de Raad voor de Certificatie te zijn erkend dan wel voor erkenning in aanmerking te komen. Voorts dient bij de vaststelling van de organisatie, werkwijze en samenstelling van de commissie aandacht te bestaan voor flexibiliteit en het voorkomen van bureaucratisering. M.b.t. de ondersteuningstaak is het mijns inziens niet per se noodza– kelijk dat op korte termijn actie wordt ondernomen. Overigens ben ik van mening dat ondersteuning van de zelfregulering door het bevorderen van de totstandkoming van normen door een coördinatie-commissie in het geheel niet voor overheidssubsidiëring in aanmerking dient te komen. Het lijkt mij met betrekking tot genoemde ondersteuning meer passend om ofwel een bijdrage te vragen van die partijen die er direct belang bij hebben ofwel vanuit de overheid gerichte actie te ondernemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9
Met enige nadruk wil ik erop wijzen dat mijn bereidheid om bij te dragen in de kosten van een coördinatie-commissie voor de certificatie in de zorgsector zich nadrukkelijk beperkt tot de activiteiten rond de oprichting van de commissie en de aanvangsfase van de werkzaamheden. Er mag geen sprake zijn van een structurele financiering van de zijde van WVC; dit wordt uitdrukkelijk tegengesproken door het karakteriseren van certificatie als sluitstuk van zelfregulering. Na de aanloopfase zal de coördinatie-commissie certificatie in financiële zin onafhankelijk van het Ministerie van WVC moeten gaan functioneren. Certificatie blijft immers primair behoren tot het terrein van zelfregulering, wat betekent dat structurele financiering ook een zaak van het veld dient te zijn. Voor inhoudelijke ondersteuning zal men echter wel op het departement kunnen terugvallen. Hierbij is overigens geen sprake van eenrichting– verkeer. Mijns inziens hebben zowel de coördinatie-commissie als het Ministerie van WVC belang bij een regelmatige informatie-uitwisseling over de stand van zaken met betrekking tot kwaliteitsbeleid in de zorgsector in het algemeen en certificatie van kwaliteitssystemen in het bijzonder. 3. Conclusie Het NRV-advies Certificatie van kwaliteitssystemen gaat uitgebreid in op de mogelijkheden voor harmonisatie en sturing van certificerende initiatieven. De NRV is van mening dat oprichting van een coördinatie– commissie certificatie een goed middel is om de valkuilen van certificatie te vermijden. Zo'n coördinatie-commissie zou een drietal taken dienen te hebben: harmonisatie van certificatie, ondersteuning van zelfregulering en het volgen van ontwikkelingen in Europees verband. De overheid is, naar de mening van de NRV, de aangewezen partij om een coördinatie– commissie op te richten en gedurende de aanloopfase zorg te dragen voor de financierihg. Ik kan het NRV-advies in grote lijnen onderschrijven. Een coördinatie– commissie certificatie kan er inderdaad toe bijdragen dat zelfregulering op het gebied van kwaliteit tot een afgerond geheel wordt. Ik meen echter dat het nemen van initiatief tot de oprichting van zo'n commissie primair de verantwoordelijkheid van het veld is, daar certificatie nu eenmaal het sluitstuk van zelfregulering vormt. Daar echter ook voor de overheid een coördinatie-commissie certificatie nuttig kan zijn, ben ik bereid financiële en immateriële ondersteuning te bieden bij de oprichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 113, nr. 9