Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 751
Werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan Italie¨
Nr. 1
VERSLAG Vastgesteld 29 mei 1996 Een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bracht van 24 tot en met 31 januari 1996 een bezoek aan Milaan, Brescia en Reggio Emilia. Het doel van het bezoek was nadere informatie te verwerven over het in Italie¨ gevoerde beleid ten aanzien van dak- en thuislozen (Milaan en Brescia) en ten aanzien van kinderopvang (Reggio Emilia). De delegatie bestond uit de leden mevrouw J. van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter van de delegatie, mevrouw A. Doelman-Pel (CDA), mevrouw M. Vliegenthart (PvdA), mevrouw M. Essers (VVD), H. Fermina (D66) en mevrouw A. van Blerck-Woerdman (VVD). Zij werd begeleid door de griffier van de commissie.
1
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (PvdA), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Vouˆte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Cornielje (VVD).
6K1631 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Het programma van het werkbezoek werd in overleg met de delegatie opgesteld door het Nederlandse Consulaat-Generaal te Milaan. De delegatie is de Consul-Generaal, drs. P.H. le Clercq, en de consul, de heer K. Huisman, bijzonder erkentelijk voor de voorbereidende werkzaamheden en voor de begeleiding van de delegatie ter plekke. Tijdens het bezoek aan Reggio Emilia verkeerde de delegatie in het gezelschap van een delegatie die was samengesteld door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Deze delegatie bestond uit de volgende personen: Mevrouw drs. A.J.L.M. Geurden (VNG), mevrouw drs. M.J.C.J. de Groot (KPC), mevrouw M.P.H.H. Hendriks (journaliste van De Volkskrant), mevrouw ir. A.S.J. Koks (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Prof. dr. P.A.H. van Lieshout (NIZW), Th.J.M. Offermans (Stichting Kinderopvang Humanitas), mevrouw drs. E.M. Pot (NIZW), mevrouw drs. N. Schoemaker (VOG) en mevrouw S. Wolthuis (portefeuillehouder Welzijn deelgemeente Kralingen, Rotterdam). Tevens waren aanwezig mevrouw drs. J.M.R. Huisingh en mevrouw drs. M. Meeuwig van de Stichting Pedagogiekontwikkeling voor het jonge kind te Amsterdam en mevrouw J. van Wierst van de KRO-radio («Dingen die gebeuren»). Aan het bezoek zijn twee radio-uitzendingen gewijd en twee artikelen in De Volkskrant.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
1
Het programma van het werkbezoek is als bijlage bijgevoegd. Het beleid inzake opvang van dak- en thuislozen in Milaan In de talrijke gesprekken die de delegatie voerde, werden uiteenzettingen gegeven over de omvang van het vraagstuk van de dak- en thuislozen in Milaan. Het vraagstuk is van financie¨le aard, van sociale aard en van organisatorische aard. Men onderscheidt twee groepen van daken thuislozen, te weten de permanent behoeftigen en personen die worden getroffen door een tijdelijke noodsituatie. De groep personen aan wie opvang wordt geboden bestaat voor het grootste deel uit mannen (76%), veelal jongere mannen, want slechts 26% van hen is ouder dan 45 jaar. Het aandeel dat buitenlanders inneemt is 8%. Van de totale groep is 86% werkloos. Degenen die wel werk hebben (6%) zijn niet in staat hun leven anders in te richten dan als dak- en thuisloze. Van degenen aan wie hulp wordt geboden, is 28% ex-delinquent. De gemeente is de instantie die hulp aanbiedt. De financie¨n daarvoor komen deels uit de gemeentekas, van de rijksoverheid en uit fondsen van prive´-instellingen. Deze prive´-instellingen hebben een zeer diverse achtergrond. De stad Milaan richt haar beleid op de opvang, onder te verdelen naar buitenlanders, Italianen en zwervers. Ten aanzien van buitenlanders werd in een wet vastgelegd dat de gemeenten de eerste opvang moesten verrichten in centra. Zo heeft de stad Milaan op enig moment tijdelijke opvang geboden aan 1500 buitenlanders. Op dit moment wordt nog aan 1200 personen onderdak geboden in drie centra. Ee´n van deze centra wordt nog geheel geleid door de gemeente. De andere twee centra zijn wel van de gemeente, maar worden beheerd door charitas-instellingen. Ten behoeve van personen die een tijdelijke opvang nodig hebben zijn maatregelen getroffen in een regionale wet, die de uitvoering er van overlaat aan de gemeenten. Veelal zijn dit personen die door een tijdelijk noodlot worden getroffen, meestal doordat zij uit hun huis worden gezet. Permanente noodsituaties doen zich voor ten aanzien van alle categoriee¨n. Vanaf het jaar 1956 wordt een nachtverblijf aangeboden met een maaltijd, een bed, een ontbijt en wasgelegenheid. Tussen 10.00 uur in de morgen en 16.00 uur is de opvanggelegenheid gesloten. Wel bestaat een dagopvangvoorziening, met een structuur die overeenkomsten heeft met een sociale werkvoorziening. Een bezoek aan die voorziening was wel voorzien, doch door een communicatiestoring kon dit geen doorgang vinden. Naast de eerste levensbehoeften wordt tevens hulp aangeboden door maatschappelijk werk, door een medische dienst en in de vorm van psychiatrische hulp. Indien daartoe termen aanwezig zijn, kan ook worden doorverwezen naar meer specialistische hulp, waarbij opneming niet wordt uitgesloten. Vooral tijdens de wintermaanden wordt nauw samengewerkt met de sociale diensten, met de zogenoemde «burgerwachten» en met de politie, ten einde te voorkomen dat mensen niet te zeer worden bevangen door de kou of erger. In algemene zin zijn twee groepen van personen te onderscheiden die om opvang verzoeken, te weten zij, die als gevolg van financie¨le en gezondheidsproblemen in de versukkeling zijn geraakt en daar niet meer uitkomen, en zij die geen gewortelde (karakter)structuur hebben om zich in de maatschappij te wortelen. Iedere hulpvragende evenwel wordt op een persoonlijke wijze benaderd. Naast de meest noodzakelijke directe hulp wordt ook getracht een herintegratieproces op gang te brengen. De meeste kans van slagen valt waar te nemen bij de groep van personen die met financie¨le en gezondheidsproblemen te maken kregen. Herintegratie gaat gepaard met het aanbieden van eenvoudig werk, bij voorbeeld bij de plantsoenendienst en in magazijnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
2
Het belangrijkste element daarin is het cree¨ren van een zekere dagelijkse regelmaat. De mensen die werkzaam zijn in de opvang van dak- en thuislozen zijn deels in dienst van de gemeentelijke overheid en deels bestaan zij uit vrijwilligers. Ook de vrijwilligers worden geschoold door de gemeente. De mensa zijn opgericht door prive´-instellingen. Per dag wordt aan twee tot drie duizend personen een maaltijd verstrekt. Vanuit de delegatie werd de vraag gesteld welke wettelijke maatregelen van kracht zijn ten aanzien van de opvang van dak- en thuislozen. Hierop werd geantwoord dat de gemeenten verplicht zijn voor woningen te zorgen voor personen die een beroep doen op opvangvoorzieningen, indien wordt verondersteld dat zij daarmee worden geholpen. De gemeente Milaan heeft 9 000 woningen voor dit doel bestemd. De verdeling geschiedt aan de hand van een puntensysteem en is aan strenge regels gebonden. Tevens voorziet de wet er in dat 20% van alle vrijkomende woningen eveneens voor dit doel wordt bestemd. Milaan heeft echter met grote problemen te kampen, waaronder het grote aantal personen die uit hun huis worden gezet omdat de huur niet wordt betaald, de huisvesting van ouderen en de huisvesting van gehandicapten. Van meer recente datum is het vraagstuk van de huisvesting van AIDS-patie¨nten. Bovendien is er lange tijd onvoldoende aandacht geweest voor het onderhoud van woningen, waardoor nu veel woningen in een onbewoonbare staat verkeren. Op een desbetreffende vraag werd geantwoord dat personen die illegaal in Italie¨ verblijven geen hulp wordt geboden. Bij binnenkomst van de hulpvrager wordt verlangd dat hij of zij zich naar behoren weet te legitimeren. Vervolgens werd vanuit de delegatie een nadere vraag gesteld over de opvang en huisvesting van AIDS-patie¨nten. Uit het antwoord bleek dat aan de groep personen voorrang wordt verleend bij de toewijzijng van woningen. Indien de ziekte in een vergevorderd stadium is, zijn er mogelijkheden voor het wonen in groepsverband. Het gehele vraagstuk van huisvesting ten behoeve van AIDS-patie¨nten is recentelijk ondergebracht in een 3-jarenplan, in samenwerking met tal van particuliere organisaties. Het is de delegatie tijdens haar bezoeken aan instellingen voor opvang opgevallen dat alle aandacht uitgaat naar het geven van noodopvang, waarbij soberheid uitgangspunt is. Het beleid inzake opvang van dak- en thuislozen in Brescia In 1995 waren 300 dak- en thuislozen geteld in de gemeente Brescia (ongeveer 200 000 inwoners). De meesten van hen hebben Brescia niet als verblijfplaats. Sinds enige jaren heeft de gemeente een aantal diensten opgericht die zich bezig houden met de opvang. De 300 personen die behoefte hebben aan opvang bestaan voor het grootste gedeelte uit mannen van jongere leeftijd. Over het bestaan van minderjarige dak- en thuislozen is niets bekend. Naast de opvang van bovengenoemde personen bestaat tevens de mogelijkheid buitenlanders onderdak te bieden. Daarvoor zijn speciale opvangvoorzieningen geschapen. Deze worden nu vooral bezet door zigeuners (afkomstig uit het voormalige Joegoslavie¨). Ook ten behoeve van illegaal in Italie¨ verblijvende personen zijn mogelijkheden gecree¨erd. Via sanitoria hebben 200 van hen zich gemeld en hebben een verblijfsvergunning verkregen. De opvang richt zich sinds enkele jaren ook op de opvang van personen uit Afrika (veelal in verband met gezinshereniging) en uit de Arabische landen, voornamelijk de Noordafrikaanse landen. Deze laatste groep van personen is om geheel andere redenen in Italie¨, te weten het zo snel mogelijk verdienen van geld. Daarna vertrekken zij weer. In Brescia is sinds twee jaar wel sprake van dagopvang, naast nacht-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
3
opvang. De begeleiding van de opvangvragenden is zeer intensief. Naast maatschappelijke begeleiding en psychiatrische hulp, is er ook een medisch team beschikbaar. Nieuw is dat projecten van start zijn gegaan met betrekking tot het «beschermd wonen». Door vrijwilligers worden bestaande, doch verlaten panden opgeknapt en voor bewoning geschikt gemaakt. Na de verhuizing wordt de betreffende persoon nog een jaar lang begeleid. Ten aanzien van de financie¨n blijkt dat in Brescia de kosten van projecten slechts voor 80% worden vergoed. De overige financie¨le middelen worden betrokken van liefdadigheidsinstellingen. Ee´n van die nieuw gestarte projecten is het instellen van een «straatdienst», op dit moment bestaande uit drie jongeren. De straatdienst streeft er naar de verspreiding van AIDS onder drugverslaafden te voorkomen. Er worden gratis condooms verstrekt en, op beperkte schaal methadon, zij het dat dit laatste niet op straat geschiedt. De ongeorganiseerde prostitutie neemt hand over hand toe. Inmiddels bestaat de «cliente`le» van de straatdienst reeds voor 20% uit jongere meisjes. De diensten die zich geplaatst zien voor de taak op enigerlei wijze opvang te bieden, kunnen niet meer zonder de hulp van vrijwilligers. Deze vrijwilligers zijn veelal gepensioneerden en vrouwen. Dienstweigeraars en werklozen zijn niet te bewegen om vrijwilligerswerk te verrichten. Steeds meer wordt de nadruk gelegd om door middel van werkaanbod personen blijvend te helpen. Sedert 1991 zijn coo¨peraties opgericht voor tal van zaken waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Zo is er een coo¨peratie waaronder de Sociale Dienst onder valt, een coo¨peratie voor de groenvoorziening en dergelijke meer. Binnen die coo¨peraties bestaan mogelijkheden personen onder te brengen, veelal in deeltijd en op tijdelijke basis. Kinderopvangprojecten in Reggio Emilia Op maandag, 29 januari en dinsdag, 30 januari 1996 bracht de delegatie een bezoek aan de Italiaanse stad Reggio Emilia. Het doel van dit bezoek was waar te nemen of, en zo ja, op welke wijze de benaderingswijze van de kinderopvang aldaar toepassing zou kunnen vinden in de Nederlandse situatie. Als gevolg van de Stimuleringsmaatregel (1990–1996), is de kinderopvang in Nederland fors gegroeid: in een periode van zes jaar is het aantal kindplaatsen bijna verdrievoudigd. Door deze snelle uitbreiding raakte de inhoud van het werk (de ontwikkeling van een eigen beroepspraktijk in het werken met jonge kinderen en hun ouders) enigszins op de achtergrond. De in 1992 door de overheid ingestelde Commissie Kwaliteit Kinderopvang besteedde gedurende haar tweejarig bestaan expliciet aandacht aan diverse aspecten van kwaliteit en bepleitte in haar adviezen regulering van een aantal voor de kwaliteit van de voorzieningen noodzakelijke voorwaarden. In haar slotadvies (1994) stelde de Commissie onder meer, dat de Nederlandse kinderopvangpraktijk duidelijke beschrijvingen van het (pedagogische) werk met jonge kinderen en inspirerende voorbeelden ontbeert om het werk verder te ontwikkelen. Met de oproep «Waar blijven de pedagogen?» verwoordde de Commissie het nagenoeg afwezig zijn van «modellen» voor het pedagogisch werken met jonge kinderen in groepsverband. In de Nederlandse praktijk bestaan wel degelijk voorbeelden van pedagogisch werken; het probleem is alleen dat deze dikwijls of niet beschreven zijn, of onvoldoende bekend zijn om als voorbeeld te kunnen fungeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
4
Kinderdagverblijven en kleuterscholen in Emilia Romagna (Historische) achtergronden De regio Emilia Romagna behoort tot een van de economisch meest welvarende gebieden in noord-Italie¨. De regio telt een bevolking van circa 4 miljoen mensen. De werkloosheid is er minder groot dan elders in Italie¨, maar ook de regio heeft te kampen met bezuinigingen als gevolg van de economische (en bestuurlijke) crisis en de lagere bijdragen van de landelijke overheid. Italie¨ kent verhoudingsgewijs weinig buitenlanders: op een bevolking van 57 miljoen zijn er ongeveer 350 000 migranten, vluchtelingen en asielzoekers, vooral afkomstig uit Afrika. De meeste ouders met jonge kinderen werken tegenwoordig buitenshuis, voor het merendeel full-time; slechts 5% van de moeders heeft een part-time baan. Bij de geboorte van een kind hebben vrouwen recht op vijf maanden zwangerschapsverlof, twee maanden voor en drie maanden na de geboorte, met doorbetaling van 80% van het loon. Tot het kind een jaar oud is, hebben moeders met een volledige baan recht op 2 maal per dag een rustperiode van e´e´n uur, die ook aaneengesloten opgenomen kan worden in de vorm van een verkorte werkdag. Het ouderschapsverlof van zes maanden, tegen 30% van het loon, moet eveneens worden opgenomen voor de eerste verjaardag van het kind. Het verlof is in de eerste plaats bedoeld voor moeders, maar kan desgevraagd ook aan vaders worden overgedragen. (Noorditaliaanse) gezinnen zijn tegenwoordig klein; er is meestal sprake van e´e´n, hooguit twee kinderen. Ook het aantal echtscheidingen is de laatste 20 jaar (sinds de legalisering) toegenomen. Behalve de werkloosheid, die vooral jongeren treft, en het toenemende druggebruik, vormt de sterke veroudering van de bevolking in de regio een groot probleem. Dit is de (politieke) context waarin het tot nog toe gevoerde beleid voor jonge kinderen in de toekomst moet worden beoordeeld. In de regio bezoekt ruim 20% van de kinderen onder de drie jaar een kinderdagverblijf (asilo nido) en vrijwel alle kinderen van 3 tot 6 jaar gaan naar de kleuterschool (scuola infanzia). Bologna en Reggio Emilia (130 000 inwoners) zijn steden met voorzieningen van zowel kwantitatief als kwalitatief hoog niveau. Die ontwikkeling werd voor kinderdagverblijven mogelijk gemaakt door wetgeving in 1971; voor openbare kleuterscholen aanvaardde het parlement in 1968 een wet, die de regionale en gemeentelijke bevoegdheden vastlegde. Voorzieningen voor kinderen onder de zes jaar vallen landelijk onder het ministerie van Welzijn. De kloof tussen het – centraal – georganiseerde en gefinancierde lager onderwijs en het – lokaal en regionaal – geregelde kleuteronderwijs en kinderopvang is groot. Tevens bestaat nog een aanzienlijk verschil in kwaliteit tussen particuliere (katholieke) kleuterscholen en openbare kleuterscholen. De leerplicht in Italie¨ begint met zes jaar. Italie¨ kent drie beheersvormen in het (kleuter)onderwijs: staatsscholen, gemeentelijke scholen en particuliere (katholieke) scholen. Kinderdagverblijven worden vooral beheerd door gemeenten; het aantal particuliere voorzieningen is te verwaarlozen. Georganiseerde gastouderopvang is onbekend. Grootouders en babysitters vormen, naast kindercentra en kleuterscholen, het belangrijkste «aanbod» in de kinderopvang. Behalve bovenstaande gegevens, dienen enkele sociaal/culturele aspecten in de bezochte regio te worden meegewogen om het doel van het bezoek op zijn waarde te kunnen schatten. Dat is allereerst de centrale plaats van de familie (kinderen, ouders en grootouders) in de Italiaanse samenleving. Grootouders wonen veel vaker dicht in de buurt van hun
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
5
kinderen en kleinkinderen dan in Nederland het geval is, en zijn ook veel meer betrokken bij het wel en wee van het gezinsleven en de opvoeding. In de tweede plaats was de regio (evenals de omringende gebieden) van oorsprong een agrarische gemeenschap met een coo¨peratieve organisatiestructuur. Reggio Emilia vormde het hart van de coo¨peraties van kleine en middelgrote industriee¨n, werkplaatsen voor kunstnijverheid en kunstenaars. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vormde de coo¨peratieve structuur de basis voor een krachtige antifascistische beweging, met een toonaangevende rol van de communistische partij. Momenteel berust de politieke macht bij een links-liberale coalitie; in de steden is de bestuurlijke invloed van communisten en socialisten nog altijd aanzienlijk.
Visie op jonge kinderen in de regio Sinds de wet op het openbaar kleuteronderwijs en de wet op de kinderdagverblijven (respectievelijk van 1968 en 1971) heeft het bestuur van de regio Emilia Romagna een stimulerend beleid gevoerd om niet alleen het aantal voorzieningen sterk uit te breiden, maar ook de kwaliteit van de zorg voor jonge kinderen te verbeteren. Samenwerking met de lokale overheden was daarvoor een noodzakelijke voorwaarde; er is jaren gewerkt aan een investering in goede relaties met de 341 gemeenten die de regio telt. Aanvankelijk, begin jaren zeventig, werden kinderdagverblijven vooral gezien als een vorm van dienstverlening aan werkende moeders. Vrouwen speelden ook een belangrijke rol in de strijd voor uitbreiding van het aantal voorzieningen; de vrouwenbeweging heeft er op allerlei niveaus voor geijverd om werk, gezin en opvoeding beter combineerbaar te maken. Bij wet van 1971 kreeg de regio de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor kindercentra, inclusief planning en uitbreiding, en voor de ontwikkeling van normen en criteria voor de bouw, het beheer, de zorg voor het voldoen aan de kwaliteitseisen en het toezicht. Meer in het algemeen beschouwt het regionale bestuur kindercentra als een belangrijk instrument voor cultuuroverdracht, en wel voor het bereiken van vier essentie¨le doelen: 1. om vanaf heel jonge leeftijd tegemoet te komen aan de rechten van kinderen; 2. om tegemoet te komen aan de sociale behoeften van werkende ouders, en met name aan die van werkende moeders; 3. om een kindercultuur te bevorderen; 4. om steun te bieden bij economische en sociale ontwikkeling. Om deze doelen te kunnen realiseren, heeft het regionale bestuur vanaf de jaren zeventig in overleg met diverse betrokkenen een langlopend programma ontwikkeld, dat voortdurend, via het stellen van nieuwe kwaliteitseisen en voorwaarden, aan de actualiteit wordt aangepast. Projecten en pilots vormen, naast training en (evaluatief) onderzoek belangrijke pijlers in het beleid. Het resultaat van al deze inspanningen is dat kindercentra nu vooral worden gedefinieerd als sociaal-educatieve voorzieningen, die samen met het gezin/de familie zorgen voor een brede ervarings- en leefwereld van en voor jonge kinderen.
Het regionale programma van kwaliteitszorg: organisatie en structuur Belangrijkste partners in dit programma van uitbreiding en kwaliteitsverbetering zijn de gemeenten, die bij wet direct verantwoordelijk zijn voor het beheer van kindercentra. In 1973 zette het regionale bestuur in overleg met lokale bestuurders, onderzoekers, architecten, vertegenwoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
6
digers van diverse (lokale) organisaties, pedagogen en psychologen een programma op om de volgende doelen te bereiken: – opzet en uitwerking van een model voor de kinderdagverblijven, in termen van opvoeding en organisatie: – professionalisering van de leiding; – pedagogische ondersteuning en technische coo¨rdinatie. Na uitgebreide debatten in 1979 met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen in de regio werden drie speerpunten voor kwaliteitszorg vastgesteld: 1. continue bijscholing van het personeel; 2. participatie van de ouders; 3. het stelsel van pedagogisch coo¨rdinatoren. In 1981 werd begonnen met een programma voor continue bijscholing van het personeel. Tevens werden verschillende activiteiten en projecten gestart voor uitbreiding, pedagogische ondersteuning inclusief inservice training, onderzoek naar de behoeften van gezinnen met jonge kinderen en het ontwikkelen van nieuwe typen voorzieningen die beter tegemoetkomen aan de hedendaagse behoeften van die gezinnen. Daarnaast is uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het leven van kinderen onder de zes jaar, ten einde een beter en meer samenhangend kinderopvangbeleid te kunnen voeren. In de jaren negentig lag het accent in de beleidsinspanningen van het regionale bestuur vooral op het bevorderen van de kwaliteit van en de samenhang tussen de verschillende typen voorzieningen voor kinderen van nul tot zes jaar. Verder zijn meer flexibele typen kinderopvang opgericht en is het systeem van continue bijscholing en speciale training van de pedagogische coo¨rdinatoren verder verfijnd. Nieuwe projecten werden gestart, speciaal gericht op ouders (moeders en vaders) en op de rol van vaders in de opvoeding van jonge kinderen. Onderzoek en evaluaties werden gecontinueerd. Het regionale bestuur bevordert de kwaliteitszorg met name door middel van financie¨le steun aan lokaal uit te voeren projecten, die aan een aantal nauw omschreven criteria worden getoetst. Voor de continue deskundigheidsbevordering van het uitvoerende personeel en de pedagogisch coo¨rdinatoren draagt het regionale bestuur het grootste deel van de kosten, evenals voor de bouw/verbouw van nieuwe voorzieningen. Het op peil brengen van alle voorzieningen voor kinderen van 0 tot 6 jaar in de regio (zowel van openbare als katholieke centra) vergt daarnaast nog een aanzienlijke (financie¨le) inspanning.
Financiering De regionale overheid van Emilia Romagna draagt voor een belangrijk deel de kosten van bovenstaande aspecten van kwaliteitszorg. In 1994 bedroegen de jaarlijkse uitgaven: – voor continue bijscholing van het personeel en training van pedagogisch coo¨rdinatoren: f 600 000,–). Deze training geldt zowel het personeel in kinderdagverblijven (circa 4 000 deelnemers) als dat in kleuterscholen (circa 3 000 deelnemers per jaar). Gemeenten stellen hiervoor extra financie¨n ter beschikking, in totaal voor ongeveer f 200 000,–; – voor de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen: f 3 miljoen; – voor het op peil brengen van de kwaliteit en de integratie van voorzieningen voor kinderen van 0 tot 6 jaar: f 1,5 miljoen. Gemeenten dragen de kosten voor exploitatie; deze bedragen gemiddeld per kind per jaar ongeveer f 16 000. Personeelskosten vormen 85% van de onkosten. Een beginnend leidster verdiende in 1994 netto per
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
7
maand ongeveer f 1 600. Ouders betalen een bijdrage naar inkomen; gemiddeld f 300 per maand (12–15% van de exploitatiekosten). Werkgevers betalen 0.1% van de totale loonsom aan het ministerie voor Sociale Zaken, die dit bedrag overhevelt aan het ministerie van Welzijn; deze verdeelt het geld – ongeoormerkt – aan de regionale overheden.
De «Reggio-benadering» De ruim 30-jarige ervaring in Reggio Emilia geeft een voorbeeld hoe pedagogiekontwikkeling in zijn werk kan gaan. Het voorbeeld betreft zowel de dagelijkse manier van verdieping en vernieuwing van het werken met de kinderen als de samenwerking tussen allerlei verschillende disciplines en tussen de verschillende belanghebbenden (ouders, professionele werkers en overheid). Wat de vernieuwing en verdieping van het dagelijks werk met de kinderen betreft, zijn de volgende begrippen van belang: Research en documentatie. Uitgangspunt is het dagelijks onderzoek doen naar en het informatie verzamelen over dat wat de kinderen bezighoudt. Deze informatie wordt op allerlei manieren vastgelegd (getekend, beschreven, op cassettebandjes opgenomen, gefotografeerd) en vervolgens in interdisciplinair overleg geı¨nterpreteerd, besproken en gee¨valueerd. Op basis hiervan wordt het volgende stapje bedacht, wordt besloten tot een aanbod aan de kinderen dat hierop aansluit. Nooit voor lange tijd, omdat bijstelling van het aanbod op basis van dit dagelijks onderzoek steeds opnieuw gebeurt. Dit is een werkwijze waarin voortdurende uitwisseling is ingebouwd van verschillende interpretaties van het verzameld materiaal over/van de kinderen. Het is bovendien een manier van pedagogiek ontwikkelen waarin uitwisseling tussen theoretische kennis en praktische kennis een structurele plaats inneemt. Het tweede begrip dat in dit verband van belang is, is participatie. Participatie van wie? Van kinderen, professionele begeleiders en ouders in de eerste plaats. Maar in een grotere kring ook participatie van de burgers van het stadje en van de overheid. Deze participatie krijgt vorm in de organisatie van de kindercentra: in het besluitvormend college van alle kindercentra zitten vertegenwoordigers uit alle geledingen: ouders, begeleiders, pedagogen, burgers, gemeente-ambtenaren. Over de organisatie van de 32 gemeentelijke kindercentra die in Reggio Emilia op deze manier werken is nog het volgende voor de Nederlandse situatie van belang: men heeft 6 uur per week vrijgemaakt voor (bij)scholing, voor met elkaar vraagstukken bepalen en deskundigen aantrekken, voor overleg met ouders. Ook voor onderling overleg en voor praktische voorbereiding van het dagelijks werk. Aan iedere vijf of zes kindercentra is een pedagogista verbonden die iedere week of twee weken een dagdeel aanwezig is, die een verbinding maakt met ervaringen uit andere kindercentra, die wekelijks met haar collega’s en de directeur vergadert. Deze pedagogista werkt dus pedagogisch praktisch ondersteunend in de kindercentra, maar ook pedagogisch beleidsmatig voor de gehele organisatie en voor het beleid in de stad. Daarnaast is aan ieder kindercentrum van 3–6 jarigen een atelierista verbonden die zijn/haar kennis van materialen en creatieve processen pedagogisch aanwendt, dus als ondersteuning inzet bij de onderzoeks- en maakprocessen van de kinderen. De kindercentra voor 0–3 jarigen hebben al wel een eigen atelier, de leidsters krijgen scholing van kunstenaars of de kunstenaar uit andere kindercentra komt zo nu en dan met kinderen werken. Reggio heeft een aantal basisuitgangpunten geformuleerd en vormgegeven. Deze basisuitgangspunten behelzen een visie op de rechten en de potenties van jonge kinderen, een visie op de positie van kindercentra ten opzichte van het gezinsleven, een visie op de rol van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
8
begeleiders (leidsters/leerkrachten), op de rol van de «pedagogista» en de «atelierista». Zowel de wijze waarop pedagogiekontwikkeling kan worden georganiseerd als de inhoudelijke basis waarop deze kan worden opgebouwd maken deel uit van de Reggio-benadering. Centraal in de Reggio-benadering staat het kindbeeld of: hoe wordt het kind gezien? Het kind is protagonist, dat wil zeggen: hoofdfiguur, voorvechter, leider, vooroploper, kopstuk. Een jong kind is een rijk, sterk en krachtig wezen. Anders gezegd: Een kind draagt vele potenties in zich; zelfs een heel jong kind weet, kan, voelt en wil heel veel; veel meer dan waar men gebruikelijk van uitgaat. Het kind heeft dus niet een leeg hoofd, dat gevuld moet worden. Kinderhoofden hoeven niet gevuld te worden, maar kinderhoofden dienen gevormd te worden. (Een uitspraak van Loris Malaguzzi, de grote inspirator van de Reggio-benadering.) Een kind wordt dus niet primair benaderd als zwak, hulpbehoevend en afhankelijk. Anders gezegd: een kind heeft primair rechten en niet zozeer behoeften. Een kind wordt niet benaderd als een behoeftig wezen waarover groten zich behulpzaam buigen, maar wordt gezien als drager van rechten die moeten worden gerespecteerd vergelijkbaar met volwassenen. Ieder kind is een uniek subject en kan dus niet als object benaderd worden. Ieder kind is anders en volwassenen kunnen er niet van uitgaan dat zij het kind bij voorbaat al kennen. Een kind is niet iets abstracts, maar juist concreet. Er kan alleen maar worden gesproken over dit of dat kind in die of die situatie in een zus of zo context, achtergrond gezin, historie, cultuur etc. Een kind is vanaf zijn geboorte uit op communicatie met de ander en de wereld; is een door en door sociaal wezen. Dit is een eigenschap die essentieel is voor het overleven en voor zijn identificatie met de mensenwereld. Een jong kind is dus niet autistisch, in zichzelf gekeerd en alleen in zichzelf geı¨nteresseerd. Deze basale drang tot communicatie verklaart ook de wil van ieder kind om zich uit te drukken. Jonge kinderen dragen potentieel vele mogelijke manieren in zich om zich uit te drukken. Al deze uitdrukkingswijzen worden in Reggio Emilia «de honderd talen van kinderen» genoemd.
De pedagogische werkpraktijk in kindercentra en kleuterscholen Observatie en documentatie (foto’s, video’s, projectverslagen) vormen belangrijke aspecten van het werken met de kinderen. In Reggio Emilia is het de kern van de gevolgde (leer)praktijk: kijken naar kinderen, vastleggen van hun gesprekken en activiteiten dienen als onderzoeksmateriaal om kinderen beter te leren kennen, om er achter te komen wat kinderen beweegt en hoe zij de wereld om hen heen ervaren en duiden. Tijdens het bezoek was een leidster bezig met een paar kinderen die aan tafel zaten te kleien: een bandrecorder registreerde de dialoog. Documentatie is behalve stof voor inservice training, ook een belangrijke manier van informatie-overdracht aan de ouders: zij kunnen zien wat de kinderen bezighoudt. Voor de kinderen is het een manier om terug te kijken naar wat ze hebben gedaan, herinneringen op te halen, maar ook om later een beeld te hebben van hun verblijf op de kleuterschool of het kinderdagverblijf. Bewustwording van de eigen historie, het (leren) kennen van de omgeving, van je eigen achtergrond, zijn belangrijk voor de zelfidentificatie. Daarom zijn er in het centrum ook altijd plaatjes, foto’s of spulletjes van thuis: die leggen de relatie met de thuissituatie, met de eigen, unieke geschiedenis van elk kind. Individualiteit, verschillen tussen kinderen onderling en autonomie zijn belangrijke waarden die worden nagestreefd. De rol van de volwassene is vooral: aanwezig zijn op de achtergrond voor hulp en steun. Op veel kleuterscholen hebben kinderen inspraak in het dagschema; in Reggio Emilia bestaan kinderparlementen die meebeslissen over het plan voor de dag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
9
De benadering in Reggio Emilia kan het beste gekenschetst worden als een filosofie over en met kinderen, of zoals Sergio Spaggiari het uitdrukte: een opvatting over kinderen als (inter)actieve persoonlijkheden, die competent zijn en begiftigd met vele eigenschappen, die sociaal en communicatief zijn ingesteld. Het aanbod moet bij dit beeld van het kind aansluiten en dus rijk geschakeerd en veelomvattend zijn om tegemoet te komen aan alles wat kinderen in zich hebben. Kwaliteit van de organisatie van het opvoedingsproces en van de leiding zijn noodzakelijk om dat aanbod (in dialoog met kinderen, ouders en buurt) te kunnen realiseren. Een rijk aanbod aan materialen staat in dienst van de eindeloze fantasie van kinderen: de honderd talen voor communicatie die zij bezitten. Ook voor kinderen die niet begaafd zijn in gesproken taal biedt zo’n benadering mogelijkheden. Het leren van kinderen vindt plaats op hun eigen niveau en in hun eigen tempo, via dialoog, communicatie en samenwerking (ook met de familie). Opvoeding werd door hem gedefinieerd als een proces van constructie, van overdracht van informatie en cultuur. Kinderen hebben het recht om te leren.
Onderzoek Er is in Reggio Emilia ge´e´n longitudinaal onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van het verblijf van kinderen in kinderdagverblijven en kleuterscholen. In Bologna is midden jaren tachtig wel een uitgebreid 3-jarig onderzoek verricht naar het welzijn van kinderen in een stedelijke omgeving en de consequenties van het niet gebruiken van voorzieningen. Ee´n van de resultaten van dit onderzoek was onder meer de opzet van nieuwe typen voorzieningen voor een meer flexibel gebruik en ook toegankelijk voor kinderen en hun directe verzorgers die van de reguliere kinderdagverblijven zijn uitgesloten. In Reggio Emilia was de benadering van dergelijk «effect-onderzoek» principieel afwijzend: men bestreed het nut ervan en ging vragen uit de weg die te maken hadden met of de leiding (die al vele jaren in Diana werkt) ook geen effecten zag bij kinderen die nu al volwassen zijn. Wel werd erkend dat de aansluiting tussen kleuterscholen en lagere scholen een probleem vormde: kinderen komen met hun zesde jaar in een heel ander regime terecht en dat is noch voor de kinderen, noch voor de onderwijzers een makkelijk aanpassingsproces. Evaluatief onderzoek naar de resultaten van projecten en programma’s wordt wel veelvuldig gedaan; deze evaluaties zijn bedoeld om bijstellingen in het programma aan te brengen en nieuwe projecten op te zetten. Er worden ook proefprojecten gestart, waarbij vormen van actieonderzoek gebruikelijk zijn. Erkend wordt dat het ontbreken van systematische documentatie van de ervaringen met de kindercentra en kleuterscholen een gemakkelijke overdracht belemmert; nagedacht wordt over de opzet van een nieuw project om dit onderdeel in de toekomst te verbeteren.
Het programma van bezoeken en gesprekken Reggio Emilia Op maandag 29 januari 1996 gaf Sergio Spaggiari, directeur van de Stichting «Reggio Children» een inleiding over de historische achtergronden van het beleid voor jonge kinderen in Reggio Emilia. Een video over het werken met jonge kinderen gaf een eerste indruk van de «reggio-benadering». Aansluitend was er een debat met lokale politici, wat na verloop van tijd uitliep op een discussie tussen de politici onderling. ’s Middags bezocht de delegatie het kinderdagverblijf «Peter Pan», waar zij werd rondgeleid en vervolgens sprak met de pedagogisch coo¨rdinator, leiding en ouders. Er werden dia’s vertoond van de dagelijkse praktijk; de meeste kinderen waren al naar huis. Opvallend waren onder
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
10
anderen de inrichting van de ruimte, de zorgvuldig gee¨taleerde en op kleur en formaat gesorteerde «werkmaterialen» (veel gebruik van natuurlijke materialen en «afval») en de lichtbakken. Dinsdag 30 januari 1996 was gereserveerd voor een bezoek aan de kleuterschool «Villetta», waar buiten door de kinderen een vogeltjespark was gebouwd, inclusief een observatorium. Het gesprek met de kunstenaar over het werk met de kinderen leerde dat hij zijn «vak» uitstekend kon gebruiken voor allerlei creatieve toepassingen met de kinderen. Op de zolderetage was een enorm waterrad (van vooral waardeloos materiaal) gebouwd, er waren computers, een ruimte om met lichtbeelden (licht en schaduw) te experimenteren, een apart atelier, etc. De school was eind jaren zestig door moeders gekraakt en omgebouwd tot kleuterschool. Ouders hadden het grootste deel van de inrichting zelf vervaardigd. Er worden contacten onderhouden met een «zusterschool» in Washington (Children’s Museum School). Een groot deel van de extra inkomsten voor materialen wordt verworven via sponsoring en verkoop. Dit was de enige voorziening in Reggio Emilia die «in vol bedrijf» werd bezocht. ’s Middags was een bezoek gepland aan kleuterschool «Diana», het «modelcentrum» van de Reggio-benadering. Na ontvangst door de «atelierista» werd eerst de ruimte bekeken en daarna volgde een gesprek met diverse pedagogisch coo¨rdinatoren, Sergio Spaggiari en anderen. Op veel vragen die gesteld werden over de opgedane ervaringen reageerde men nogal afhoudend. Hoe bij voorbeeld kan worden «geleerd» van Reggio, werd beantwoord met: «Het is geen methode; wij onderwijzen niet. Wel proberen wij het denken op gang te brengen, over welke strategie in een bepaalde situatie het meest gee¨igend is, welke veranderingen nodig zijn. Een van de belangrijkste principes is het veranderen van de situatie van de school, van de omgeving, van de denkwijze en de manier van lesgeven. Planning en organisatie van het pedagogische proces op diverse niveaus zijn nodig om het cyclische proces van leren – observeren – evalueren – leren op gang te brengen en steeds opnieuw, in dialoog met elkaar en met de ouders, te ontdekken.» Na afloop van het bezoek aan «Diana» werd de delegatie ontvangen in de «Hal met de Driekeur» van het gemeentehuis. De burgemeester sprak de hoop uit dat er goede vriendschapsrelaties met Reggio Emilia zouden groeien en vermeldde het plan om in Nederland de tentoonstelling «De honderd talen van kinderen» te vertonen. De voorzitter van de delegatie, Van Nieuwenhoven De griffier van de delegatie, Van der Windt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
11
Bijlage
Donderdag, 25 januari 1996 Onderhoud met de wethouder Sociale Zaken van de stad Milaan Ontvangst bij de burgemeester van de stad Milaan Bezoek aan de vereniging «Cena dell’Amicizia» Bezoek aan «Il Laboratoria» Bezoek aan «Protezione Civile» Bezoek aan opvangcentrum voor immigranten uit niet-Europese landen Bezoek aan een publieke slaapplaats Vrijdag, 26 januari 1996 Gesprek met mevrouw Valentini van de gemeente Brescia Bezoek aan diverse instellingen voor opvang en begeleiding Maandag, 29 januari 1996 Gesprek met Sergio Spaggiari, directeur van de «Preschools and Infant-toddler Centers Ontmoeting met enkele parlementsleden, afkomstig uit Reggio Bezoek aan «Peter Pan» Dinsdag, 30 januari 1996 Bezoek aan «Villetta» Bezoek aan «Diana», tevens afrondende bespreking Ontmoeting met de burgemeester en met leden van het college van de gemeente Reggio Emilia
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 751, nr. 1
12