Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21388
Wijziging van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk IX B (Ministerie van Financiën) voor het jaar 1989 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota; derde respectievelijk tweede wijziging)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 5 april 1990 De door de vaste Commissie voor Financiën gestelde vragen worden als volgt beantwoord. Artilcel 01.01 Personeel 1. Zijn de bindingspremies e.d. ad 1,9 miljoen toegekend in overleg met de Dienstcommissie? Antwoord Neen; de procedure inzake de toekenning van de bindingspremies betreft het gehele ministerie (exclusief de Belastingdienst) en is vastge– steld na overleg met de Bijzondere Commissie van het Ministerie van Financiën (exclusief de Belastingdienst) en niet met de afzonderlijke Dienstcommissies. 2. Kan een gedetailleerde specificatie worden verstrekt van de toege– kende bindingspremies en beloningsdifferentiaties, naar het aantal in aanmerking gekomen functionarissen per functie en schaal? Antwoord over
beloningsdifferentiatie
Op financiën is in het kader van de beloningsdifferentiatie in 1989 een beloningsbeleid gevoerd, waarbij eenmalige beloningen zijn toegekend in de vorm van gratificaties. In beginsel konden daarvoor alle medewerkers in aanmerking komen. Gelet op de grote diversiteit van functies is het niet mogelijk daarvan een gedetailleerde specificatie te verstrekken. Ten aanzien van het aantal toegekende gratificaties in de betreffende schaalfuncties gelden voor het Ministerie van Financiën (exclusief de Belastingdienst) de volgende gegevens: aantal toegekende gratificaties beloningsdifferentiatie: 372 schaalfunctie 1 - 5 65 schaalfunctie 6 - 1 0 99 schaalfunctie 1 1 - 1 3 105 schaalfunctie 14 en hoger 103
012737F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverii 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr. 6
de hoogte van de gratificaties bedraagt: schaalfunctie 1 - 5 schaalfunctie 6 - 1 0 schaalfunctie 1 1 - 1 3 schaalfunctie 14 en hoger
f 250,- tot f 500,- (netto) f 250,-tot f 500,-(netto) f 500,- tot f 1.000,- (netto) f 1.000,- tot f 3.000,- (netto).
Antwoord over bindingspremies Tot de knelpuntcategorieën op Financiën inclusief de Belastingdienst worden gerekend accountantspersoneel, automatiseringspersoneel, financieel-economen, fiscalisten en overigen. Van deze laatste beperkte categorie zijn de medewerkers individueel als knelpunt erkend. Deze medewerkers zijn werkzaam in diverse beleidsfuncties. Voor het Ministerie van Financiën (exclusief de Belastingdienst) gelden de volgende gegevens: 1. Het aantal toelagen: 348 nader gespecificeerd: - financieel-economen 125 - fiscalisten 116 - accountantspersoneel 75 - automatiseringsdeskundigen 26 - overigen, individueel erkend als knelpuntfunctie 6 2. De schaalfuncties van bovenstaande categorieën: - financieel-economen vanaf schaal 9 - fiscalisten vanaf schaal 12 - accountantspersoneel vanaf schaal 11 - automatiseringsdeskundigen vanaf schaal 8 De medewerkers aan wie op individuele basis een bindingspremie is toegekend betreffen enkele juristen en voorlichtingsdeskundigen. 3. De hoogte van de uitkering: - voor 68 medewerkers een half bruto maandsalaris - voor 265 medewerkers één bruto maandsalaris - voor 15 medewerkers anderhalf a twee maal een bruto maandsa– laris. Dit wordt uitsluitend toegekend aan zeer schaars personeel, zoals bijvoorbeeld de edp-accountants. Artikel 01.02 Materieel 3. Kan een specificatie worden gegeven van de uitgaven voor flankerend beleid? Antwoord In 1989 zijn in het kader van het flankerend beleid de volgende uitgaven gedaan: - ten behoeve van wachtgelden f 998.000 - toekenning proportionele diensttijdgratificaties f 36.000 - begeleiding naar andere werkkring (outplacement) f 14.000 - omscholing f 50.000 Wegens samenhang met reorganisaties drukken de kosten voor omscholing ten dele op andere budgetten dan het budget flankerend beleid. Artikel 01.12 Lasten en overige uitgaven van Domeinen 4. Welke informatieve betekenis moet worden gehecht aan de zin: «Op grond van recente realisatiecijfers wordt een verhoging van de raming noodzakelijk geacht»? Kan deze informatie alsnog van passende aanvulling worden voorzien?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr. 6
Antwoord
De stijging van de uitgaven betreft met name de onroerend-goedbe– lasting en wordt veroorzaakt door een verhoging van de tarieven, de doorwerking van de verhoging van de waarde-grondslag van de incou– rante objecten en, alhoewel in afnemende mate, een inhaaleffect door het opleggen van aanslagen betreffende voorgaande jaren. Artikel 01.14 Diverse uitgaven 5. Als gevolg van welke omstandigheden is de verhoging van het onderdeel «Door bijzondere omstandigheden verloren gegaan rijksgeld» te verklaren? Antwoord
De uitgaven op het artikelonderdeel «Door bijzondere omstandigheden verloren gegaan rijksgeld» waren zoals gebruikelijk pro memorie geraamd. De uitgaven die hier worden verantwoord betreffen onder andere een niet te verklaren kasverschil en uitbetaling van een belasting– teruggave aan een ander dan de rechthebbende. Dit laatste komt voor bij terugbetaling op een verkeerd giro– of bankrekeningnummer of via cheques die worden geïncasseerd door een ander dan de rechtheb– bende. Zodra zulks aan het licht komt, wordt terugvordering ingesteld. Slechts indien deze maatregel zonder resultaat blijft, wordt het bedrag als verloren aangemerkt. De voorgestelde verhoging met f 350.000 hangt samen met het tot de Najaarsnota gerealiseerde uitgavenverloop. Het betreft de som van een aantal door bijzondere omstandigheden verloren gegane relatief kleine bedragen. Overigens bedroeg de realisatie in 1987 en 1988 f 581.000 respectievelijk f 569.000. Artikel 02.01 Muntwezen 6. Hoe is in het licht van de kennelijk achterblijvende populariteit van het 50 gulden muntstuk (110.000 munten keren uit circulatie terug) te verklaren, dat het bijna onmogelijk is een dergelijke munt te krijgen bij de bank of het postkantoor? Wat is er met deze munt aan de hand; wil het publiek deze munt niet of is hij minder gewenst bij het bankwezen zelf? Antwoord
Ten aan zien van deze vraag inzake het 50 gulden muntstuk, wordt verwezen naar het antwoord dat is gegeven op een vraag over deze munt, die is gesteld in het kader van de derde wijziging van hoofdstuk IX B 1988 (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 950, nr. 5 blz. 7-8). Over het algemeen doet dat antwoord nog steeds opgeld. Zo werd opgemerkt dat er geen doorlopende uitgifte van 50 gulden munten is. Uiteraard mist dit zijn invloed niet op de verkrijgbaarheid. Daarnaast is er op gewezen dat de terugnameverplichting van de Staat betekent dat er steeds rekening met een terugvloei moet worden gehouden. Overigens is besloten de uitgifte van de 50 gulden munt 100 jaar Vorstinnenregering, die op 27 april 1990 wordt uitgegeven, te begeleiden met een promotiecampagne. Het doel hiervan is om de 50 gulden munt meer bekendheid bij het publiek te geven. Inmiddels is reeds veel aandacht aan deze 50 gulden besteed op radio en televisie en door de schrijvende pers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr 6
Artikel 03.04 Deelnemingen in het kapitaal van internationale banken etc. 7. Waaruit is het uitstel van de betaling aan het Afrikaanse Ontwikke– lingsfonds te verklaren? Antwoord Het uitstel van de betaling aan het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF) ad f 6,2 mln. wordt veroorzaakt door de late ratificatie van de vijfde middelenaanvulling van het AfDF. Hierdoor werd de goedkeuring van een aantal snel tot uitbetaling komende leningen vertraagd en moest de raming van de uitbetalingen op deze kredieten naar beneden worden bijgesteld. Artikel 04.01 Personeel 8. 1,3 miljoen wordt vermeld als uitvoeringskosten voor de premiere– ductieregeling minimumloonkosten. Hoe is dat te verklaren nu deze regeling nog steeds niet in werking is getreden? Antwoord De toevoeging van f 1,3 mln. betreft kosten die moeten worden gemaakt om invoering van de premiereductieregeling minimumloon– kosten mogelijk te maken. Artikel 04.05 Rente wegens te late teruggave van belastingen 9. De post is opnieuw hoger uitgevallen, nu met 112 miljoen. De rente-uitgaven zijn nu hoger dan de ontvangsten wegens te late betaling (art. 04.01 bij ontvangsten). Belastingplichtigen vragen weinig vermin– dering van te hoge aanslagen. Komt dit door de relatief gunstige rente– vergoeding, of zijn er andere oorzaken? Was dit effect bij de invoering niet voorzien? Antwoord De post uitgaven invorderingsrente is - zoals reeds eerder aan de Kamer medegedeeld - een stelpost. De uitgaven zijn afhankelijk van moeilijk vooraf te voorspellen handelen van belastingplichtigen en de ontwikkeling van de WIR-aanspraken, de inkomens en de winsten. Deze zijn weer afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen en onder– nemingsbeslissingen ten aanzien van investeringen. De raming zal dan ook met de nodige onzekerheid omgeven blijven. Dit blijkt nog weer eens uit het feit dat uiteindelijk in 1989 f 134,5 mln. aan invorderingsrente is vergoed. Ten opzichte van de raming in de derde suppletore begroting IX B 1989 (f 156 mln.) is dat een meevaller van f21,5 mln. Als een van de oorzaken voor de aanvankelijk ten opzichte van de ontwerpbegroting 1989 tegenvallende rente-uitgaven is aangevoerd dat relatief weinig belastingplichtigen direct vermindering hebben aange– vraagd terwijl de latere (nadere voorlopige/definitieve) aanslag lager blijkt uit te komen. Wat de oorzaken hiervan zijn is niet bekend. Of belas– tingplichtigen bewust weinig vermindering van de aanslag vragen in verband met de relatief gunstige rentevergoeding kan dan ook niet worden beoordeeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr. 6
10. Ligt het in het voornemen de hier geboekte rente-tegenvaller voorzover deze voortvloeit uit de tegenvaller WIR-verrekening nader te verantwoorden in het kader van het aan de Kamer toegezegde WIR-onderzoek? Wanneer kunnen de resultaten hiervan tegemoet worden gezien? Welke maatregelen zijn genomen om renteteruggave– betalingen, voorzover niet voortvloeiend uit de WIR-verrekening, over het jaar 1990 op een lager bedrag te doen uitkomen dan over het jaar 1989 het geval is geweest? Antwoord Het ligt niet in het voornemen de rente-tegenvaller, voortvloeiende uit de tegenvallende WIR-verrekening nader in het WIR-onderzoek te betrekken. Naar de huidige inzichten is naast de niet verwachte WIR-verrekening de belangrijkste reden van de hoge rentevergoeding de wijze waarop de voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting worden bepaald. De voorlopige aanslagregeling brengt noodzakelijkerwijze met zich mee dat de aanslagen moeten worden gebaseerd op gegevens van voorafgaande jaren. Wijzigingen die optreden ten opzichte van het verleden kunnen ertoe leiden dat belastingteruggave moet worden verleend met daaraan gekoppeld vergoeding van invorderingsrente. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in die gevallen waarin de winstontwikkeling van een bedrijf achter– blijft bij die van voorgaande jaren. Gezien het grote financiële belang dat met de voorlopige aanslagre– geling is gemoeid en het principe van «pay as you earn» zijn op dit punt geen maatregelen getroffen. In het inningsgebied is de laatste jaren sterk de nadruk gelegd op het zo snel en zo volledig mogelijk innen van belas– tingen. Dit is ook beoogd met de invoering van de geautomatiseerde voorlopige aanslagregeling. Tevens zijn er regelingen voor rentebetalingen ingevoerd. Immers, in het geheel van een evenwichtig systeem past het dat een rentever– goeding wordt verleend indien teveel betaald is en rente in rekening wordt gebracht als te laat wordt betaald. De invorderingsrente-uitgaven moeten dan ook beschouwd worden als een afgeleide van en als onder– geschikt aan het inningsbeleid. Het treffen van maatregelen om tegen– vallers bij de invorderingsrente te voorkomen, zou indirect consequenties hebben voor het inningsbeleid en zou leiden tot latere ontvangst van belastingen (met majeur kaseffect en ook negatieve gevolgen voor rente staatsschuld) en eventueel minder belastingontvangsten. Artikel 01.06 Ontvangsten uit Verkoop Domeinen 11. Kan een specificatie worden gegeven van de verkopen die onder het hoofd «agrarische domeinen» zijn geboekt? Antwoord De specificatie van de onder «agrarische domeinen» verantwoorde ontvangsten is de volgende: begroting 1989 landbouwgronden pachtvrij landbouwgronden verpacht agrarische erven en gebouwen totaal
f31,0mln
stand 2e suppletore begroting 1989
stand ultimo december 1989
f 1 5 mln. f 23,3 mln f 14 mln.
f 24,9 mln f31,4mln f15.7mln.
f 52,3 mln
f 72.0 mln
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr. 6
De hoge opbrengsten in 1989 ten opzichte van de begroting zijn onder meer een gevolg van de matige uitkomsten in de akkerbouwsector gedurende de afgelopen jaren, waardoor veel bedrijven vrij van pacht zijn gekomen en de goede resultaten in de melkveehouderij, waardoor een groot aantal pachters en erfpachters in die sector het gepachte c.q. in erfpacht uitgegeven bedrijf heeft gekocht. Hoe de situatie in 1990 zal zijn is nog moeilijk voorspelbaar. De Minister van Financiën, W. Kok
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 388, nr. 6