Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1977-1978
14800 Hoofdstuk XIII Departement van Economische Zaken
Nr. 11
VERSLAG V A N EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 7 december 1977 De vaste Commissie voor Economische Zaken' heeft in een v e r g a d e r i n g , die ook toegankelijk was v o o r de (plaatsvervangende) l e d e n v a n de vaste C o m m i s s i e voor Sociale Zaken, o p 2 n o v e m b e r 1977 m o n d e l i n g overleg gev o e r d met Minister Lubbers over de situatie bij de bedrijven V o l v o Car, VMFStork, Fokker-VFW en Ten Horn. Voorts heeft de c o m m i s s i e met de Minister van Economische Zaken gesproken over actuele o n t w i k k e l i n g e n en beslissingen in de scheepsbouw. Van het m o n d e l i n g o v e r l e g , w a a r b i j de Minister vergezeld w a s van de heer Molkenboer en de heer Schwegler van zijn d e p a r t e m e n t , brengt de c o m m i s s i e als v o l g t verslag uit. I. Volvo Car In zijn inleiding onderstreepte de Minister dat hier grote w e r k g e l e g e m heidsbelangen op het spel staan gezien het personeelsbestand van 5500. Indien het beleidsplan v o o r de m i d d e l l a n g e t e r m i j n slaagt, w a a r b i j de produktie naar het break-even-point, dat o p e e n niveau van 100 a 120 000 personenauto's ligt, zal t o e g r o e i e n , zal het huidige personeelsbestand g e h a n d haafd kunnen blijven. Actueel is het vraagstuk van de mogelijk in de overgangsfase nog te lijden substantiële verliezen, die de kapitaalstructuur van de vennootschap nog meer zullen u i t h o l l e n .
1
Met het Zweedse m o e d e r b e d r i j f w o r d t overleg gepleegd over de v e r h o u ding waarin AB Volvo en de o v e r h e i d steun zullen verlenen en de wijze w a a r o p deze steun gegeven zal w o r d e n , In dit overleg stelt de Minister zich o p het standpunt dat V o l v o Z w e d e n zow e l structureel als financieel betrokken moet blijven bij het bedrijf in Nederland. Het Volvo-concern zal ook v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d dienen te dragen v o o r de in de t o e k o m s t nog te lijden verliezen. Onzeker is o p dit m o m e n t in hoeverre zulks mogelijk is.
Samenstelling: Van der Mei (CDA), Joekes (VVD), Portheine (WD), Peijnenburg (CDA), Van der Gun (CDA), Van Aardenne (VVD), Epe ma-Brugman (PvdA), H. de Boer (CDA), Kruisinga (CDA), Jansen (PPR), Salomons (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Kolthoff (PvdA), Van der Hek (PvdA), Weijers (CDA), Engwirda (D'66), Jacobse (VVD), Wöltgens (PvdA), Spie ker (PvdA), De Kam (PvdA).
Een lid van de C.D.A.-fractie v r o e g naar een eventueel o p de i n h o u d en het resultaat van de thans gevoerde o n d e r h a n d e l i n g e n gesteld e m b a r g o . Heeft het feit, dat een en ander is uitgelekt de o n d e r h a n d e l i n g s p o s i t i e van het Departement van Economische Zaken aangetast, zelfs het overleg met de vakb o n d e n geblokkeerd? Wat is de reden dat het LIOF niet rechtstreeks bij de problematiek rond Volvo Car is betrokken?
4 vel
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 8 0 0 hoofdstuk XIII, nr. 11
1
Een fractiegenoot van de voorgaande spreker informeerde naar de mogelijk tussen het Departement van Economische Zaken en het in Zweden ter zake verantwoordelijke ministerie bestaande contacten. In hoeverre is Volvo Zweden beperkt in de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van investeringen over de grenzen en daarbij afhankelijk van het fiat van de Zweedse regering? Kan de Minister enig zicht geven in de termijn waarop overeenstemming te verwachten is en de onderhandelingen kunnen worden afgerond? De woordvoerder van de fractie van de C.P.N, zou graag een overzicht krijgen van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar, waarin de situatie ten aanzien van het onderhavige bedrijf tot tweemaal toe is gewijzigd. Voorts vroeg hij naar de bij Volvo Zweden ten aanzien van Volvo Car bestaande concrete plannen. Een lid van de fractie van de P.v.d.A. stelde de vraag of Volvo Zweden voldoende perspectief voor continuïteit op langere termijn voor Volvo Car zag, hetgeen immers een voorwaarde is voor de bereidheid in de komende jaren financieel medeverantwoordelijkheid te dragen. Zal de uitbreiding van de deelneming van de overheid in het risicodragend kapitaal geschieden via DSM of rechtstreeks? Dit lid sprak zijn bezorgdheid uit over de voor de werknemers op dit moment bestaande onzekerheid, die o.a. tot uiting komt in een hoog ziekteverzuim. Is de Minister, onafhankelijk van de resultaten van het overleg, bereid en in staat hieraan iets te doen? Ten slotte was bij deze woordvoerder de vraag gerezen of de positie van de buitenlandse werknemers nog in het bijzonder aandacht had gekregen in het overleg. Een lid van de V.V.D.-fractie wilde weten of de voorgenomen produktie, als door de Minister genoemd, in overeenstemming is met een reële marktverwachting. Hieraan verbond dit lid de vraag naar zowel de produktiecijfers op het moment, dat de Daffabriek door Volvo Zweden werd overgenomen als naar de produktiecijfers over de afgelopen jaren. Is de huidige problematiek ontstaan onder invloed van conjuncturele dan wel van structurele factoren? In aansluiting op hetgeen het hiervoor het woord voerende lid aan de orde had gesteld informeerde een lid van de fractie van de S.G.P. naar de huidige produktiecijfers en naar de betekenis van de opvatting van de vakbeweging over de te garanderen werkgelegenheid bij het betrokken bedrijf. De Minister bevestigde in zijn antwoord, dat er een afspraak is gemaakt om de onderhandelingen buiten de sfeer van de publiciteitte houden. Het uitlekken van informatie heeft de onderhandelingspositie van de overheid niet verzwakt en evenmin het overleg met de werknemersorganisaties geblokkeerd. Helaas heeft een en ander een negatieve invloed gehad op het beeld van Volvo Car naar buiten, hetgeen, zo zei de Minister, nooit bevorderlijk is in een probleemsituatie als deze. Melding werd gemaakt van een binnenkort met de ondernemingsraad te voeren gesprek en van het inmiddels al met de vakverenigingen gevoerde overleg. In het kader van meer algemene, niet uitsluitend voor Volvo Car geldende problemen, zoals ziekteverzuim, positie oud-mijnwerkers enz., wordt met de directeur van het LIOF contact onderhouden. Het LIOF is niet direct bij de onderhandelingen betrokken, gezien de omvang van het bedrijf Volvo Car en de noodzaak het overleg over zo min mogelijk schijven te laten verlopen. Ingaande op de vraag, gesteld van de kant van de C.P.N, fractie, deed de Minister de toezegging een overzicht te geven aan de Commissie. De problematiek moet in elk geval aan meerdere factoren worden toegeschreven. Kostenaspecten van algemene en specifieke aard, interne management" en organisatieproblemen, de verhouding tot het Zweedse moederbedrijf en mogelijk ook het tijdstip van de beslissing tot in produktieneming van bepaalde modellen zijn van invloed geweest.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
2
De Minister liet zich positief uit over het bij Volvo Zweden bestaande vertrouwen in gunstige ontwikkelingen gedurende een termijn, langer dan drie jaar. Het bereiken van de nullijn voor de verliezen zal niet te lang mogen duren. De onderhandelingen concentreren zich op dit moment op het probleem van de financiering in de overgangsfase en de daarvoor benodigde kredieten. In dat verband beaamde de Minister, dat de Centrale Bank van Zweden toestemming moet verlenen voor kapitaalexporten. Economische Zaken onderhoudt geen rechtstreekse contacten met een Zweeds departement, maar blijft via de Ambassade in Stockholm wel op de hoogte van de ontwikkelingen alsmede van het standpunt van de Zweedse regering ten aanzien van Zweedse kapitaalexporten. Minister Lubbers achtte het mogelijk, dat in de loop van dit najaar overeenstemming wordt bereikt in de onderhandelingen, waarbij het uitgangspunt dient te zijn de vraag naar de wijze van lastenverdeling. De vraag naar al dan niet sluiting van Volvo Car moet niet in discussie komen. Ook in het overleg met de ondernemingsraad worden suggesties ingewacht met betrekking tot de verbetering van de structurele problematiek op langere termijn. Daarbij zal ook het vraagstuk van de interne organisatie, naast punten als management en de automodellen, aandacht moeten krijgen. Zijn verwachting, dat Volvo Car zal doorgaan, adstrueerde de Minister als volgt. Indertijd heeft Volvo Zweden een garantie, zij het geen absolute, gegeven. Dit concern is bovendien ingesteld op continuïteit en wordt nu geconfronteerd met een uitsluitend praktisch probleem. Te weten de financiering voor de eerstkomende jaren. Daar komt nog bij, dat Volvo Car het grootste herstructureringsproject vormt in de Mijnstreek ten aanzien waarvan de Regering toch moeilijk sluiting kan overwegen. De financiële steun van de overheid, zal de kapitaalbasis van het bedrijf moeten versterken. Het is niet de bedoeling daarmee toekomstige verliezen te gaan financieren. De vorm, waarin de steun gestalte zal krijgen is niet wezenlijk. Minister Lubbers had nog geen aanleiding gevonden om in het bijzonder aan de buitenlandse werknemers aandacht te geven. Mogelijk vormde dit een punt van overleg in de besprekingen met de ondernemingsraad. Het break-even-point van 100 a 120 000 auto's moet als reëel worden beschouwd, hetgeen niet wegneemt, dat goed management vereist blijft. Eventuele andere als alternatief te produceren auto's zullen moeten worden gezocht in de sfeer van de personenauto's.
II. VMFStork De Minister maakte, ter inleiding van de gedachtenwisseling met de leden van de Commissies melding van de door de overheid aan VMF Stork aangeboden achtergestelde lening ter grootte van f 100 min., ten behoeve van de financiering van het ontwikkelings- en investeringsprogramma van Stork Werkspoor Diesel. Het voornemen bestaat een nadere expertise te verrichten naar het toekomstperspectief van deze motoren-divisie onafhankelijk van de bij VMF Stork daarover bestaande inzichten. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat het perspectief gunstig is. Bedoelde expertise zal dit al dan niet kunnen bevestigen en voorts moeten aangeven in hoeverre nadere financieel-organisatorische maatregelen moeten worden getroffen, ook in het kader van de verhouding van de motoren-divisie tot het gehele concern. Het vraagstuk van een eventuele verzelfstandiging van deze divisie zal daarbij nader aan de orde moeten komen, zowel vanuit het oogpunt van de risico's in de exploitatierekening voor andere delen van het VMF-concern, als vanuit mogelijk in de toekomst na te streven samenwerkingsverbanden in de desbetreffende sector. Overigens lijkt dit laatste, voor wat betreft de verhoudingen in Nederland, waar de overgebleven produktiecapaciteit op het gebied van de kleinere motoren zich niet leent voor verdergaande integratie tot één bedrijf, vrijwel uitgesloten. Met name zou hierbij gedacht kunnen worden aan Brons Industrie.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
3
Van de zijde van de fractie van het C.D.A. w e r d bezorgdheid uitgesproken over de v e s t i g i n g e n in Boxmeer, Kerkrade en D o n g e n . Nadere i n f o r m a t i e , in het bijzonder over eventuele v o o r g e n o m e n i n k r i m p i n g van de betrokken aantallen arbeidsplaatsen, leek gewenst. V o o r t s vroeg dit lid naar de ten aanzien van de lening gestelde v o o r w a a r d e n en naar de relatie tussen de o v e r h e i d en V M F Stork, meer speciaal naar de positie v a n ir. Van Maurik B r o e k m a n . In hoeverre w o r d t , afgezien van m e e r g e n o e m d e l e n i n g , nog een andere v o r m v a n o v e r h e i d s b e m o e i e n i s o v e r w o g e n ? Welke v o o r t g a n g w o r d t gemaakt met de SPPM en de gieterijen? Als laatste punt stelde dit lid het z o g e n a a m d e « j o b b i n g r a p p o r t » aan de orde. Wanneer kan publikatie w o r d e n verwacht? Een lid van de fractie van de P.v.d.A. merkte o p , dat o p dit m o m e n t nog een viertal bedrijven, te w e t e n V M F Stork, Bolnes, Brons Industrie in A p p i n g g e d a m en de Schelde werkzaam zijn in de sector d i e s e l m o t o r e n , met de nadruk o p s c h e e p s d i e s e l m o t o r e n . In dat licht was bij h e m de vraag gerezen naar het doel v a n de aan VMF Stork te verstrekken lening. Zal VMF Stork haar activiteiten u i t b r e i d e n , ten koste van de concurrentiepositie van andere bedrijven, of w o r d t hier een zekere marktverdeling v o o r de verschillende typen d i e s e l m o t o r e n beoogd? Het hier het w o o r d voerende lid benadrukte, dat andere bedrijven niet het slachtoffer m o g e n w o r d e n van de aan VMF-Stork verleende financiële steun. De situatie bij Bolnes is w e i n i g rooskleurig. Hoe is het gesteld met Brons-lndustrie in A p p i n g e d a m ? De v e s t i g i n g in Kerkrade, zo deelde de Minister in zijn a n t w o o r d mee, k a m p t met p r o b l e m e n . Het is de bedoeling o m op een t e r m i j n van t w e e en een half jaar of zelfs langer, het aantal arbeidsplaatsen in de indirecte sfeer, met 56 in te k r i m p e n . Naar schatting zullen hierbij een t w i n t i g t a l o u d - m i j n werkers betrokken zijn. Gezien deze t e r m i j n is nog onzeker in hoeverre er sprake zal zijn van g e d w o n g e n ontslagen, die, indien enigszins mogelijk, zullen w o r d e n v o o r k o m e n . Een vergelijkbare situatie doet zich v o o r in Boxmeer, dat als m o e d e r b e d r i j f veel invloed heeft op het reilen en zeilen in Kerkrade. Een personeelsaanpassing van een kleine 200 w e r k n e m e r s zal moeten plaatsvinden in Boxmeer. Er w o r d t naar gestreefd collectieve ontslagen te v e r m i j d e n . Deze aanpassing zal zoveel mogelijk plaatsvinden via natuurlijk v e r l o o p en via o v e r n a m e d o o r andere werkzaamheden binnen de VMF-bedrijven te Boxmeer. Daar Kerkrade een toeleveringsbedrijf van Boxmeer is, kan de plaats waar de verliezen w o r d e n geleden niet w o r d e n aangewezen. Voor de besteding van de lening bestaat een concreet plan, w a a r v a n mededeling is gedaan aan de werknemersorganisaties. De betrokken brief zal de vaste C o m m i s s i e v o o r Economische Zaken w o r d e n toegezonden. Ir. Van Maurik Broekman maakt een analyse van het bedrijf. Van deze analyse zal de uiteindelijke positie, regeringswaarnemer in een bedrijf met overheidsdeeln e m i n g in het risicodragend kapitaal, a f h a n g e n . Ten aanzien van de SPPM en de gieterijen hebben zich geen nieuwe o n t w i k k e l i n g e n v o o r g e d a a n . Het « j o b b i n g r a p p o r t » , waaraan onder andere de NEHEM en de bedrijven zelf een bijdrage moeten leveren, zal, naar w o r d t v e r w a c h t , over enkele weken w o r d e n uitgebracht. De Minister verzekerde de w o o r d v o e r d e r van de P.v.d.A.-fractie, dat erop zal w o r d e n toegezien dat de financiële steun v o o r Stork W e r k s p o o r Diesel geen negatieve invloed zal hebben op de concurrentiepositie van andere in dezelfde branche werkzame Nederlandse bedrijven. De bij laatstbedoelde bedrijven bestaande p r o b l e m e n houden geen v e r b a n d met deze steunverlening. Overigens is hem niets bekend van p r o b l e m e n bij Bolnes. Er bestaat geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de situatie bij dit bedrijf w e i nig rooskleurig zou zijn. Tussen de d o o r de verschillende bedrijven geproduceerde t y p e n van m o toren bestaat bovendien v o l d o e n d e onderscheid.
T w e e d e Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
4
III. Fokker-VFW De Minister ving aan met enkele inleidende opmerkingen over het bedrijf in Nederland («Fokker»), dat gekenmerkt wordt door de produktie van de F-27, de F-28en de F-28-super. Ondanks het feit, dat de introduktie moeilijker verloopt dan werd verwacht (hetgeen moet worden toegeschreven aan de in de concurrentiestrijd met de Verenigde Staten harde Nederlandse gulden) blijft de regering geloven in het F-28 project. Vermeld moet worden de in samenwerking met Rolls Royce ontwikkelde zuinige conceptie van het brandstofverbruik, die ten opzichte van de concurrentie enig voordeel oplevert. De afzet van de F-27 en de F-28 wordt van overheidswege op alle mogelijke manieren gestimuleerd, onder andere in de vorm van het verlenen van gunstige exportkredietvoorwaarden. De produktie van de F-16, waaraan het bedrijf VFW een aanzienlijke bijdrage zal leveren, moet, gezien de stagnatie in de afzet in de vliegtuigindustrie, als zeer welkom worden beschouwd. De vliegtuigindustrie in Nederland zal gestimuleerd blijven worden. In dat licht moet ook de ontwikkeling van de F-28-super, waarvoor de overheid en Fokker gezamenlijk een bedrag van f 500 min. zullen opbrengen, worden gezien. Voor de fabrieksbezetting zal dit project eerst rond 1982 consequenties hebben. Resumerend kenschetste de bewindsman Fokker-VFW als een bedrijf met een fameuze traditie en meteen behoorlijk toekomstperspectief, zij het met op zich zelf moeizame financiële resultaten, die echter in vergelijking tot andere vliegtuigfabrieken, nog bevredigend kunnen worden genoemd. Hierop aansluitend maakte de minister melding van de zich bij het bedrijf in Duitsland («VFW») voordoende substantiële verliezen, die aanpassingen noodzakelijk maken. Afzetproblemen met de VFW-614 en het achterblijven van opdrachten voor de airbus, in combinatie met andere oorzaken, hebben daartoe aanleiding gegeven. Met de Duitse regering, die op zich bereid is de vliegtuigindustrie te stimuleren, maar daarbij wijst op het bestaan van andere bedrijven als het MBBconcern, wordt overleg gevoerd. Gestreefd wordt eventuele financiële Duitse overheidssteun aan VFW in te passen in een structuurplan voor langere termijn en deze steun aan harde voorwaarden te binden. De Nederlandse regering heeft zich tot op heden terughoudend opgesteld tegenover de mogelijke alternatieven, waarbij hetzij de Duitse tak van het concern gekoppeld wordt aan MBB en Fokker geïsoleerd zou gaan opereren, hetzij het gehele Fokker-VFW-concern opgaat in MBB. Deze aarzeling vloeit voort uit de hier bestaande wens, om de eigen identiteit en eigen inzet van Fokker te handhaven. Bovendien is Fokker in Nederland voor de afzet van de produkten gebaat met een behoorlijke taakverdeling in vliegtuigontwerp en vliegtuigbouw. Voor vraagstukken als marktverdeling en vraag is het van belang dat het Nederlandse bedrijf beschikt over contacten in Duitsland. Als praktische mogelijkheid denkt de Nederlandse Regering derhalve aan een redelijke lastenverdeling over de Duitse overheid en het Fokker-VFW-concern, onder handhaving van de nu bestaande financieel-organisatorische concernverhoudingen. Dat de Duitse regering hierbij als voorwaarde zal stellen, dat de concern-ontwikkelingen niet strijdig mogen zijn met hetgeen zich elders in de Duitse vliegtuigindustrie voordoet, achtte de bewindsman overigens niet uitgesloten. Een woordvoerder van de fractie van het C.D.A. kon instemmen met de gedachte, dat naar behoud van een eigen identiteit op het gebied van de vliegtuigbouw gestreefd moet worden. Hierbij vroeg dit lid zich af, of de beoogde marktverdeling en de gewenste coördinatie op het gebied van voorgenomen vliegtuigontwikkelingen wel te realiseren is binnen het kader van tot Duitsland beperkt overleg. Hoe staat de Nederlandse Regering tegenover een beleidsplan voor de gehele Europese vliegtuigindustrie, zoals op het niveau van de Europese gemeenschappen wel eens ter sprake is gekomen? Op de door de bewindsman gedane uitspraak over een «redelijke» lasten-
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk XIII, nr. 11
5
verdeling tussen het Fokker-VFW-concern e n de Duitse o v e r h e i d , zou dit lid meer toelichting w i l l e n krijgen, in het bijzonder over de vraag o p welke wijze de belangen van het Nederlandse bedrijf daarbij g e w a a r b o r g d zullen w o r den. Een lid van de fractie van de P.v.d.A. vroeg bevestiging van zijn indruk, dat de Nederlandse Regering de positie van Fokker als ontwikkelaar en e i n d fabrikant van onder andere de F-28 in Nederland w i l h a n d h a v e n , onafhankelijk van het lot v a n de Duitse tak van het Fokker-VFW-concern. Uitgaande van de v e r o n d e r s t e l l i n g , dat VFW in de t o e k o m s t o p enigerlei wijze een v e r b a n d zal aangaan met het M B B - c o n c e r n , i n f o r m e e r d e dit lid of de indertijd actuele plannen o m met het Franse Dassault-concern te gaan sam e n w e r k e n op dit m o m e n t geheel van de baan zijn. Is ter versterking van de concurrentiepositie v a n de F-28 ooit gedacht over de mogelijkheid van c o m pensatieorders, zoals bij een militair industrieel project als dat van de F-16 niet ongebruikelijk is, zulks in v e r b a n d met het g e g e v e n , dat de KLM een grote afnemer is van de Amerikaanse vliegtuigindustrie? Naar de m e n i n g van een w o o r d v o e r d e r van de V.V.D.-fractie t o o n d e de nu ook bij de Nederlandse tak bestaande p r o b l e m e n , in de v o r m van marginale maar toch altijd nog zwarte cijfers, de noodzaak aan de o v e r w e g i n g e n , die indertijd aanleiding gaven t o t de fusie van Fokker met VFW, nog eens opnieuw te bekijken. Bij alle verdere plannen ten aanzien van het concern z o u den zijns inziens de o p het m o m e n t van de fusie bestaande v e r w a c h t i n g e n mee in b e s c h o u w i n g m o e t e n w o r d e n g e n o m e n . Heeft m e n er goed aan gedaan deze fusie te entameren? In de t w e e d e plaats v r o e g dit lid naar de reactie van de Regering o p het standpunt van de V e r e n i g i n g van Hoger Personeel van Fokker over de w e i gering van een e x p o r t v e r g u n n i n g voor de F-28 Zuid-West-Afrika, zoals dit aan de vaste C o m m i s s i e v o o r Economische Zaken in een brief van augustus 1977 is meegedeeld. Minister Lubbers constateerde, dat de gedachte van het b e h o u d van een eigen identiteit v a n Fokker ook w o r d t o n d e r s t e u n d d o o r de Commissie. Het zo noodzakelijke overleg over de vliegtuigindustrie v i n d t in het kader van de Europese Gemeenschappen en bilateraal reeds plaats. De t o t op heden gevoerde gedachtenwisseling was vruchtbaar en heeft geleid tot een m e l dingsprocedure ter v o o r k o m i n g van onverwachte o n t w i k k e l i n g e n . De b e w i n d s m a n zei de indruk te hebben, dat de Nederlandse belangen v o l d o e n d e g e w a a r b o r g d w o r d e n in het Europese kader. Met Dassault bestaan intensieve contacten in v e r b a n d met de gemeenschappelijke dochtero n d e r n e m i n g in België. Verdergaande plannen t o t s a m e n w e r k i n g met dit Franse concern zijn er, zeker gezien de situatie in Frankrijk, nu niet. Hij wees o p de ook in de civiele sector bij de vliegtuigfabrieken onderling v o o r k o m e n d e compensatieorders. Het c o m p e n s a t i e m e c h a n i s m e kan in de civiele sector, in die zin dat ook v l i e g t u i g m a a t s c h a p p i j e n hierbij betrokken w o r d e n , niet f u n c t i o n e r e n . Voor de militaire sector, w a a r de overheid aan de aankoop van materieel als geldschieter v o o r w a a r d e n kan stellen, ligt dit anders. Aan contacten tussen Fokker en KLM ontbreekt het niet en recentelijk heeft dit geleid tot een o m v a n g r i j k e order. De Minister zei niet over aanwijzingen te beschikken, w a a r u i t de conclusie m o e s t w o r d e n getrokken, dat de fusie beter niet t o t stand had kunnen k o m e n . De toentertijd bestaande overw e g i n g e n hebben hun waarde b e h o u d e n en zullen in de t o e k o m s t mee w o r den g e w o g e n . De Minister sprak de w e n s uit, dat met b e h u l p van de d o o r de Duitse overheid beschikbaar te stellen gelden de werkgelegenheid bij de Duitse tak g e h a n d h a a f d zal kunnen blijven. Volgens een toezegging van de Minister zal de vaste C o m m i s s i e v o o r Economische Zaken een afschrift krijgen van het a n t w o o r d aan de V e r e n i g i n g van Hoger Personeel van Fokker.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 8 0 0 hoofdstuk XIII, nr. 11
6
IV. Actuele ontwikkelingen en beslissingen in de scheepsbouw In zijn inleiding belichtte de Minister een tweetal punten, te weten de ontwikkelingen in de orderportefeuille - de acquisitie-, en voorts de voortgang met de voorgenomen herstructurering. Voor wat betreft de acquisitie is met name dankzij het maritiem plan het een en ander bereikt, zij het niet voldoende. Optimistisch gezien kan kan worden gesproken over het creëren van werkgelegenheid voor anderhalfjaar; in een pessimistische visie zijn de problemen anderhalf jaar vooruit geschoven. Vooral de kleine werven hebben van het maritiem plan geprofiteerd. De Minister verklaarde voorstander te zijn van continuering van dit plan, waaraan een iets ruimere opzet zal moeten worden gegeven. Aanvullende instrumenten zullen moeten liggen in de sfeer van de financiering, waarbij alle mogelijke varianten denkbaar zijn, in de vorm van op dit moment niet wenselijk geachte staatsrederij tot aan financiering, die verder gaat dan de internationaal gebruikelijke. De te kiezen variant kan afhangen niet alleen van het type van de te bouwen schepen maar ook van de afzetmarkt regionaal gezien. In het kader van de ontwikkelingshulp zijn door beschikbaarstelling van eenmalige bedragen wel eens experimenten, die geen onverdeeld succes bleken te zijn, ondernomen. Bij de acquisitie heeft de verliesparticipatie, waar de marge tussen de kosten en de opbrengst door de overheid en werven gezamenlijk volgens een bepaald schema wordt opgebracht, een belangrijke rol gespeeld. Verwacht mag worden, dat hetgeen in de beleidscommissie is overeengekomen, tot uitvoering zal worden gebracht volgens de lijnen van de reeds toegepaste uitgangspunten. In het kader van de herstructurering doet zich het probleem voor, dat de noodzakelijk gebleken capaciteitsbeperking niet mag leiden tot een duurdere scheepsbouw. Een zo efficiënt mogelijke scheepsbouw dient te worden nagestreefd. Met het oog daarop is de verdeling in een aantal werfgroeperingen tot stand gekomen. Werfgroep I, de grote werven, die het meest in de belangstelling staat, zou in de tweede helft van november een rapport uitbrengen. Zolang dit rapport nog ontbreekt, meent de bewindsman zich van commentaar op de bij deze werfgroepering bestaande situatie te moeten onthouden. Werfgroep II, de middelgrote werven, waar zich vooral afbakeningsproblemen voordoen, zal in een later stadium rapporteren. Van Werfgroep III, de baggersector, verwachtte de bewindsman aan het eind van 1977 een visie op de toekomst van de Nederlandse bagger. Op een zelfde termijn kan waarschijnlijk het rapport van Werfgroep IV tegemoet worden gezien. Voor wat de Noordelijke scheepsbouw betreft, Werfgroep V, waar zich ten aanzien van het formuleren van plannen de moeilijkste problematiek voordoet, moet gerekend worden met een langere periode. Ter afronding van zijn inleiding zei de Minister zich te kunnen voorstellen, dat de vaste Commissie voor Economische Zaken, volgens daartoe nader te maken afspraken, overleg zal gaan voeren met de Minister van Economische Zaken over de na het verschijnen van de beleidscommissieadviezen, aan hem ten aanzien van werfgroeperingsoplossingen uitgebracht, te volgen procedure. De woordvoerder van de fractie van de S.G.P. vroeg naar de wijze waarop het maritiem plan, dat op 1 juli 1978 zal aflopen, gecontinueerd zal kunnen worden. Biedt de Wet op de Investeringsrekening bij toepassing van een bijzonder percentage wellicht een aanknopingspunt? Een lid van de P.v.d.A.-fractie stemde in met voorzetting van het maritiem plan, waaraan wel hoge kosten zijn verbonden. In dat verband was bij hem de vraag gerezen in hoeverre de opgetreden wijziging in het afzetschema -
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
7
Nederland was vroeger v o o r n a m e l i j k een schepenexporterend land en levert nu in hoofdzaak aan Nederlandse reders - als v o o r w a a r d e gesteld w a s door het m a r i t i e m plan. Op langere t e r m i j n zal Nederland, zo onderstreepte dit lid, w e e r moeten gaan exporteren. Welke concrete gedachten bestaan er ten aanzien van het bevorderen van de acquisitie door middel van financieringsfaciliteiten? Is het juist, dat Duitsland en N o o r w e g e n in vergelijking tot Nederland gunstiger faciliteiten aanbieden en w e l in de v o r m van hogere risicodekking bij exportkredietverzekeringen, langere looptijden en lagere renten? W o r d e n hierbij niet OESO-regelingen ontdoken? Dank zij de overschotten op de betalingsbalans was Nederland de afgelopen jaren in staat aan niet-ontwikkelingslanden o n g e b o n d e n monetaire steun tot een zeer aanzienlijk bedrag te verlenen. Het hier het w o o r d v o e r e n de lid bepleitte t o t s t a n d k o m i n g van een bepaalde methodiek o m deze m o n e taire steun aan bepaalde v o o r w a a r d e n te kunnen binden. Is de Minister bereid aan deze problematiek, w a a r b i j niet alleen de sector scheepsbouw betrokken is, in s a m e n w e r k i n g met de Minister van Financiën aandacht te besteden? De wijze, w a a r o p tot op heden faciliteiten o m de verliezen op te v a n g e n w o r d e n verstrekt, leek de P.v.d.A."Woordvoerder nogal willekeurig. In hoeverre voert de overheid hier een anticiperend beleid? Welke v o o r n e m e n s heeft de Regering ten aanzien van de gespecialiseerde scheepsbouw-offshore? Deze tak m o e t anders w o r d e n beoordeeld dan de «grote scheepsbouw», waartoe onder andere de t a n k e r b o u w behoort. Bij de de vragen van de v o o r g a a n d e spreker met betrekking tot de bij de acquisitie te hanteren financieringsmethodiek en de te dier zake in andere landen gehanteerde procedure kon een w o o r d v o e r d e r van de V.V.D.-fractie zich aansluiten. Hij vermeldde daarbij de veel gehoorde klacht over de naar v e r h o u d i n g langdurige procedure bij het verstrekken van financieringskredieten en het gebrek aan coördinatie v o o r w a t betreft de kredietverzekeringen. Het verstrekken van bijdragen in het kader van de o n t w i k k e l i n g s h u l p verlening in de v o r m van mede-financiering van schepen w e r d d o o r deze spreker als positief aangemerkt. Hij attendeerde op de noodzaak op dit m o ment al serieus aandacht te schenken aan Werfgroep V, waar zich zeker in de t o e k o m s t ernstige problemen zullen v o o r d o e n . De door het P.v.d.A.-fractielid eerder gestelde vraag met betrekking tot een anticiperend beleid in het kader van de herstructurering kon dit lid onderschrijven. Verwezen w e r d daarbij door hem naar een uit Polen afkomstige opdracht v o o r een booreiland, w a a r v o o r een verliesparticipatie zou w o r d e n toegekend indien de order bij Rijn Schelde Verolme w e r d geplaatst - en niet bij IHC-Gusto - en naar de ten aanzien van werven behorend t o t W e r f g r o e p IV selectief toegekende rentesubsidies. Een en ander is praematuur, zo meende spreker, zolang de w e r f g r o e p e r i n g e n nog geen rapport hebben uitgebracht, op g r o n d w a a r v a n de overheid nadere beslissingen zal moeten n e m e n . Deze rentesubsidie-toekenning zou, zo w i l het gerucht, aanleiding hebben gegeven tot v e r h o o g d e activiteiten van koppelbazen en tot d o o r b r e k i n g van CAO-afspraken. De overheid zou hiervoor moeten waken. W a a r o m is het onderzoek v o o r w a t betreft W e r f g r o e p IV beperkt tot een gedeelte van de t o t deze groep behorende werven? Bij de plaatsing van de off-shore sector in W e r f g r o e p I zette het lid, dat hier het w o o r d voerde, een vraagteken, daar ook buiten de scheepsbouw produktie op het gebied van off-shore en ten behoeve daarvan plaatsvindt. Een fractiegenoot van de v o o r g a a n d e spreker stelde een drietal aanvullende v r a g e n . Op welke manier kan de scheepsbouw, als onderdeel van o n t w i k kelingshulp, beter gestalte krijgen dan tot op heden mogelijk was? Zijn bij de financiële steunverlening garanties i n g e b o u w d , ter v o o r k o m i n g van de negatieve effecten, die steunverlening aan bepaalde w e r v e n zou kunnen hebben v o o r andere, op eigen financiële kracht, draaiende werven? Kan de Minister enig zicht geven op de t e r m i j n w a a r o p de beleidscommissie haar aanbevelingen zal kunnen formuleren?
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
8
Van de kant van de fractie van het C.D.A. werden de voor de sector «grote scheepsbouw» weinig positieve resultaten van het maritiem plan in herinnering gebracht. Dit had de vraag doen rijzen naar mogelijke aanvullende maatregelen, waarbij hetgeen op dit gebied in het buitenland gebeurt tot voorbeeld zou kunnen strekken. Ziet de Minister kans te bevorderen, dat de beleidscommissie op korte termijn aanbevelingen ter tafel brengt? Hierbij zou een afzonderlijke afwikkeling per werfgroep de voorkeur verdienen, gelet op de uiteenlopende termijnen, die de werkgroepen nodig denken te hebben voor rapportage. Hoe is het voor de overgangsfase voorgenomen nondiscriminatiebeginsel in overeenstemming te brengen met de wijze waarop verliesparticipaties worden geëffectueerd, rentesubsidies worden verstrekt, en steunaanvragen in behandeling worden genomen? Het verslechterde werkklimaat in de sector scheepsbouw stelt de betrokken werkgevers voor de keuze hetzij te werken met een ondercapaciteit met alle kosten van dien, hetzij gebruikte maken van de aanbiedingen van koppelbazen. Een en ander noopt tot snelle besluitvorming per groep in deze sector. Het hier sprekende lid vroeg de Minister een duidelijke uitspraak te doen over IHC-Gusto en te willen bevestigen dat ten aanzien van dit bedrijf eerst concrete beslissingen zullen worden genomen, wanneer de beleidsvoornemens ten aanzien van Werfgroep I bekend zijn. De woordvoerder van de C.P.N.-fractie legt de Minister de volgende vragen voor. Is over de mogelijkheid van een staatsrederij, waar de sectoren scheepsbouw en scheepvaart gecombineerd worden, als noodzakelijke maatregel voor het behoud van de Nederlandse scheepsbouw gedurende een overgangsfase, nog serieus gedacht en zo nee waarom niet? Het C.P.N.fractielid verklaarde hierbij geen voorstander te zijn van een staatsrederij als een meer permanente oplossing. Hoe is het eenzijdige effect van het maritiem plan, dat voor de «grote scheepsbouw» weinig opleverde, te verklaren? Houdt dit verband met het feit dat orders elders zijn geplaatst of worden opgehouden? Hoe is het gesteld met de Japanse, een dumping karakter vertonende, concurrentie? Kan in het raam van een uitgebreide notitie over de Nederlandse scheepsbouw een overzicht worden gegeven van de in de overige EG-landen in de betrokken sector genomen maatregelen tot beperking respectievelijk tot bescherming? Het lid, dat voor de fractie van D'66 het woord voerde, deelde mee zich geheel te kunnen vinden in de door de Minister gedane uitspraak over de wenselijkheid van een procedure-afspraak over het tussen de Minister en de vaste Commissie voor Economische Zaken over het beleidsplan van de Commissie Scheepsbouw te voeren overleg. Met de start van dit overleg zou niet mogen worden gewacht tot het moment waarop alle werfgroeperingen verslag zouden hebben uitgebracht. In aansluiting daarop ging het hier sprekende lid in op de off-shore kwestie en op het bedrijf IHC-Gusto, waarover door hem kortgeleden schriftelijke vragen aan de Minister waren gesteld. Ook dit lid wees erop, dat discriminatoire beslissingen uit den boze zijn, zolang ten aanzien van Werfgroep I nog geen conclusies zijn getrokken. Loskoppeling van de off-shore uit de «grote scheepsbouw» - in verband met de duidelijke relatie tussen de specialismen off-shore en de baggersector - beschouwde hij als een goede zaak. Onder verwijzing naar een door een werkgroep uit zijn fractie onlangs gepubliceerd memorandum met betrekking tot de marktprognoses voor de off-shore, adviseerde dit lid om bij de herstructurering ook rekening te houden met de op het gebied van de off-shore sterk flucturerende prognoses. De prognoses op dit moment zijn in vergelijking tot de een half jaar geleden in een rapport van het Bureau Mc Kinsey neergelegde cijfers volkomen gewijzigd. In zijn antwoord op de hem gestelde vragen zei de Minister de noodzaak om naar mogelijkheden tot voortzetting van het maritiem plan zoeken te onderkennen. Het maritiem plan ging gepaard met intrekking van een aantal fis-
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
9
cale faciliteiten, zodat de kosten in absolute zin erg zijn meegevallen. Dit nationaal gericht plan heeft inderdaad wijziging gebracht in de afzet. Niet uit het oog mag worden verloren, dat ook in andere landen overeenkomstige plannen met een sterk protectionistisch karakter zijn opgezet. Gezien de in de «grote scheepsbouw» aanwezige zeer omvangrijke overcapaciteit met als gevolg heel lage vrachtprijzen, kon het maritiem plan voor de «grote scheepsbouw» minder gunstige effecten sorteren dan het geval is geweest voor de kleinere schepen. Enig resultaat voor de eerstbedoelde categorie heeft dit plan echter wel degelijk gehad. Noorwegen heeft met een speciaal fonds voor de afzet in de derde wereld geopereerd, en zal dit mogelijk continueren. Daarbij behoefden de door de OESO gestelde regels niet in acht te worden genomen, daar het uitdrukkelijk ontwikkelingshulp betrof, die echter niet aan zulke stricte criteria is gebonden als in Nederland het geval is. Ten aanzien van de in het kader van de Nederlandse ontwikkelingshulp ten behoeve van orders voor de Nederlandse scheepsbouw beschikbare gelden ad f 100 min. hebben zich twee problemen voorgedaan. In de eerste plaats de moeilijkheid om in het raam van de voor Nederlandse ontwikkelingshulp geldende strenge regels een bestemming te selecteren. Voorts bleek het niet eenvoudig voor de ontwikkelingslanden om aan vervanging van schepen hoge prioriteit toe te kennen en deze vervanging te beschouwen als ontwikkelingshulp en niet als een commerciële transactie. Sprekend over de kwestie van de aan monetaire steun mogelijk te verbinden voorwaarden, deelde de bewindsman mee in de laatste jaren met zijn ambtgenoot van Financiën overleg te hebben gevoerd om, ter oplossing van het vraagstuk van de harde gulden, kapitaalexport te koppelen aan de export van kapitaalgoederen. Deze gedachte, die verder zal moeten worden uitgewerkt, lag ook ten grondslag aan de aanzienlijke verhoging van de EFA-afspraak. Naar het oordeel van de Minister zullen aan IMF-kredieten of aan andersoortige kredieten, verleend aan probleemlanden, niet zo eenvoudig voorwaarden in de vorm van contra-prestaties, die in Nederland moeten worden afgenomen, gesteld kunnen worden. Organisatorisch lijkt dit niet te realiseren. De Minister had er begrip voor dat de behandeling van aanvragen tot en het verlenen van verliesparticipaties in het verleden de indruk kan hebben gewekt dat van de zijde van zijn departement niet altijd zorgvuldig is opgetreden. Daarbij wordt dan echter wel uit het oog verloren dat enerzijds de periode, waarin de Beleidscommissie Scheepsbouw tot definitieve conclusies op het punt van herstructurering kon komen, - achteraf begrijpelijkerwijs veel langer duurt dan werd verwacht en anderzijds in de onderhavige gevallen gehandeld diende te worden zonder daarbij evenwel de indruk te wekken dat verlening van een verliesparticipatie altijd voortbestaan van de betrokken werf impliceert. Daarnaast is het verstrekken van een verliesparticipatie weinig zinvol, indien de financiële positie van de betrokken werf zelfs het dragen van een gedeelte van het verlies niet mogelijk maakt. Misschien hebben deze aspecten in het gevoerde beleid de gedachte kunnen doen postvatten dat wel eens te subjectief is gehandeld. De voor de off-shore door de fractie van D'66 gepubliceerde gegevens met betrekking tot de prognoses zullen, zo zei de bewindsman, zeker nader worden onderzocht. Hij bevestigde, dat de off-shore, voor zover het de mechanisch voortgedreven installaties betreft en niet statische metaalconstructies, meer overeenkomsten vertoont met de baggersector dan met de «grote scheepsbouw». Aan deze conclusie zei de bewindsman vooralsnog geen consequenties te kunnen verbinden. De tendens in de sector scheepsbouw om gebruik te maken van koppelbazen en uitleenbedrijven hangt wellicht samen met de in deze sector optredende fluctuaties in de opdrachtensfeer. De Minister waarschuwde ervoor op grond van onderbezetting te snel orders af te wijzen, ten gunste van het buitenland. Hij zei niet de indruk te hebben dat het vraagstuk van de concur-
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XIII, nr. 11
10
rentievervalsing een grote rol speelt. Het is niet uitgesloten, dat in het advies van de beleidscommissie ook minderheidsstandpunten zullen voorkomen. Een staatsrederij als tijdelijke acquisitie of financieringsmodaliteit zou alleen kunnen worden overwogen indien de werven problemen zouden ondervinden bij de afzet van schepen. Aan het eind van de beantwoording gekomen, vermeldde de Minister, dat het bureau Ydo alle tot Werfgroep IV behorende werven in het onderzoek betrekt. V. Ten Horn Alvorens de leden van de vaste commissies het woord kregen, schetste de Minister de ontwikkelingen bij dit bedrijf in de laatste jaren. In 1974/75 kampte Ten Horn met ernstige financiële problemen, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot een ingrijpende financiële reconstructie. Het Departement van Economische Zaken sprong bij meteen bedrag van f7,5 min. Bijzondere financiering heeft f 1,5 min. bedragen, terwijl de NOM via deelneming in het aandelenkapitaal en door het verstrekken van leningen een bedrag van in totaal f 2,5 min. beschikbaar stelde. In juni 1977 kreeg Ten Horn een tweede financiële injectie in de vorm van f 5 min. overheidssteun, terwijl de NOM zich bereid verklaarde nieuw risicodragend vermogen in te brengen. De verliezen van de holding bedroegen in 1976 f 4,7 min. evenals in 1977 en deden zich voor het grootste gedeelte voor bij Ten Horn. Van genoemde f 5 min. werd f 1 min. ter beschikking gesteld voor een laatste reddingsoperatie voor Ten Horn. Ter zelfde tijd ondernomen pogingen om derden te interesseren in overname van Ten Horn hadden geen succes. De verliezen bedragen thans f80000 per week. Door de Raad van Commissarissen is de in deze situatie enig mogelijke conclusie - het aanvragen van faillissementgetrokken, waarvoor de NOM als grootaandeelhoudster medeverantwoordelijkheid draagt evenals de overheid in zeker opzicht. De NOM is bereid het bedrijf Du Costo in Leeuwarden financieel te blijven steunen. Zestig arbeidsplaatsen zullen daar structureel behouden blijven. Het bedrijf Ten Horn in Veendam zal waarschijnlijk worden gesloten, waardoor 85 werknemers zullen moeten worden ontslagen. Een C.D.A.fractielid maakte melding van de indertijd in het kader van de toen voorgenomen fusie tussen Ten Horn en Du Costo door de NEHEM en door het Bureau Berenschot uitgebrachte rapporten. De nu bestaande situatie had bij dit lid de vraag doen rijzen of het door Berenschot voorgestelde organisatiemodel ook in Leeuwarden was uitgevoerd en niet uitsluitend in Veendam toepassing had gevonden. In afwijking namelijk van het voor Leeuwarden voorgestelde aantal van een a twee directeuren fungeren er bij Du Costo thans nog vier directeuren. De bijgevolg zware overhead zal zich ongetwijfeld ook doen voelen in Veendam. Ook het in mei 1977 door de heer Schuthof, Du Costo directeur, gepubliceerde rapport vermeldt een aantal punten, die de conclusie wettigen, dat het organisatiemodel slechts zeer ten dele en in onvoldoende mate toepassing heeft gevonden. Dit rapport maakt melding van de zwakke verkooporganisatie, ten aanzien waarvan door Berenschot gedane aanbevelingen niet zijn opgevolgd, en wijst voorts op de onvoldoende financiële verslaglegging, die zeker in verband met de steunverlening nauwgezet had moeten plaatsvinden. De produktie- en afzetmogelijkheden, die voldoende lijken, in aanmerking genomen, moest deze woordvoerder constateren, dat de fusieproblematiek en de daarmee gepaard gaande aanpassingen onvoldoende zijn verwerkt. Ook het feit, dat ondanks het participeren van de NOM al eerder waarschuwende geluiden zijn gehoord, gaf hem te denken, evenals de voor het gebrek aan coördinatie symptomatische wijze waarop de betrokken werknemers van de faillissementsaanvrage kennis hebben moeten nemen, namelijk via de radio en uit de pers. Het zou volgens het hier sprekende lid zinvol
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk XIII, nr. 11
11
zijn nader te onderzoeken of de oorzaken van het faillissement niet hadden kunnen worden voorkomen. Een lid van de fractie van de P.v.d.A. zei zich geheel bij hetgeen door de C.D.A."Woordvoerder naar voren was gebracht te kunnen aansluiten. Van de kant van de fractie van de V.V.D. werd de Minister gevraagd om in het kader van het onderhavige overleg toelichting te geven op de door het bedrijf zelf aan de vaste commissies verstrekte informatie, waaruit zou blijken dat de belangrijke orderportefeuille voor 1978 nog wel degelijk gunstige perspectieven voor het bedrijf Ten Horn bood. Deze woordvoerder vroeg zich voorts af of de in de laatste jaren bij herhaling gegeven financiële steun wel gebaseerd was op juiste beslissingen. Of is de huidige situatie te wijten aan nadien opgetreden ontwikkelingen? In hoeverre valt de NOM, die zich mogelijkte passief heeft opgesteld, een verwijt te maken, zo vroeg nog een lid van de C.D.A.-fractie. De Minister antwoordde, dat van een, voor alle betrokkenen, streekraad en vakverenigingen daarbij inbegrepen, verrassingssituatie toch geen sprake kan zijn. Alarmerende berichten, die toen nog konden worden tegengesproken, werden al gehoord op het moment dat de laatste reddingsactie - in juni 1977 - werd ingezet. De problemen zijn ontstaan lang vóór de fusie. In een veel eerder stadium is naar oplossingen gezocht, o.a. via Prins in Dokkum, waarin de NOM ook participeert. Dit neemt niet weg, dat de gang van zaken, juist na de intensieve begeleiding over een lange periode, ook bij de Minister hard is aangekomen. Op de vraag naar de werkelijke oorzaak van de continue verliezen zei hij het antwoord schuldig te moeten blijven. Deze vraag zal aan de directie en aan de raad van commissarissen, die primair verantwoordelijk zijn, nog eens worden voorgelegd, met daarbij de in dit overleg geplaatste kritische kanttekeningen. Niet uit het oog mag worden verloren, dat de staatskas uitputtelijk is zodat het geven van overheidssteun altijd op een zeker moment moet worden stopgezet. In de tweede ronde gaf de woordvoerder van de C.D.A.-fractie nog eens uiting aan een zeker gevoel van onbehagen, daar het naar zijn indruk nog niet vaststond dat Ten Horn werkelijk ten dode was opgeschreven bij de thans gevolgde bedrijfsvoering. Kan de bewindsman aangeven wat wordt bedoeld met diens toezegging om over de punten, neergelegd in het rapport van de heer Schuthof, nog eens het oordeel te vragen van de raad van commissarissen en van de directie? Van de kant van de P.v.d.A.Tractie werd geïnformeerd naar eventuele aan de door de overheid verstrekte steun gestelde voorwaarden. Bij de Minister werd aangedrongen een diepgaand onderzoek te doen instellen naar de werkelijke oorzaken en hiervan nog vóór het eind van 1977 verslag uit te brengen aan de vaste commissies. Een lid van de fractie van de V.V.D. memoreerde de weigering van het Departement van Economische Zaken om Ten Horn nog langer financieel te steunen. Dit betekende naar zijn oordeel, dat vragen als die met betrekking tot de orderportefeuille, toekomstperspectief, uitbreiding verkoopapparaat zijn gesteld, al door het departement zijn beantwoord, in die zin dat men geen enkele toekomst ziet voor het bedrijf. Wil de Minister, die een antwoord als bedoeld nog niet heeft gegeven, hier nader op ingaan? Er is in dit geval, zo zei Minister Lubbers, geen aanvraag tot verdere overheidssteun gedaan, omdat de terzake verantwoordelijke directie en de raad van commissarissen zelf geen perspectief meer zagen. Van afwijzing van een verzoek tot nieuwe middelen is daarom geen sprake. Het Departement
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk XIII, nr. 11
12
van Economische Zaken ziet zich nu geconfronteerd met een faillissementsaanvrage. De overheid heeft, als gesteld, een zekere verantwoordelijkheid en zou, indien de overtuiging bestaat dat de faillissementsaanvrage ten onrechte is gedaan, wel kunnen ingrijpen. Overigens lijkt de mogelijkheid niet erg waarschijnlijk, gezien de ontwikkelingen in de afgelopen zes maanden. De financiële steun is wel degelijk onder bepaalde voorwaarden, die samenhangen met de door de C.D.A."Woordvoerder gestelde kritische vragen, verleend. Indien deze voorwaarden niet worden uitgevoerd, doet zich voor de overheid een probleem voor bij de beslissing over verdergaande kredietverlening. Tot in welke mate kan de overheid in een concreet bedrijf invloed uitoefenen? De directie en raad van commissarissen zullen zich moeten beraden over de meergenoemde vragen en afhankelijk van hun inzichten eventueel kunnen beslissen tot het intrekken van de faillissementsaanvrage. De in het onderhavige overleg gestelde vragen zullen per ommegaande in handen worden gesteld van de verantwoordelijke directie en commissarissen, onder mededeling dat de vaste Commissie voor Economische Zaken haar twijfels heeft over de gevolgde procedure en met het verzoek uit deze vragen conclusies voor de verder of mogelijk anders te nemen stappen te trekken. De fungerend voorzitter van de Commissie, Van Houwelingen De (waarnemend) griffier van de Commissie, Vrins
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk XIII, nr. 11
13