Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XI (Ministerïe van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) voor het jaar 1992
Nr. 57
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 4 februari 1992 De vaste Commissies voor landbouw en natuurbeheer1 en voor het milieubeheer2 hebben op 4 december 1991 mondeling overleg gevoerd met de ministers van VROM en LNV over de brief van beide ministers inzake het wetgevingsbeleid genetisch gemodificeerde organismen (22 300-XI, nr. 11). Van dit overleg brengen de commissies het volgende verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies
1
Samenstelling: Leden: Beckers-de Bruijn (Groen Links), Van der Linden (CDA), Van Noord (CDA), Blauw (VVD) voorzitter, Van der Vlies (SGP), Nijland (CDA), Te Veldhuis (VVD), Kamp (VVD), Eisma (D66), Huys (PvdA), Swildens– Rozendaal (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Reitsma (CDA), Biesheuvel (CDA) onder– voorzitter, J. H van den Berg (PvdA), Feenstra (PvdA), Ter Veer (D66), Van der Vaart (PvdA), M. D. T. M. de Jong (CDA), Van Zijl (PvdA), Witkamp-Ockels (PvdA), R van Middelkoop (PvdA) en Van der Ploeg– Posthumus (CDA) Plv leden: Willems (Groen Links), Schartman (CDA), Esselink (CDA), Franssen (VVD), E. Van Middelkoop (GPV), De Kok (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Linschoten (VVD), Tommel (D66), Melkert (PvdA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Leers (CDA), G. H. Terpstra (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Kersten (PvdA), Castricum (PvdA), Nuis (D66), Leerling (RPF), De Graaf (CDA), Spieker (PvdA), Vos (PvdA), Vacature PvdA en van Houwelingen (CDA) 2
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Noord (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Willems (Groen Links), Janmaat (Centrumdemocraten),
De heer Tommel (D66) was onaangenaam verrast door de brief waarin de regering kenbaar maakt dat integrale wetgeving op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen niet nodig is. Hij constateerde dat nog steeds sprake is van een versnipperd beleid en dat tijdens de bespreking van de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren de regering heeft toegezegd dat er integrale wetgeving op dit gebied zal komen. De regering onderbouwt haar conclusie in het geheel niet terwijl de argumenten om tot integrale wetgeving te komen nog steeds volop voorhanden zijn. In de eerste plaats is de genetische modificatie van mensen op een verwrongen manier onder de Wet gevaarlijke stoffen gebracht. Voorts is volop discussie gaande over de patenteerbaarheid van genetisch gemodificeerde organismen; de ethische discussie die daarbij hoort wordt niet echt gevoerd. Er is daarnaast nog steeds geen etiketteringsplicht voor genetisch gemodificeerde organismen. Op grond van dit alles achtte de heer Tommel integrale wetgeving op het terrein van de genetisch gemodificeerde organismen dringend gewenst.
Tegelaar-Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers– Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), voorzitter, Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Ruigrok– Verreijt (PvdA), Schimmel (066), M. D. T. M. de Jong (CDA), Akkerman (PvdA), Van Heemst (PvdA) en Van Hoof (VVD). Plv leden: Van der Linden (CDA), Van
Houwelingen (CDA), Blauw (VVD), Eisma (D66), Kamp (VVD), Rosenmöller (Groen Links), Brouwer (Groen Links), Laning– Boersema (CDA), E. van Middelkoop (GPV), Leerling (RPF), Huys (PvdA), Nijland (CDA), Koffeman (CDA), Van Leijenhorst (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Gijzel (PvdA), Ter Veer (D66), Soutendijk-Appeldoorn (CDA), Witteveen-Hevinga, Castricum (PvdA) en Dees (VVD)
211902F ISSN 0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) constateerde dat om pragma– tische redenen wordt afgestapt van integrale wetgeving, terwijl het gaat om een vraagstuk waaraan belangrijke maatschappelijke en ethische aspecten zijn verbonden. In de brief staat dat er zich in de huidige situatie geen afstemmingsproblemen voordoen. Tijdens de behandeling van de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren is echter duidelijk gemaakt dat het tegendeel het geval is als het gaat om het toedienen van stoffen aan dieren in relatie tot het in het miüeu brengen van gevaar– lijke stoffen. Mevrouw Swildens wees er voorts op dat in sommige regelingen lacunes voorkomen en dat er onvoldoende aansluitirig is bij een maatschappelijke ethische discussie. Onder verwljzing naar een brief van de Stichting Natuur en Milieu d.d. 27 november 1991 noemde zij in dit verband het gebruik van donormateriaal afkomstig van mensen na genetische modificatie. Bovendien bevat de betreffende regeling onvol– doende waarborgen tegen mogelijke verkeerde toepassing in de techno– logie. Van het functioneren van een commissie die genetische modificatie toetst op maatschappelijke en ethische aspecten valt nog niet veel te merken terwijl het genetisch modificeren gewoon doorgaat. Onduidelijk is of wel in alle gevallen voldoende alternatieven zijn uitgeprobeerd alvorens toestemming werd gevraagd voor proeven op het terrein van genetische modificatie. In die situatie is nog niet de mogelijkheid voor derden geregeld om de rechter in te schakelen. Wat betreft genetisch gemodificeerde planten is nog steeds niet voorzien in een etiketterings– plicht. Nu wordt wel nadere regelgeving in het vooruitzicht gesteld maar het is onduidelijk of dit soort onderwerpen er ook onder zullen vallen. Die vraag kan ook worden gesteld ten aanzien van het in de natuur toepassen van genetisch gemodificeerde organismen. De kans is groot dat de noodzakelijke internationale regelgeving achterblijft bij de ontwik– kelingen in de praktijk. Wat betreft de controle in het kader van de Hinderwet verwees mevrouw Swildens naar de door alle fracties in de Eerste Kamer gestelde schriftelijke vragen. Zij was van mening dat de Voorlopige Commissie Genetische Modificatie (VCOGEM) dient te worden geformaliseerd opdat kan worden gekomen tot een eenduidige toetsing op maatschappelijke en ethische aspecten. Bovendien stelde zij voor de periode waarna evaluatie plaatsvindt terug te brengen tot 2 jaar. Dan kan worden bezien of is voorzien in de o.a. door Natuur en Milieu gesignaleerde lacunes op wettelijk gebied. Gedurende die periode zou de coördinatie bij het minis– terie van VROM moeten liggen. Mevrouw De Jong (CDA) constateerde dat uit de beantwoording van vragen van de leden Esseling en Laning-Boersema niet duideljk wordt of er voldoende mogelijkheden zijn om naleving van wetgeving te contro– leren. De controleurs achten zich onvoldoende deskundig om overtre– dingen te kunnen constateren en de minister acht dan ook controle door de gemeente in het kader van de Hinderwet voor verbetering vatbaar. In de notitie wordt echter niet ingegaan op het aspect van controle en handhaving. Zijn de bewindslieden van mening dat er adequate controle en handhaving plaatsvinden? Hoe kan b.v. worden gecontroleerd of de afspraken met betrekking tot het te modificeren gen zijn nagekomen? Er bestaat ook onduidelijkheid over het vervolgtraject. Waaraan moet het produkt worden getoetst voordat het op de markt kan worden toege– laten? In dit verband noemde mevrouw De Jong de stof chymosine. Is voor Nederland aanpassing aan de Europese regelgeving voldoende en welk standpunt nemen de bewindslieden in ten aanzien van de EG-richtlijn over novel foods? Hoe staat het met de export van genetisch gemodificeerde organismen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57
Mevrouw De Jong merkte ten slotte op dat duidelijkheid gewenst is over de vraag of handhaving en controle op basis van de huidige wet goed mogelijk zijn. Hetzelfde geldt voor de criteria met betrekking tot de toelaatbaarheid van produkten. Als op deze punten onvoldoende duide– lijkheid kan worden geboden is nadere regelgeving geboden. Als integrale wetgeving niet mogelijk is, zou niet na vier maar na twee jaar evaluatie moeten plaatsvinden. De heer Willems (Groen Links) was evenmin overtuigd door de argumenten van de ministers om nu niet te komen tot het omzetten van het voorlopige besluit genetisch gemodificeerde organismen (GGO-besluit) in wetgeving en integrale wetgeving. Voor proefdieren zijn de zaken redelijk geregeld hoewel de uitwerking nog zorgen baart. Het kader van Hinderwet en de Wet milieugevaarlijke stoffen is echter onvol– doende om een integrale afweging te kunnen maken. Zo is de in de Hinderwet voorziene beroepsprocedure niet bepaald toegesneden op de problematiek van genetisch gemodificeerde organismen. De wense– lijkheid om te komen tot integrale wetgeving staat min of meer los van de gedane toezegging om het huidige besluit genetisch gemodificeerde organismen om te zetten in wetgeving (en niet voor vier jaar te verlengen). Geconstateerd moet worden dat de huidige regeling echt te licht van karakter is om te voldoen aan eisen op het terrein van octrooien, patenten en handhaving. Bovendien wordt te weinig aandacht besteed aan de ethische aspecten. De heer Willems was op grond van dit alles van mening dat het besluit genetisch gemodificeerde organismen in het kader van de Wet milieuge– vaarlijke stoffen niet 4 jaar maar maximaal 2 jaar moet worden verlengd en dat de toezegging om dit besluit zo snel mogelijk in wetgeving om te zetten gestand moet worden gedaan. De heer Van der Vlies (SGP) wilde de problematiek van de genetisch gemodificeerde organismen benaderen vanuit zijn visie op het rentmees– terschap: het bouwen aan en het bewaren van de schepping. Hij was benieuwd naar het antwoord op de vragen van de heer Schuurman c.s. maar merkte nu reeds op dat, als slechts de helft waar is van wat over bedoelde problematiek in het Wagenings Universiteitsblad d.d. 14 november jl. is geschreven, dit al verontrustend genoeg is. De heer Van der Vlies was van mening dat niet moet worden afgezien van integrale wetgeving. Als een dergelijke wet pas na vier jaar, wanneer de evaluatie plaatsvindt, zal worden ontwikkeld gaat er te veel tijd verloren. Is het niet mogelijk het GGO-besluit met b.v. twee jaar te verlengen en tegelijkertijd te werken aan integrale wetgeving? De heer Blauw (VVD) merkte op dat het genetisch modificeren van organismen zowel kansrijke als bedreigende opties in zich bergt en maar tegelijkertijd van internationaal belang is. Op grond daarvan leek het hem wenselijk met adequate wetgeving te komen. Nu 9 departementen bij wetgeving zijn betrokken, is het de vraag welk ministerie de coördinatie– functie vervult en hoe de relatie is met de EG-richtlijn terzake en het beleid in de andere lidstaten. In antwoord op schriftelijke vragen heeft de minister van LNV geantwoord het wenselijk te achten dat de Dierenbe– scherming en Gene Pharming Europe BV worden geïnformeerd over de noodzaak tussenrapportage over de activiteiten van laatstgenoemde firma onder bepaalde voorwaarden openbaar te doen zijn. De heer Blauw ging ervan uit dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57
Het antwoord van de regering De Minister van VROM benadrukte dat de regering niet heeft afgezien van wetgeving. Uitgangspunt is dat wordt nagegaan welke wetgeving reeds voorhanden is en welke aspecten nog voor wetgeving in aanmerking komen. Nederland heeft de EG-richtlijnen terzake al voor het overgrote deel geïmplementeerd; daarbij wordt ook rekening gehouden met ontwikkelingen in de OECD op dit punt. In de notitie wordt omstandig uit de doeken gedaan waarom volgens de regering integrale wetgeving thans niet opportuun is. Kernvraag is of wat moet worden geregeld op adequate wijze is geregeld. De minister stelde vast dat het GGO-besluit en de Hinderwet een sluitend systeem bieden. De Hinderwet bepaalt aan welke eisen een inrichting moet voldoen; daaraan zal de eis worden toegevoegd dat de proeven binnen de inrichting afzon– derlijk op rijksniveau worden getoetst. De minister constateerde dat gemeenten in het algemeen een achterstand hebben op het terrein van het vergunningenafgiftebeleid en dat ze niet altijd in staat zijn naleving van de vergunningvereisten te controleren. Er zijn hoge bedragen voor uitgetrokken om daarm verbetering te brengen. Voorts hebben proefin– specties bij Organon tot de conclusie geleid dat bepaalde punten zich lenen voor een bespreking met de VCOGEM. Vervolgens komt de vraag aan de orde waaraan het produkt moet worden getoetst. In de eerste plaats aan de veiligheid voor mens en milieu, zoals dat is uitgewerkt in het GGO-besluit. Vervolgens worden er produkteisen gesteld in het kader van de produkt– en beschermingswet– geving. De EG-richtlijn voor introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu is nagenoeg geheel geïmplementeerd. Op 1 maart 1992 zullen enkele aanvullingen worden ingevoerd waarbij de regering zich mede baseert op de door de OECD geformuleerde grond– beginselen met betrekking tot de veiligheid op het terrein van biotechno– logie. Dat houdt een van-geva!-tot-geval-beoordeling en een stap-voor-stap-ontwikkeling in. Op die manier kan gestalte worden gegeven aan de nee-tenzij-benadering. De ethische aspecten worden bestreken door regelingen die thans nog door de ministeries van WVC en LNV worden voorbereid. De minister noemde in dit verband de Wet op de medische experimenten, de Wet op de dierproeven en de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren. Ook met het oog op werknemersbelangen is regelgeving in voorbereiding. Er komt dus wetgeving die zal voorzien in de thans bestaande lacunes. De mens wordt niet genetisch gemodificeerd door gen-therapieën. Aan een exportregeling met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen wordt gewerkt in UNCED-kader. De Wet milieugevaarlijke stoffen biedt de mogelijkheid om zo'n regeling nader uit te werken. Op dit moment zijn in GATT-kader onderhandelingen gaande over de paten– tering, terwijl de etiketteringsverplichting in de produktwetgeving kan worden meegenomen. Er zal voor worden gezorgd dat de gemeenten over informatie beschikken die hen in staat stelt adequaat te controleren. De Minister van LNV betoogde dat het goed is eerst enige ervaring op te doen met de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren en dan te bezien of gekomen moet worden tot integrale wetgeving. De minister verwachtte dat de Europese Commissie in januari/februari 1992 een verordening op het terrein van novel foods zal aanbieden aan de Raad. Nederlandse regelgeving is overigens voor een aantal produkten al voorhanden of in voorbereiding. Zo is voor de stof chymosine een afzon– derlijke regeling op basis van het Kaasbesluit van de Warenwet in voorbereiding. De commissie die de onderzoeksprojecten op het gebied
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57
van de biotechnologie op landbouwterrein zal beoordelen, zal waarschijnlijk na januari kunnen worden ingesteld. Nadere gedachtenwisseling De heer Blauw herhaalde zijn vraag naar de situatie in andere EG-lidstaten. Hij bleef de voorkeur geven aan een integrale wetgeving van genetisch gemodificeerde organismen, temeer ook daar er maar liefst negen departementen bij zijn betrokken. De heer Tommel constateerde dat er op deelterreinen wordt gewerkt aan regelgeving maar dat zich nog steeds lacunes voordoen. Hij noemde nogmaals in dit verband de ethische aspecten van patenteerbaarheid en verwachtte wat dit betreft niet veel van ethische discussies in GATT-kader. Ook wees hij erop dat de exportregeling nog ontoereikend is. In het algemeen is het voor de burger volstrekt ondoorzichtig wat er nu wel en niet en in welke wet is geregeld. Daarom drong hij aan op een spoedige voorbereiding van integrale wetgeving. Mevrouw Swildens-Rozendaal wees erop dat het nee tenzij principe, dat uitvoerig aan de orde is geweest bij de behandeling van de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren, nog nader moet worden uitge– werkt. Zolang de toetsingscommissie niet is geïnstalleerd, dient de VCOGEM verplicht te worden geraadpleegd over ethische en maatschap– pelijke aspecten van proefprojecten. Het gaat overigens niet alleen om dieren maar ook om gewassen. Niet alleen het parlement maar ook bedrijven en burgers hebben recht op duidelijke en goed gecoördineerde wetgeving. Zolang de burger niet weet waar hij in beroep kan gaan tegen door hem niet gewenste maatschappelijke activiteiten, schiet de overheid tekort. Ten slotte herhaalde mevrouw Swildens haar suggestie om tijdens de evaluatiepenode de coördinatiefunctie bij het ministerie van VROM te leggen. Mevrouw De Jong had nog steeds zorgen over de controle– en handhavingsmogelijkheden voor gemeenten. Het antwoord van de minister op haar vraag over chymosine maakt wel duidelijk dat integrale wetgeving gewenst is. De heer Willems constateerde uit het antwoord van de bewindslieden dat de noodzakelijke samenhang tussen de diverse wetten nog steeds ontbreekt. Hij was het er overigens mee eens dat niet alles in één aparte wet moet worden gestopt. Arbeidsomstandigheden regarderen heel duidelijk het ministerie van SZW maar de vragen, verbonden aan het probleem van genetische modificatie, overstijgen de diverse beleidssec– toren en dienen derhalve in samenhangende wetgeving aan de orde te worden gesteld. Nu diverse commissies zich bezighouden met het vraagstuk van genetische modificatie waarbij aan overlapping kennelijk niet valt te ontkomen, dient er ook enige sanering te worden gebracht in het commissiebestand. Hoe denkt de minister over de wens van de Kamer om het GGO-besluit voor twee en niet voor vier jaar te verlengen? Voor de heer Van der Vlies was de kernvraag hoe de snel voort– gaande ontwikkelingen op het gebied van genetische modificatie kunnen worden begeleid en zo nodig gecorrigeerd. Hij had er begrip voor dat de ministers prijs stellen op evaluatie van de diverse wettelijke regelingen maar meende toch dat nu reeds begonnen moet worden met de voorbe– reiding van integrale wetgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57
De Minister van VROM betoogde dat de EG-regelgeving in alle EG-lidstaten van toepassing is. Er wordt overigens nogal intensief overleg gepleegd tussen de lidstaten. Hij merkte voorts op dat chymosine een zuivere chemische stof is en dus niet onder het GGO-besluit valt. Bij de toets wordt allereerst de vraag gesteld hoe groot de kans is dat genetisch gemodificeerde organismen buiten het laboratorium geraken en zich daar kunnen handhaven. De tweede vraag is wat de gevolgen daarvan zijn. Pas als die twee vragen kunnen worden beantwoord, wordt een oordeel uitgesproken over een proefproject. In het GGO-besluit wordt het vervolgtraject geschetst. Omdat de Hinderwet in combinatie met het GGO-besluit, dat op een tweetal punten zal worden aangescherpt, een sluitend systeem van regelgeving vormt, was de bewindsman geen voorstander van het tegelij– kertijd starten met de voorbereiding van integrale wetgeving. Het is nog maar de vraag of de noodzakelijke integrale regelgeving binnen twee jaar tot stand zal kunnen worden gebracht. Gemeenten kunnen te allen tijde terecht bij het RIVM (de inspectie kan daarin bemiddelen) en bovendien zijn er talloze laboratoria in Nederland die de noodzakelijke onderzoekingen kunnen verrichten. De VCOGEM heeft wat betreft de ethische aspecten van onderzoe– kingen een signalerende functie en het spreekt vanzelf dat de nieuw in te stellen toetsingscommissie voor biotechnologie in de landbouw oog heeft voor de activiteiten van de VCOGEM en er een feed back-relatie mee zal onderhouden. De Minister van LNV zei dat Nederland voorop loopt in Europees verband als het gaat om het verdisconteren in de discussie van ethische aspecten. Wellicht dat er op den duur Nederlandse initiatieven worden genomen om te geraken tot een Europees kader, maar voorlopig moet een en ander zich afspelen in het kader van de nationale wetgeving. Instelling van de toetsingscommissie voor projecten die onder LNV vallen, betekent in ieder geval dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Gezondheids– en welzijnswet voor dieren aandacht wordt besteed aan de ethische aspecten van genetische modificatie van dieren. De voorzitter van de vaste Commissie voor landbouw en natuurbeheer, Blauw De voorzitter van de vaste Commissie voor het milieubeheer, Van Rijn-Vellekoop De griffier van de vaste Commissie voor het milieubeheer, Hordijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 57